Verzoekster klaagt er over dat de Belastingdienst/Particulieren Oss weigert het bedrag van f 12.989, dat op grond van voorlopige teruggaven inkomstenbelasting 1998, 1999 en 2000 aan haar toekwam, maar dat door de Belastingdienst is gestort op een rekeningnummer dat ten name staat van een derde, aan haar uit te betalen. Zij stelt zich op het standpunt dat de uitbetaling aan een derde niet aan haar kan worden verweten maar het gevolg is van een fout van de Belastingdienst.
Verzoekster is voorts van mening dat de Belastingdienst haar (wettelijke) rente is verschuldigd over het alsnog uit te betalen bedrag.
Beoordeling
A. Algemeen
1. Verzoekster diende op 24 december 1998 bij de Belastingdienst/Particulieren Nijmegen een formulier in inhoudende een verzoek tot voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: inkomstenbelasting) 1999 in verband met aftrekposten voor de eigen woning. Op dit formulier vermeldde zij het nummer van de bankrekening waarop zij de teruggaaf wenste te ontvangen. Met dagtekening 15 februari 1999 ontving zij de gevraagde Voorlopige teruggaaf 1999. Het bedrag daarvan zou haar volgens mededeling op het biljet van de Voorlopige teruggaaf in termijnen worden betaald, steeds rond de 15e van iedere maand. Het biljet vermeldde het door verzoekster opgegeven bankrekeningnummer als rekening waarop de termijnen zouden worden gestort. In de maanden februari, maart en april ontving verzoekster steeds ongeveer een elfde gedeelte van de voorlopige teruggaaf op de opgegeven bankrekening.
2. Op of omstreeks 12 februari 1999 ontving verzoekster van de Belastingdienst een aangiftebiljet inkomstenbelasting voor het jaar 1998. Op dit biljet was onder de vermelding "Uw rekeningnummer voor teruggaaf" een bankrekeningnummer afgedrukt dat afweek van het door verzoekster opgegeven nummer bij het verzoek om de voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting 1999 en dat niet aan verzoekster toebehoorde.
3. Op 20 april 1999 diende verzoeksters gemachtigde bij de Belastingdienst Nijmegen opnieuw een formulier in met een verzoek tot een (aanvullende) Voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting 1999. Op het voorblad van dit formulier, dat met de pen is ingevuld, is onder de vraag "uw rekeningnummer voor teruggaaf" hetzelfde nummer ingevuld als het nummer dat was afgedrukt op het aangiftebiljet inkomstenbelasting 1998. Na ontvangst van dit formulier op 26 april 1999 werden de termijnen van de Voorlopige teruggaaf 1999 van 15 februari 1999 niet meer gestort op het aan verzoekster toebehorende bankrekeningnummer maar, voor het eerst op 10 mei 1999, op het op dit formulier vermelde bankrekeningnummer. Ook de termijnen van de tweede Voorlopige teruggaaf 1999, die naar aanleiding van het verzoek van 20 april 1999 werd vastgesteld met dagtekening 15 mei 1999, werden op dit rekeningnummer gestort. De eerste termijn van deze tweede Voorlopige teruggaaf werd eveneens op 10 mei 1999 betaald.
4. Op 21 mei ontving de Belastingdienst het aan verzoekster uitgereikte aangiftebiljet inkomstenbelasting 1998. Verzoekster had geen gebruik gemaakt van de op dit biljet geboden gelegenheid om een ander rekening nummer op te geven. Op de bij het aangiftebiljet gevoegde afdruk van een door haar belastingadviseur per computer vervaardigde aangifte was ook het niet aan verzoekster toebehorende bankrekeningnummer vermeld. Verzoekster verhuisde vervolgens van Nijmegen naar Culemborg. De Belastingdienst/Particulieren Oss legde verzoekster naar aanleiding van deze aangifte op 6 augustus 1999 een negatieve voorlopige aanslag inkomstenbelasting 1998 op. Het bedrag van deze negatieve voorlopige aanslag werd eveneens gestort op de niet aan verzoekster toebehorende bankrekening.
5. Op het (duplicaat)aangiftebiljet inkomstenbelasting 1999 dat verzoekster op 22 juni 2000 inleverde bij de Belastingdienst stond geen rekeningnummer voor een teruggaaf afgedrukt. Ook vermeldde verzoekster op dit biljet niet zelf een rekeningnummer voor een eventuele teruggaaf. Op 13 juli 2000 stelde de Belastingdienst naar aanleiding van deze aangifte een derde voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting 1999 vast. Ook het bedrag van deze teruggaaf stortte de Belastingdienst op de niet aan verzoekster toebehorende bankrekening.
