2001/218

Rapport

Verzoeker klaagt over de wijze waarop twee ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland tegen hem zijn opgetreden op 9 oktober 1998. Hij klaagt er met name over dat zij tijdens het sussen van een ruzie tussen verzoeker en een derde persoon en later bij de aanhouding van verzoeker (disproportioneel) geweld hebben toegepast tegen verzoeker, en dat zij zich bij hun optreden niet hebben bekend gemaakt als politieambtenaren.

Voorts klaagt verzoeker over de wijze waarop de burgemeester van Amsterdam zijn klacht van 22 april 1999 heeft afgedaan. Hij is het er met name niet mee eens dat wel is onderkend dat de politieambtenaren er goed aan zouden hebben gedaan als zij zich eerder bekend hadden gemaakt, maar dat daaraan niet de conclusie is verbonden dat de klacht op dat punt gegrond was.

Tenslotte klaagt verzoeker erover dat de schade, die hij heeft geleden tengevolge van het politieoptreden, niet is vergoed.

Beoordeling

A. Ten aanzien van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland

1. Verzoeker bevond zich op 9 oktober 1998 omstreeks 00.15 uur in zijn vrachtauto bij een benzinestation. Toen hij daar wilde wegrijden zette een andere automobilist (O.) zijn (personen)auto voor verzoekers auto. Verzoeker begon vervolgens te toeteren en te flitsen met de koplampen en stapte op een gegeven moment op de andere automobilist af. Er ontstond een woordenwisseling. Inmiddels stonden even verderop politieambtenaren K. en Pe. - die na hun dienst op weg naar huis waren - te tanken. Zij waren niet in uniform en hun auto was niet herkenbaar als een politieauto. Zij liepen naar verzoeker en de andere automobilist en kwamen tussenbeide. Verzoeker ging daarna weer in zijn vrachtauto zitten en vergrendelde de deuren. Hij reed vervolgens tegen de personenauto aan die voor zijn vrachtwagen stond, waardoor schade aan die auto ontstond. Verzoeker reed daarna achteruit. Hij reageerde niet, toen K. en/of Pe. hem verzocht(en) open te doen. K. sloeg vervolgens met een breekijzer het raam van het linkerportier in. Verzoeker werd daarop aangehouden.

2.1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat tijdens het tussenbeide komen door de politieambtenaren geweld tegen hem is toegepast. Volgens verzoeker werd hij door een van beiden weggesleurd en tegen zijn auto gesmeten.

2.2. De bestuurder van de personenauto heeft verklaard dat er sussende woorden zijn gesproken en dat hij op het moment dat hij terugging naar zijn auto niet is geduwd. Er was in het geheel geen fysiek contact. Ook volgens de verklaring van Pe. is verzoeker niet fysiek gedwongen om naar zijn auto terug te gaan. K. heeft verklaard dat Pe. de partijen heeft gescheiden door tussen ze in te gaan staan en van elkaar weg te duwen. Hierbij was geen fysiek geweld gebruikt en K. had gezien dat verzoeker terug was gelopen naar zijn vrachtauto.

De Nationale ombudsman volgt de lezing van de politieambtenaren, die in zoverre strookt met de verklaring van O. dat verzoeker zelf terug is gelopen naar zijn auto zonder dat daarbij fysiek contact dan wel geweld tussen hem en een van de politieambtenaren heeft plaatsgevonden.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

3.1. Verzoeker klaagt er ook over dat de politie bij de aanhouding disproportioneel geweld heeft toegepast en dat de beide politieambtenaren zich bij hun optreden niet als zodanig bekend hebben gemaakt.

3.2. Na de woordenwisseling is verzoeker in zijn auto gaan zitten. De politieambtenaren en O. namen waar dat hij de portieren vergrendelde. Vervolgens heeft hij de auto gestart en is daarmee tegen de voor hem staande personenauto gereden. Verzoeker heeft gesteld dat dit per ongeluk is gebeurd. Hij hield K. en Pe. voor "bandieten" en was na hun optreden dermate in paniek geraakt dat hij de auto in de verkeerde versnelling had gezet. Beide politieambtenaren hebben echter verklaard dat verzoeker eerst een stukje achteruit reed en pas toen tegen de auto van O. aanreed. Deze lezing wordt meer aannemelijk geacht, nu zij wordt ondersteund door de verklaring van O. In elk geval konden K. en Pe. er op dat moment vanuit gaan dat verzoeker opzettelijk op de andere auto was ingereden, waarbij schade aan die auto was veroorzaakt. Er was derhalve sprake van een redelijke verdenking van vernieling.

Na de aanrijding reed verzoeker achteruit weg, wat K. en Pe. wilden voorkomen. Zij renden naar het portier aan verzoekers kant, riepen dat verzoeker open moest doen en trachtten het portier ook te openen, wat niet lukte. Volgens verzoeker wist hij op dat moment niet dat hij van doen had met politieambtenaren.

3.3. Wanneer politieambtenaren optreden in burgerkleding dienen zij te beseffen dat burgers niet weten dat zij met de politie van doen hebben. Gelet hierop dienen politieambtenaren zich te realiseren dat politieoptreden in zo'n geval reacties kan teweegbrengen, die zich niet zouden voordoen wanneer wel bekend zou zijn dat het een optreden van de politie betreft. Het is dan ook zaak dat politieambtenaren in dergelijke gevallen, zodra dit mogelijk is, ondubbelzinnig kenbaar maken dat zij politieambtenaren zijn. Dit kan door het luid en duidelijk roepen van "politie" en ook - zoals is voorgeschreven in artikel 2 van de Ambtsinstructie - door het tonen van het legitimatiebewijs (zie Achtergrond).

3.4. Vaststaat dat K. en Pe. zich niet hebben gelegitimeerd toen zij probeerden te bemiddelen tussen verzoeker en O. Pe. heeft verklaard dat daartoe volgens hem geen reden was, omdat hij op dat moment eigenlijk acteerde, zoals iedere burger dat zou moeten doen. Het doel van zijn optreden was om een escalatie te voorkomen. Hoewel K. en Pe. toevalligerwijs en in burger gekleed ter plaatse aanwezig waren, gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat beide politieambtenaren van begin af aan ervoor hebben gekozen om ordenend op te treden in die hoedanigheid. Ook in een dergelijk geval is legitimatie ingevolge de Ambtsinstructie verplicht om zo snel mogelijk kenbaar te maken dat men met de politie te maken heeft.

De beide ambtenaren kan op dit punt een verwijt worden gemaakt.

