2001/124

Rapport

Verzoekster klaagt erover dat een met naam genoemde ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee, district Noord-Holland/Utrecht, haar op 3 juli 1999 te Den Helder op een onnodig hardhandige en onverantwoorde wijze uit een mast van een fregat heeft verwijderd.

Beoordeling

1. Ten aanzien van verzoeksters klacht dat een met naam genoemde ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee, district Noord-Holland/Utrecht, haar op 3 juli 1999 te Den Helder op een onnodig hardhandige wijze uit een mast van een fregat heeft verwijderd, is het volgende van belang.

2. Verzoekster klom op 3 juli 1999, tijdens de Vlootdagen te Den Helder, in de radarmast van een marinefregat. Haar doel was om boven in de mast een spandoek op te hangen, waarmee zij wilde protesteren tegen het militarisme.

Politie-ambtenaar L. van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord klom verzoekster achterna en hield haar aan op grond van verdenking van overtreding van artikel 461 van het Wetboek van Strafrecht (zie Achtergrond, onder 1.).

Aangezien verzoekster zich, naar zij wist, op een plaats bevond waar zij zich niet mocht bevinden kon L. in redelijkheid tot aanhouding overgaan.

3. Op het moment van aanhouding bevonden L. en verzoekster zich acht á tien meter boven het dek van het fregat. Verzoekster deelde L. mee dat zij niet uit eigener beweging naar beneden wilde gaan. Via zijn portofoon verzocht L. vervolgens om assistentie. Betrokken ambtenaar B. van de Koninklijke Marechaussee is na dit verzoek om assistentie naar het betreffende fregat gegaan en is ook in de radarmast geklommen.

Verzoekster deelde B. en L. mee dat zij passief verzet zou blijven bieden en derhalve niet uit de mast zou gaan. B. en L. hebben daarop besloten verzoekster onder begeleiding naar beneden te brengen. Deze begeleiding bestond daaruit dat L., die zich boven verzoekster in de mast bevond, één voor één haar handen verplaatste, terwijl B. die zich onder verzoekster in de mast bevond, één voor één haar voeten verplaatste naar een lager gelegen trede van de ladder die aan de mast was bevestigd.

4. Nu verzoekster zich op een plaats bevond waar zij zich niet mocht bevinden, na haar aanhouding diende te worden overgebracht naar een plaats van verhoor en zij had aangegeven niet uit eigener beweging naar beneden te zullen gaan, waren de ambtenaren B. en L. gerechtigd om verzoekster naar beneden te brengen met gebruikmaking van geweld. Uit het onderzoek is gebleken dat zij verzoekster hiervan op de hoogte hebben gesteld en uitleg hebben gegeven over de wijze waarop zij haar naar beneden zouden begeleiden. Zoals verzoekster ook in haar verklaring van 24 mei 2000 (zie Bevindingen, onder C.) aangaf, bleef zij ook nadat aan haar kenbaar was gemaakt dat zij met gebruikmaking van geweld naar beneden zou worden begeleid bij haar voornemen om passief verzet te bieden, en heeft zij dit voornemen ook uitgevoerd. Zij verklaarde dat haar verzet eruit had bestaan dat zij probeerde te blijven staan waar zij stond en waar mogelijk weer een trede omhoog te gaan. Onder die omstandigheden was de wijze waarop de betrokken ambtenaren verzoekster met gebruikmaking van geweld naar beneden hebben gebracht, namelijk door één vóór één haar handen en voeten te verplaatsen, in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

5. Na een aantal treden van de ladder van de mast op de hiervóór omschreven wijze te hebben afgelegd, kwamen B., verzoekster en L. aan bij een plateau rondom de mast, dat zich ongeveer vijf meter boven het dek van het fregat bevond. De trap liep door dit plateau heen (nummer 3 op de foto, zie BIJLAGE). Uit de verklaringen die verzoekster, betrokken ambtenaar B. en politiebeambte L. hebben afgelegd, komt naar voren dat verzoekster zich ter hoogte van dit plateau probeerde te onttrekken aan de greep van de betrokken ambtenaar. Verzoekster verklaarde dat zij op het plateau zat met haar benen door het gat waardoorheen de trap verder naar beneden liep, en dat zij verder het plateau wilde opklimmen.

Vaststaat dat betrokken ambtenaar B. hierop verzoeksters kuiten tegen de rand van het plateau duwde om te voorkomen dat zij zich verder aan zijn greep zou onttrekken. B. verklaarde dat hij met kracht verzoeksters been tegen het plateau had aangedrukt. Verder verklaarde hij dat hij haar deze pijnprikkel had gegeven in de hoop dat verzoekster daarna wilde meewerken en teneinde haar onder controle te houden.

Na deze pijnprikkel bleef verzoekster echter verzet bieden. Hierop gaf B. haar nog een pijnprikkel, die eruit bestond dat hij haar been draaide. B. verklaarde dat hij niet de gebruikelijke pijnprikkel op de achillespees had kunnen geven, aangezien verzoekster hoge schoenen (zogenaamde soldatenkistjes) droeg. B. verklaarde dat hij verzoekster van tevoren had gewaarschuwd en haar had meegedeeld dat als zij niet zou meewerken, hij geweld zou gebruiken. Verzoekster heeft dit niet weersproken.

6. Nu verzoekster zich probeerde te onttrekken aan B.'s greep en zij daardoor zichzelf en B. en L. in gevaar bracht door op vijf meter hoogte op een smalle trap verzet te bieden, en B. verzoekster meermalen vergeefs heeft gewaarschuwd dat hij geweld zou gebruiken kon B. in redelijkheid overgaan tot de door hem gebruikte geweldsmiddelen. Niet is gebleken dat B. daarbij meer geweld heeft aangewend dan noodzakelijk was, gegeven het doel dat hij ermee wilde bereiken.

De onderzochte gedraging is in zoverre eveneens behoorlijk.

7. Nadat B., verzoekster en L. het hiervoor bedoelde plateau waren gepasseerd, kwamen zij na een aantal treden aan op een soort tussendek van het fregat (zie nummer 6 op de foto, BIJLAGE). Uit de afgelegde verklaringen komt naar voren dat dit tussendek ongeveer twee meter boven het dek lag en ongeveer één bij één meter mat. Het tussendek had geen relingen of een ander soort afscherming. Uit het onderzoek is voorts naar voren gekomen dat betrokken ambtenaar B., zodra hij op dit tussendek aankwam, in één beweging verzoekster met beide armen om haar bovenlichaam heeft vastgegrepen, haar aldus vasthoudende heeft opgetild en haar naar de rand van het tussendek heeft bewogen. B. heeft verklaard dat hij dit had gedaan met het doel verzoekster over te dragen aan twee collega's die twee meter lager op het dek stonden. Hij deed dit echter zonder dat hij tevoren had overlegd met verzoekster of de andere betrokken ambtenaren. B. gaf evenmin een waarschuwing vooraf. Verzoekster raakte hierop in paniek. Op aandringen van L. heeft B. verzoekster vervolgens met haar benen over de rand en zittend op het tussendek gezet. Nadat L. met verzoekster had gepraat en haar had gekalmeerd en haar had uitgelegd wat de bedoeling was, is verzoekster met haar instemming aan collega's op het benedendek overgegeven.

8. Door verzoekster onder die omstandigheden zonder waarschuwing vooraf en zonder overleg met collega's plotseling naar de rand van het smalle plateau te brengen, heeft B. een onnodig veiligheidsrisico genomen. Bovendien is daarmee niet voldaan aan het vereiste dat aan het gebruik van geweld zo mogelijk een waarschuwing vooraf gaat.

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Koninklijke Marechaussee, district Noord-Holland/Utrecht, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Defensie, is niet gegrond ten aanzien van het onder dwang verwijderen van verzoekster uit de mast en het drukken van haar kuiten tegen de rand van het plateau en het draaien van haar knie.

De klacht is gegrond ten aanzien van het plotseling naar de rand van het plateau plotseling naar tussendek tillen van verzoekster.

Onderzoek

Op 3 maart 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw T. te Utrecht, ingediend door de heer mr. E.Th. Hummels, advocaat te Zeist, met een klacht over een gedraging van de Koninklijke Marechaussee, district Noord-Holland/Utrecht.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Defensie, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Minister van Defensie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Daarnaast werd de betrokken ambtenaar de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven.

Verzoekster en de betrokken ambtenaar hebben in het kader van het onderzoek een verklaring afgelegd.

Tijdens het onderzoek kregen de Minister van Defensie en verzoekster de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De Minister van Defensie berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 3 juli 1999, tijdens de Vlootdagen te Den Helder, klom verzoekster in de radarmast van het marinefregat "Hare Majesteit Van Speyck". Haar doel was om boven in de mast een spandoek op te hangen, waarmee zij wilde protesteren tegen het militarisme.