6. In de maanden juli en augustus 2000 stortte de Belastingdienst eveneens twee termijnen van een voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting 2000 op deze rekening. De Belastingdienst deed dit naar aanleiding van een door verzoekster in juni 2000 ingediend verzoek om een voorlopige teruggave inkomstenbelasting 2000. Op dit formulier was door verzoekster opnieuw geen rekeningnummer ingevuld. Omdat verzoekster de Belastingdienst al in een brief van 19 juli 2000 had gewezen op het feit dat de teruggaven werden gestort op een rekeningnummer dat niet van haar was, stortte de Belastingdienst de bedragen van deze twee termijnen opnieuw, maar nu op het aan verzoekster toebehorende rekeningnummer.
7. In brieven van 26 oktober en 14 december 2000 liet de Belastingdienst verzoekster weten van mening te zijn dat hij, behoudens de twee termijnen van de voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting 2000, met de stortingen op het niet aan verzoekster toebehorende rekeningnummer bevrijdend had betaald. De Belastingdienst weigerde dan ook de op dit rekeningnummer gestorte bedragen opnieuw, nu op het rekeningnummer van verzoekster te storten.
B. Ten aanzien van verzoeksters klacht
1. Verzoekster klaagt er over dat de Belastingdienst weigert de haar toekomende bedragen die zijn gestort op een bankrekening die niet bij haar in gebruik is, opnieuw te betalen. Zij is van mening dat de storting op de onjuiste rekening het gevolg is van een fout van de Belastingdienst.
2. De Belastingdienst is van mening dat hij met de storting op de onjuiste rekening bevrijdend heeft betaald.
3. De Belastingdienst kan in zijn standpunt gevolgd worden. Voor dit oordeel is het volgende van belang.
Vaststaat dat de Belastingdienst de aan verzoekster toekomende bedragen niet aan haar heeft betaald voorzover de Belastingdienst deze heeft gestort op het bankrekeningnummer dat niet op haar naam maar op naam van een derde stond. In een dergelijk geval dient de Belastingdienst in beginsel alsnog aan betrokkene te betalen, tenzij het beroep van de Belastingdienst op bevrijdende betaling als bedoeld in artikel 6:34, eerste lid BW (zie Achtergrond) opgaat. De Belastingdienst mag verzoekster tegenwerpen dat hij bevrijdend heeft betaald indien hij op redelijke gronden heeft mogen aannemen dat het bankrekeningnummer ten tijde van de betaling toebehoorde aan verzoekster. Dit laatste houdt in dat de Belastingdienst op het moment van betaling te goeder trouw moet zijn geweest als bedoeld in artikel 3:11 BW (zie Achtergrond). De Belastingdienst is alleen dan te goeder trouw indien hij niet beter wist dan dat het bankrekeningnummer op het moment van betaling bij verzoekster in gebruik was (het subjectieve criterium) en hij in de gegeven omstandigheden ook niet beter behoorde te weten (het objectieve criterium).
4. Vast staat dat de Belastingdienst de eerste drie termijnen van de voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting 1999 van 15 februari 1999 in de maanden februari, maart en april 1999 heeft gestort op het bankrekeningnummer dat verzoekster heeft opgegeven bij haar verzoek van 24 december 1998. Pas na het indienen op 20 april 1999 van het tweede, aanvullende verzoek om een Voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting 1999, waarop het onjuiste rekeningnummer was vermeld, worden de teruggaven geboekt op de niet aan verzoekster toebehorende rekening. Dit betreft de betalingen op 10 mei 1999 van de vierde termijn van de Voorlopige teruggaaf van 15 februari 1999 en van de eerste termijn van de tweede Voorlopige teruggaaf van 15 mei 1999, alsmede de volgende betalingen op beide voorlopige teruggaven.
5. Gelet op deze gang van zaken is aannemelijk dat pas de ontvangst van het formulier van 20 april 1999 voor de Belastingdienst de aanleiding is geweest om de betalingen van de voorlopige teruggaven voortaan te doen op het op dat formulier vermelde onjuiste rekeningnummer. Daaraan doet niet af dat op het eerder uitgereikte aangiftebiljet inkomstenbelasting 1998 ook al dit onjuiste rekeningnummer was vermeld. De Belastingdienst heeft immers aangegeven dat het onjuiste nummer al vanaf 26 mei 1998 in het bestand van de Belastingdienst voorkomt als het nummer waarop teruggaven aan verzoekster kunnen worden gestort. Het is niet aannemelijk dat het vóórkomen van dit onjuiste nummer in het bestand van de Belastingdienst op zichzelf heeft geleid tot de tussentijdse wijziging van het rekeningnummer waarop de betalingen plaatsvonden. Nu het aangiftebiljet inkomstenbelasting 1998 reeds in de eerste helft van februari 1999 is uitgereikt (en derhalve nog eerder is aangemaakt) is met die gedachte in de eerste plaats in strijd dat de eerste drie termijnen van de eerste voorlopige teruggaaf 1999 in de maanden februari tot en met april 1999 wel op het juiste rekeningnummer zijn gestort. Voorts is die gedachte niet in overeenstemming met de mededeling van de Belastingdienst dat voor een voorlopige teruggaaf een ander rekeningnummer in het bestand van de Belastingdienst kan worden opgenomen dan het rekeningnummer voor andere, reguliere teruggaven.