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

3.5. Wat betreft de situatie kort vóór verzoekers aanhouding wordt het volgende opgemerkt. Pe. heeft verklaard te vermoeden dat op dat moment is geroepen dat K. en hijzelf van de politie waren, maar wist het niet zeker. Volgens de verklaring van K. heeft hij niet gezegd dat hij van de politie was; hij heeft dit pas gedaan toen hij bij verzoeker in de cabine kwam. Gelet op de diverse verklaringen is aannemelijk dat in elk geval vóórdat de ruit werd ingetikt, aan verzoeker niet bekend is gemaakt dat K. en Pe. politieambtenaren waren.

3.6. Op zichzelf was (het voornemen tot) aanhouding gerechtvaardigd in de situatie van dat moment: Het betrof een wegrijdende vrachtwagenchauffeur, die kennelijk met opzet was ingereden op een andere auto.

Dat doet er echter niet aan af dat de politie met inachtneming van het hiervoor onder 3.4. gestelde eerst alle mogelijke moeite had moeten doen om aan verzoeker duidelijk te maken dat hij te maken had met politieambtenaren. Niet gebleken is dat dit is gebeurd. Met name is niet duidelijk waarom ook kort vóór de aanhouding het legitimatiebewijs niet aan verzoeker is getoond, nu er kennelijk tijd was om een staaf uit de politieauto te gaan halen. Niet valt in te zien waarom diezelfde tijd niet door de andere politieambtenaar kon worden benut om het legitimatiebewijs tevoorschijn te halen en te tonen aan verzoeker, waarbij wordt opgemerkt dat een politieambtenaar ervoor moet zorgen dat hij zijn legitimatiebewijs op een zodanige plaats bij zich draagt, dat hij in staat is dit snel te kunnen tonen. Dit klemt te meer, nu een en ander zich midden in de nacht afspeelde en K. en Pe. hadden moeten beseffen dat verzoeker zich belaagd kon voelen door drie personen en mede daardoor het conflict mogelijk nog verder was geëscaleerd.

Verzoeker heeft op deze manier niet de kans gehad om vrijwillig medewerking te verlenen aan aanhouding door - voor hem als zodanig kenbare - politieambtenaren.

3.7. De politie had onder deze omstandigheden niet mogen overgaan tot aanhouding middels het verbreken van de ruit van de auto. Overigens is niet feitelijk vastgesteld dat de politie vervolgens bij de aanhouding meer geweld heeft toegepast dan noodzakelijk was, maar dat doet er niet aan af dat de politie kan worden verweten dat door haar toedoen een situatie is ontstaan waarin verzoeker op dat moment slechts kon worden aangehouden middels het verbreken van een ruit.

De onderzochte gedraging is ook op dit punt niet behoorlijk.

B. Ten aanzien van de korpsbeheerder

1.1. Verzoeker klaagt ook over de wijze waarop zijn klacht van 22 april 1999 is afgedaan. Hij is het er met name niet mee eens dat wel is onderkend dat de politieambtenaren er goed aan zouden hebben gedaan als zij zich eerder bekend hadden gemaakt, maar dat daaraan niet de conclusie is verbonden dat de klacht op dat punt gegrond was.

1.2. De korpsbeheerder heeft verwezen naar het advies van de Commissie voor de Politieklachten (hierna: de Commissie). Hierin staat onder meer dat de politieambtenaren er goed aan hadden gedaan op het moment dat zij naar de vrachtwagen renden aan verzoeker duidelijk te maken dat zij van de politie waren. De Commissie kon zich echter voorstellen dat dit in de hitte van het moment niet was gebeurd: het roepen zou mogelijk toch niet worden gehoord bij een rijdende vrachtauto en het zoeken in de binnenzak naar het legitimatiebewijs zou ook niet de meest voor de hand liggende handeling zijn.

1.3. Uit hetgeen hiervoor onder A.3.4 en 3.6. is overwogen, volgt dat de Commissie en ook de korpsbeheerder niet kunnen worden gevolgd in dit standpunt.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

2.1. Verzoeker klaagt er tenslotte over dat zijn verzoek om schadevergoeding is afgewezen.

2.2. De korpsbeheerder heeft verwezen naar de motivering van het verzekeringsbedrijf Groot Amsterdam. Dit bedrijf heeft de schadeclaim afgewezen, omdat de schade geen gevolg zou zijn van de omstandigheid dat de politieambtenaren zich niet hadden bekend gemaakt voordat zij verzoeker uit de cabine haalden, maar mede een gevolg was van het optreden van de ambtenaren als zodanig. Nu dit optreden niet als onbehoorlijk was beoordeeld en dus ook niet onrechtmatig was geweest, kon verzoeker niet in aanmerking komen voor een schadevergoeding, aldus het verzekeringsbedrijf.

2.3. Zoals hiervoor onder A.3.7. is overwogen heeft de politie niet behoorlijk gehandeld door tot aanhouding van verzoeker over te gaan middels het inslaan van de ruit, voordat zij zich hadden bekendgemaakt aan verzoeker. Aan de politie kan worden verweten dat zij een situatie heeft doen ontstaan, waarin aanhouding middels het inslaan van een ruit noodzakelijk was.

Zo bezien schiet de motivering van de weigering tot schadevergoeding tekort en kan zij de afwijzende beslissing van de korpsbeheerder niet dragen.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

Dit geeft de Nationale ombudsman aanleiding tot het doen van de aanbeveling om de afwijzende beslissing op het verzoek om schadevergoeding te heroverwegen met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), is gegrond, behalve ten aanzien van de geweldstoepassing bij het sussen van de ruzie; op dit punt is de klacht niet gegrond.

De klacht over de onderzochte gedraging van de burgemeester van Amsterdam, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, is gegrond.

Aanbeveling

De beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland wordt in overweging gegeven het besluit tot afwijzing van verzoekers schadeclaim te heroverwegen met inachtneming van hetgeen is overwogen onder A.3.6., A.3.7. en B.2.

Onderzoek

Op 20 april 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer P. te Mariano Comense (Italië), ingediend door mr. F.M.N. Janssen, advocaat te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland en een gedraging van de burgemeester van Amsterdam. Nadat verzoeker de gevraagde inlichtingen had verschaft, werd naar deze gedragingen, die worden aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), op 3 juli 2000 een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Desgevraagd werd van politiezijde bericht dat het proces-verbaal betreffende strafbare feiten die verzoeker op 9 oktober 1998 zou hebben gepleegd niet naar het Openbaar Ministerie is gestuurd. Verzoeker is dan ook niet vervolgd voor die feiten.

Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook hoofdofficier van justitie te Amsterdam over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker bevond zich op 9 oktober 1998 omstreeks 00.15 uur in zijn vrachtauto bij een benzinestation. Toen hij daar wilde wegrijden zette een andere automobilist zijn (personen)auto voor verzoekers auto. Verzoeker begon vervolgens te toeteren en te flitsen met de koplampen en stapte op een gegeven moment op de andere automobilist af. Er ontstond een woordenwisseling. Inmiddels stonden even verderop politieambtenaren K. en Pe. - die na hun dienst op weg naar huis waren - te tanken. Zij waren niet in uniform en hun auto was niet herkenbaar als een politieauto. Zij liepen op verzoeker en de andere automobilist af om tussenbeide te komen. Verzoeker ging weer in zijn vrachtauto zitten en vergrendelde de deuren. Hij reed vervolgens tegen de personenauto aan die voor zijn vrachtwagen stond, waardoor schade aan die auto ontstond. Verzoeker reed daarna achteruit. Hij reageerde niet, toen K en/of Pe. hem verzocht(en) open te doen. K. sloeg met een breekijzer het raam van het linkerportier van verzoekers auto in. Verzoeker werd vervolgens aangehouden.

2. Op 22 april 1999 wendde verzoeker zich tot de hoofdcommissaris van politie te Amsterdam. Voor de feitelijke gang van zaken verwees hij naar het "proces-verbaal van aangifte" van mishandeling. Kennelijk wordt bedoeld het proces-verbaal van verhoor van verzoeker van 9 oktober 1998. In dat proces-verbaal worden als feiten waarvan verzoeker werd verdacht overtreding van artikel 350 Wetboek van Strafrecht (vernieling) en artikel 7 sub a van de Wegenverkeerswet (doorrijden na ongeval) genoemd. Het proces-verbaal houdt - voor zover hier van belang en samengevat - het volgende in als verklaring van verzoeker. De twee mannen, van wie verzoeker pas later bleek dat het politieambtenaren waren, bemoeiden zich met de woordenwisseling die hij met de andere automobilist had. Eén van hen sleurde verzoeker weg, smeet hem tegen de vrachtwagen en zei: "Ga weg". Verzoeker was erg bang, omdat hij dacht met bandieten te maken te hebben. Hij sloot de portieren van zijn auto af. Omdat hij in de war was zette hij zijn auto in de eerste versnelling, terwijl hij de bedoeling had om achteruit te rijden. Hij reed tegen de voor hem geparkeerde personenauto aan. Op dat moment stonden Pe. en K. weer bij hun auto rechts naast verzoeker. Na de botsing reed verzoeker achteruit. Pe. of K. rende naar verzoekers auto en riep tegen verzoeker dat hij moest opendoen, waarbij hij op het raampje aan bestuurderszijde sloeg. Verzoeker was erg bang. Vervolgens sloeg Pe. of K. met een ijzeren staaf het raam aan bestuurderszijde in en klom in de auto. Hij pakte verzoeker bij de keel en kneep die dicht. De andere stompte hem vervolgens op de schouder en hals. Nadat hij uit de auto was gehaald, viel hij op de grond. Zijn gezicht werd tegen de straat geduwd. Hij werd geboeid en wist pas op dat moment dat Pe. en K. van de politie waren. Als hij dat eerder had geweten was het nooit zover gekomen. Hij wist niet dat er in de personenauto op het moment van aanrijding een passagier had gezeten. Het was nooit zijn opzet geweest om die auto aan te rijden evenmin als het verlaten van de plaats van het ongeval zonder dat zijn identiteit kon worden vastgesteld. Hij was gewoon bang en wilde daarom weg.

Verzoeker voegde hier in zijn klachtbrief nog aan toe dat de zaak volledig uit de hand was gelopen door toedoen van de politie. Tengevolge hiervan had hij zich onder medische behandeling moeten stellen. Hij claimde een schadevergoeding wegens dokterskosten, (tijdelijke) arbeidsongeschiktheid, extra verblijfkosten en schade aan de vrachtwagen en zijn kleding. Ook eiste hij smartegeld.

3. In zijn reactie van 24 januari 2000 op de stukken die de Commissie voor de Politieklachten aan verzoeker had gezonden merkte verzoekers gemachtigde onder meer het volgende op. Verzoeker was nogal verrast dat hij in het holst van de nacht op een benzinestation door twee onbekenden werd benaderd en voelde zich fysiek bedreigd. Hij had derhalve alle reden om zijn toevlucht te zoeken tot zijn vrachtauto.

4. Bij brief van 10 maart 2000 deed de burgemeester van Amsterdam verzoeker de beslissing op diens klacht toekomen. Hij achtte de klacht conform het advies van de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland (hierna ook: de Commissie) ongegrond. Voor de nadere toelichting verwees hij naar genoemd advies. Ook deelde hij mee dat hij het verzekeringsbedrijf van de gemeente Amsterdam een afschrift van de brief en het advies had gezonden met het verzoek om met verzoeker in contact te treden. Het advies van de Commissie houdt onder meer in:

"- geweld bij tussenbeide komen

Pe. en K. liepen op klager en de andere automobilist af om de ruzie te sussen. Volgens klager heeft één van hen hem weggesleurd en tegen zijn eigen auto aangesmeten en "Ga weg" tegen hem gezegd. De bestuurder van de andere auto, O., en Pe. verklaren dat er slechts sussende woorden zijn gesproken. K. verklaart dat Pe. de partijen heeft gescheiden door tussen de twee mannen in te gaan staan en ze van elkaar weg te duwen. Hierbij zou hij tegen O. hebben gezegd dat hij snel moest gaan tanken en tegen klager dat hij naar zijn vrachtauto moest gaan. Pe. zou bij het duwen geen geweld hebben gebruikt.

De Commissie volgt hier de lezing van de beide politieambtenaren, nu die ook wordt ondersteund door de verklaring van de getuige O. De klacht is daarmee ongegrond voor zover die betrekking heeft op het op gewelddadige wijze uit elkaar halen van de twistende partijen.

Klager is in zijn vrachtauto gaan zitten en heeft de portieren vergrendeld. Hij heeft de auto gestart en is tegen de personenauto van de automobilist met wie hij ruzie had aangereden. Volgens klager gebeurde dit per ongeluk: hij was door de confrontatie met de politieambtenaren die hij voor 'bandieten' hield in paniek geraakt en had in de zenuwen de auto in de eerste versnelling in plaats van in de achteruitgezet. De politieambtenaren en de getuige O. verklaren dat klager eerst een paar meter naar achteren reed en toen tegen de auto van O. aanreed.

