2001/133

Rapport

Verzoekster, een kalkoenbroederij, klaagt erover dat het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij onvoldoende voortvarend heeft gereageerd op een faxbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 24 februari 1999 - inhoudende een bericht van de Turkse ambassade dat voor Nederlands pluimvee met ingang van 29 januari 1999 een importverbod gold - door dit pas op 8 maart 1999 door te zenden naar het belanghebbende Productschap Vee, Vlees en Eieren. Hierdoor heeft het Productschap hem niet eerder dan met een bericht van 10 maart 1999 op de hoogte kunnen stellen van dit importverbod, hetgeen nadelige gevolgen heeft gehad voor de bedrijfsvoering.

Beoordeling

1. Verzoekster, een kalkoenbroederij, klaagt erover dat het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij onvoldoende voortvarend heeft gereageerd op een faxbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 24 februari 1999 - inhoudende een bericht van de Turkse ambassade dat voor Nederlands pluimvee met ingang van 29 januari 1999 een importverbod gold - door dit pas op 8 maart 1999 door te zenden naar het belanghebbende Productschap Vee, Vlees en Eieren. Hierdoor heeft het Productschap hem niet eerder dan met een bericht van 10 maart 1999 op de hoogte kunnen stellen van dit importverbod, hetgeen nadelige gevolgen heeft gehad voor de bedrijfsvoering van verzoekster.

2. Ter onderbouwing van haar standpunt dat het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij onvoldoende voortvarend had gehandeld, legde verzoekster een op 15 maart 1999 gedateerd memorandum over van H., medewerker van de Directie Europa van het Directoraat-generaal Regio- en Landenbeleid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (DEU) aan de Directie Economische Samenwerking van het Directoraat-generaal Europese Samenwerking van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (DES) waarop met de hand was geschreven dat de brief van de Turkse ambassade van 19 februari 1999 op de dag van ontvangst in origineel was gezonden aan het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Volgens verzoekster was de handgeschreven opmerking afkomstig van H. en had H. destijds bevestigd dat hij het origineel van de brief op de dag van ontvangst (24 februari 1999) per post had doorgezonden.

3. In reactie op de klacht deelde de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij mee dat de Directie Veterinaire-, Voedings- en Milieuaangelegenheden de brief had ontvangen op 5 maart 1999. Wanneer het Ministerie van Buitenlandse Zaken de brief had doorgezonden was volgens de Minister echter niet meer te achterhalen. Niet uitgesloten moest dan ook worden geacht dat de brief pas op 25 februari, 26 februari of 1 maart 1999 was doorgestuurd.

4. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman is gebleken dat de handgeschreven opmerking niet afkomstig was van H., maar van P. P. verklaarde dat hij zich niet meer kon herinneren wanneer en op welke wijze hij de brief had doorgeleid naar het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Gelet echter op het feit dat P. in zijn handgeschreven opmerking heeft aangegeven dat hij de brief in origineel had doorgezonden naar het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en deze opmerking dateert van maart 1999, dat wil zeggen kort nadat het voorval had plaatsgevonden, wordt als vaststaand aangenomen dat P. het origineel van de brief heeft doorgezonden naar het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

5. Hoewel de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij in reactie op de klacht heeft laten weten dat de brief op 5 maart 1999 is ontvangen op de Directie Veterinaire-, Voedings- en Milieuaangelegenheden en dat het uiterst onwaarschijnlijk is dat de brief op het Ministerie eerder is ontvangen dan op 5 maart 1999, kan op grond hiervan niet worden geconcludeerd dat het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij voldoende voortvarend heeft gehandeld. Niet uitgesloten moet immers worden geacht dat de brief, die volgens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij was doorgezonden zonder begeleidend schrijven en zonder specifieke adressering, op het Ministerie is ontvangen op een datum gelegen vóór 5 maart 1999. Op welke datum de brief precies op het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij is ontvangen kon tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman niet worden vastgesteld. Noch de Minister van Buitenlandse Zaken, noch de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij kon hierover uitsluitsel geven. Voorts zijn geen andere feiten of omstandigheden bekend geworden waaruit dit kan worden afgeleid. Over de klacht kan dan ook geen oordeel worden gegeven.

Conclusie

Over de klacht over de onderzochte gedraging van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, wordt geen oordeel gegeven.

Onderzoek

Op 25 augustus 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van X BV te Y, ingediend door de heer mr. J.L. Stoop, advocaat te Maastricht, met een klacht over een gedraging van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Nadat verzoekster telefonisch aanvullende informatie had verstrekt, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Vervolgens werd verzoekster in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Tevens werd de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij nog een aantal specifieke vragen gesteld en werd informatie ingewonnen bij de Minister van Buitenlandse Zaken. Ook een betrokken ambtenaar van het Ministerie van Buitenlandse Zaken werd om inlichtingen verzocht.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De reactie van verzoekster gaf geen aanleiding tot wijziging van het verslag.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 24 februari 1999 ontving het Ministerie van Buitenlandse Zaken een brief van de Turkse ambassade te 's-Gravenhage, gedateerd 19 februari 1999, waarin werd meegedeeld dat in Turkije sinds 29 januari 1999 een importverbod gold voor Nederlands pluimvee. Het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, door het Ministerie van Buitenlandse Zaken in kennis gesteld van voornoemd bericht van de Turkse ambassade, stelde het belanghebbende Productschap Vee, Vlees en Eieren op 8 maart 1999 in kennis van het importverbod. Op 10 maart 1999 werd verzoekster door het productschap van het importverbod in kennis gesteld.

