Verzoeker klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, Wijkteam Zuid te Amstelveen, hem op 15 juni 1998 hebben bejegend. Hij klaagt er in dit verband over dat:
1. een ambtenaar van de vreemdelingendienst hem op 15 juni 1999 in het politiebureau onjuist heeft bejegend door zonder uitleg de verblijfsvergunningspas van zijn zoon in te nemen en het raam van het loket dicht te slaan;
2. de politie, nadat een ruit van het loketraam was gesneuveld, hem heeft aangehouden en heeft ingesloten;
3. de politieambtenaar die hem vervolgens heeft heengezonden, zijn fietssleutel niet heeft teruggegeven en hem ook verder onheus heeft bejegend.
Beoordeling
A. Ten aanzien van het zonder uitleg innemen van de verblijfspas, en het dichtslaan van het raam van het loket.
1. Verzoeker klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, Wijkteam Zuid te Amstelveen, hem op 15 juni 1998 hebben bejegend.
Hij klaagt er in dit verband allereerst over dat ambtenaar L. van de vreemdelingendienst op 15 juni 1999 in het politiebureau zonder uitleg de verblijfsvergunningspas van zijn zoon heeft ingenomen en het raam van het loket heeft dichtgeslagen.
2. Verzoeker heeft in dit verband naar voren gebracht dat betrokken ambtenaar, L., de verblijfsvergunningspas van zijn zoon zonder uitleg van hem had afgenomen toen hij zich bij de vreemdelingendienst had gemeld om de pas te laten verlengen. L. was de wachtruimte uitgelopen naar de ruimte achter de balie. Toen verzoeker haar had geroepen, had L. het schuifraam op de balie zodanig hard dichtgeschoven dat het glas kapot was gegaan, aldus verzoeker.
Verzoeker heeft in dit verband verder naar voren gebracht dat het glas kapot was gegaan op de plaats waar de beide delen van het schuifraam elkaar raakten. Hij wees erop dat zijn hand niet verwond was geraakt en dat de glassplinters aan beide zijden van de balie hadden gelegen.
3. Betrokken ambtenaar L. heeft verklaard dat zij verzoeker enkele malen uitleg heeft gegeven over het innemen van de pas. Verzoeker had de uitleg niet begrepen, of niet geaccepteerd, en was boos geworden. Toen L. zich ongemakkelijk begon te voelen, had zij zich teruggetrokken uit de wachtruimte naar de werkruimte achter de balie. Na verzoeker nogmaals uitleg te hebben gegeven had L. het gesprek beëindigd en had zij het schuifraam dichtgeschoven. Verzoeker had het raam daarop weer opengeschoven en toen L. het nogmaals had gesloten, had verzoeker op het schuifraam geslagen waardoor het glas kapot was gegaan.
L. heeft verklaard dat zij had gezien dat verzoeker de ruit met zijn vuist raakte, maar dat zij direct nadat zij een klap had gehoord in de richting van het schuifraam had gekeken. Zij had verzoeker daar zien staan en had gevoeld dat zij door glassplinters was geraakt. Aanvankelijk dacht zij glassplinters in het oog te hebben gekregen, maar dit bleek bij medisch onderzoek niet het geval te zijn.
4. Het staat vast dat op 15 juni 1998 geen getuigen aanwezig waren tijdens het gesprek tussen verzoeker en betrokken ambtenaar L. Ten aanzien van de vraag hoe L. verzoeker tijdens dit gesprek heeft bejegend spreken de lezingen van betrokkenen elkaar volledig tegen terwijl er geen omstandigheden zijn op basis waarvan een van de lezingen aannemelijker moet worden geacht dan de andere.
Ook hetgeen door de betrokkenen naar voren is gebracht, biedt geen uitsluitsel. Zo kan de stelling van verzoeker, dat hij de ruit niet kon hebben kapot geslagen omdat hij niet gewond was aan zijn handen, niet zonder meer worden aanvaard. Het is in het algemeen niet ondenkbaar dat een slag met een vuist tegen een ruit niet tot verwondingen leidt. Daarnaast is verzoekers lezing van de wijze waarop L. de ruit zou hebben vernield minder aannemelijk, nu de Nationale ombudsman tijdens het onderzoek heeft geconstateerd dat L. door haar geringe lichaamslengte slechts met grote moeite in staat was de delen van het schuiframen te bereiken om ze te openen en te sluiten. Daar staat tegenover dat L. niet heeft gezien dat verzoeker het glas heeft geraakt.
Om die reden kan al met al niet worden vastgesteld of betrokken ambtenaar L. de pas zonder uitleg heeft ingenomen. Evenmin kan worden vastgesteld of het glas van het loket is gebroken doordat betrokken ambtenaar dit hard heeft dichtgeslagen, of doordat verzoeker ertegen heeft geslagen.
De Nationale ombudsman onthoudt zich daarom op dit punt van een oordeel over de onderzochte gedraging.
B. ten aanzien van de aanhouding en insluiting.
1. Daarnaast klaagt verzoeker erover dat de politie hem heeft aangehouden en heeft ingesloten.
2. Blijkens het proces-verbaal hebben de verbalisanten verzoeker aangemerkt als verdachte van vernieling van de ruit van het loket op basis van de verklaring van L., de omstandigheid dat verzoeker de enige andere aanwezige was en de plaats waar zij glasscherven aantroffen, te weten aan de zijde van de balie waar L. zich tijdens het voorval bevond. Gelet daarop hadden zij verzoeker aangehouden en gehoord als verdachte van vernieling (zie Achtergrond, onder 2).
3 Gelet op de verklaring van L. en de plaats waar de glassplinters volgens de verbalisanten lagen, konden de betrokken ambtenaren verzoeker, op basis van de informatie waarover zij op dat moment beschikten, in redelijkheid aanmerken als verdachte in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering (zie Achtergrond, onder 1.).
Daaraan doet niet af dat de strafzaak tegen verzoeker is geseponeerd, nu de sepotbeslissing is gebaseerd op het ontbreken van voldoende wettig bewijs en niet op het ten onrechte aanmerken als verdachte (zie Achtergrond, onder 3).