Hoe de aanrijding zich precies heeft afgespeeld doet voor de klacht niet ter zake. Vast staat dat klager de andere auto heeft geramd en dat daarbij schade is ontstaan. In de personenauto zat op dat moment bovendien een passagier.

Na de aanrijding zette klager de vrachtauto in zijn achteruit en wilde wegrijden. De politieambtenaren wilden dit voorkomen. Zij renden naar het portier van de vrachtauto en riepen tegen klager dat hij het portier moest opendoen. Eén van hen trachtte het portier te openen. Dit lukte niet omdat klager de portieren had vergrendeld. Klager bleef achteruitrijden.

- gebruik van geweld bij de aanhouding

Hierop haalde K. een breekijzer uit de dienstauto en sloeg daarmee het raam aan de bestuurderskant van de vrachtauto in. Vervolgens kroop hij in de auto en haalde klager eruit.

Volgens K. pakte hij klager vast bij zijn handen. Hij weerspreekt dat hij, zoals klager stelt, klager bij zijn keel heeft vastgepakt en hij diens keel heeft dichtgeknepen. Ook ontkent hij dat hij klager zou hebben geslagen en geschopt.

Pe. ontkent evenals K. dat er ander geweld is gebruikt dan klager uit de auto halen en hem buiten de auto naar de grond brengen om hem de handboeien aan te doen. De getuige verklaart eveneens dat klager niet is geschopt of geslagen. De Commissie acht daarmee aannemelijk dat tegen klager niet meer (of ander) geweld is gebruikt dan het met kracht uit de auto halen en naar de grond brengen om hem te boeien.

- zich (niet) bekend maken als politieambtenaren

Volgens klager hebben Pe. en K. zich niet bekend gemaakt als politieambtenaren. In zijn eerste verklaring zegt hij, dat hij pas begreep dat hij met politiemensen van doen had toen hem de handboeien waren omgedaan. In zijn wederhoor verklaart hij zelfs dat hij dit pas de volgende dag op het bureau van de tolk heeft gehoord.

Pe. veronderstelt dat hij tijdens het roepen om het portier te openen ook heeft geroepen dat hij van de politie was. Hij weet dit niet zeker.

K. weet nog dat hij op dat moment niet heeft gezegd dat hij van de politie was. Hij verklaart dat hij toen hij in de cabine kroop en klager vastpakte luid 'politie' heeft geroepen. De getuige heeft niet gehoord dat er 'politie' geroepen is.

Op basis van deze verklaringen komt de Commissie tot de conclusie dat aan klager op zijn vroegst toen de ruit van zijn auto al was ingeslagen en K. naar binnen kroop om hem uit de auto te halen is bekend gemaakt dat Pe. en K. politieambtenaren waren.

De behoorlijkheid

- zich (niet) bekend maken als politieambtenaren

De Commissie heeft zich de vraag gesteld of de betrokken politieambtenaren zich hadden moeten legitimeren.

Het uitgangspunt is dat politieambtenaren zich wanneer zij optreden in functie als zodanig bekendmaken zodat burgers weten met wie zij van doen hebben en hun gedrag daarop kunnen afstemmen. Deze verplichting is ook opgenomen in artikel 2 van de Ambtsinstructie.

In dit geval waren de betrokken politieambtenaren bij toeval getuige van een ruzie tussen twee burgers. Zij wilden voorkomen dat de ruzie uit de hand liep en hebben deze gesust. Dit leek aanvankelijk ook te zijn gelukt.

Toen de politieambtenaren er vervolgens getuige van waren dat klager met zijn vrachtwagen tegen de auto botste van de man met wie hij ruzie had gehad en hij hierna direct wilde wegrijden, besloten zij terecht een poging te doen dit te verhinderen en klager aan te houden. De man werd verdacht van twee strafbare feiten, vernieling en poging tot doodslag. Klager 'gewoon' laten gaan zou niet realistisch zijn geweest en ook niet hebben getuigd van professioneel politieoptreden. Het alternatief: het kenteken doorgeven aan collega's zodat die de vrachtwagen later zouden kunnen doen stoppen (bijvoorbeeld door die klem te rijden) was ook niet erg aanlokkelijk.

De politieambtenaren moeten zich hebben gerealiseerd dat toen zij naar de vrachtwagen renden, tegen klager schreeuwden dat hij moest opendoen en aan zijn portier rukten, er van hen een onmiskenbare dreiging uitging. Zij hadden zich er toen bewust van moeten zijn dat klager wellicht anders zou hebben gereageerd als hij had geweten dat hij te maken had met politieambtenaren in plaats van met 'gewone burgers' die hem kennelijk voor de botsing ter verantwoording wilden roepen.

Zij hadden er daarom goed aan gedaan op dat moment aan klager duidelijk te maken dat zij van de politie waren.

De Commissie kan zich echter voorstellen dat dit in de hitte van het moment niet is gebeurd: men moest snel optreden, een rijdende vrachtwagen maakt veel lawaai zodat de kans groot is dat een geroepen 'politie!' toch niet zou zijn gehoord, en het in de binnenzak gaan zoeken naar een politielegitimatiebewijs om dat voor het raam van de achteruitrijdende vrachtauto te houden was ook niet de meest voor de hand liggende handeling. Bovendien is het nog maar de vraag of klager, een Italiaan, in het geplastificeerde kaartje een officieel politielegitimatiebewijs zou hebben herkend.

Gezien het - op dat moment overigens niet te voorziene - vervolg is de Commissie van mening dat de politieambtenaren er beter aan hadden gedaan al direct toen zij de ruzie tussen klager en de andere automobilist wilden sussen mee te delen dat zij van de politie waren. Nu dit echter niet was gebeurd en de gebeurtenissen elkaar vervolgens zeer snel opvolgden, was het goede moment om zich bekend te maken als politieambtenaar toen eigenlijk verstreken en deed zich feitelijk gezien geen ander goed moment daartoe voor.

Om die redenen acht de Commissie het weliswaar minder juist dat de betrokken politieambtenaren zich niet voordat klager uit de cabine werd gehaald kenbaar hebben gemaakt als politieambtenaar, maar spreekt zij niet van onbehoorlijk politieoptreden."