6. Voorts is tijdens het onderzoek niet gebleken van een reden om aan te nemen dat het onjuiste nummer niet door verzoekster of haar toenmalige gemachtigde op het op 20 april 1999 ingediende formulier is ingevuld. Aangenomen moet dan ook worden dat de vermelding op dit formulier van het onjuiste rekeningnummer het gevolg is van het feit dat dit nummer door verzoeksters toenmalige gemachtigde werd aangetroffen op of is overgenomen van het kort daarvóór ontvangen aangiftebiljet inkomstenbelasting 1998. Deze gedachte wordt ondersteund door het feit dat het onjuiste nummer ook is overgenomen op de per computer vervaardigde aangifte die werd gevoegd bij het aangiftebiljet inkomstenbelasting 1998.
Voorts vindt deze gedachte steun in het feit dat bij raadpleging door de Nationale ombudsman van het originele exemplaar van het formulier is gebleken dat de vermelding van het onjuiste nummer, evenals de vermelding van de overige gegevens, heeft plaatsgevonden met blauwe pen. De Belastingdienst heeft laten weten dat aantekeningen van medewerkers van de Belastingdienst op een formulier als dat van een verzoek om voorlopige teruggaaf plegen te worden gemaakt in een afwijkende, veelal rode kleur. Op het formulier van 20 april 1999 zijn door de Belastingdienst ook diverse aantekeningen gemaakt. Deze zijn aangebracht met rode pen.
7. Bovenstaande betekent dat de Belastingdienst bij de stortingen die plaatsvonden na ontvangst van het formulier van 20 april 1999, voor het eerst op 10 mei 1999, kennelijk is afgegaan op het nummer dat door of namens verzoekster op dat formulier was vermeld. Nu verzoekster voorts vóór haar brief van 19 juli 2000 noch mondeling noch schriftelijk aan de Belastingdienst heeft laten weten dat het gebruikte nummer niet van haar was, heeft de Belastingdienst de stortingen op het onjuiste rekeningnummer te goeder trouw kunnen doen. De Belastingdienst wist immers niet en had ook niet behoeven te weten dat het op het verzoek van 20 april 1999 vermelde rekeningnummer niet bij verzoekster in gebruik was. De Belastingdienst kon er derhalve van uitgaan dat het rekeningnummer waarop hij de betalingen verrichtte, bij verzoekster in gebruik was. Aan de conclusie dat de Belastingdienst te goeder trouw op het onjuiste rekeningnummer heeft betaald, doet niet af dat de vermelding van het onjuiste rekeningnummer op het formulier van 20 april 1999 indirect is veroorzaakt door een fout van de Belastingdienst.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Belastingdienst/Particulieren Oss, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financiën, is niet gegrond.
Onderzoek
Op 12 februari 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw E. te Culemborg, ingediend door de heer mr. C.J.M. van Veenendaal, advocaat te Culemborg, met een klacht over een gedraging van de Belastingdienst/Particulieren Oss.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financiën, werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de Belastingdienst/Particulieren Oss verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Tevens werd de Belastingdienst een aantal specifieke vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De Belastingdienst deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoekster diende op 24 december 1998 bij de Belastingdienst/Particulieren
Nijmegen een formulier 'Verzoek voorlopige teruggaaf in verband met aftrekposten eigen woning' in voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: inkomstenbelasting) over 1999. Op het formulier vermeldde zij het nummer van haar bankrekening als de rekening waarop de voorlopige teruggaaf moest worden gestort.
2. Met dagtekening 15 februari 1999 ontving zij een Voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting 1999. Op het biljet van de Voorlopige teruggaaf was het volgende vermeld:
"...Het bedrag van de voorlopige teruggaaf wordt in maandelijkse termijnen uitbetaald. Omstreeks de 15e van iedere maand maakt de Belastingdienst het bedrag over op rekeningnummer (het door verzoekster opgegeven nummer van haar bankrekening; N.o.)..."
3. Op of omstreeks 12 februari 1999 ontving verzoekster haar aangiftebiljet inkomstenbelasting 1998. Op het voorblad van dit biljet was door de Belastingdienst onder de vermelding "Uw rekeningnummer voor teruggaaf" het nummer afgedrukt van een bankrekening dat afweek van het door verzoekster opgegeven nummer.
4. Op 10 februari, 10 maart en 12 april 1999 maakte de Belastingdienst steeds ongeveer een elfde gedeelte van de voorlopige teruggaaf over op verzoeksters bankrekening.