4. Nu de politie verzoeker op goede gronden kon aanmerken als verdachte, waren zij bevoegd hem aan te houden en op te houden voor verhoor.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
C. ten aanzien van het teruggeven van de fietssleutel.
1. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat de politieambtenaar die hem na zijn verhoor heeft heengezonden, betrokken ambtenaar S., hem zijn fietssleutel niet heeft teruggegeven en hem ook onheus heeft bejegend.
2. Verzoeker heeft in dit verband naar voren gebracht dat hij na te zijn heengezonden bemerkte dat hij zijn paspoort en zijn fietssleutel niet van de politie had teruggekregen.
Op zijn verzoek had S. hem vervolgens zijn paspoort teruggegeven, maar toen verzoeker om zijn fietssleutel vroeg had S. hem onheus te woord gestaan en hem het politiebureau uitgezet.
S. heeft verklaard dat verzoekers paspoort inderdaad niet meteen met zijn verdere bezittingen aan hem was teruggegeven. Toen verzoeker na zijn heenzending het politiebureau weer was binnengekomen en naar zijn paspoort had gevraagd, had S. hem dit meteen gegeven. Verzoeker had hem echter niet om een fietssleutel gevraagd en ook overigens was er tussen verzoeker en S. niets voorgevallen.
3. De lezingen van de betrokkenen spreken elkaar volledig tegen terwijl er geen omstandigheden zijn op basis waarvan een van de lezingen aannemelijker moet worden geacht dan de andere.
De Nationale ombudsman onthoudt zich daarom op dit punt van een oordeel over de onderzochte gedraging.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), is niet gegrond wat betreft de aanhouding en het ophouden voor verhoor. Voor het overige wordt over de onderzochte gedraging geen oordeel gegeven.
Onderzoek
Op 26 november 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer A. te Amstelveen, ingediend door mevrouw mr. G. Beek-Bokkinga, advocaat te Amstelveen, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven.
In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Amsterdam over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.
Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Tevens werd de korpsbeheerder, de betrokken ambtenaren en verzoeker een aantal specifieke vragen gesteld.
Tenslotte brachten medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman een bezoek aan het politiebureau van het Wijkteam Zuid te Amstelveen, waarbij één van de betrokken ambtenaren inlichtingen verstrekte.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
Noch verzoeker noch de korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn een reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 15 juni 1998 bracht verzoeker een bezoek aan de vreemdelingendienst van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, Wijkteam Zuid te Amstelveen. Tijdens dit bezoek kreeg hij een verschil van mening met ambtenaar L. van het regionale politiekorps over het al dan niet afgeven van een verblijfsdocument van verzoekers zoon. Tijdens dit verschil van mening is schade ontstaan aan de op de balie geplaatste ruiten (zie bijlage 2.).
Verzoeker werd daarop aangehouden als verdachte van vernieling (artikel 350, eerste lid Wetboek van Strafrecht, zie Achtergrond, onder 2.).
2. In het proces-verbaal dat naar aanleiding van de aangifte van vernieling werd opgesteld zijn onder meer de navolgende stukken opgenomen:
a. de bevindingen van de verbalisanten van 15 juni 1998 (zie hierna onder 3.);
b. de verklaring van verzoeker van 15 juni 1998 (zie hierna onder 4.);
c. de verklaring van betrokken ambtenaar L. van 15 juni 1998 (zie hierna onder 5.);
3. De bevindingen van de verbalisanten in het kader van politieonderzoek van 15 juni 1998 naar de vernieling van de ruit houden onder meer het volgende in:
"Wij werden aangesproken door een ons bekende medewerkster van deze afdeling, genaamd L., die ons vertelde dat een manspersoon een raam in de spreekruimte had vernield. De man was het niet eens geweest met de afhandeling en had nu een schuifraam tussen de balie en de wachtruimte vernield. Dit raam vormt de afscheiding tussen de wachtruimte en de werkruimte van de medewerkers van de Vreemdelingendienst. Het systeem bestaat uit twee ramen van elk ongeveer 43x110 centimeter.
Op het moment dat zij het raam dichtschoof sloeg de man tegen het glas waarna er een scherf van het raam versplinterde. Zij had nu waarschijnlijk glas in haar oog. Tevens was het schuifsysteem ontzet. Er waren geen andere personen in de wachtruimte.
In de wachtruimte gekomen, zagen wij een ons onbekende man op een bankje zitten.
Wij spraken deze man aan en vroegen hem wat er was gebeurd. Hij bevestigde dat hij onenigheid had met de mevrouw van de vreemdelingendienst. Hij ontkende dat hij tegen het raam had geslagen.
Wij zagen dat er een stuk van het raam was versplinterd en dat de scherven in de ruimte en op de balie lagen, aan de kant van de baliemedewerkster.
Hierop hebben wij de verdachte aangehouden."
4. De verklaring van verzoeker van 15 juni 1998 tegenover voornoemde verbalisanten (zie hiervóór onder 3.) luidt onder meer als volgt:
"Ik weet dat ik niet tot antwoorden verplicht ben. Ik ben bereid om een verklaring af te leggen. Ik ben woonachtig op bovengenoemd adres in Amstelveen. Ik woon daar samen met mijn 15 jarige zoon (...).
(...)
In april of mei 1998 in ieder geval langer als zes weken geleden, kwam ik er achter dat (de zoon van verzoeker; N.o) zijn pasje van de vreemdelingendienst verlopen was.
Vandaag 15 juni 1998 ben ik naar de vreemdelingen politie te Amstelveen gegaan, welke is gevestigd aan de Startbaan 24 te Amstelveen. Ik vertelde dat het pasje van mijn zoon al een jaar verlopen was. Een medewerkster van de vreemdelingendienst vertelde mij dat ik moest aantonen dat mijn zoon (de zoon van verzoeker; N.o) ingeschreven stond op het adres (straatnaam; N.o.) te Amstelveen. Zij verzocht mij om te gaan naar het gemeentehuis te Amstelveen om daar een bevolkingsuittreksel te gaan halen. Toen ik dit gehaald had ben ik daarmee terug gegaan naar de vreemdelingendienst. Vervolgens kwam de medewerkster naar mij toe lopen en vroeg aan mij of ik het oude pasje bij mij had. De medewerkster pakte het pasje uit mijn handen en stopte het in haar broekzak.