Politie-ambtenaar L. van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord klom verzoekster achterna en hield haar aan op grond van verdenking van overtreding van artikel 461 van het Wetboek van Strafrecht (zie Achtergrond, onder 1.). Op dat moment bevonden L. en verzoekster zich acht á tien meter boven het dek van het fregat. Via zijn portofoon verzocht L. vervolgens om assistentie. Betrokken ambtenaar B. van de Koninklijke Marechaussee ging na dit verzoek om assistentie naar het betreffende fregat en klom ook in de radarmast. B. en L. brachten verzoekster vervolgens onder toepassing van dwang naar beneden.

2. Op 29 juli 1999 diende verzoeksters gemachtigde namens haar een klacht in bij de Minister van Defensie over de wijze waarop de betrokken ambtenaar B. haar uit de mast van het fregat had verwijderd. De brief van 29 juli 1999, waarin de klacht is vervat, houdt onder meer het volgende in:

"Op zaterdag 3 juli 1999 is cliënte tijdens de marinevlootdagen in een mast van het marinefregat HRMS Van Speyck geklommen. Dit met de bedoeling om boven in een spandoek op te hangen. Een mede-vredesactiviste liep achter cliënte om cliënte min of meer af te schermen van personeel van de orde-diensten (gewone politie en Koninklijke Marechaussee), die achter cliënte liepen, wellicht om te voorkomen dat cliënte en haar mede-activiste acties zouden doen, zoals in een mast klimmen. De eerdervermelde mede-vredesactiviste werd als eerste in de kraag gevat, waardoor cliënte de kans kreeg om een aardig eind omhoog te klimmen.

Een politieman, genaamd (politie-ambtenaar L.; N.o.), was echter ook vrij snel en slaagde erin om cliënte tot ruim halverwege de mast tegen te houden door aan haar voeten te trekken.

Cliënte vond het gevaarlijk wat hij deed en ze was bang dat één van hen (cliënte en genoemde (politie-ambtenaar L.; N.o.)) door zijn handelingen in de problemen zou raken.

Cliënte weet niet op welke hoogte zich dit allemaal afspeelde, maar ze schat zo'n 10 á 15 meter.

Omdat cliënte het zeker niet op haar geweten wilde hebben dat er iets met hem zou gebeuren, heeft cliënte zich niet verzet tegen zijn handelingen. Cliënte liet zich echter niet zo maar naar beneden praten.

Ondertussen had L. cliënte's benen volledig omklemd en hij klom zo steeds iets hoger.

Cliënte probeerde ondertussen alsnog een spandoek uit te hangen, maar L. wist het spandoek van cliënte af te pakken.

Cliënte maakte genoemde L. duidelijk dat ze het heel gevaarlijk vond wat hij deed, maar hij leek erg zeker te zijn van zichzelf.

Uiteindelijk kwamen er meer politie-agenten en personeelsleden van de Koninklijke Marechaussee naar boven geklommen.

Volgens cliënte waren het er vier of vijf in totaal.

Inmiddels was agent L. haar voorbij geklommen.

Twee politie-agenten of leden van de Koninklijke Marechaussee waren op gelijke hoogte van cliënte gekomen.

Eén lid van de Koninklijke Marechaussee was nog onder cliënte.

L. pakte cliënte's arm stevig vast hij wist deze los te wurmen van de sporten.

Op hetzelfde moment pakte het lid van de Koninklijke Marechaussee (betrokken ambtenaar B.; N.o.) onder haar, cliënte bij haar benen vast en hij probeerde cliënte te dwingen om haar voeten één voor één een sport lager te zetten.

Op dat moment heeft cliënte bedongen dat ze zelf met haar handen de sporten kon vasthouden, aangezien cliënte hen absoluut niet vertrouwde. Ook mede doordat niemand van hen vastgezekerd zat (met touw o.i.d.).

Af en toe passeerde iedereen een soort plateautje waar cliënte dan telkens op probeerde te klimmen.

Het lid van de Koninklijke Marechaussee beneden cliënte probeerde allerlei knevelgrepen op cliënte uit om haar maar te dwingen verder af te dalen.

Bijvoorbeeld waar hij haar rechterbeen langs een metalen rand omboog, waar cliënte een behoorlijk blauwe kuit aan heeft overgehouden. Ook draaide hij ditzelfde been aan haar voet 180 graden om, waardoor cliënte nu nog steeds last heeft van haar knie. Deze handeling van hem begreep cliënte niet, want hij belemmerde daarmee cliënte juist om verder af te dalen. Hij deed cliënte nog meer pijn, omdat ze niet deed (maar ook niet kón doen) wat hij wilde.

Cliënte achtte zulks zeer onverantwoordelijk gedrag en zij voelde zich erg bedreigd. Dit heeft ze hem op duidelijke wijze kenbaar gemaakt.

Aan de voet van de ladder was een soort plateau van ongeveer 2 meter hoog, waar iedereen ook nog van af moest dalen.

Toen cliënte bijna aan de voet van de ladder was, werd cliënte door dezelfde marechaussee hard naar beneden getrokken, waardoor ze min of meer de laatste sporten heeft overgeslagen.

Wat er toen allemaal precies is gebeurd en welke volgorde weet cliënte niet meer.

Maar zij voelde zich in ieder geval opnieuw ernstig bedreigd en ze was bang dat ze in pure lompigheid van dit plateau zou worden gegooid door dat ene lid van de Koninklijke Marechaussee.

Uit protest ging cliënte zitten en probeerde zij de ladder vast te pakken, louter om haar zelf te beschermen namelijk om te voorkomen dat ze naar beneden gegooid zou worden. Cliënte was bang en verontwaardigd.

Tijdens dit gebeuren, waarbij de ordediensten nog steeds op lompe wijze cliënte bejegenden, heeft cliënte de bewuste marechaussee in zijn arm gebeten. Het was een soort angst-reflex, ze heeft nimmer de bedoeling gehad om iemand te bijten of op wat voor manier pijn te doen, maar het gebeurde helaas 'gewoon'. Cliënte was bang en had geen vertrouwen meer in het handelen van de politie en de Koninklijke Marechaussee. Agent L. heeft wel diverse malen de marechaussee afgeremd in zijn gewelddadige handelen.

Twee agenten hebben cliënte uiteindelijk van het betreffende plateau getild en twee marechaussees hebben cliënte opgevangen. Dit deden ze heel rustig, maar cliënte vond het wel heel eng, zeker na wat was voorgevallen. Dit heeft cliënte ze ook zeer duidelijk gemaakt. Daarna is cliënte van boord gezet en werd cliënte afgevoerd naar de Brigade van de Koninklijke Marechaussee. Cliënte dient bij deze terzake een klacht in ten aanzien van de marechaussee die hierboven is beschreven als 'de zich beneden cliënte bevindende marechaussee'. Cliënte verzoekt u de klacht te onderzoeken en uw oordeel kenbaar te maken."

3.1. Bij brief van 1 november 1999 deelde de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee verzoeksters gemachtigde onder meer mee dat de bij het incident betrokken ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee met de klacht waren geconfronteerd. Zij den op 21 september 1999 in dit verband een verklaring afgelegd. De processen-verbaal van 21 september 1999, waarin deze verklaringen waren opgenomen, waren bij de brief van 1 november 1999 gevoegd.

3.2. In de verklaring van betrokken ambtenaar B. (de in de klachtformulering bedoelde betrokken ambtenaar, zie Klacht) staat het volgende:

"…Op zaterdag 3 juli 1999 deed ik dienst op de marine haven te Den Helder. Ik deed daar dienst ter handhaving van de openbare orde en veiligheid tijdens de vlootdagen te Den Helder.

Bij deze dienst liepen wij gecombineerde patrouilles met personeel van de Regiopolitie Noord-Holland-Noord, district Den Helder. Er was een rooster opgemaakt en die dag draaide ik met verschillende collega's van de politie.

's-Middags hoorde ik over de portofoon dat er iets gaande was. Ik hoorde dat er een melding was dat er een vredesactiviste gevolgd werd. Op een gegeven moment, dat was enige tijd na de melding van het volgen, hoorde ik over de portofoon dat er assistentie werd gevraagd in verband met deze persoon. Het kan zijn dat er assistentie werd gevraagd ter aanhouding of tot het handhaven van de orde. Ik weet dat niet meer zeker.