5. Bij brief van 29 maart 2000 berichtte het verzekeringsbedrijf Groot Amsterdam het volgende. De schade was geen gevolg van de omstandigheid dat de politieambtenaren zich niet als politieambtenaar bekend hadden gemaakt vóórdat zij verzoeker uit de cabine haalden, maar mede een gevolg van het optreden van de ambtenaren als zodanig. Nu dit optreden niet als onbehoorlijk was beoordeeld en dus ook niet onrechtmatig was geweest, kon verzoeker niet in aanmerking komen voor een schadevergoeding, aldus het verzekeringsbedrijf.

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht. In het verzoekschrift wordt nog het volgende opgemerkt. Toen de politieambtenaren aan het portier rukten, stond de vrachtwagen stil zonder draaiende motor. Verzoeker deelde mee ook niet te hebben begrepen waarom wel werd geschreeuwd het portier open te maken, terwijl in het advies van de Commissie wordt gesteld dat het roepen van "politie!" geen zin zou hebben gehad. Van de politie mag worden verwacht dat zij ook in de hitte van een moment adequaat weet op te treden, aldus verzoeker.

C. Standpunt korpsbeheerder

1. In zijn reactie op de klacht deelde de (plaatsvervangend) beheerder van het regionale politiekorps het volgende mee:

"Met betrekking tot het legitimeren van de politie heeft de Commissie voor de Politieklachten mij geadviseerd de klacht op dit punt ongegrond te verklaren. Hoewel zij vaststelde dat het achteraf gezien minder juist was dat de betrokken politieambtenaren verzoeker niet al ten tijde van het sussen van de ruzie tussen klager en de andere automobilist hadden meegedeeld dat zij van de politie waren, en zij er goed aan hadden gedaan om zich te legitimeren toen verzoeker de auto had aangereden, vond de Commissie gezien de elkaar zeer snel opvolgende gebeurtenissen niet dat er sprake was van niet behoorlijk politieoptreden. De Commissie heeft haar overwegingen uitgebreid beschreven onder het kopje 'behoorlijkheid' in haar advies van 16 februari 2000. Ik blijf bij mijn eerder genomen besluit op basis van deze overwegingen.

Vanwege de wat ongelukkige opeenvolging van de gebeurtenissen en de hierbij veroorzaakte schade heeft de Commissie mij voorts geadviseerd om het verzekeringsbedrijf Amsterdam in overweging te geven om na te gaan of verzoeker voor een schadevergoeding in aanmerking komt. Conform dit advies heb ik vervolgens een dergelijk verzoek aan het verzekeringsbedrijf gericht. Het verzekeringsbedrijf heeft de schadeclaim afgewezen.

Het verzekeringsbedrijf heeft overigens overwogen dat de schade niet het gevolg kan zijn van het wellicht niet op tijd legitimeren van de politieambtenaren.

Met betrekking tot de gegrondheid van de klacht van de heer P. (verzoeker; N.o.)blijf ik ook overigens bij mijn eerder genomen besluit op basis van het advies van de Commissie voor de Politieklachten. Voor de motivering verwijs ik u naar de argumenten en overwegingen in het betreffende advies."

2. Bij de brief van de plaatsvervangend korpsbeheerder waren onder meer de volgende stukken gevoegd:

a. Een proces-verbaal van bevindingen en aanhouding van politieambtenaren K. en Pe., op ambtsbelofte respectievelijk ambtseed opgemaakt op 9 oktober 1998, dat voor zover hier van belang en zakelijk weergegeven het volgende inhoudt. Tijdens de woordenwisseling van verzoeker met de andere automobilist gingen zij naar hen toe om het meningsverschil te sussen en haalden de twee bij elkaar vandaan. Zij zeiden tegen verzoeker dat hij andersom moest wegrijden. Verzoeker vergrendelde de portieren en reed zijn vrachtwagen ongeveer drie meter achteruit. Toen hoorden zij dat verzoeker gas gaf en in hun richting kwam aanrijden. Zij stonden tussen de vrachtwagen en de personenauto in. Zij liepen tussen beide voertuigen uit, waarna een aanrijding ontstond tussen beide voertuigen. Toen reed verzoeker achteruit. K. en Pe. liepen naar de cabine toe, die zij niet open kregen. Verzoeker bleef achteruit rijden. Toen de achterzijde van de vrachtauto op de rijbaan stond, sloeg K. de ruit in, waarna verzoeker werd aangehouden.

b. Een proces-verbaal van bevindingen van de politieambtenaren, die verzoeker van K. en Pe. na diens aanhouding hadden overgenomen en hadden overgebracht naar het politiebureau. Het proces-verbaal is op 9 oktober 1998 op ambtseed respectievelijk ambtsbelofte opgemaakt. Als redenen voor de aanhouding worden, samengevat, verdenking van vernieling en poging tot doodslag vermeld. Verder is in het proces-verbaal gerelateerd dat de politieambtenaren zagen dat de personenauto was beschadigd. De bumper was aan de achterzijde gescheurd en de achterklep was flink ingedeukt.

c. Verklaringen van de betrokken politieambtenaren K. en Pe., alsmede een verklaring van de automobilist O. tegen wiens auto verzoeker was aangereden. Deze verklaringen zijn afgelegd tegenover inspecteur V. in het kader van het onderzoek naar verzoekers' klacht.

De verklaring van Pe. van 7 juli 1999 houdt onder meer in:

"Ik zag toen, dat daar een vrachtauto stond met een Italiaans kenteken. Aansluitend zag ik, dat een personenauto aan kwam rijden en plaatsnam voor die vrachtauto, waarschijnlijk om te gaan tanken. De chauffeur van die vrachtauto had kennelijk het voornemen om weg te rijden. Ik vermoedde dat, omdat hij claxonneerde en lichtsignalen gaf. Ik had het idee, dat die vrachtauto ook weg had kunnen rijden, zonder dat die personenauto verplaatst werd. De bestuurder van de personenauto stapte in, maar stapte kort daarna ook weer uit. Aansluitend stapte ook de chauffeur van de vrachtauto uit en ik zag, dat deze twee bestuurders met elkaar in gesprek gingen. Ik kan me niet herinneren in welke taal ze dit deden. Het was een korte woordenwisseling. De chauffeur van de vrachtauto leek zich erg op te winden. Teneinde de ruzie te sussen, gingen K. en ik naar die twee mensen toe. U vraagt of één van ons op dat moment de chauffeur van de vrachtauto fysiek hebben gedwongen om naar zijn auto terug te gaan. Dat is niet gebeurd. We hebben hem dus niet tegen zijn auto aangesmeten of geduwd. De chauffeur is zelf teruggelopen naar zijn vrachtauto en ik verkeerde in de veronderstelling, dat de ruzie gesust was. De bestuurder van de personenauto bleef redelijk passief. We hebben op dat moment niet gezegd, dat we van de politie waren. Daar was volgens mij ook geen reden toe. Ik acteerde eigenlijk, zoals iedere burger dat zou moeten doen in een dergelijke situatie. Doel van mijn optreden was echt om escalatie te voorkomen.