Vervolgens riep ik "mevrouw, mevrouw". Ik zag dat zij achter een schuifraam kwam staan. Ik vroeg aan de medewerkster waarom zij mijn pasje ingenomen had. Ik zei tegen de medewerkster dat ik niet wist wat ik moest doen omdat mijn zoon zonder pasje niet met mij mee op vakantie naar Marokko kon. Ik vroeg nogmaals wat ik moest doen. Ik was nog een beetje geïrriteerd op de medewerker omdat zij het pasje van mij af had gepakt en daarmee weg was gelopen. Bovendien leek het of de vrouw mij niet verder wilde helpen.
U confronteert mij met de verklaring van de medewerkster. U zegt mij dat de medewerkster verklaart dat zij het schuifraam dicht deed en dat ik vervolgens het schuifraam weer open zou hebben gedaan. Daarna zou de vrouw het ruit weer dicht hebben geschoven. Toen zij het raam bijna dicht had geschoven zou ik volgens de vrouw met mijn rechter vuist een harde klap tegen het raam hebben gegeven waardoor het ruit stuk ging. Ik zeg u dat ik niet tegen het ruit geslagen heb. De medewerkster heeft zelf het schuifraam heel hard dicht geschoven waardoor het raam kapot ging.
Ik wil tenslotte nog verklaren dat ik niet bereid ben om de schade aan het ruit te vergoeden. Verder heb ik niets meer te verklaren."
5. De verklaring van betrokken ambtenaar L. van 15 juni 1998, afgelegd tegenover voornoemde verbalisanten (zie hiervóór onder 3.) houdt onder meer in:
"Op maandag, 15 juni 1998 te 13.30 uur, werd in perceel, Startbaan 24 te Amstelveen, in de gemeente Amstelveen, door de in de aanhef genoemde verdachte het in de aanhef vermelde feit gepleegd.
Hierbij werd vernield:
BOUW-/INSTALLATIEMATERIAAL : RUIT
Aantal/Eenheid : 2
(...)
Model/Type :SCHUIFRUITEN
Land Code :NL
Bijzonderheden :ONG. 60X120 CM., TWEE MAAL, DELEN ERUIT.
Ik ben als administratief medewerker, werkzaam bij de Regiopolitie Amsterdam/ Amstelland, Dienst Vreemdelingen Politie, dependance Startbaan 24 te Amstelveen.
Omstreeks bovengenoemd tijdstip bevond ik mij in de wachtruimte van de dependance en stond daar een Marokkaanse man te woord. Hij overhandigde mij een IND pas van zijn zoon. Ik zag dat deze was verlopen per 1 juli 1997. Derhalve nam ik deze pas in, omdat die dus meer dan een half jaar was verlopen. Er moet dan een nieuwe procedure worden opgestart om een nieuw pas te verkrijgen.
De man was het daar niet mee eens.
Ik liep de wachtruimte uit en ging naar de werkruimte en stond de man kort via een opengeschoven dubbelschuifraam te woord. Ik maakte hem duidelijk dat ik de pas had ingenomen en op dat moment niets meer voor hem kon doen. Hier was de man het niet mee eens.
Ik schoof het dubbele schuifraam dicht en ik zag dat de man de ramen weer openschoof met beide handen. Wederom zei ik tegen hem dat ik de procedure zou opstarten om een nieuwe pas te gaan verstrekken en wilde weer de ramen dichtschuiven. Toen het raam vrijwel dicht was, zag ik dat de man met zijn rechtervuist tegen de beide ruiten aansloeg. Ik zag en voelde ik dat hierdoor het glas van beide ruiten kapot ging. Ik voelde kleine splinters in mijn gezicht komen. Ook voelde ik dat er een stukje in mijn linkeroog kwam. Ongeveer 10 minuten later voelde ik dat nog. Er is een bemanning van de GGD geweest; deze kon niets zien in mijn oog. Ik zal straks nog naar een ziekenhuis moeten om het goed te laten bekijken.
Ik ben naar de balie van de politie gelopen en heb melding van vorenstaande gemaakt. De politie heeft de Marokkaanse man aangesproken en aangehouden.
De Regiopolitie is benadeelde door het stukgaan van de schuifruiten; de schade is mij niet bekend.
Ik ben vreselijk geschrokken van de reactie van de man. Ik stond te shaken op mijn benen. Hoewel sommige mensen niet blij zijn met de beslissing die de vreemdelingendienst neemt, reageren de meesten niet zoals deze man deed"
6. Op 7 oktober 1998 diende de advocaat van verzoeker namens hem een klacht in bij het klachten- en advies bureau politieoptreden te Amsterdam. In deze klacht staat onder meer:
"Op 15 juni 1998 wendde hij zich tot het politiebureau te Amstelveen Zuid voor verlenging van een verblijfsvergunning voor zijn oudste zoon (...).
Op een gegeven moment werd hij het politiebureau te Amstelveen uitgewerkt. Toen hij daar tegen protesteerde, werkte een vrouwelijke politieagent hem naar buiten en gooide vervolgens de deur dicht. Daarbij zou een ruit zijn gesneuveld.
Vervolgens moest (verzoeker; N.o.) in een cel zitten. Zijn persoonlijke spullen werden ingenomen, waaronder zijn fietssleutel.
Toen hij na een paar uur weer werd vrijgelaten, kreeg hij zijn fietssleutel niet terug. Hij heeft zich tot een (garagebedrijf; N.o.) in de buurt moeten wenden om zijn slot door te zagen om weer zijn woning te bereiken om zijn kinderen te kunnen verzorgen."
7. Op 1 februari 1999 hoorde de klachtbehandelaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland betrokken ambtenaar L. in het kader van de behandeling van de bij het klachtenbureau ingediende klacht. L. verklaarde onder meer:
"Op maandag 15 juni 1998, omstreeks 13:30 uur bevond ik mij in de wachtruimte van de dependance. Ik had net de deur geopend en reeds iemand te woord gestaan toen ik aangesproken werd door een Marokkaanse man.