Ik ben met mijn collega in de richting van de opgegeven plaats, dat was een van de marinesteigers, volgens mij steiger 23, gegaan. Toen ik daar aankwam zag ik veel publiek en een aantal geüniformeerde collega's aan boord van Hr. Ms. Van Speijk. Ik ben aan boord gegaan van de Hr. Ms. Van Speijk Een tweetal collega's bevonden zich in een op het schip aanwezige schoorsteen. Een collega was van de Koninklijke marechaussee (...) en de andere collega was van de Regiopolitie (…).

Ik zag dat zich tussen beide collega's een voor mij onbekende vrouw bevond. Ik ben vervolgens ook naar boven geklommen. Ik ben naast de collega's geklommen die in de schoorsteen zaten en vroeg hen wat ze wilden gaan doen. Ik had begrepen dat de situatie zoals ik die beschreef de aanleiding was van de aanvraag tot assistentie.

De collega's vertelden mij dat ze al enige tijd op de vrouw hadden ingepraat maar dat ze niet wilde reageren op hun verzoek om naar beneden te gaan. Wij besloten toen haar onder begeleiding naar beneden te brengen. Ik ben vervolgens een stukje naar beneden geklommen om op die manier onder haar te komen. De collega's bleven in eerste instantie naast haar en later werden zij door de situatie gedwongen zich boven haar te bevinden. De situatie was niet geheel zonder risico want wij bevonden ons ongeveer acht meter boven het dek. De vrouw hield haar benen gespannen. Ik heb toen met luide stem tegen haar geroepen dat ik haar voeten trede voor trede zou verplaatsen. Mijn collega's hebben dat dus ook gehoord. Ik kreeg een bevestiging van mijn collega's dat we het op die manier zouden doen.

Ik heb voet voor voet verplaatst en dit tegen haar geroepen als ik iets deed. Ik riep bijvoorbeeld dat ik haar rechter voet ging verplaatsen zodat ze dat wist. Ik hoorde dat de vrouw tegen ons zei dat ze niet uit eigen beweging naar beneden zou gaan. Ik moest dan ook best veel kracht zetten om haar voet een trede naar beneden te brengen. Daarnaast moest ik ook mijn eigen evenwicht zien te bewaren. Op deze wijze hebben wij haar trede voor trede en voetje voor voetje naar beneden gebracht. Ongeveer halverwege was er een onderbreking in de trap. Er was een soort plateau waar wij doorheen moesten. Daar werd de doorgang ook nauwer. Toen we daar aankwamen probeerde de vrouw zich aan onze greep te onttrekken. Zij greep zich vast en probeerde zich een andere kant op te trekken dan die waarin ik haar wilde verplaatsen. Ik was op dat moment ook bang dat zij zou gaan trappen met haar benen want dat had mij in een zeer gevaarlijke situatie gebracht. Zij deed dat echter niet.

Uit voorzorg heb ik één been, ik weet niet meer welk been, tegen het plateau gedrukt. Ik deed dit om weer de controle over de voortgang van het naar beneden brengen van de vrouw te krijgen. Toen ik dat deed stopte de vrouw met het trekken in de andere richting dan die waarin wij haar wilden brengen. Ik stond toen zelf op de smalle trap aan de schoorsteen onder het plateau. Ik denk ongeveer drie a vier meter boven het dek.

Na enige tijd hebben wij haar verder naar beneden kunnen brengen. Wij zijn dus enige tijd bezig geweest om de vrouw op het plateau onder controle te krijgen. Om die controle terug te krijgen moest ik het been van de vrouw tegen het plateau aan drukken. Ik heb dit met kracht gedaan. Ik weet nog dat de vrouw op mijn handeling reageerde. Ik weet niet meer precies wat ze heeft gezegd. Ik weet wel dat ik haar meerdere keren heb gezegd dat als zij mee zou werken aan het naar beneden gaan wij dat ook zouden doen. De vrouw reageerde daar niet op. Ze bleef volharden in haar tegenwerking. De verdere afdaling verliep dan ook moeizaam.

Nadat wij een smal tussendek, van ongeveer 1 vierkante meter hadden bereikt heb ik de vrouw met beide armen om haar bovenlichaam gepakt. Ik deed dat om haar te immobiliseren. Er was geen afzetting om het tussendek. Er bevonden zich collega's ongeveer een kleine twee meter lager op een ander dek. Het was mijn bedoeling om de vrouw gecontroleerd te laten zakken zodat mijn collega's haar konden overnemen. Ik tilde de vrouw op en bracht haar in de richting van de rand van het dek waarop wij ons bevonden. Als reactie hierop maakte de vrouw zich slap en trok zich op die wijze naar de grond. Op die manier kwam zij slap in mijn armen te hangen. Ze probeerde zich los te rukken en ik kreeg minder controle over haar. Het was al moeilijk op het plateau het evenwicht te bewaren. Hierdoor kreeg zij de mogelijkheid om mij in mijn arm te bijten. Naar mijn mening had zij al eerder de gelegenheid daarvoor gehad. Zij deed het echter plotseling en beet zich echt vast in mijn onderarm. Ik moest mij weer losrukken. Ik had niet de indruk dat zij mij beet omdat ik haar over de rand van het plateau aan mijn collega's wilde overgeven. Mogelijk was het een vervolg van het voorafgaande anders had zij een late reactie op mijn bedoeling om haar over de rand van het plateau te tillen.

Ten gevolge van het bijten kreeg ik in mijn onderarm een bijtwond. Ik realiseerde mij dat niet op dat moment. Ik heb pas later de verwonding gezien en voelde ik de pijn. Wij droegen het dagelijks tenue, een overhemd met korte mouwen.

Inmiddels waren de andere collega's ook op het plateau aangekomen en met zijn drieën hebben wij haar weer onder controle gekregen. Het laatste stukje naar beneden heeft zij vervolgens wel uit eigener beweging genomen. De vrouw werd door andere collega's overgenomen en overgebracht naar de brigade der Koninklijke marechaussee in Den Helder.

Tegen haar is proces-verbaal opgemaakt terzake mishandeling en het betreden van een verboden plaats. Later hoorde ik dat de vrouw waarover ik verklaarde (verzoekster; N.o.) was.

Terzake de mishandeling heb ik op advies van collega's later aangifte gedaan.

Als u mij vraagt waarom ik in de schoorsteen ben geklommen terwijl andere collega's al beneden stonden en eerder ter plaatse waren dan antwoord ik dat de andere collega's niets deden. Ze stonden te kijken. Ik maakte de inschatting dat de twee collega's in de schoorsteen hulp nodig hadden en ben daarom naar boven geklommen. Het is niet zo dat iemand tegen mij heeft gezegd dat ik naar boven moest gaan.

Als u vraagt of ik op het plateau het been van de vrouw heb omgedraaid of een andere klem heb aangebracht dan is dat zo. Ik weet dat er een moment is geweest waarop ik haar been heb verdraaid. Ik deed dat om haar een pijnprikkel te geven om haar verzet te breken. De vrouw had hoge zwarte schoenen aan. Het waren stevige schoenen. Ik wilde in eerste instantie haar een pijnprikkel op de achillespees geven. Door het soort schoenen dat zij droeg kon dit niet. Die beschermden haar achillespezen. Derhalve moest ik haar been verdraaien. Ik kon niet anders want ik moest mij ook nog aan de trap vasthouden om niet te vallen. Verder is het zo dat ik maandelijks geoefend word in aanhoudingstechnieken. Hierbij is het uitgangspunt dat door het aanbrengen van een pijnprikkel een geweldsspiraal wordt voorkomen en een verdachte vroegtijdig onder controle wordt gebracht. De klem die ik heb aangebracht bij de vrouw is geen aangeleerde klem. Het komt, gezien de omstandigheden waarin ik mij bevond, wel overeen met hetgeen mij aangeleerd word.

Ik kan mij herinneren dat de vrouw wel reageerde op het omdraaien van haar been. Ze gaf hierna wel haar medewerking om af te dalen en gaf haar verzet op het plateau op. Ik weet niet meer exact hoe ze reageerde.