5. Op 20 april 1999 diende verzoekster bij de Belastingdienst Nijmegen een tweede formulier 'Verzoek Voorlopige teruggaaf' in voor de inkomstenbelasting 1999. Dit formulier is ingevuld met blauwe pen. Op het voorblad is, eveneens met blauwe pen, hetzelfde, niet aan verzoekster toebehorende rekeningnummer ingevuld als het nummer dat was afgedrukt op het aangiftebiljet inkomstenbelasting 1998. Op het formulier is voorts met rode pen vermeld "T6" en "Herziening VT 060199". Het formulier werd op 26 april 1999 ontvangen. Als reactie hierop ontving verzoekster met dagtekening 15 mei 1999 een voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting 1999. Op dit biljet was eveneens vermeld dat het bedrag van de voorlopige teruggaaf in maandelijkse termijnen zou worden overgemaakt.
6. Op 10 mei 1999 stortte de Belastingdienst de vierde termijn ter grootte van ongeveer een elfde gedeelte van de voorlopige teruggaaf van 15 februari 1999 op het bankrekeningnummer dat was vermeld op het formulier van 20 april 1999. De volgende termijnen van deze voorlopige teruggaaf stortte de Belastingdienst eveneens op dit bankrekeningnummer.
Op 10 mei 1999 stortte de Belastingdienst ook de eerste termijn van de voorlopige teruggaaf die het gevolg was van het verzoek van 26 april 1999 op het op dat formulier vermeldde nummer.
7. Op 21 mei 1999 ontving de Belastingdienst de aangifte inkomstenbelasting 1998 van verzoekster. Bij de vraag "Gewijzigd rekeningnummer" vulde verzoekster niets in. Op de bij het aangiftebiljet gevoegde afdruk van een door haar belastingadviseur per computer aangemaakte aangifte was eveneens het niet aan verzoekster toebehorende bankrekeningnummer vermeld.
8. Met dagtekening 13 juli 1999 ontving verzoekster van de Belastingdienst een aan haar geadresseerde brief. Het onderwerp van de brief had echter betrekking op een andere belastingplichtige.
9. Met dagtekening 6 augustus 1999 ontving verzoekster, die inmiddels was verhuisd van Nijmegen naar Culemborg, van de Belastingdienst/Particulieren Oss een Voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting 1998. Het bedrag van de Voorlopige teruggaaf had de Belastingdienst al op 29 juli 1999 op het niet aan verzoekster toebehorende bankrekeningnummer gestort.
10. Op 21 juni 2000 ontving de Belastingdienst van verzoekster een op 20 juni 2000 gedagtekend formulier 'Verzoek Voorlopige teruggaaf' voor de inkomstenbelasting 2000. Op het formulier vulde zij bij de vraag "Rekeningnummer voor teruggaaf" niets in. Op het formulier is in een afwijkend handschrift en met rode pen het niet aan verzoekster toebehorende rekeningnummer ingevuld.
11. Op 10 juli 2000 stortte de Belastingdienst het bedrag van een negatieve voorlopige aanslag inkomstenbelasting 1999 (dagtekening 13 juli 2000) op het niet aan verzoekster toebehorende rekeningnummer.
12. In een brief van 19 juli 2000 wendde verzoekster zich tot de Belastingdienst. Zij schreef het volgende:
"...Naar aanleiding van de brief van 13-7-2000 wil ik u onder de aandacht brengen dat ik vanaf 12 april 1999 geen voorlopige teruggaaf heb gehad, wat wel verondersteld wordt! Naar aanleiding van mijn telefonisch gesprek 19-7 (dag na aankomst brief) begrijp ik dat de voorlopige teruggaaf waar ik recht op heb, is gestuurd naar een bankrekeningnummer nl. (...) dat mij volledig onbekend is. Hoe kan dat? En wie heeft dit gewijzigd? Gaarne wil ik van u schriftelijk bewijsvoering over wie dat veranderd heeft. En alsnog mijn voorlopige teruggaaf waar ik recht op heb.
Ik zou ook een dochter (hebben) (heb ik telefonisch begrepen) Hoe kan dat? Ik heb helemaal geen kinderen. Er is mogelijk verwarring tussen 2 mensen. Hierbij wil ik van u ook vernemen hoe ik afgelopen jaren bij het belastingkantoor geregistreerd sta, dus met welke gegevens. Misschien heb ik wel meer dingen zogenaamd waar ik geen weet van heb..."
13. Met dagtekening 29 juli 2000 ontving verzoekster van de Belastingdienst een Voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting 2000. Op dit biljet was vermeld dat het bedrag van de voorlopige teruggaaf in maandelijkse termijnen zou worden overgemaakt. Op 26 juli en 10 augustus 2000 stortte de Belastingdienst twee termijnen van deze voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting 2000 op de niet aan verzoekster toebehorende rekening.
14. In een brief van 9 augustus 2000 wendde verzoekster zich opnieuw tot de Belastingdienst. Zij schreef het volgende:
"...Gaarne ontvang ik een schrijven waarin u uiteenzet welke actie u hebt ondernomen en op welke termijn ik mijn geld terugkrijg..."