Hij vertelde mij dat hij kwam om de IND pas van zijn zoon te verlengen. Hierbij overhandigde de man de pas van zijn zoon.
Ik zag dat de pas inderdaad was verlopen en ik heb hem direct medegedeeld dat ik verplicht was de pas in te nemen. Ik heb hem meteen verteld dat er een nieuwe procedure moest worden gestart om een nieuwe pas te verkrijgen. De man was het daar niet mee eens en werd zichtbaar kwaad. Daar ik mij niet op mijn gemak voelde ben ik de wachtruimte uitgegaan en de werkruimte binnengegaan. Ik heb de man verder vanachter het loket te woord gestaan.
Ik heb de man de procedure nogmaals verder uitgelegd. Ik heb gezegd dat hij naar de gemeente Amstelveen moest om een bevolkingsuittreksel te halen waarmee hij kon aantonen dat zijn zoon bij hem woonachtig was op de (straatnaam; N.o.) te Amstelveen.
Ik heb de man duidelijk verteld dat ik de pas had ingenomen omdat ik dat verplicht was.
Ik heb hem verteld dat ik op dit moment niets meer voor hem kon doen. Toen de man merkte dat hij de pas echt niet meer terugkreeg werd hij nog kwader. Ik heb hem vervolgens nog tweemaal uitgelegd wat er moest gebeuren en dat er een nieuwe procedure gestart moest worden.
De man wilde het blijkbaar niet begrijpen en werd steeds kwader. Op een gegeven moment heb ik hem verteld dat ik verder ging met mijn werk en schoof de ramen van het loket dicht.
De man schoof vervolgens het raam weer open. Wederom heb ik hem toen alles uitgelegd en gezegd dat ik verder op dat moment niets voor hem kon doen. Ik zei dat ik verder ging met mijn werk en schoof het raam weer dicht.
Op het moment dat ik het raam dicht schoof zag ik dat de man met zijn rechtervuist tegen het raam aansloeg.
Door deze slag sprong er een scherf, ter grote van een ei, van het raam af. Dit waren allemaal kleine stukjes. Ik voelde kleine splinters in mijn gezicht komen. Ik voelde dat er een stukje tegen mijn linkeroog kwam waardoor ik pijn aan mijn oog had. De GG&GD heeft toen gekeken, maar die konden niets zien.
Zij adviseerden mij om het in het ziekenhuis te laten bekijken.
Achteraf bleek dat mijn oog alleen maar geïrriteerd was en dat er geen verdere schade was ontstaan.
Dat de man mijn verhaal wel degelijk heeft begrepen blijkt volgens mij uit het feit dat hij de volgende dag is teruggekomen met een uittreksel van het bevolkingsregister. Deze heeft hij ingeleverd bij een collega van mij. Over wat er die dag daarvoor was gebeurd heeft hij niet meer gesproken.
Ik heb nooit getracht de man het bureau uit te werken. Ik heb hem niet eens aangeraakt."
8. Op 21 april 1999 hoorde de klachtbehandelaar de inspecteur S., die als hulpofficier van justitie op 15 juni 1998 verzoeker te woord had gestaan. S. verklaarde onder meer:
"Op maandag 15 juni 1998, omstreeks 19:30 uur bevond ik mij in het politiebureau Amstelveen Zuid. Ik had die dag een middagdienst en was als chef van dienst en hulpofficier van justitie verantwoordelijk voor de heenzending van (verzoeker; N.o.).
Nadat (verzoeker; N.o.) was heengezonden vervoegde hij zich bij de balie van het politiebureau Amstelveen Zuid. Hij vertelde mij dat hij zijn paspoort niet had teruggekregen. Ik heb vervolgens (verzoeker; N.o.) zijn paspoort teruggegeven. Ik had dit in mijn borstzak zitten. Ik had het paspoort gebruikt in verband met de juiste personalia van (verzoeker; N.o.) voor het dagrapport. Nadat ik (verzoeker; N.o.) zijn paspoort had teruggegeven is hij weggegaan en heb ik hem niet meer teruggezien.
In het gesprek op donderdag 18 maart 1999, in het bijzijn van (de klachtbehandelaar; N.o.) en (de advocaat van verzoeker; N.o.), vertelde (verzoeker; N.o.) dat ik hem zijn paspoort zou hebben toegeworpen en daarbij zou hebben gezegd dat hij zijn mond moest houden en dat hij moest oprotten. Verder vertelde (verzoeker; N.o.) dat hij naar zijn fietssleutel zou hebben gevraagd. Hierop zou ik hem weer hebben verteld dat hij zijn mond moest houden en dat hij moest oprotten.
Over het hierboven genoemde kan ik alleen maar zeggen dat het zo niet is gegaan. Nadat de zaken rond de aanhouding van (verzoeker; N.o.) waren afgerond heb ik hem zijn fouilleringszak gegeven en heengezonden. Na het verlaten van het bureau kwam (verzoeker; N.o.) inderdaad weer naar binnen en vroeg naar zijn paspoort, omdat dit niet in zijn fouilleringszak zat. Ik was inderdaad vergeten het paspoort terug te doen in de fouilleringszak. Ik heb het vervolgens uit mijn borstzak gehaald en overhandigd aan (verzoeker; N.o.).
(Verzoeker; N.o.) heeft mij niet gevraagd naar zijn fietssleutel. Had hij dit wel gedaan dan had ik uiteraard op zoek gegaan naar zijn fietssleutel. Desnoods had ik het fietsslot zelf geopend of (verzoeker; N.o.) thuisgebracht.
Ik kan hier verder niets meer over vertellen, omdat er verder niets is voor gevallen. Over het contact en het gesprek wat ik met (verzoeker; N.o.) op deze bewuste dag heb gehad kan ik alleen maar zeggen dat dit normaal en zonder problemen is verlopen."