Als u vraagt of ik de bedoeling heb gehad de vrouw over de rand van het plateau, ongeveer twee meter naar beneden, te duwen dan is dat niet zo. Als ik dat gewild zou hebben dan was dat zeker gelukt. Ik kan mij ook niet voorstellen dat die indruk bij die vrouw is ontstaan. Ik heb haar door haar op te tillen eerst onder controle gebracht. Vervolgens heb ik haar in de richting van de rand geleid. Dit was in een vloeiende beweging. Er stonden geen collega's klaar om de vrouw aan te pakken. Zij stonden wel beneden binnen aanpak bereik. In ieder geval stond daar 1 collega. Ik heb ook niet geroepen naar mijn collega's beneden mij om haar aan te pakken of op andere wijze mijn bedoeling kenbaar te maken. Ik dacht dat als zij eenmaal tussen de twee dekken zou hangen de collega's haar vanzelf wel zouden aanpakken. Het was van mij een impulsieve actie. Ik dacht op dat moment dat de beste manier om de vrouw naar beneden te krijgen over de rand van het plateau was. Het was een geringe hoogte en er bevonden zich collega's. Later na de worsteling op het bovendek verleende zij uiteindelijk haar medewerking, dat wil zeggen ze staakte haar verzet en klom zelf de trap naar het benedendek af…"

3.3. In de verklaring van Bu. staat onder meer het volgende:

"Op zaterdag 3 juli 1999 deed ik dienst tijdens de vlootdagen op de Nieuwe Marinehaven te Den Helder. Ik deed onder andere dienst met (politie-ambtenaar L.; N.o.) van de Regiopolitie Noord-Holland Noord, district Den Helder/Texel.

Op een gegeven moment kregen wij een melding dat er een tweetal vredesactivisten op het terrein gesignaleerd waren in de omgeving van steiger 22/23. Wij zagen daar de mij bekende (verzoekster; N.o.), Ik ken haar zeker want ik doe al ongeveer negen jaar dienst tijdens de vlootdagen. Ik heb haar al meerdere keren tijdens dit evenement gezien.

(Verzoekster; N.o.) was in het gezelschap van een mij onbekende vrouw. Ik zag dat de beide vrouwen aan boord gingen van Hr. Ms. Van Speijk. Daar zagen wij dat beide vrouwen afweken van de voor het publiek toegankelijke route en liepen in de richting van de radarmast. Toen ze de trap opgingen die naar de top van de radarmast leidde hebben wij de onbekende vrouw, die als laatste de trap opging aangehouden. Het Iukte (verzoekster; N.o.) de trap verder op te klimmen. Ik bleef beneden en L. klom achter (verzoekster; N.o.) aan.

Per portofoon heb ik assistentie gevraagd aan collega's, na enige tijd kwamen meerdere collega's ter plaatse. Daar was onder andere collega (betrokken ambtenaar B.; N.o. ) bij. Ik zag dat B. de mast in klom om L. te helpen. Voor mij waren ze niet meer zichtbaar vanwege een plateau/kooiconstructie die ongeveer halverwege de mast was.

Ik ben bezig geweest met het afvoeren van de onbekende vrouw. Nadat deze van boord was gebracht ben ik terug gegaan aan boord en heb beneden, onder aan de trappen van de radarmast gewacht.

Ik zag B. en (verzoekster; N.o.) door het gat van de eerder genoemde kooiconstructie heen komen. Volgens mij kwam B. eerst. Hij bevond zich dus onder (verzoekster; N.o.). Ik zag dat B. de voeten van (verzoekster; N.o.) begeleidde. Ik bedoel hiermee dat B. elke keer een voet van haar pakte om die op een trede lager neer te zetten. Volgens mij had hij haar bij de enkels vast. Hij deed dit zodanig dat ze telkens met een voet een tree lager ging en vervolgens dus telkens weer met twee voeten op een tree kwam.

Op een gegeven moment hoorde ik dat (verzoekster; N.o.) de voet die B. wilde verzetten niet naar beneden wilde zetten. Ik hoorde dat zij haar andere voet naar beneden wilde zetten. Ik hoorde dat zij een opmerking maakte dat haar knie vastzat of dat haar knie dit niet kon. Althans woorden van gelijke strekking. Ze stond toen met beide voeten op een tree. Ik hoorde dat ze zei dat B. haar pijn deed. B. begeleidde toch die voet naar de volgende trede. Ze kwam dus stapje voor stapje naar beneden. Ik zag dat L. zich boven haar bevond en haar handen begeleidde. (Verzoekster; N.o.) verzette zich op een passieve manier en die begeleiding was dus nodig om haar naar beneden te krijgen.

Aangekomen op een plateau, die niet voorzien was van een reling, ongeveer twee meter a drie meter, boven het dek waarop ik mij bevond zag ik dat B. (verzoekster; N.o.) van achter vastpakte. Hij sloeg zijn armen om haar middel heen en tilde haar van de grond. Ze bevonden zich vlak bij de rand van het plateau. Ik zag dat B. de benen van (verzoekster; N.o.) over de rand van het plateau zwiepte waardoor zij zich boven het dek bevond waar ik mij bevond. Ik vroeg mij af wat B. zijn bedoeling was. Ik dacht nog dat als B. haar zou laten vallen, ik haar nooit op zou kunnen vangen. We stonden toen wel met meerdere collega's onder (verzoekster; N.o.).

Ik zag dat (verzoekster; N.o.) in paniek raakte. Ik zag dat doordat zij wild met haar armen en benen begon te zwaaien. Ik heb haar wel iets horen roepen maar ik weet niet meer precies wat dat was en wanneer dat was. Het kwam er op neer dat ze bang was dat B. haar zou laten vallen. Ik dacht nog dat als (verzoekster; N.o.) zo door zou gaan ze beiden over de rand van het plateau zouden vallen. Dit was een moment want direkt hierop trok B. haar bij de rand weg en zette haar in zithouding op het plateau. Ze bleef in paniek en zwaaide met haar armen en benen. Ze was goed over de rooie.

L. is met haar gaan praten en heeft haar gekalmeerd. L. heeft haar uitgelegd dat het de bedoeling was om haar op het randje te zetten. Hierna zou zij naar beneden worden getild en door de collega's beneden worden overgenomen. Dit is ook gebeurd. Ze is niet via de aanwezige trap naar beneden gegaan. Dit gebeurde heel rustig en kalm. (Verzoekster; N.o.) werkte hier ook aan mee.

De rest heeft ze gewoon gelopen naar het voertuig wat haar naar de brigade heeft gebracht."

4. Verzoeksters gemachtigde gaf bij brief van 18 november 1999 de navolgende reactie op de hiervóór onder 3.2. en 3.3. weergegeven verklaringen:

"…Op de verklaring van mevr. Bu.(…) heeft cliënte (verzoekster; N.o.) het navolgende commentaar.

(…)

Cliënte is zelf gaan zitten. Het is niet zo, dat (betrokken ambtenaar B.; N.o.) haar 'deed zitten'.

Voor wat betreft het genoemde 'zwaaien met armen en benen': cliënte heeft de armen en benen slapgehouden.

(…)

Ze hadden zichzelf en eventueel cliënte moeten 'vastzekeren', zo nodig met touwen.

Wat er nu gebeurd is van de kant van de Koninklijke Marechaussee was gevaarlijk, zowel ten aanzien van de medewerkers van de Koninklijke Marechaussee zelf als ten aanzien van cliënte.

Het gedrag van de medewerkers van de Koninklijke Marechaussee was onverantwoordelijk.

Op de verklaring van B. (…) heeft cliënte het navolgende commentaar.

(…)

'De situatie was niet geheel zonder risico...' Cliënte vraagt zich af waarom je dan met zoveel risico cliënte kost wat kost uit de mast wilde halen.

Met betrekking tot (…): cliënte probeerde voorzichtig op dit plateau te klimmen zonder de twee marechaussees en de politieman in gevaar te brengen. Cliënte heeft uiteraard niet met haar benen getrapt, want dan zou zij gevaar hebben veroorzaakt.

(…)

B. hoefde helemaal niet, ook niet 'uit voorzorg' cliënte's been tegen het plateau te drukken. Dit was helemaal niet nodig, hij liep daarmee het risico dat het een averechts effect zou hebben.

(…)

Het is niet waar dat B. zich moest losrukken. Er was geen sprake van iets als door- of vastbijten. Het was een reflex-hap, cliënte liet gelijk los. Het betrof een reflex, gebeurende terwijl en omdat cliënte zich erg bedreigd voelde en de situatie ook daadwerkelijk gevaarlijk was. Cliënte moet harder hebben gereageerd dan ze zelf door had, anders kan ze het niet verklaren. Ze is in ieder geval enorm geschrokken toen men haar vertelde dat er een bijtwond was. Cliënte was het vertrouwen kwijt in B. 's optreden en vooral zijn onberedeneerd en impulsief gedrag was dusdanig dat hierdoor een gevaarlijke situatie was ontstaan.

(…)

Het was volstrekt onnodig om haar been om te draaien, hij liep juist het risico dat zijn actie een averechts effect zou hebben, hij bracht daarmede zichzelf en cliënte in gevaar.

Cliënte heeft absoluut niet door de zogeheten 'pijnprikkels' haar medewerking verleend om af te dalen. Integendeel. Cliënte kon zich inhouden, maar door het draaien van haar been had er een geweldsescalatie kunnen plaatsvinden. Het draaien aan haar been was onnodig en contraproductief.