15. De Belastingdienst reageerde in een brief van 24 augustus 2000 met het volgende:
"...Naar aanleiding van uw brief van 9 aug 2000 bericht ik u dat uw teruggaven overgemaakt zijn op bankrekening (...).
Dit rekeningnummer is destijds opgevoerd en wordt op alle belastingpapieren richting u kenbaar gemaakt.
Indien dit nummer niet correct was had u dat kenbaar moeten maken.
Op 26 juli 2000 is degene die uw teruggaven ontvangen heeft, aangeschreven met verzoek om een bedrag van f 10.139,-- over te maken zodat wij dit aan u kunnen uitbetalen.
Tot op heden is het bedrag nog niet ontvangen..."
16. In een brief van 2 oktober 2000 voegde de Belastingdienst daaraan nog het volgende toe:
"...In aansluiting op mijn brief van 24 augustus 2000 bericht ik u dat het mij niet gelukt is om het teruggevraagde bedrag ad f 10.139,-- direct en in zijn geheel terug te vorderen. De bemoeienis van de Belastingdienst is hiermee geëindigd.
U moet zelf de nodige stappen ondernemen om het bedrag bij de niet-rechthebbende te innen. De naam en adresgegevens van de niet rechthebbende zijn:
naam : (...)
adres + woonplaats : (...)
Als u nog vragen heeft over deze brief kunt u mij bereiken onder telefoonnummer..."
17. In een brief van 11 oktober 2000 schreef verzoeksters gemachtigde de Belastingdienst het volgende:
"...In uw brief van 2 oktober 2000 legt u de door uw dienst gemaakte fout gemakshalve op het bordje van cliënte. U stelt namelijk dat cliënte zelf maar moet zien het bedrag ad f 10.139,00 dat door u abusievelijk is betaald aan (...) terug te vorderen.
In de eerste plaats merk ik op dat een door uw dienst gemaakte fout waarbij aan een andere belastingplichtige is betaald geheel voor rekening en risico van uw dienst blijft. De betaling die u aan (...) heeft gedaan, geldt niet als betaling aan cliënte zodat u alsnog aan cliënte het aan cliënte toekomende dient te betalen. U dient vervolgens zelf voor verhaal op de andere belastingplichtige zorg te dragen.
In de tweede plaats merkt cliënte op bijzonder verstoord te zijn over het feit dat u kennelijk zo makkelijk met gegevens over belastingplichtigen omgaat. Cliënte merkt dit aan als een ernstige schending van haar privacy en die van andere belastingplichtigen.
Ten behoeve van cliënte verzoek ik u, en voor zoveel nodig sommeer ik u om binnen acht dagen na heden op het "u bekende" rekeningnummer van cliënte (...) te doen bijschrijven:
- hoofdsom 1998/1999 f 10.139,00
- hoofdsom 2000 t/m augustus - 5.701,00
- de wettelijke rente telkens met ingang
van de data van opeisbaarheid p.m.
- kosten juridische bijstand tot heden - 587,50 (incl. BTW)
totaal f 16.427,50 + p.m..."
18. De Belastingdienst reageerde in een brief van 26 oktober 2000 met het volgende:
"...Na onderzoek kan ik u meedelen dat ik slechts gedeeltelijk aan uw verzoek kan tegemoetkomen. Ik ben van mening dat een bedrag van f 2.851,= (twee termijnen belastingjaar 2000) verwijtbaar door de Belastingdienst foutief is uitbetaald. Heden heb ik opdracht gegeven om een bedrag ad f 2.851,= over te maken naar (verzoeksters bankrekening; N.o.).
Op 24 december '98 heeft uw cliënte, met behulp van een medewerker van de Belastingdienst een Verzoek Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, voorlopige teruggaaf (hierna: Verzoek) 1999 ingevuld (...). In dit Verzoek is aangegeven dat de teruggaven uitbetaald moeten worden op (verzoeksters bankrekening; N.o.).
Op 26 april '99 is door de Belastingdienst een tweede Verzoek ontvangen (...). Dit Verzoek is ingevuld door (verzoeksters toenmalige gemachtigde; N.o.). In dit Verzoek is in de rubriek 'Uw rekeningnummer voor teruggaaf' (het onjuiste rekeningnummer; N.o.) vermeld. Vanaf dit moment zijn de teruggaven overgemaakt naar voornoemd rekeningnummer.
Op 21 mei '99 is door de Belastingdienst het aangifteformulier Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998 ontvangen (...). Op dit aangifteformulier staat in de rubriek 'Uw rekeningnummer voor teruggaaf' voorgedrukt (het onjuiste rekeningnummer; N.o.). Bij het invullen van deze aangifte heeft (verzoeksters toenmalige gemachtigde; N.o.) bijstand verleend. In de rubriek 'Gewijzigd rekeningnummer' is niets vermeld. Ook in de bijgevoegde computeruitdraai (...) is geen melding gemaakt van een gewijzigd rekeningnummer.