9. Op 1 juni 1999 hoorde de klachtbehandelaar verzoeker. Hij verklaarde onder meer:
"In maart 1998 ben ik reeds bij de vreemdelingenpolitie geweest, voor de verlenging. Deze vertelde mij dat ik twee foto's en een fotocopie van de verblijfsvergunning moest brengen. Dit heb ik gedaan. Ik heb toen gesproken met een wat oudere man en ik heb de gevraagde spullen afgegeven aan een vrouw. Bij deze vrouw ben ik later in juni ook geweest. Hierbij kreeg ik te horen dat ik moest wachten en dat ik bericht zou ontvangen.
Op 15 juni ben ik vervolgens naar het politiebureau Amstelveen Zuid gegaan om te vragen hoe het zat met de verblijfsvergunning. Ik werd te woord gestaan door dezelfde vrouw aan wie ik in maart de spullen heb afgegeven.
Ik liet deze vrouw de verlopen verblijfsvergunning van mijn zoon zien. Deze vrouw pakte de verblijfsvergunning aan en liep naar de achterzijde van de balie toe. De vrouw heeft mij helemaal niets uitgelegd. Ik ben vervolgens naar het loket gegaan en heb haar geroepen. De vrouw kwam vervolgens naar het loket toe en deed het raam dicht. Dit deed zij op een zodanige harde manier dat het raam stuk ging.
Hierna kwam de politie en die hebben mij aangehouden. De chef die dienst had heeft mij vervolgens verteld dat er proces-verbaal opgemaakt zou worden en dat ik gehoord moest worden. Tot die tijd zou ik in het politiebureau blijven. Tijdens dit gesprek moest ik mijn spullen afgeven. Deze spullen werden in een plastic zak gedaan. Ik heb alles afgegeven, mijn broeksriem, veters, horloge, plastic zak met fotokopieën, sleutels, waaronder mijn fietssleutel. Al deze spullen zijn in een plastic zak gedaan en de chef heeft deze meegenomen en werd ik ingesloten.
Later ben ik gehoord door twee mensen van de recherche.
Na dit verhoor ben ik heengezonden. Ik werd heengezonden door de nieuwe chef, S. Ik kreeg van hem de plastic fouilleringszak. Ik ben vervolgens naar buiten gelopen en heb de zak bekeken. Ik zag dat mijn paspoort en mijn fietssleutel niet meer in de zak zaten.
Hierna ben ik weer naar binnen gelopen en heb aan S. gevraagd waar mijn paspoort en mijn fietssleutel waren. S. zei meteen toen ik binnenkwam dat ik niet mocht praten en weg moest gaan. Ik bleef echter binnen en heb toch naar mijn paspoort en fietssleutel gevraagd. Het paspoort haalde S. uit zijn overhemdzakje en deze gaf hij aan mij. Toen ik om mijn sleutel vroeg zei S. `nee, niks, hop naar buiten`.
Ik ben vervolgens weggegaan. Omdat ik geen fietssleutel had heb ik de fiets opgetild en ben ik naar (een garagebedrijf in de omgeving; N.o.) gelopen. Daar heeft men mijn fiets open gemaakt met een zaag."
10. De klachtbehandelaar stelde op 1 juni 1999 zijn rapport op, waarin hij een overzicht gaf van de beschikbare informatie en verklaringen.
11. De Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland bracht op 29 september 1999 advies uit aan de burgermeester van Amsterdam. In het advies staat onder meer:
"De feiten
Klager beklaagt zich over de bejegening door een ambtenaar van de Vreemdelingendienst. Hij verklaart dat hij zich op 15 juni 1998 voor een verblijfsvergunning voor zijn oudste zoon had gewend tot het bureau. L. werkte hem naar buiten. Toen hij daartegen protesteerde, sneuvelde er een ruit. Volgens klager gooide de politieambtenaar de deur dicht. Tijdens het gesprek met de politie verklaart klager dat L. het loketraam op een zodanige manier dicht deed dat het raam hierdoor stuk ging. Verder zou L. de verblijfsvergunnings-pas van klagers zoon zonder enige uitleg in haar broekzak hebben gestopt en zou zij zijn weggelopen.
L. verklaart dat zij klager op de bovengenoemde datum te woord heeft gestaan, en dat klager behoorlijk kwaad was geworden. Zij had de verlopen verblijfsvergunning conform de regels ingenomen. Zij verklaart dat zij klager direct heeft uitgelegd dat er een nieuwe procedure moest worden gestart. Doordat klager ontzettend boos werd, zo verklaart L., heeft zij het gesprek verder vanachter het loketraam gevoerd. Na meerdere malen uitleg te hebben gegeven dat zij verplicht was de verblijfsvergunning in te nemen en wat de procedure was om een nieuwe vergunning te krijgen -het raam is daarbij een paar keer open en dicht geschoven-, heeft zij klager verteld dat zij niets meer voor hem kon doen en dat zij verder ging met haar werk. Zij schoof toen het raam weer dicht. Hierop heeft klager aldus L. met zijn vuist tegen het loketraam geslagen waardoor het raam stuk ging. L. verklaart dat zij kleine splinters in haar gezicht en linkeroog voelde. Zij is naar de balie gelopen om melding te maken van hetgeen was voorgevallen.
De Commissie stelt vast dat L. aan klager de procedure met betrekking tot de nieuwe verblijfsvergunning heeft uitgelegd, maar dat het contact tussen hen werd beïnvloed door enige irritatie over en weer. De procedure bleef onbegrijpelijk voor klager, waardoor de ambtenaar de procedure opnieuw moest uitleggen. Het loketraam is toen meerdere malen open en dicht geschoven. De ruit is gesneuveld. Nadat de politie had geconstateerd dat er een stuk van het raam was versplinterd en dat de scherven in de ruimte en op de balie lagen, aan de kant van L., heeft zij klager aangehouden wegens verdenking van vernieling van/aan een openbaar gebouw. Klager is vervolgens na geleiding voor de (hulp) officier van justitie in het dagverblijf ingesloten. De Commissie stelt verder vast dat L. het gesprek heeft beëindigd, maar niet heeft geprobeerd om klager het bureau uit te werken.