Cliënte vindt het onbegrijpelijk dat B. denkt dat hij door het draaien van haar been de zaak onder controle kreeg. Dat is toch kortzichtig geweldsdenken. Dit in tegenstelling tot de politieman, die in ieder geval op cliënte aan het inspreken was en die zich veel adequater opstelde.

(…)

Het was niet de indruk van cliënte dat B. de opzet had om haar naar beneden te duwen, maar dat hij haar door zijn lomp en impulsief gedrag per ongeluk naar beneden zou laten vallen.

'Het was van mij een impulsieve actie' zegt B. Dat was nu net het gevaarlijke aan het optreden van B..

De een na laatste zin klopt niet. Cliënte is tegen haar wil opgetild, terwijl ze had aangeboden om het laatste stuk zelf naar beneden te gaan…"

5.1. Bij brief van 16 december 1999 stuurde de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee het proces-verbaal van de verklaring van de politie-ambtenaar L. naar verzoeksters gemachtigde.

5.2. De verklaring van L., die is afgelegd op 8 december 1999, houdt onder meer het volgende in:

"Op zaterdag 3 juli 1999 deed ik dienst tijdens de vlootdagen op de Nieuwe Marinehaven te Den Helder. Ik deed onder andere dienst met Bu. van de Koninklijke marechaussee te Den Helder.

Tijdens een surveillance kregen wij een melding dat een tweetal vredesactivisten zich ophielden tussen twee steigers. Kort na de melding zagen wij de betreffende twee vrouwen lopen. Ze waren beiden in vrij donkere kleding gekleed en hadden een rugzak bij zich. Een van die vrouwen had militaire kistjes aan. We hebben die vrouwen in het zicht gehouden en hebben ons in hun omgeving opgehouden. We kregen de opdracht van het coördinatiecentrum om dicht bij die vrouwen te blijven.

Wij zagen dat die vrouwen toen zodanig gingen lopen dat het leek of ze ons uitdaagden. Ze keken hoe wij op hun gedrag reageerden. Op een gegeven moment zagen wij dat die vrouwen de hr ms van Speijk opliepen. Wij zagen dat zij hun tassen inleverden op de daarvoor bestemde plaats. Wij gingen met de vrouwen mee aan boord. Nadat wij de wacht waren gepasseerd zag ik dat de vrouwen onder het rood/witte afzet lint doorgingen en zich snel van ons verwijderden. Zij liepen in de richting van de radarmast. Aan de radarmast zit een laddertje waarop een bord bevestigd was met de tekst "GEEN DOORGANG".

Een van die vrouwen bleef onder aan de trap staan om mij tegen te houden. De andere klom snel de trap op naar boven. Ik ben langs de vrouw die beneden stond gegaan en ben achter de andere vrouw naar boven geklommen. Later bleek deze vrouw (verzoekster; N.o.) te zijn. Het was een vrij smalle trap dus ik kon haar niet passeren. We waren al een plateau gepasseerd. We kwamen steeds hoger. Op een gegeven moment kreeg ik haar been te pakken en belemmerde haar daardoor verder te klimmen want hoe hoger we kwamen des te gevaarlijker werd het. Ik wilde haar niet naar de top laten klimmen omdat daar echt die radarmasten zaten. Ik heb mij tegen haar aangedrukt en haar gezegd dat ze was aangehouden. Ik hoorde dat (verzoekster; N.o.) zei dat ze zich passief zou verzetten en niet uit zich zelf naar beneden zou gaan. Toen ik vond dat ik de situatie onder controle had heb ik een seintje gegeven naar Bu. dat ik er twee personen bij wilde hebben om (verzoekster; N.o.) naar beneden te begeleiden. Ik zag dat (verzoekster; N.o.) een soort "Ban de BOM" vlag uit haar broek of jas haalde en deze kennelijk wilde ophangen. Ik heb haar dat belet.

Later kwamen er twee collega's bij. Volgens mij dat was een collega van de politie en een collega van de marechaussee. De marechaussee kan (betrokken ambtenaar B.; N.o.) zijn geweest. Ik ken hem van gezicht. Er was in ieder geval maar een marechaussee die naar boven was geklommen.

Ik heb aan (verzoekster; N.o.) en de collega's uitgelegd hoe wij haar veilig naar beneden zouden begeleiden. Ik had net tijdens de ME-cursus training gehad in het omgaan met passief verzet. Het hield in dat ik haar handen zou begeleiden. B. zou haar benen gaan begeleiden. De andere collega van de politie is toen naar beneden geklommen. Voornamelijk vanwege de ruimte die ons ter beschikking stond kwam dat beter uit. (Verzoekster; N.o.) stemde in met die procedure en werkte hier ook aan mee.

Op deze wijze zijn wij dan ook het eerste stuk tot aan het plateau naar beneden gegaan. Tijdens het naar beneden begeleiden van (verzoekster; N.o.) had ik geen zicht op B. die weer onder (verzoekster; N.o.) stond. We hadden wel mondeling contact en bij elke tree vertelden wij wat we gingen doen.

Ik denk vlak voor het plateau hoorde ik (verzoekster; N.o.) roepen: "au, je doet me pijn" Of woorden van gelijke strekking. Ik vroeg haar wat er aan de hand was. Ik hoorde dat ze zei: "Ja, hij doet me zeer". Hierna wilde zij niet meer verder meewerken aan het begeleiden naar beneden.

Het heeft mij geruime tijd gekost om haar weer te overtuigen op dezelfde manier mee te werken. Uiteindelijk voldeed zij daaraan.

We kwamen aan op het dak van een verblijf denk ik. Dit was ongeveer anderhalf a twee meter boven het dek. Op het dek ter hoogte van dat verblijf stonden enkele collega's.

Ik zag dat B (verzoekster; N.o.) vastpakte en haar met haar benen over de rand van het verblijf zwiepte. Kennelijk met de intentie om haar aan de collega's aan te geven. Hij deed dit zonder overleg met (verzoekster; N.o.) en mij. Wij wisten dus niet wat hij ging doen. (Verzoekster; N.o.) raakte hierdoor best wel overstuur. Ik zag dat zij paniekerig reageerde. Ik hoorde dat ook aan haar stem.

Ik heb tegen B. gezegd dat hij haar met de benen over de rand en zittend op het verblijf moet zetten. Nadat dit was gebeurt ben ik weer tegen (verzoekster; N.o.) aan gaan praten. Ik heb haar uitgelegd wat de bedoeling was. Zij stemde hier mee in en zo hebben wij haar laten zakken. Ze werd beneden door voldoende collega's opgevangen. We hebben hierbij constant contact met haar gehad. Ze is netjes beneden gekomen en werd overgebracht naar een auto. In de auto heb ik op een normale manier met haar gesproken. Ze heeft tegenover mij niet geklaagd over pijn die haar is toegebracht of iets dergelijks.

Ik heb later gehoord dat B. door haar was gebeten. Ik heb dat niet gezien."

6. Bij brief van 13 januari 2000 reageerde verzoeksters gemachtigde op de hiervóór onder 5.2. weergegeven verklaring van L. De reactie houdt onder meer het volgende in:

"Op pagina (…) staat (…): "(Verzoekster; N.o.) stemde in met die procedure en werkte hier ook aan mee". Dit klopt niet. Cliënte heeft juist aangegeven dat ze uit eigen beweging naar beneden zou klimmen. Cliënte had geen vertrouwen meer in hun handelen.

Iets verderop in de verklaring staat (…) dat cliënte in de auto niet heeft "geklaagd over pijn die haar is toegebracht of iets dergelijks". Cliënte heeft vooral later, kort na de gebeurtenis, behoorlijke pijn aan de knie gekregen, bovendien vond ze de auto niet direct een plek om te klagen. Ten overvloede zij vermeld dat de pijn aan de knie vrij snel is overgegaan en ze heeft er geen last meer van."

7. Bij brief van 22 februari 2000 deed de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee de gemachtigde van verzoekster de beslissing op haar klacht toekomen. De beslissing luidt als volgt:

"…Uit het onderzoek is komen vast te staan dat (verzoekster; N.o.) op 3 juli 1999 uit eigener beweging zichzelf in gevaar heeft gebracht door in de radarmast van Hr.Ms. Van Speyck te klimmen met de bedoeling aldaar actie te voeren als vredesactiviste.

Zij maakte zich op dat moment schuldig aan een strafbaar feit namelijk artikel 461 van het Wetboek van Strafrecht.