B. Standpunt verzoekster

1. Voor het standpunt van verzoekster wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder klacht.

2. Ter onderbouwing van haar standpunt overlegde verzoekster een op 15 maart 1999 gedateerd memorandum van H., medewerker van de Directie Europa van het Directoraat-generaal Regio- en Landenbeleid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (DEU) aan de Directie Economische Samenwerking van het Directoraat-generaal Europese Samenwerking van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (DES) waarin H. informeerde wanneer de brief van de Turkse ambassade van 19 februari 1999 was doorgezonden naar het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Op het memorandum was de volgende handgeschreven opmerking geplaatst:

"Op dag van ontvangst doorgezonden per fax aan BEB (Directoraat-generaal voor de Buitenlandse Economische Betrekkingen van het Ministerie van Economische Zaken; N.o.), origineel aan L en V (Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij; N.o.) (copie aan DEU); onderwerp regardeert VADV (Verkeersadviseur van de Directie Economische Samenwerking van het Directoraat-generaal Europese Samenwerking van het Ministerie van Buitenlandse Zaken; N.o.) niet".

C. Standpunt Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

In reactie op de klacht deelde de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij het volgende mee:

"… Op 19 februari 1999 heeft de Ambassade van Turkije in een brief aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken medegedeeld dat sinds 29 januari 1999 een importverbod geldt voor Nederlands pluimvee.

De brief is op 24 februari 1999 door de zogeheten Ambassadebalie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ontvangen. Deze heeft de brief intern doorgestuurd aan de Directie Economische Samenwerking van dat ministerie. Op diezelfde dag heeft bedoelde Directie het bericht per fax doorgestuurd naar het Bureau Economische Betrekkingen van het Ministerie van Economische Zaken. Het origineel van de brief is vervolgens door het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan mijn Ministerie gezonden. Van de brief is niet ook een afschrift aan mijn Ministerie gefaxt.

Het is niet meer te achterhalen wanneer het Ministerie van Buitenlandse Zaken de brief aan mijn Ministerie heeft doorgestuurd. De onduidelijkheid omtrent de datum van verzending is telefonisch bevestigd door H. van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Niet uitgesloten is derhalve dat de brief pas op 25 of 26 februari 1999 is doorgestuurd, of zelfs pas op 1 maart 1999.

De verzending door het Ministerie van Buitenlandse Zaken is voorts niet geschied ter attentie van de Chief Veterinary Officer (of enige andere direct betrokken functionaris of directie van mijn ministerie), maar volstaan is met verzending naar het "Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij", overigens zonder begeleidend schrijven. Dit feit is eveneens telefonisch bevestigd door H. voornoemd.

Niet valt te achterhalen of de brief op mijn Ministerie eerder is ontvangen dan op 5 maart 1999. Vast staat wel dat de brief eerst op die dag, 5 maart 1999, is ontvangen bij de Directie Veterinaire-, Voedings- en Milieuaangelegenheden, tot wier werkveld het onderwerp behoort. Vervolgens heeft de Chief Veterinary Officer/Directie VVM op maandag 8 maart, dat wil zeggen de eerste werkdag na 5 maart 1999, het Productschap ingelicht..."

D. Reactie verzoekster

In reactie op het standpunt van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij deelde verzoekster de Nationale ombudsman het volgende mee:

"…In de brief van het Ministerie van LNV aan u wordt een overzicht van feiten gepresenteerd ten aanzien van de ontvangst van de brief van de Turkse ambassade, dat niet in overeenstemming is met de waarheid. Van de zijde van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is mij destijds door H. bevestigd dat hij het origineel van de brief van de Turkse ambassade nog op de dag van ontvangst (24 februari 1999) per post heeft verzonden. H. heeft dit ook bevestigd in zijn handgeschreven opmerking bij het memorandum van 15 maart 1999 (…).

In dit licht bezien, is het op zijn minst merkwaardig te noemen dat het Ministerie van LNV durft te suggereren dat de bewuste brief ook op 25 of 26 februari of zelfs op 1 maart 1999 verstuurd zou kunnen zijn. Voorts is bevreemdend dat bij het Ministerie van LNV geen ontvangstregistratie van deze brief bekend is. Aangenomen mag toch worden dat iedere binnenkomende brief op deugdelijke wijze geregistreerd wordt bij een ministerie.