Klager beklaagt zich verder over de onheuse behandeling bij de heenzending en het niet terugkrijgen van zijn fietssleutel. Klager moest zijn spullen (inclusief paspoort en fietssleutel) na de aanhouding inleveren. Deze spullen werden in een plastic zak gedaan. Hij werd door S. heengezonden. Toen hij met de plastic zak naar buiten liep, merkte hij dat hij zijn paspoort en fietssleutel miste. Hierop is hij het bureau binnengelopen. Nadat hij om de ontbrekende goederen had gevraagd, ontving hij zijn paspoort. Volgens klager zei S. dat hij zijn mond moest houden en moest weggaan.
S. verklaart dat klager kort na de heenzending weer het bureau binnenkwam, omdat hij zijn paspoort miste. S. verklaart dat hij toen het paspoort heeft teruggegeven. Hij had het paspoort nog in zijn borstzak zitten, nadat hij de personalia van klager had genoteerd voor het dagrapport. Volgens S. heeft klager toen niet om een fietssleutel gevraagd. Ook heeft hij niet tegen klager gezegd dat hij zijn mond moest houden en moest weggaan. Verder verklaart S. dat als klager hem wel om de fietssleutel zou hebben gevraagd, hij op zoek zou zijn gegaan naar de fietssleutel of desnoods zelf het fietsslot zou hebben geopend of klager naar huis zou hebben gebracht. De Commissie acht zich op dit punt niet tot een oordeel in staat nu de lezingen tegenover elkaar staan en zij geen aanwijzingen heeft om de ene lezing meer aannemelijk dan de andere te achten.
De behoorlijkheid
De wijze waarop de betrokken baliemedewerkster zich jegens klager heeft gedragen (door vanachter het loket met klager te communiceren en daarbij meerdere malen het loketraam open en dicht te schuiven), maakt het optreden niet onbehoorlijk. De betrokken politieambtenaar heeft de nodige moeite gedaan om klager te informeren over de te volgen procedure. Toen klager die informatie, ook na herhaaldelijke uitleg, niet begreep of niet kon aanvaarden, heeft zij redelijkerwijs kunnen besluiten een eind aan het gesprek te maken.
De Commissie is van oordeel dat de politie, gelet op de melding van vernieling en de constatering door de politie dat er glas lag aan de zijde van de baliemedewerkster, klager redelijkerwijs als verdachte van vernieling kon aanmerken. Het is derhalve niet onjuist geweest dat klager werd aangehouden. Dat klager ontkende de vernieling te hebben aangericht, doet daaraan niet af. Zijn aanhouding ter voorgeleiding strekte er immers toe de juistheid van de verdenking te onderzoeken. De Commissie acht het politieoptreden op dit punt niet onbehoorlijk.
(...)
Het advies
De Commissie adviseert u de klacht over de bejegening en de aanhouding ongegrond te verklaren. Voor wat betreft de bejegening bij de heenzending en het niet terugkrijgen van de fietssleutel adviseert de Commissie u zich van een oordeel te onthouden."
12. Bij brief van 15 oktober 1999 deelde de loco-burgemeester van Amsterdam verzoeker mee het advies van de Commissie te volgen.
13. Op 13 juli 1998 is de strafzaak tegen verzoeker wegens vernieling van de ruit geseponeerd wegens gebrek aan bewijs (sepotcode 02, zie Achtergrond, onder 3).
B. Standpunt verzoeker
1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder klacht.
2. In het verzoekschrift staat voorts onder meer:
"Hij (verzoeker; N.o.) wil graag dat u een onderzoek instelt naar het politieoptreden jegens hem.
Hij is van oordeel dat niet hij, doch de ambtenaar V.D. het raam dichtsloeg, waardoor er splinters glas aan beide kanten lagen.
Nu de ambtenaar V.D. beweert dat zij glas in haar oog had en daarvan bij medisch onderzoek niet is gebleken, dienen ook haar overige beweringen onder de loep te worden genomen.
Nu zij niet in staat was (verzoeker; N.o.) de procedure rond het verkrijgen van een verblijfsvergunning uit te leggen, lag het veeleer voor de hand er een (hoger geplaatste) collega bij te roepen, dan het loket voor zijn neus dicht te slaan.
Hij (verzoeker; N.o.) diende zich na zijn (onrechtmatige) aanhouding wegens vernieling, waarvoor hij werd aangehouden en niet de ambtenaar V.D., tot (een garagebedrijf; N.o.) aan de (straatnaam; N.o.) te Amstelveen te wenden om zijn fietsslot doorgeknipt te krijgen, nu hij zonder sleutel werd heengezonden.
Het tijdens het gesprek op 18 maart 1999 gegeven resumé door S. strookt naar de mening van (verzoeker; N.o.) niet met de werkelijkheid.
Hij (verzoeker; N.o.) wil dan ook dat een onderzoek wordt ingesteld naar de bejegening zowel tijdens als na de officiële heenzending."
C. Standpunt korpsbeheerder
1. In reactie op de klacht liet de korpsbeheerder weten bij het standpunt te blijven dat hij had ingenomen op basis van het advies van de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland. Hij verwees voor de motivering naar dat advies.
2. De korpsbeheerder voegde onder meer een afschrift bij van een rapport van 22 maart 2000, dat de politie had opgemaakt naar aanleiding van de bij de Nationale ombudsman ingediende klacht. In dit rapport is onder meer vermeld dat geen arrestantengegevens beschikbaar zijn over verzoeker, omdat het destijds gebruikte informatiesysteem een arrestantenmenu bevatte dat niet of nauwelijks werkte.
3. Naar aanleiding van enkele vragen van de Nationale ombudsman liet de korpsbeheerder nader onderzoek verrichten. In het desbetreffende rapport van 17 mei 2000 staat onder meer vermeld:
"1. Betreffende de hand van (verzoeker; N.o.) heb ik alle, in de brief genoemde, medewerk(st)ers hetzij persoonlijk, hetzij telefonisch gehoord. Geen van de medewerk(st)ers is in medische zin iets opgevallen aan de hand van (verzoeker; N.o.). Ook heeft (verzoeker; N.o.), gedurende zijn verblijf, niet aangegeven prijs te stellen op doktersbehandeling dan wel last te hebben van een verwonding aan zijn hand.