Zij had kunnen weten dat, toen zij zich op een afgebakend verboden gebied van genoemd fregat bevond, zij door ambtenaren van de politie en de Koninklijke Marechaussee verwijderd zou worden. Nadat zij geweigerd had vrijwillig de radarmast te verlaten is zij door een ambtenaar van de politie en een ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee uit de mast gehaald. Tijdens deze actie verzette (verzoekster; N.o.) zich zodanig dat voor de betrokken ambtenaren geen andere mogelijkheid werd gelaten dan haar handen en voeten vast te pakken en haar tree voor tree uit de radarmast te begeleiden. In de loop van de actie bleef (verzoekster; N.o.) zich verzetten waarbij zij een ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee in de arm beet waardoor de ambtenaar zich onder medische behandeling heeft moeten stellen. Ik heb vastgesteld dat de ambtenaar van de Koninklijke Marechaussee nimmer de bedoeling heeft gehad (verzoekster; N.o.) naar een lager gelegen plateau te gooien zoals zij in haar klacht omschrijft. Dit heeft ook niet plaatsgevonden. Tegen (verzoekster; N.o.) is proces-verbaal opgemaakt in verband met overtreding van artikel 300 lid 1 en artikel 304 lid 2 alsmede artikel 461 van het Wetboek van Strafrecht.

Ik ben van oordeel dat de bij de verwijdering van (verzoekster; N.o.) toegepaste dwang en het daarbij aangewende geweld onvermijdelijk en niet-disproportioneel waren. Derhalve beoordeel ik de klacht als ongegrond…"

B. Standpunt verzoekster

Het standpunt van verzoekster staat weergegeven onder Klacht.

C. verklaring verzoekster

1. Op 24 mei 2000 verklaarde verzoekster tegenover twee medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"De radarmast zit op de voorste helft van het schip. Het is van een fregat. Eerst is er een soort opbouw van ongeveer twee meter, dat is een dichte ruimte, tegen de opbouw aan zit een ladder, op de opbouw staan o.a. vlaggenmasten. De opbouw is ongeveer twee vierkante meter, misschien iets groter. Op de opbouw begint de ladder naar de mast. Om de ladder heen zitten ijzeren bogen, die je als het ware beschermen, zoals je wel eens bij schoorstenen ziet. Onderweg zijn er enkele plateaus. Helemaal bovenin zit een groot platform met de radar. Het was de bedoeling om daar het spandoek op te hangen. Ik heb foto's van dergelijke fregatten, misschien zelfs van deze, die ik zal opsturen (zie hierna, onder C.2.; N.o.).

Het is al bijna een jaar geleden; sommige gebeurtenissen van die dag kan ik me niet meer precies herinneren.

leder jaar zijn de vlootdagen in Den Helder, waarbij ik de laatste jaren aanwezig ben. Het is mijn bedoeling geweldloos te protesteren tegen het militarisme. Die dag (3 juli 1999) wilde ik in de mast klimmen en een spandoek ophangen zodat zo veel mogelijk mensen deze actie konden zien. Ik was die dag samen met een medeactiviste.

Wat mij erg bezighoudt is of degenen die mij die dag uit de mast hebben gehaald daartoe gekwalificeerd en bevoegd zijn. Ik heb voor het eerst meegemaakt dat ik met dwang naar beneden ben gehaald. Ze weten niet waar ze aan beginnen. Ze handelen op een bepaalde manier waarvan ik denk dat ze niet weten wat voor consequenties dit voor mij en voor hen had. De handelingen die zij verrichtten brachten mij en hen in gevaar. Het gedrag van betrokken ambtenaar B. heeft de situatie doen escaleren.

Je hebt het tussendek, daarboven het roosterplateau, en daarboven weer een dicht plateau; ik zat tussen het dichte plateau en de top van de ladder.

Ik klom naar boven. Betrokken ambtenaar L. kwam als eerste naar boven, hij pakte mijn voeten, ik verzette me maar wel voorzichtig, hij klom sneller omhoog, op een gegeven moment had hij mij vast met beide armen om mijn benen, verder omhoog klimmen lukte niet, dit zou gevaarlijk zijn geweest. Ik heb 'm verteld dat ik niet uit eigen beweging mee naar beneden zou gaan, maar dat ik ook geen geweld zou gebruiken. Ik raakte in gesprek met L., hij wist wel wie ik was. L. zei dat hij niet wilde dat ik naar beneden zou springen, daar moest ik eigenlijk een beetje om lachen, hij wilde niet dat het verhaal zou gaan dat ik zou springen, ik wilde laten zien dat ik vredesactiviste was, dus ik probeerde het spandoek tevoorschijn te halen. Hij belette dat, ik bood wel een beetje verzet, maar niet heel erg, omdat dat gevaarlijk zou zijn.

Voor mijn gevoel duurde het best lang voordat er andere mensen naar boven kwamen, ik weet niet meer precies hoe lang. Ik weet ook niet meer precies hoeveel mensen er naar boven zijn gekomen, ik denk 2 of 3. Uit verklaringen van de andere betrokkenen maak ik op dat het er waarschijnlijk 2 zullen zijn geweest, waaronder B.; die ander weet ik niet, het was in ieder geval niet iemand van de marine.

L. bleef boven mij, B. onder mij; wat die ander deed weet ik niet precies. L. begeleidde mijn handen, B. mijn voeten om mij naar beneden te laten gaan. Ik wilde zelf de sporten vasthouden, omdat ik anders helemaal los zou zijn; die mogelijkheid werd wel geboden, maar L. bleef wel mijn handen vasthouden. L. en B. waren wel met elkaar aan het praten, L. was degene die met name tegen mij praatte. Hij deelde mee wat zij aan het doen waren. Ik heb laten weten dat ik niet wilde meewerken, dat ik daar wilde blijven en geen levens in gevaar wilde brengen. Mijn verzet bestond daaruit dat ik probeerde te blijven staan waar ik stond en waar mogelijk weer een trede omhoog te gaan. Ik heb zeker geen bewegingen gemaakt die de politie en de Marechaussee in gevaar zouden brengen. Op een gegeven moment kwamen we door een plateau heen, het dichte of het roosterplateau. Ik weet niet meer precies op welk plateau wat is gebeurd. Ik wilde op een plateau klimmen en daar blijven zitten. Op een gegeven moment waren mijn handen los van de trap. Ik zat op het plateau, mijn benen hingen door het gat waar de trap doorheen gaat, ik wilde verder op het plateau klimmen. B. wilde dat voorkomen, en duwde mijn kuiten tegen de rand; dit deed wel pijn. Ik kwam op een gegeven moment weer meer richting ladder en toen draaide B. mijn been om; ik ging me alleen maar meer verzetten op de momenten dat B. mij pijnprikkels gaf, het werkte dus averechts, ik werd daar niet rustig van, dit in tegenstelling tot de verklaring van B. Ik zei dat hij daarmee moest ophouden. Hij had mijn voet bijna 180 graden gedraaid. Ik heb B. duidelijk gemaakt dat ik het gevaarlijk vond wat er gebeurde. Ik vond het een onzinnige handeling, ik ging me alleen maar meer verzetten. Ik kon niets meer. B. heeft mijn kuit tegen de rand geduwd en mijn been gedraaid zonder iets te zeggen, hij heeft me dus geen waarschuwing gegeven. Ze hadden mij ook voorzichtig richting trap kunnen duwen, dan had ik wel weer iets meer meegewerkt. Ik zeg niet dat ze me geen pijn mogen doen, maar wat B. deed ging te ver. L. praatte tegen me en ik merkte dat ik daardoor eerder geneigd was mee te werken, dit in tegenstelling tot wat B. deed. Ik was echt bang dat er iets gevaarlijks zou gebeuren. Een aantal keer heeft L. opmerkingen gemaakt tegen B., die tot gevolg hadden dat B. rustiger werd tegen mij, en het weer iets soepeler verliep.

We gingen op een gegeven moment weer verder de trap af, toen we door het volgende plateau (twee vierkante meter) gingen, ging ik redelijk met hen mee. Ik denk dat ik nog 2 of 3 treden naar beneden moest totdat we op dit tussendek stonden, toen pakte B. mij vast, en slingerde mij in een beweging naar de rand van het plateau, ik had niet het idee dat hij me over die rand zou gooien, maar ik was bang dat B. iets ondoordachts zou doen, waardoor ik per ongeluk over de rand zou kunnen vallen. Ik kreeg dit idee door de eerder gegeven pijnprikkels van B. Hij had zijn armen om mij heen, ik kon mij nergens meer aan vasthouden. Ik ging op een gegeven moment weer terug naar de trap, ik denk dat hij mij nog wel vast had, ergens in dit gebeuren heb ik 'm gebeten, waar ik zelf ook van schrok. Het is nooit mijn bedoeling geweest hem te bijten. Ik voelde me bedreigd, ik wilde naar die ladder, omdat ik bang was van het plateau te vallen. Ik wilde me aan de trap vasthouden, maar ik denk dat zijn arm in de weg zat en dat ik hem daardoor in een reflex heb gebeten, ik had er ook onmiddellijk spijt van. Er is door niemand gezegd dat ik zou worden opgetild, het gebeurde gewoon. Ik reageerde vrij paniekerig, je kon het aan mijn stem horen, op het moment dat ze me optilden, de hele weg naar beneden hoopt zich iets op en de druppel was dat B. mij vastpakte, ik was echt bang en had geen vertrouwen meer in hem. Ik dacht echt dat B. niet wist waar hij mee bezig was, misschien had ik heel anders gereageerd als het L. was geweest die mij had opgetild.