Tenslotte is het een teken van zwakte door erop te wijzen dat de brief niet aan de desbetreffende afdeling was gericht, waardoor een ingekomen brief kennelijk gedurende een week door het Ministerie mag zwerven, voordat de brief uiteindelijk op het juiste bureau belandt. Dit is een punt van interne organisatie, dat niet aan een buitenstaander tegengeworpen mag worden, zeker niet wanneer het gaat om een uiterst dringende aangelegenheid als de onderhavige.

Al met al wekt de brief van de Minister van LNV bij (verzoekster; N.o.) sterk de indruk dat, populair gezegd, om de hete brei heen gedraaid wordt. Er wordt bewust onduidelijkheid gecreëerd omtrent de datum van ontvangst van de brief van de Turkse ambassade zulks teneinde aan de interne vertraging een schappelijke verklaring te kunnen geven. Voor (verzoekster; N.o.) is deze reactie van de minister van LNV dan ook geenszins bevredigend te noemen en heeft haar eerder gesterkt in de overtuiging dat sprake is geweest van een grove onderschatting van de importantie van de brief van de Turkse ambassade…"

E. Reactie Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij

Daarnaar gevraagd, deelde de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij onder meer nog het volgende mee:

"Post wordt door de PTT tweemaal op een dag aan het Ministerie aangeboden, namelijk rond 07.30 uur (…) en rond 09.30 uur (…).

Vervolgens wordt die post aansluitend en in ieder geval nog op diezelfde ochtend aan de behandelend directie aangeboden, die de binnenkomst van het poststuk registreert. Van een verschil in datum van ontvangst en datum van postregistratie zal dan ook geen sprake zijn. Het is om die reden uiterst onwaarschijnlijk dat de brief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken eerder is ontvangen dan op 5 maart 1999.

(…)

Het bericht is op 8 maart 1999 om 12.48 per fax doorgezonden aan het Productschap, ofschoon het - zoals aangegeven in mijn brief aan u van 13 juni 2000 - op zichzelf in theorie niet onmogelijk was geweest om het bericht al op 5 maart 1999 door te zenden…"

F. Informatie van DE Minister van Buitenlandse Zaken

Gelet op diens betrokkenheid, is ook de Minister van Buitenlandse Zaken om informatie verzocht. Naar aanleiding van dit verzoek zond de Minister van Buitenlandse Zaken de Nationale ombudsman de reactie van het hoofd van de Afdeling Verkeer en Infrastructuur van de Directie Economische Samenwerking van het Directoraat-generaal Europese Samenwerking van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (hierna: P) op de klacht. Deze reactie luidde als volgt:

"…De handgeschreven opmerking op het DEU -memorandum (van 15/3/99, waarnaar in de brief van de Nationale ombudsman van 8 dezer wordt verwezen, is van ondergetekende afkomstig en niet van H. De nota van de Turkse ambassade van vrijdag 19/2/99 (het importverbod ging in op 29/1/99!) is onmiddellijk, na via de binnenpost op VADV te zijn ontvangen, door ondergetekende doorgeleid per fax aan de BEB én L & V, terwijl het origineel aan L & V is verzonden met afschrift aan DEU.

Aangezien het onderwerp van de nota niet op transportgebied, zijnde het werkterrein van VADV, ligt, is geen afschrift van de nota resp. van betreffende fax in het DES-archief aangehouden. Blijkens de brief van de Nationale ombudsman is deze fax op woensdag 24/2/99 door L & V ontvangen. Mijn eerdergenoemde handgeschreven opmerking, welke stoelde op wat ik mij daarvan destijds herinnerde, ware derhalve ten rechte te lezen als: "op dag van ontvangst (24/2/99) doorgezonden per fax aan L & V en BEB, origineel aan L & V (copie aan DEU): onderwerp regardeert VADV niet"".

G. INFORMATIE VAN BETROKKEN AMBTENAAR P.

Daarnaar gevraagd, deelde P. telefonisch mee dat het feit dat hij in zijn reactie op de klacht (zie hiervóór, onder F.), anders dan in zijn handgeschreven opmerking, had aangegeven dat hij de brief op de dag van ontvangst (24 februari 1999) had doorgezonden per faxbericht naar het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, was ingegeven door zijn veronderstelling dat het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij de desbetreffende brief per faxbericht had ontvangen op 24 februari 1999. Wanneer hij de brief had ontvangen, de datum waarop hij de brief had doorgeleid naar het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, alsmede de wijze van doorgeleiding, kon hij zich echter niet meer herinneren. In zijn handgeschreven opmerking had hij aangegeven wat hij zich op dat moment kon herinneren van de zaak. Wel wist hij zeker dat hij dezelfde dag dat hij het poststuk had ontvangen, actie had ondernomen.

Instantie: Ministerie van Landbouw en Visserij

Klacht:

Te trage reactie op faxbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken met daarin een bericht van de Turkse ambassade dat voor Nederlands pluimvee vanaf 29 januari 1999 een importverbod zou gelden; hierdoor heeft het Productschap Vee, Vlees en Eieren klager pas 10 maart 1999 kunnen informeren wat nadelige gevolgen waren voor de bedrijfsvoering .

Oordeel:

Geen oordeel