Wij zagen, dat die chauffeur inderdaad terugging naar zijn vrachtauto, instapte en direct de beide portieren afsloot. De afstand tussen die vrachtauto en de personenauto was op dat moment ongeveer drie meter. Ik zag, dat die chauffeur in eerste instantie achteruit reed en even daarna stopte. Volgens mij is hij wel een paar meter achteruitgereden. K., de bestuurder van die personenauto en ik bevonden ons op dat moment nog tussen de twee auto's in. Ik hoorde vervolgens, dat de bestuurder van de vrachtauto gas gaf en ik zag, dat hij weer vooruit reed. Ik waarschuwde de bestuurder van de personenauto, teneinde te voorkomen, dat we tussen beide voertuigen bekneld zouden raken. We zijn snel tussen die auto's uitgegaan en zagen vervolgens, dat hij met zijn vrachtauto tegen die personenauto aanreed. Volgens mij, zou hij ons zeker geraakt hebben, als we daar hadden blijven staan. Omdat hij in eerste instantie al achteruit reed, was de afstand inmiddels meer dan drie meter geworden. Mede hierom, vermoed ik, dat hij kennelijk opzettelijk tegen die personenauto is aangereden. Dit blijkt ook wel uit de ontstane schade. Op het moment, dat die chauffeur tegen die personenauto aanreed zat er op de zitting rechtsvoor in die personenauto nog een vrouw in de auto. Ik zag, dat er een aanzienlijke schade ontstond aan die personenauto. Aansluitend zag ik, dat die vrachtauto weer achteruit reed. Ik vermoedde, dat hij het terrein van het benzinestation wilde verlaten. Ik vond, dat dit absoluut niet door de beugel kon, mede in verband met de ontstane schade en het nadeel voor de bestuurder van de personenauto. Samen met K. begaf ik me naar het linkerportier van die vrachtauto. Eén van ons trachtte het portier open te maken. Dit lukte natuurlijk niet, omdat die chauffeur eerder al de beide portieren had afgesloten. Ik heb aansluitend zowel in het Nederlands als in het Engels gesommeerd om het portier te openen. Ik vermoed, dat we op dat moment hebben geroepen, dat we van de politie waren, om te bewerkstelligen, dat hij zou stoppen en het portier zou openen. Ik weet dit echter niet zeker meer. Het is in ieder geval wel medegedeeld. De chauffeur deed het portier niet open. Ik zag, dat hij achteruit bleef rijden. Het was voor ons verder niet mogelijk om die vrachtauto te stoppen. Aansluitend heeft K. een breekijzer uit de auto gepakt. Dit breekijzer behoort tot de standaard uitrusting van deze dienstauto. Omdat nog steeds geen gevolg werd gegeven aan ons verzoek en de vrachtauto inmiddels voor een deel op de rijbaan van de Gooiseweg stond, heeft K. met het breekijzer het raam van het linkerportier ingeslagen, teneinde die chauffeur aan te houden voor de zojuist door hem gepleegde feiten. Als die chauffeur heeft verklaard, dat hij ter voorkoming van letsel heeft weg moeten duiken, dan spreek ik dat tegen. Door de hoogte van de vrachtauto is het niet eens mogelijk om het breekijzer ver door het portier te laten steken. Ik kan me niet precies herinneren of die chauffeur direct stopte. Wel herinner ik me, dat ik het portier heb geopend. Hiertoe ben ik op de treeplank gaan staan, heb het knopje omhoog bewogen en heb het portier geopend. Aansluitend klom K. in de vrachtauto en pakte de chauffeur vast.

De chauffeur verzette zich hevig en heeft hierbij ook in onze richting geschopt en geslagen. Mij heeft hij niet geraakt.

Zowel K. als ik hebben die chauffeur niet geslagen of geschopt. Wel is hij fysiek naar de grond gedwongen. Ik weet niet precies hoe K. hem vasthield. Vervolgens heb ik geassisteerd bij deze aanhouding. In verband met het agressieve gedrag van die chauffeur hebben we hem ook afgeboeid. Ten aanzien van het mededelen van het feit, dat we politieambtenaren waren, wil ik nog het volgende zeggen. In ons eigen werk wordt veel gewerkt in burger (K. en Pe. behoorden tot de Dienst Centrale Recherche; N.o.). Ook dan is het belangrijk tijdig te vertellen, dat we van de politie zijn. Ik ontken nogmaals met klem, dat we die chauffeur geslagen of geschopt hebben. De wijze waarop we hebben opgetreden is volgens mij proportioneel geweest. In ons eigen werk wordt bij zich verzettende verdachten ook zo opgetreden. Hierbij ontstaat nagenoeg nooit letsel bij de aan te houden verdachte.

Nadat de chauffeur was geboeid, hebben we hem laten zitten op de grond, teneinde te voorkomen, dat hij zich alsnog door middel van schoppen zou verzetten."

De verklaring van K. van 8 juli 1999 houdt onder meer in:

"Toen we daar waren, zag ik dat aan de linkerzijde van het tankstation, een vrachtwagen met een Italiaans kenteken geparkeerd stond. Ik zag dat een witte personenauto kwam aanrijden, om de vrachtauto heen reed, en vervolgens plaatsnam naast een pomp, alwaar gas verkrijgbaar is. De bestuurder stapte uit. De vrachtwagen had tot op dat moment niet gereden. Deze stond geparkeerd op enige afstand van de pompen. Direct, nadat de bestuurder van de personenauto was uitgestapt, begon de bestuurder van de vrachtwagen te claxonneren en lichtsignalen te geven, tevens zag ik dat de chauffeur hevig gebaarde met zijn armen. Ik zag dat de bestuurder van de personenauto opkeek in de richting van de chauffeur, vervolgens naar zijn auto liep en instapte.