Na het incident van het optillen heeft L. op me ingepraat. Ik heb laten weten dat ik alleen van de trap naar beneden wilde, maar dat mocht niet van hen. Ze wilden dat ik over de rand werd getild, zodat ik door collega's op het dek zou worden opgevangen. Het zijn L. en een ander geweest die me uiteindelijk naar beneden hebben begeleid. B. was op dat moment uit beeld. Misschien heb ik ook iets gezegd dat B. weg moest, maar dat weet ik niet meer. Ik merkte dat ik vrij rustig werd toen L. op mij in ging praten. Met L. heb ik nog in de auto gezeten en gepraat. Ik werd de volgende dag op de hoogte gesteld van het feit dat B. een aanklacht tegen mij had ingediend naar aanleiding van het bijten in zijn arm. Ik had niet het idee dat ik heel hard had gebeten, dit in tegenstelling tot wat B. heeft verklaard. Het zal er ergens tussenin hebben gezeten. Enerzijds wil ik klagen over het optreden in het algemeen, in zulke situaties moeten er volgens mij speciaal getrainde mensen worden ingezet en anderzijds heeft mijn klacht betrekking op het onnodig toepassen van het geweld door B..

Ik vind het heel moeilijk om te reconstrueren hoe alles is gebeurd; er gebeurt heel veel op hetzelfde ogenblik en het is alweer een jaar geleden.

Ik heb ruim een maand tot anderhalve maand last van mijn knie gehad, wat het gevolg was het draaien van mijn been. Ik ben er niet mee naar de dokter geweest; het was net niet erg genoeg om mee naar de dokter te gaan. In mijn kuit had ik alleen een blauwe plek. Het ging mij meer om het geheel, niemand zat vast aan touwen of iets dergelijks.

B. wist niet waar hij mee bezig was, hij wist niet wat de gevolgen waren van zijn handelen. Ik weet wel dat door medewerkers van een speciaal getraind team wel eens tegen een andere activiste is gezegd dat ze haar met touwen naar beneden zouden takelen, uiteindelijk is ze zelf gegaan. Het is natuurlijk mijn bedoeling om daar te kunnen blijven zitten, maar als ze me dan naar beneden willen halen, moet dat wel veilig gebeuren, maar het is in dit geval niet veilig gebeurd."

2. Op 26 mei 2000 stuurde verzoekster de Nationale ombudsman een foto toe van het fregat "Hare Majesteit Van Speijck". Zij heeft op de foto nummers aangebracht die corresponderen met de op de achterzijde van de foto door haar geschreven toelichting (zie BIJLAGE). In de begeleidende brief van 26 mei 2000 bij de foto schrijft verzoekster onder meer:

"De trap bij nr 7 is toegankelijk voor publiek (meestal) en als je goed kijkt zie je het afzetlint hangen. De foto is een paar jaar geleden gemaakt tijdens de Wereld Havendagen te Rotterdam, waar deze schepen ook opengesteld worden voor publiek. Per toeval is het ook de HRMS van Speijk, waar deze bewuste aktie op heeft plaatsgevonden.

Ik heb mij vergist in de bogen rond de trap, zoals beschreven in de eerste alinea van de verklaring. Deze zitten hier niet, wel bij andere (type) schepen. Dit kun je op de foto zien."

D. Standpunt Minister van Defensie

Bij brief van 29 mei 2000 deelde de Minister van Defensie als reactie op verzoeksters klacht onder meer het volgende mee:

"In zijn brief (…) d.d. 22 februari 2000 (zie FEITEN, onder A.7.; N.o.) heeft de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee aan de raadsman van verzoekster laten weten dat hij van oordeel is dat de bij de verwijdering van verzoekster uit de radarmast van Hr.Ms Van Speijck toegepaste dwang en het daarbij aangewende geweld onvermijdelijk en niet-disproportioneel waren. Derhalve heeft de Bevelhebber der Marechaussee geen reden zijn eerder gedane beslissing te wijzigen.

Het standpunt van de Bevelhebber der Marechaussee wordt door mij onderschreven."

E. verklaring betrokken ambtenaar B.

Twee medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman hoorden op 15 augustus 2000 in het kader van het onderzoek de betrokken ambtenaar B., die als volgt verklaarde:

"…De gebeurtenis heeft zich ruim een jaar geleden afgespeeld, in grote lijnen kan ik me het voorval herinneren, details zijn natuurlijk moeilijk te herinneren. Ik heb op 3 juli 1999 over de portofoon gehoord wat er gaande was op het fregat. Net om de hoek van de schoorsteen zag ik een collega, ik ben via de voorzijde van het schip omhoog geklommen en kon toen beter zien wat er aan de hand was. Er waren 3 mensen aanwezig, verzoekster een collega van de politie (de heer L.) en een ambtenaar van de KMAR (de heer O.). Er was verzocht assistentie te verlenen. Dit was de reden dat ik in de mast ben geklommen. Verzoekster bevond zich op dat moment op niveau 4 (zie de foto, die is opgenomen in BIJLAGE; N.o.), dit was ongeveer 10 meter boven het dek. Ik ben om de schoorsteen geklommen, ik zag de 3 aanwezigen naast elkaar en ik heb me daar bij gevoegd. L. bevond zich op een gegeven moment boven verzoekster, ik bevond mij onder haar. O. bevond zich ook boven verzoekster, ik weet niet of hij zich ook nog boven L. bevond. Toen ik mij bij de collega's voegde hebben we in overleg besloten haar naar beneden te begeleiden. Ik zou me onder haar verplaatsen. Ik heb van onderaf contact gehad met de collega's boven mij en ik heb letterlijk tegen verzoekster meegedeeld dat ik haar voeten zou verplaatsen. Verzoekster heeft op een gegeven moment kenbaar gemaakt dat zij niet actief mee wilde werken aan de verplaatsing. Ik weet niet of zij dit tegen mij heeft gezegd, dan wel dat ik dit heb gehoord van één van de collega's. Ik merkte natuurlijk ook dat verzoekster niet wilde meewerken. Verzoekster hield haar spieren aangespannen. Dit maakte het moeilijk haar te verplaatsen, nu wij onszelf ook in evenwicht dienden te houden. Ik had nog maar één hand over om haar te begeleiden. Later kwamen we aan op een plateau (nr. 3 op de foto, BIJLAGE; N.o.), dit plateau bevond zich ruim 5 meter boven het dek. Ik moest door een rechthoekig gat (dit gat was niet veel breder dan mijn heup) om verder af te dalen, ik zal mij al onder het plateau hebben bevonden toen verzoekster zich aan de vasthouding trachtte te onttrekken, ze probeerde weg te lopen, op dat moment bevond één van haar voeten zich al door het gat. Ik reageerde hierop door haar vast te grijpen, zodat zij niet verder kon lopen, ik heb haar voet (verder) in het gat getrokken. Ik wilde voorkomen dat verzoekster weg kon gaan, ik had haar kuit vast en duwde deze tegen de rand. Ik heb de pijnprikkel gegeven in de hoop dat ze daarna mee wilde werken, dit werkte niet. Ik was ook bang dat er mogelijk een nog gevaarlijkere situatie zou ontstaan en door het geven van de pijnprikkel trachtte ik haar onder controle te houden. Ik heb haar daarna meermalen gewaarschuwd en meegedeeld dat als verzoekster zou meewerken wij dat ook zouden doen. Daarna heb ik haar weer een pijnprikkel gegeven, dat wil zeggen ik heb haar been gedraaid. Ik leer bepaalde klemmen, het probleem was dat ik maar één hand over had en verzoekster hoge laarzen droeg, zodat ik niet een aangeleerde pijnprikkel kon toepassen. Ik heb haar van tevoren gewaarschuwd en meegedeeld dat als ze niet zou meewerken ik geweld zou gebruiken. Ik weet niet meer of ik specifiek heb aangegeven wat ik dan voor geweld zou toepassen. In de praktijk is het niet gebruikelijk dat je meedeelt wat voor geweld je gaat toepassen, de mededeling dat je geweld gaat gebruiken is voldoende. Ik kan mij niet herinneren dat verzoekster. 'au' of woorden van gelijke strekking heeft geroepen, ik heb dat wel later uit verklaringen van collega's begrepen. Vanzelfsprekend heb ik wel gemerkt dat ze op de klemming heeft gereageerd doordat ik op haar reactie de klemming heb losgelaten. Later heb ik haar weer een trede kunnen verplaatsen. Verzoekster heeft het volledige traject passief verzet geboden. Ik weet niet meer of L. op het plateau nog iets tegen mij heeft gezegd. Op een gegeven moment, ik denk dat dit zich heeft afgespeeld voordat de pijnprikkels zijn toegepast, bevond ik mij onder verzoekster; ik voelde mij op deze manier wat meer kwetsbaar, omdat zij de mogelijkheid had mij te trappen. Gezien de eerder door collega's gegeven informatie dat zij kon gaan springen en het feit dat ze niet meewerkte hield ik het voor mogelijk dat ze mij kon trappen.