Op 21 juni '00 is door de Belastingdienst een Verzoek 2000 ontvangen (...). In dit Verzoek is in de rubriek 'Rekeningnummer voor teruggaaf' niets vermeld. Omdat in het Verzoek niets is vermeld, heeft een medewerker van de Belastingdienst het bij ons bekende rekeningnummer ingevuld.
Op 22 juni '00 is door de Belastingdienst het aangifteformulier Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1999 ontvangen (...). Op dit aangifteformulier staat geen rekeningnummer voorgedrukt. Bij het invullen van deze aangifte heeft (een gemachtigde; N.o.) te Culemborg bijstand verleend. Zowel op de aangifte als in de bijgevoegde computeruitdraai (...) is geen melding gemaakt van een (gewijzigd) rekeningnummer.
Gelet op het vorenstaande zijn de teruggaven ten name van uw cliënte vanaf mei '99 uitbetaald op (het onjuiste rekeningnummer; N.o.). Omdat dit het rekeningnummer is dat door uw cliënte in april '99 is aangegeven, ben ik van mening dat de Belastingdienst bevrijdend heeft betaald. Op 21 juli '00 wordt de Belastingdienst, middels een schrijven van uw cliënte, bekend met het feit dat voornoemd rekeningnummer (...) niet juist is. Naar aanleiding hiervan is (het juiste rekeningnummer; N.o.) schriftelijk doorgegeven aan de Belastingdienst/Centrale betalingsadministratie als zijnde het rekeningnummer waarop teruggaven moeten worden uitbetaald. Daar de verwerking hiervan enige tijd duurt zijn de eerste twee termijnbedragen (juli en augustus) van de Voorlopige teruggaaf Inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 nog uitbetaald op (het niet aan verzoekster toebehorende rekeningnummer; N.o.). Dit had de Belastingdienst kunnen voorkomen..."
19. In een brief van 6 december 2000 liet verzoeksters gemachtigde de Belastingdienst het volgende weten:
"...Cliënte stelt vast dat de fout geheel en al bij u is gelegen wat mij andermaal brengt tot mijn sommatie zoals verwoord in mijn brief aan (u) d.d. 11 oktober 2000..."
20. In een brief van 14 december 2000 reageerde de Belastingdienst met het volgende:
"...(Ik) ben van mening dat de Belastingdienst bevrijdend heeft betaald.
(...)
Ik begrijp dat vorenstaande voor uw cliënte geen bevredigend antwoord is. Wel kan ik u mededelen dat uw cliënte een vordering heeft op de niet-rechthebbende op grond van Burgerlijk Wetboek , boek 6, artikel 36. De gegevens van de niet-rechthebbende zijn (in mijn brief) van 2 oktober 2000 aan uw cliënte medegedeeld..."
21. Verzoeksters gemachtigde schreef de Belastingdienst in een brief van 15 januari 2001 nog het volgende:
"...ik meen (...) te moeten vaststellen dat u niet bevrijdend aan (de houdster van het niet aan verzoekster toebehorende rekeningnummer; N.o.) hebt betaald.
Criterium daarvoor is dat de Belastingdienst op redelijke gronden heeft mogen aannemen dat het rekeningnummer ten tijde van de betaling bij de belastingplichtige in gebruik was.
Dat is nu net niet het geval.
Cliënte heeft u nimmer het (onjuiste nummer; N.o.) opgegeven.
Dat kan ook niet. Zij kent immers (de houdster van het onjuiste rekeningnummer; N.o.) in het geheel niet.
De fout is gemaakt door de Belastingdienst die kennelijk twee dossiers heeft verward en zelf het rekeningnummer van een andere belastingplichtige heeft verward met het rekeningnummer van cliënte.
(...)
Aan het subjectieve criterium is dan ook niet voldaan.
Het kan niet zo zijn dat de Belastingdienst wanneer deze het rekeningnummer van een andere belastingplichtige hanteert, kan volhouden dat hij niet beter behoorde te weten. Aan het objectieve criterium heeft de Belastingdienst derhalve in mijn optiek evenmin voldaan.
Voorts merk ik nog op dat de vermeldingen op de formulieren welke door de Belastingdienst worden gebruikt met betrekking van eventuele wijzigingen van een rekeningnummer naar mijn opvatting door cliënte kon worden gepasseerd.
Cliënte heeft u immers in 1998 een rekeningnummer opgegeven en haar rekeningnummer is nadien nimmer gewijzigd. Het zij herhaald, uitsluitend door een fout van de Belastingdienst is in het dossier van cliënte een ander rekeningnummer terecht gekomen.
Dit sluit uit dat de Belastingdienst op redelijke gronden heeft mogen aannemen dat het rekeningnummer ten tijde van de betaling bij cliënte in gebruik was.
(...)
U heeft gelijk waar u stelt dat op het tweede verzoek 1999 het rekeningnummer voor teruggaaf handmatig is ingevuld.