2. Van het raam noch van de hand zijn foto's gemaakt.
3. Op het bijzonderhedenscherm van het vreemdelingenadministratiesysteem staan een achttal punten vermeld. Bij deze punten behoren de volgende data:
18-06-98 geen persoonlijk bezoek.
26-06-98 geen persoonlijk bezoek.
03-07-98 telefonisch contact.
27-08-98 persoonlijk bezoek zoon en vader.
06-07-98 geen persoonlijk bezoek.
26-10-98 geen persoonlijk bezoek.
30-10-98 geen persoonlijk bezoek.
02-05-00 geen persoonlijk bezoek.
(...) Dit zijn uitdraaien behorende bij de zoon van klager."
D. Reactie verzoeker
In reactie op het standpunt van de korpsbeheerder, en naar aanleiding van enkele nadere vragen van de Nationale ombudsman, deelde de gemachtigde van verzoeker onder meer het volgende mee:
"Hierbij doe ik u toekomen mijn commentaar op de informatie van de korpsbeheerder met name het rapport van (de klachtbehandelaar; N.o.) d.d. 22 maart 2000.
Dat het arrestantenmenu niet of nauwelijks werkte is voor rekening en risico van de politie, dit klemt te meer nu het hier een gloednieuw politiebureau betreft.
Met (verzoeker; N.o.) besprak ik de door u gestelde vragen:
(vraag 1: Uit het klacht dossier van de politie komt naar voren dat bij het incident met de ruit op 15 juni 1998 geen getuigen aanwezig waren. Is dat juist?; N.o.)
1. Is juist;
(vraag 2: Hoe zag de ruit er na beschadiging uit? (...); N.o.)
2. Vernielt bij het sluitstuk van het raam is het midden (daar waar hij tegen elkaar
geklapt was, was hij kapot);
(vraag 3: Hoe zag het schuifsysteem er na de beschadiging uit?; N.o.)
3. Onbekend;
(vraag 4: Waar stond verzoeker tijdens het incident met de ruit? Heeft hij glas over zich heen gekregen? Heeft hij anderszins verwondingen opgelopen?; N.o.)
4. Ongeveer 2 meter voor de ruit in de wachtruimte. Geen glas over zich heen, ook geen andere verwondingen;
(vraag 5: a. Wie van de personen bij garage (...) heeft hem met het fietsslot geholpen?
b. Indien verzoeker de naam van degene die hem heeft geholpen niet kent, is hij dan bereid de desbetreffende persoon op te zoeken ten behoeve van een verklaring?
c. Moest hij voor de hulp betalen en, zo ja, heeft hij daarvoor een nota ontvangen?
5. Onbekend bij (het garagebedrijf; N.o.);
5.c. Hij moest niet voor de hulp betalen, het personeelslid vroeg alleen nog of hij de fiets niet gestolen had;
(vraag 6: Zijn de verklaringen van verzoeker die zich in het klachtdossier bevinden een correcte weergave van de door hem afgelegde verklaringen?; N.o.)
6. Ja."
E. bezoek aan politiebureau wijkteam zuid
1. Op 17 mei 2000 brachten twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman een bezoek aan het politiebureau Amstelveen-Zuid, in verband met het onderzoek naar aanleiding van de klacht van verzoeker.
2. De medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman spraken vervolgens kort met de betrokken ambtenaar L., die zakelijk weergegeven verklaarde dat zij bleef bij de eerder door haar afgelegde verklaringen (zie hiervoor onder A.5. en A.7.) In aanvulling daarop verklaarde zij nog dat een andere medewerker van de vreemdelingendienst zich tijdens het incident van 15 juni 1998 in de werkruimte achter de balie van het bureau vreemdelingendienst had bevonden. Deze medewerker had echter niets van het incident gezien en was mede daarom niet gevraagd een verklaring af te leggen.
3. De klachtbehandelaar en L. toonden de medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman vervolgens de plaats van het incident. Daarbij zijn de foto's genomen (zie bijlage 2).
De medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman deden voorts de volgende waarnemingen.
De balie bevond zich tussen de werkruimte van de vreemdelingendienst en de wachtruimte voor bezoekers van de vreemdelingendienst. De balie had geen doorgang. In een afgescheiden gedeelte van de werkruimte, dat grensde aan de ruimte bij de balie, bevond zich een deur die doorgang bood naar de wachtruimte.
De balie was 115 centimeter hoog en 109 centimeter diep. Op de balie bevond zich een metalen kozijnconstructie die reikte tot aan het plafond. In de kozijnconstructie waren onder meer twee schuiframen aangebracht, die hangend waren bevestigd in een schuifmechanisme. Deze schuiframen waren ieder 108 centimeter hoog, 43,5 centimeter breed en 3 à 4 millimeter dik. De schuiframen bevonden zich op 74 centimeter afstand tot de rand van de balie aan de zijde van de werkruimte, en op 35 centimeter van de rand van de balie aan de zijde van de wachtruimte. Aan de onderzijde van de schuiframen bevond zich op ieder van de schuiframen een slot, waarmee ieder schuifraam afzonderlijk kon worden afgesloten. Aan de onderzijde van de schuiframen was een plastic geleidingsknop aangebracht, waar het schuifraam doorheen schoof. De schuiframen ondervonden bij het schuiven nauwelijks weerstand en konden daarom met grote snelheid worden geopend en gesloten.
De medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman merkten voorts op dat de schuiframen gemakkelijk haaks op de schuifrichting konden worden bewogen in de richting van de achter de balie gelegen werkruimte. Daarbij was het betrekkelijk eenvoudig de schuiframen uit de geleidingsknoppen te brengen, zodat de schuiframen aan de onderzijde niet langer waren gefixeerd.
4. De klachtbehandelaar deelde, na overleg met collega's mee dat de schuiframen na het incident waren vervangen. De oorspronkelijke ramen waren gemaakt van veiligheidsglas en hadden nagenoeg dezelfde afmetingen als de bovengenoemde. De ramen waren ten tijde van het incident niet voorzien geweest van de aluminium zij-strip die op de op dat moment aanwezige ramen was aangebracht.