De chauffeur van de vrachtwagen ging door met claxonneren. Ook bleef hij hevig gebaren. Aansluitend zag ik dat de bestuurder van de personenauto weer uitstapte. Ik had het idee, dat hij dacht dat die bestuurder maar even moest wachten, mede in verband met het door hem getoonde gedrag. Ik zag aansluitend, dat de vrachtwagenbestuurder uitstapte en hevig gebarend in de richting van de bestuurder van de personenauto liep. Op dat moment stonden ze tussen de beide voertuigen in te discussiëren. Ik zag, dat de vrachtwagenchauffeur geëmotioneerd was. Hij gebruikte beide armen bij deze discussie. Tot op dat moment, hadden we ons hier niet mee bemoeid. Nu ik dit zag, liep ik samen met Pe. naar deze beide personen toe. Mijn voornemen was, om deze ruzie te sussen, zodat aansluitend een ieder weer zijn weg kon vervolgen. Mijn collega heeft de partijen gescheiden door tussen ze in te gaan staan en van elkaar weg te duwen.

Hierbij is geen fysiek geweld gebruikt. Pe. zei tegen de bestuurder van de personenauto, dat hij snel moest gaan tanken. De chauffeur stuurde hij terug naar zijn vrachtauto. Ik zag, dat die chauffeur terug liep naar zijn vrachtauto, instapte en direct de beide portieren op slot deed. Ik zag, dat hij in eerste instantie achteruit reed. Ik schat ongeveer 3 à 4 meter. Aansluitend stopte hij. Hierop hoorde ik dat de vrachtwagenchauffeur gas gaf, vervolgens zag ik dat hij met een snelheid van ongeveer 15 à 20 kilometer per uur op de personenauto inreed en hem aan de achterzijde ramde. Ik zag dat ten gevolge van deze aanrijding de personenauto naar voren werd gedrukt en flinke schade aan de achterzijde had opgelopen. Ik zag dat de vrachtwagenchauffeur, aansluitend op de aanrijding, achteruit wegreed.

Als hij verklaart, dat hij de juiste versnelling niet kon vinden, dan zeg ik, dat dat niet waar is.

Voordat de aanrijding plaatsvond reed de vrachtauto achteruit, stond stil, en reed vervolgens in op de personenauto.

Toen hij vooruit begon te rijden was hij ongeveer 8 meter van de personenauto verwijderd. Als hij fout geschakeld zou hebben zou hij nog tijd genoeg hebben gehad om de vrachtwagen tot stilstand te brengen.

Ik had het idee dat iets dergelijks zou gaan gebeuren. Ik trek deze conclusie op basis van de manier waarop de chauffeur zich gedroeg vanaf het moment dat hij weer instapte. Hij maakte op mij een zwaar overspannen indruk.

Terwijl de vrachtwagen op de personenauto in reed, bevonden mijn collega Pe., de chauffeur van de personenauto en ik ons tussen de beide auto's in. We zagen echter ruim van te voren, dat die chauffeur in onze richting reed, zodat we tijd genoeg hadden om tussen de auto's uit te gaan. Ook tegen de bestuurder van de personenauto zeiden we tussen de beide auto's uit te gaan. Op het moment van de aanrijding bevond zich nog een vrouw op de passagiersstoel voor in de personenauto .

Pe. en ik begaven ons direct na de aanrijding naar het linker portier van die vrachtauto, teneinde die bestuurder aan te houden. Hij had immers bewust een aanrijding veroorzaakt, bovendien bevond zich tijdens de aanrijding een vrouw in de auto, die wellicht letsel had bekomen. Ik heb de chauffeur aangeroepen en getracht het portier te openen. Dit lukte natuurlijk niet, want al eerder had de chauffeur beide portieren op slot gedaan. Ik riep dat hij zijn portier moest openmaken.

Ik heb volgens mij niet gezegd dat ik van de politie was. Op dit moment reed die chauffeur al achteruit en ging hier mee door. Volgens mij wilde hij gewoon wegrijden.

Teneinde toch die chauffeur aan te kunnen houden pakte ik een breekijzer uit de dienstauto. Dit behoort tot de standaarduitrusting van die auto. Aansluitend liep ik terug naar het portier en sloeg het raam in. Hiertoe moest ik meelopen met de vrachtauto, want die reed nog steeds. Terwijl ik het raam insloeg stond ik op de grond. Ik realiseer me, dat het inslaan van een raam een behoorlijke impact heeft, maar als die chauffeur zegt, dat hij heeft weg moeten duiken, dan is dat niet waar. Ik stond immers op de grond, zodat het niet mogelijk is, dat het breekijzer ver de cabine ingaat. De schade bevestigt dit. Van het breekijzer ontstond een moet op de raamlijst. Direct na het inslaan van het raam pakte ik die chauffeur beet en klom tegelijkertijd in die auto. De chauffeur was inmiddels in elkaar gekropen. Ik weet hierdoor niet precies meer hoe ik hem vasthield, maar ik kan me herinneren, dat ik zijn handen vastpakte. Dit is mijn automatische reactie. Bij elke aanhouding die wij tijdens ons reguliere werk doen wordt de nadruk op de handen gelegd. Hier komt immers het gevaar vandaan indien men zich tracht te verzetten. Op het moment dat ik in de cabine kroop en de chauffeur vastpakte heb ik meerdere malen, met luidde stem, "politie" geroepen. Aansluitend opende mijn collega Pe. het portier en hebben we samen die chauffeur uit de cabine gehaald.

Vervolgens is mijn collega, Pe., naar zijn dienstvoertuig gelopen en heeft zijn handboeien gehaald. Aansluitend hebben we hem de transportboeien omgedaan, teneinde verder verzet te voorkomen. Ik ontken met klem, dat hij is geslagen of geschopt, noch door mij, noch door Pe. Direct nadat die chauffeur was geboeid, hebben we hem op de grond laten zitten, teneinde te voorkomen, dat hij zich middels schoppen nog zou kunnen verzetten."