Dit is evenwel gebeurd bij de Belastingdienst.
(...)
Ik verzoek u derhalve nog één maal uw standpunt in heroverweging te nemen..."
22. In een brief van 18 januari 2001 liet de Belastingdienst verzoeksters gemachtigde weten geen aanleiding te zien zijn standpunt te herzien.
B. Standpunt verzoekster
Voor het standpunt van verzoekster wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder Klacht en naar de brief van de gemachtigde van 15 januari 2001 (opgenomen bij A. Feiten, onder 21)
C. Standpunt Belastingdienst/Particulieren Oss
1. In reactie op de klacht liet de Belastingdienst in een brief van 3 april 2001 het volgende weten:
"...Ik ben van mening dat de Belastingdienst niet verwijtbaar onjuist heeft uitbetaald. Ondanks het feit dat niet is te herleiden hoe het onjuiste rekeningnummer bij de Belastingdienst bekend is geworden, ben ik van mening dat met het afdrukken van het rekeningnummer met de vermelding na te gaan of de juiste gegevens bij de Belastingdienst bekend zijn, de Belastingdienst te goeder trouw heeft gehandeld. Behalve het achterwege laten van verbetering van de voorgedrukte gegevens is het rekeningnummer ook nog eens handmatig ingevuld op een ander belastingbiljet.
(...)
(Het) bedrag ad f 10.139,= is naar mijn mening niet verwijtbaar foutief uitbetaald door de Belastingdienst. Het bedrag is gestort naar een rekeningnummer dat door (verzoekster; N.o.) cq. haar gemachtigde, waarbij (verzoekster; N.o.) verantwoordelijk blijft voor hetgeen wordt vermeld, op het tweede Verzoek IB/pvv 1999 is ingevuld. De stelling dat het rekeningnummer op dit biljet is ingevuld door een medewerker van de Belastingdienst deel ik niet. Ik ga er vanuit dat de gemachtigde het rekeningnummer heeft overgenomen van het reeds eerder uitgereikte en door (verzoekster; N.o.) aan de gemachtigde overhandigde aangiftebiljet IB/pvv 1998. Naar mijn mening heeft de Belastingdienst slechts de volgende aantekeningen gemaakt op het Verzoek. Vermelding teamnummer en vermelding dat het een herziening betrof (zie rood geschreven op het Verzoek). Verder heeft men het rekeningnummer voor teruggaaf gearceerd. Wat de bedoeling hiervan is geweest, weet ik niet (...).
Bovendien heeft de gemachtigde van (verzoekster; N.o.) het voorgedrukte rekeningnummer op het aangiftebiljet IB/pvv 1998 niet gewijzigd, zodat de Belastingdienst er van uit mocht gaan dat dit rekeningnummer juist was. (Verzoekster; N.o.) blijft verantwoordelijk voor de vermelde gegevens.
(...) De rekeningnummer die worden vermeld op de aangiftebiljetten IB/pvv worden gehaald uit het bij de Belastingdienst aanwezige bestand Vastgiro. In het bestand Vastgiro staan de rekeningnummers van de verschillende belastingplichtigen vermeld. Het foutieve rekeningnummer is op 26 mei 1998 opgenomen in het bestand Vastgiro en in februari 1999 voorgedrukt op het aangiftebiljet IB/pvv 1998. Op grond waarvan dit rekeningnummer is opgenomen in het bestand Vastgiro is door mij niet te achterhalen. Zowel (verzoekster; N.o.) als (de houdster van het onjuiste rekeningnummer; N.o.) hebben voor 26 mei 1998 nimmer een teruggaaf IB/pvv gehad.
Het is mij ook een raadsel hoe het mogelijk is dat (verzoekster; N.o.) een vragenbrief ontvangt die inhoudelijk gaat over de aangifte van (de houdster van het onjuiste rekeningnummer; N.o.). Navraag bij (...) (de schrijfster van de vragenbrief) geeft geen opheldering. Zij kan zich wel vaag iets herinneren maar geen details.
Mijns inziens speelt de verhuizing van (verzoekster; N.o.) geen rol, aangezien alle gegevens vertoetst worden via het fiscaal nummer. Ook het in eerste aanleg verstrekken van een onjuist fiscaal nummer aan (de houdster van het onjuiste rekeningnummer; N.o.) kan ik bevestigen noch ontkennen. Uit het opgevraagde aangiftebiljet IB/pvv 1997 van (de houdster van het onjuiste rekeningnummer; N.o.) leid ik niets af over het verstrekken van een onjuist fiscaal nummer (...).
Op (de vraag) waarom op het aangiftebiljet IB/pvv 1999 geen rekeningnummer staat afgedrukt, kan ik melden dat het hier een duplicaat aangiftebiljet betreft dat is uitgereikt door de lokale Belastingeenheid. Het centraal door de Belastingdienst in Apeldoorn aangemaakte aangiftebiljet is gezonden naar het adres van (verzoekster; N.o.) in Nijmegen. In ons BVR bestand is namelijk pas met ingang van 19 februari 2000 bekend dat (verzoekster; N.o.) in Culemborg woont. Vermoedelijk is naar aanleiding van een telefoontje een duplicaataangiftebiljet aangemaakt zonder vermelding van het rekeningnummer..."