Aangekomen op het tussendek (nr. 6 op de foto, BIJLAGE; N.o.), dit was ongeveer 2 meter boven het benedendek, heb ik haar om haar bovenlijf vastgegrepen, en haar getracht gecontroleerd te immobiliseren en haar naar de rand van het plateau gebracht. Ik pakte haar vast, het was daar heel krap, en heb haar met een gecontroleerde beweging naar de rand gebracht met de bedoeling haar daar te laten zakken. Ik kan mij niet herinneren dat ik, voordat ik haar vastpakte, verzoekster heb laten weten wat ik ging doen.

Op het dek beneden stond een aantal mensen, een stuk of 5 mensen, waarvan er 2 stonden die haar konden aanpakken. Ik dacht dat zij konden inschatten wat ik ging doen. Verzoekster hield zich slap met het doel zichzelf naar de grond te werken. Ik heb haar op een gegeven moment moeten loslaten (op dat moment raakten haar voeten al de grond) boven het plateau om mijn evenwicht te behouden (het dek was ongeveer een halve meter breed), ze sloeg met haar armen, ze kneep mij en beet mij op een gegeven moment in de arm. Ik realiseerde me dat ze mij beet, daar zij dit enige seconden volhield. Ikzelf heb geen geweld toegepast, terwijl de situatie dat wel rechtvaardigde, ik voelde dat ik de situatie onder controle had en door het gebruiken van geweld had er voor beide partijen een gevaarlijkere situatie kunnen ontstaan. Ik heb mij enkel losgetrokken. Later zag ik pas de aard van de verwonding. Ik had een bloeduitstorting plus beschadiging van de opperhuid en heb het advies gekregen mij tot een dokter te wenden, in verband met het eventueel aanwezige gevaar voor infectie en/of andere overdraagbare ziekten.

Ik kan mij voorstellen dat betrokken ambtenaar Bu. bang was dat ik en verzoekster over de rand zouden vallen. Als ik daarentegen op die plek had gestaan dan had ik mij gerealiseerd dat ik verzoekster aan moest pakken.

Ik weet niet meer of de benen van verzoekster over de rand zijn geweest. Op het moment dat ik haar vastpakte had ik het idee dat ik haar en de situatie onder controle had. Gezien mijn postuur en gezien mijn militaire sportachtergrond (mariniers- en commando achtergrond en de militaire vijfkamp) kon ik haar zeker onder controle houden. Ik ben fysiek zeer getraind. Een marechaussee wordt zodanig opgeleid dat hij bepaalde situaties onder controle moet kunnen hebben, we worden maandelijks getraind om de vaardigheden te beheersen. Door mijn mariniers- en commandoachtergrond ben ik gewend op kleine oppervlakten, richels en hoogten te werken. Bij mij zou een andere gemoedstoestand aanwezig kunnen zijn dan bij anderen die dergelijke situaties niet gewend zijn.

Het laatste stuk naar het benedendek heeft verzoekster vervolgens eigenhandig afgelegd Ik liep voor haar.

Ik kan mij niet meer herinneren waarom ik verzoekster uiteindelijk niet over de rand aan collega's heb overgedragen, ik denk dat het komt omdat verzoekster op een gegeven moment tegen andere collega's heeft aangegeven dat ze het laatste stuk wel wilde meewerken. Ik heb het weer overgedragen aan de andere collega's omdat het gesprek beter met één persoon kan plaatsvinden, verzoekster sprak L. al met (zijn voornaam; N.o.) aan en er was dus al sprake van contact tussen hen, waar ik het bij gelaten heb hoewel ik mijzelf zeker tot een gesprek in staat achtte.

Ik heb aangifte gedaan van mishandeling. Ik heb al een tijd niets gehoord, ik wil binnenkort contact opnemen met de arrondissementsrechtbank in Alkmaar.

Als ik achteraf naar de zaak kijk vind ik, gezien de op dat moment aanwezige omstandigheden - het ging in casu om een aangehouden verdachte - , dat ik juist heb gehandeld. Ik denk niet dat één van de betrokkenen verzekerd had hoeven te worden, dit zou lastig en irreëel zijn geweest en ook moeilijk te realiseren…"

F. Verklaring verzoekster

1. Op 21 maart 2001 stelde een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman telefonisch een aantal vragen aan verzoekster aan de hand van de genummerde foto van het fregat (zie BIJLAGE).

Verzoekster verklaarde daarop onder meer dat het waarschijnlijk bij het plateau, genummerd als 3 op de foto, was geweest dat betrokken ambtenaar B. haar kuiten tegen de rand had geduwd en haar knie had gedraaid. Zij wist in ieder geval zeker dat dit op één en hetzelfde plateau was gebeurd. Ze wist niet meer helemaal zeker of dit het plateau, genummerd als 3 of het plateau, genummerd als 2 betrof; zij vermoedde dat dit 3 was geweest.

2. Zij verklaarde verder dat de trap, genummerd als 7 op de foto, een voor het publiek toegankelijke trap was. Deze trap leidde naar het tussendek, genummerd als 1. Aan de onderkant van dit door haar als nummer 1 getekende pijltje op de foto, hadden zich de collega's bevonden van de betrokken ambtenaar aan wie hij haar wilde overdragen. Ter hoogte van de bovenkant van pijltje 1, ook genummerd als 6, had de betrokken ambtenaar haar om haar bovenlichaam gepakt en haar getild naar de rand van dit tussendek. Dit tussendek was ongeveer één vierkante meter groot. De afstand naar de onderkant van pijltje 1 bedroeg ongeveer twee meter. Verzoekster deelde mee dat deze afstand net iets hoger was dan de gemiddelde lengte van een volwassen persoon.

Tussen de ruimte, op de foto aangegeven met nummer 8, en de plek met nummer 6, zat ongeveer één tot anderhalve meter, zo verklaarde verzoekster. Er liep hier een gangetje.

Verzoekster deelde verder nog mee dat zij in paniek was geraakt ter hoogte van nummer 6 door het daaraan voorafgaande gedrag van betrokken ambtenaar B. Het vastpakken om haar bovenlichaam en tillen naar de rand was de druppel geweest.

Achtergrond

1. Wetboek van Strafrecht

Artikel 461:

"Hij die, zonder daartoe gerechtigd te zijn, zich op eens anders grond waarvan de toegang op een voor hem blijkbare wijze door de rechthebbende is verboden, bevindt of daar vee laat lopen, wordt gestraft met geldboete van de eerste categorie."

2. Het gebruik van geweld

2.1. Artikel 8, eerste, vijfde en zesde lid van de Politiewet 1993:

“1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.

(…)

5. De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn.

6. Het eerste tot en met het vijfde lid zijn tevens van toepassing op de militair van de Koninklijke Marechaussee, indien hij optreedt in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, (…)”

2.2. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar

Artikel 1, derde lid, onder b:

"3. In dit besluit wordt verstaan onder:

(…)

b. geweld: elke dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis uitgeoefend op personen of zaken."

Artikel 4:

"Het gebruik van een geweldmiddel is uitsluitend toegestaan aan een ambtenaar:

a. aan wie dat geweldmiddel rechtens is toegekend, voor zover hij optreedt ter uitvoering van de taak met het oog waarop het geweldmiddel hem is toegekend, en

b. die in het gebruik van dat geweldmiddel is geoefend."

Instantie: Koninklijke Marechaussee

Klacht:

Op een onnodig hardhandige en onverantwoorde wijze verzoeker uit mast van fregat verwijderd.

Oordeel:

Niet gegrond