De verklaring van O. van 20 juli 1999 houdt onder meer in:

"Ik kan me het voorval goed herinneren. Ik weet echter niet meer welke dag het is geweest. Het is ongeveer oktober 1998 geweest. Ik was die dag onderweg met een collega. Samen gingen we tanken bij het BP-station aan de Gooiseweg te Amsterdam. Ik reed het terrein op en zag daar een vrachtauto met een Italiaans kenteken geparkeerd staan. Ik reed er omheen, omdat mijn vuldop aan de linkerzijde zit. Ik stapte uit en kreeg toen de indruk, dat de chauffeur van die vrachtauto klaar was om weg te rijden. Ik zag dat die man hard schreeuwde, toeterde, lichtsignalen gaf en gebaarde met de armen. Direct had ik het voornemen om hem de ruimte te geven. Ik stapte vervolgens in. Omdat die chauffeur door ging met bovengenoemd gedrag stapte ik weer uit en gebaarde die chauffeur rustig aan te doen. Ik vond dat die chauffeur erg agressief was. De chauffeur stapte uit en kwam naar mij toe. Volgens mij sprak hij een klein beetje Nederlands. Ik kreeg een discussie met die chauffeur. Die chauffeur riep in gebrekkig Nederlands "Je bent gek, Je bent gek. Je moet weg" of woorden van gelijke strekking. Ik had op basis van dit gedrag het idee, dat die chauffeur maar achteruit weg moest rijden. Aansluitend kwamen er twee mannen bij staan. De wat langere man zei woorden in de strekking van "Doe even rustig aan, je ziet toch, dat die man weg wil rijden" en dergelijke sussende woorden. In een nader kort gesprek met die twee mannen spraken we kort over het overdreven gedrag van die chauffeur. De chauffeur ging vervolgens terug naar zijn vrachtauto. Hij is op dat moment niet geduwd. Er was in het geheel geen fysiek contact. Ik zag dat die chauffeur instapte, bewust beide portieren op slot deed en zijn vrachtauto startte. Ik zag, dat hij vervolgens ongeveer drie meter naar achteren reed. Hierdoor kreeg ik de indruk, dat hij aansluitend om ons heen weg zou rijden. Hierna hoorde ik, dat die chauffeur veel gas gaf, vooruit reed en hard tegen de achterzijde van mijn auto aanreed. Ik zag dat er hierdoor aanzienlijke schade was ontstaan. Vervolgens zag ik, dat die chauffeur hard naar achteren reed. Volgens mij was hij voornemens via de oprit het terrein te verlaten en zijn weg te vervolgen. Ik was boos, verontwaardigd én geschrokken.

In mijn eerste reactie ben ik achter die vrachtauto aangerend en heb geprobeerd het portier te openen. Dit lukte niet, omdat dat portier op slot was. Vervolgens zag ik, dat de eerder genoemde mannen, die getuige waren geweest van het voorval naar hun auto renden, de kofferbak openden en iets uit de kofferbak pakten. Aansluitend renden ze terug naar de nog steeds achteruitrijdende vrachtauto. Eén van de mannen sloeg met een staaf het raam aan de bestuurderszijde kapot en klom vervolgens door het verbrijzelde raam naar binnen via de treeplank van de vrachtauto. De ander ontgrendelde het portier door het ingeslagen raam. Ik zag, dat nu het voertuig tot stilstand kwam. Ik zag, dat de man, die naar binnen was geklommen probeerde om de handen van de chauffeur van het stuur af te krijgen. Ik heb niet gehoord, of ze politie of iets dergelijks riepen. Het portier werd geopend en de collega die bij de deur stond trok de chauffeur aan zijn kleding uit het voertuig. Dit ging niet zachtzinnig. Ik zag dat die chauffeur tegenstand gaf. Ik zag, dat die chauffeur op het moment, dat hij uit de auto werd getrokken wilde gebaren met de armen maakte, volgens mij met het kennelijk doel om los te komen. Hierna werd hij op zijn buik op de straat gelegd. Hierbij werd door de beide mannen niet geslagen of geschopt. Volgens mij is de man niet bij zijn keel of nek gepakt. Aansluitend werden bij de chauffeur beide armen op de rug gebracht en werden handboeien aangedaan. Het ging allemaal erg snel. Ik bedankte deze mannen en vroeg wie ze waren. Ze zeiden toen, dat ze van de politie waren. Ik dacht dit al, doordat ze handboeien bij zich hadden. Ik zag, dat de man, die door het raam naar binnen was geklommen lichte schaafwonden had aan zijn arm en pols. Enkele minuten later verschenen er geüniformeerde politiemensen. Eén van deze mensen nam van mij een korte verklaring op. De chauffeur is aansluitend meegenomen door die agenten. De schade aan mijn auto is vergoed door mijn verzekering. Ik heb aan mijn verzekering medegedeeld hoe het een en ander was ontstaan, dat er proces-verbaal was opgemaakt en dat ze dit zouden kunnen opvragen bij de politie. Ik heb de beide hulpverleners bedankt voor hun assistentie en heb, nadat de geüniformeerde politie hiervoor toestemming gaf, mijn weg vervolgd. Als uw beide collega's er niet waren geweest, dan zou die chauffeur zeker zijn weggereden, zonder zijn identiteit bekend te maken. Ik was uitermate blij, dat uw collega's op dat moment op dat terrein waren. Zonder hen, zou ik niets uit hebben kunnen richten. Omdat mijn verzekering had betaald, ging ik er vanuit, dat de zaak was afgedaan. Nu ik hoor, dat die chauffeur een klacht over het politieoptreden heeft ingediend, ben ik verbaasd. Alles wat er gebeurd is, is een reactie op zijn agressieve overspannen gedrag. Ik kan me wel voorstellen, dat hij geschrokken is, door de onverwachtheid van dit optreden. Verder heb ik niets te verklaren."

d. Een rapport van inspecteur V., waarin onder meer staat dat het blijvende letsel bij verzoeker bestaat uit het in mindere mate kunnen bewegen van de duim en blijvende pijn in de nek. De nek zou verrekt zijn en de duim en rechterschouder zijn gekneusd geweest.

D. Reactie verzoeker

Verzoeker handhaafde zijn eerder ingenomen standpunt in reactie op de door de korpsbeheerder verstrekte inlichtingen.

Achtergrond

Ambtsinstructie voor de politie, de koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar

Artikel 2, sub a:

"De ambtenaar legitimeert zich met het legitimatiebewijs dat aan hem is verstrekt:

a. bij optreden in burgerkleding ongevraagd, tenzij bijzondere omstandigheden dit onmogelijk maken,"

"Artikel 8. - 1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."

Instantie: Regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Wijze van optreden: bij sussen ruzie tussen verzoeker en een derde en bij aanhouding verzoeker disproportioneel geweld gebruikt; zich niet bekend gemaakt als politieambtenaren.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Beheerder regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Wijze van afhandeling klacht: wel onderkend dat politieambtenaren zich eerder bekend hadden moeten maken, maar klacht op dat punt niet gegrond verklaard en geleden schade t.g.v. politieoptreden niet vergoed.

Oordeel:

Gegrond