2. Bij de reactie van de Belastingdienst was een overzicht van archiefgegevens gesloten uit de Centrale Ontvangersadministratie van de Belastingdienst. Daaruit bleek het volgende:
de betalingen over de maanden februari, maart en april 1999 op de voorlopige teruggaaf van 15 februari 1999 zijn gestort op het door verzoekster opgegeven rekeningnummer;
de betalingen op deze voorlopige teruggaaf op 10 mei 1999 en de betalingen in de daarop volgende maanden tot en met december 1999 zijn gestort op het onjuiste rekeningnummer;
ook de betalingen op de voorlopige teruggaaf met dagtekening 15 mei 1999 zijn gestort op het onjuiste rekeningnummer;
het bedrag van de voorlopige teruggaaf inkomstenbelasting 1998 van 6 augustus 1999 is eveneens gestort op het onjuiste rekeningnummer;
het bedrag van de negatieve voorlopige aanslag inkomstenbelasting 1999 van 13 juli 2000 is ook op dit rekeningnummer gestort;
de termijnbedragen van juli en augustus 2000 op de voorlopige teruggaaf 2000 van 29 juli 2000 zijn eveneens gestort op het onjuiste rekeningnummer. De twee volgende termijnen zijn gestort op het aan verzoekster toebehorende rekeningnummer.
3. Bij de reactie van de Belastingdienst was voorts het aangiftebiljet inkomstenbelasting 1997 gevoegd van de houdster van het onjuiste rekeningnummer. Uit de gegevens die op dit biljet zijn vermeld, bleek dat de naam van de houdster van het onjuiste rekeningnummer sterke overeenkomst vertoont met de (meisjes-)naam van verzoekster, in die zin dat de meisjesnaam van verzoekster slechts twee letters korter is. Voorts bleek dat verzoekster en de houdster van het onjuiste rekeningnummer dezelfde geboortedatum hebben.
4. Telefonisch liet een medewerker van de Belastingdienst Oss op 12 april 2001 nog het volgende weten:
Het met de pen ingevulde (onjuiste) rekeningnummer op het op 21 juni 2000 ontvangen 'Verzoek Voorlopige teruggaaf' voor de inkomstenbelasting 2000 is ingevuld met een rode pen. Dit is zo ingevuld door een medewerker van de Belastingdienst omdat op het formulier geen nummer voor de gevraagde teruggaaf was vermeld;
In de administratie van de Belastingdienst kan voor een voorlopige teruggaaf een afzonderlijk rekeningnummer worden opgenomen, los van het overigens bekende nummer voor teruggaven.
Achtergrond
Burgerlijk Wetboek
Artikel 3:11
"Goede trouw van een persoon, vereist voor enig rechtsgevolg, ontbreekt niet alleen, indien hij de feiten of het recht, waarop zijn goede trouw betrekking moet hebben, kende, maar ook indien hij ze in de gegeven omstandigheden behoorde te kennen. Onmogelijkheid van onderzoek belet niet dat degene die goede reden tot twijfel had, aangemerkt wordt als iemand die de feiten of het recht behoorde te kennen."
Toelichting uit Tekst & Commentaar Burgerlijk Wetboek (3e druk):
"Iemand is niet te goeder trouw: a. wanneer hij de feiten of het recht, die hem worden tegengeworpen, kende (subjectief criterium); of b, wanneer hij die feiten of het recht weliswaar niet kende, maar hij deze feiten of het recht had behoren te kennen (objectief criterium). Deze tweede norm is gebaseerd op de gedachte dat van ieder, afhankelijk van de omstandigheden, enig onderzoek mag worden gevergd. Onmogelijkheid van onderzoek levert niet altijd goede trouw op. Wanneer men goede reden had om te twijfelen, kan men ook bij onmogelijkheid van onderzoek worden aangemerkt als iemand die niet te goeder trouw is (art. 11 tweede zin). Het 'recht'. Met kennis van het recht wordt gedoeld op kennis van het objectieve recht; hetgeen betekent dat het niet kennen van een rechtsregel vrij snel tot de conclusie zal voeren dat de betrokken persoon haar had behoren te kennen (Asser-Hartkamp II (1993), nr. 196)."
Artikel 6:34, eerste lid:
"De schuldenaar die heeft betaald aan iemand die niet bevoegd was de betaling te ontvangen, kan aan degene aan wie betaald moest worden, tegenwerpen dat hij bevrijdend heeft betaald, indien hij op redelijke gronden heeft aangenomen dat de ontvanger der betaling als schuldeiser tot de prestatie gerechtigd was of dat uit anderen hoofde aan hem moest worden betaald."