5. L. merkte op dat de beschadiging van het (vanuit de werkruimte gezien) linker schuifraam zich had bevonden aan de rechterrand van dat raam. De omvang van de beschadigde plek van dit raam was in totaal ongeveer 4 tot 5 centimeter geweest. Uit de beschadigde plek waren een groot aantal kleine glassplinters gesprongen. Zij merkte voorts op dat zij verzoeker niet had gezien op het moment dat hij op het punt stond op de schuiframen te slaan, omdat zij zich op dat moment van hem was begonnen af te wenden. Bij het geluid van de klap had zij echter omgekeken, en had zij de glassplinters gezien en gevoeld. Gelet op het geluid van de klap en op hetgeen zij zag, had zij geconcludeerd dat de schade was veroorzaakt door een klap tegen de ruit. Het leek haar niet waarschijnlijk dat de beschadiging en het geluid waren ontstaan door het schuiven van de ruiten.
L. demonstreerde de wijze waarop zij de schuiframen bediende. Tijdens deze demonstratie bleek dat zij, door haar lichaamslengte van 158 centimeter en de afstand van 74 centimeter van de schuiframen tot de rand van de balie, slechts met moeite - staand op haar tenen - in staat was de schuiframen te bereiken om deze te openen en te sluiten.
6. Ten slotte deelden L. en de klachtbehandelaar mee dat op ongeveer 500 meter vanaf het politiebureau Amstelveen-Zuid het garagebedrijf als bedoeld door verzoeker is gevestigd.
F. Nadere Reactie verzoeker
In reactie op het verslag van het bezoek van de medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman aan het politiebureau Amstelveen Zuid, deelde de gemachtigde van verzoeker onder meer mee:
"Hedenmiddag besprak ik het door U aan mij gezonden verslag met (verzoeker; N.o.).
Klager merkt op, dat hij, indien hij het zou zijn geweest die tegen de ruit zou hebben geslagen, waardoor deze kapot zou zijn gegaan, hij toch zeker een verwonding aan zijn hand zou moeten hebben; zulks was niet het geval.
Nu de schuiframen zijn vervangen kunnen zijns inziens geen conclusies worden getrokken uit de constructie tijdens het gebeurde.
Opvallend is het verschil van mening ten aanzien van de plaats waar het glas kapot was.
Het stuk zijn van het glas in de hoek (visie L.) geeft veeleer aan, dat de ruit met een knal is dichtgegooid.
Tevens geeft het feit dat (verzoeker; N.o.) geen beschadigingen aan zijn hand had aan, dat hij niet de dader is geweest.
L. bedient dagelijks vele malen het loket. Haar lengte is nimmer aanleiding geweest naar een andere functie om te zien; deze mag dan ook niet worden gebruikt om aan te tonen, dat zij nimmer het raam knalhard heeft dicht geslagen."
Achtergrond
1. Artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering:
"Als verdachte wordt voordat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit."
Dit artikel stelt aan de mate van verdenking niet de eis van een 'ernstig' vermoeden, maar eist wel dat het vermoeden van schuld (het 'gedaan hebben') moet steunen op feiten of omstandigheden en dat dit vermoeden bovendien naar objectieve maatstaven gemeten 'redelijk' dient te zijn, dat wil zeggen "niet enkel in de oogen van den opsporingsambtenaar doch redelijk op zichzelf" (Memorie van Toelichting). Een redelijk vermoeden alleen op basis van subjectief inzicht is niet voldoende.
Wanneer sprake is van een redelijke verdenking, kunnen tegen een verdachte dwangmiddelen worden toegepast, waaronder ophouden voor verhoor (artikel 61 wetboek van strafvordering).
2. Artikel 350, eerste lid Wetboek van Strafrecht:
" Hij die opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielt beschadigt, onbruikbaar maakt of wegmaakt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaar of geldboete van de vierde categorie."
3. sepotgronden
3.1. Er zijn twee vormen van sepot, te weten:
- het technisch sepot of haalbaarheidssepot. Hiervan wordt gesproken indien de verwachting is dat een vervolging niet tot een veroordeling zal leiden. Hiervan zal onder meer sprake zijn bij het ontbreken van voldoende wettig bewijs, of bij niet-strafbaarheid van daad of dader.
- het beleidssepot of opportuniteitssepot. Hiervan is sprake in het geval dat, hoewel er een gegronde verwachting is dat de zaak, indien zij aan de rechter zou worden voorgelegd, tot een veroordeling zou leiden, er toch, op niet-technische gronden, wordt afgezien van vervolging. Te denken valt aan situaties waarbij sprake is van een gering strafbaar feit, of een "oud" feit, de verdachte een hoge leeftijd heeft, zijn gezondheidstoestand te wensen overlaat, de verdachte een "first offender" is, of wanneer een wetswijziging in voorbereiding is die de strafbaarheid aan de gedraging ontneemt.
3.2. De officier van justitie dient bij elke sepotbeslissing (zowel in geval van een technisch sepot als van een beleidssepot) het motief - de sepotgrond - aan te geven. Hiertoe zijn sepotcodes ontwikkeld.
Technisch sepot kent zes gronden en dus zes codes: 01 t/m 06. Code 01 betekent dat iemand ten onrechte als verdachte is aangemerkt als gevolg van (administratieve) fouten van politie of parket, dan wel omdat op het moment van inboeking van het proces-verbaal op het arrondissementsparket nog niet vast stond wie als verdachte moest worden beschouwd, dan wel omdat later blijkt dat de betrokken persoon ten onrechte als verdachte is aangemerkt, bijvoorbeeld na valse aangifte e.d.
Code 02 betekent dat er naar het oordeel van het openbaar ministerie geen wettig bewijs, dan wel onvoldoende, onbruikbaar of geen overtuigend bewijs voor handen is dat de verdachte het strafbare feit heeft begaan.
(Handleiding rubricering sepotgronden 1983, vastgesteld door de vergadering van procureurs-generaal).