Een man werd via een advertentie op het internet opgelicht voor een groot geldbedrag. Hij deed digitaal aangifte van internetfraude bij de politie. Hij vond alleen dat hij in de digitale aangifte zijn verhaal niet goed en volledig kwijt kon. Hij wilde daarom op het politiebureau een aanvullende aangifte doen. Hij maakte een afspraak bij het politiebureau. Het doen van een aanvullende aangifte lukt niet. De politiemedewerker aan de balie liet – na overleg met zijn superieur – namelijk aan de man weten dat een aanvullende aangifte niet nodig was. Een paar maanden later werd de man door de politie gevraagd naar het politiebureau te komen om aanvullende informatie te geven. Dit stak de man, omdat de politiemedewerker op het politiebureau er eerder zo van overtuigd was dat een aanvullende aangifte niet nodig was.
In de tussentijd vond er bij het appartementencomplex waar de man woont een incident plaats tussen hem en twee andere personen. De man deed ook daarvan aangifte bij de politie. De politie liet hem weten dat er te weinig informatie was om een onderzoek te starten. Een paar maanden later vernam de man dat de personen videobeelden die zij van het incident hadden gemaakt, met anderen deelden. Hij verzocht de politie per brief om daaraan een einde te maken en hem daarover te berichten. De wijkagent sprak naar aanleiding van dat verzoek met de tegenpartij en zag op basis van de informatie van de tegenpartij af van verdere bemoeienis met de zaak. De man hoorde echter niets van de politie of de wijkagent op zijn verzoek.
De man diende bij de politie een klacht in over de gang van zaken rondom zijn aangifte van internetfraude en rondom zijn verzoek om op te treden tegen het verspreiden van videobeelden van het incident. Ondanks een herinnering en zelfs een klacht van de man over de trage behandeling, stuurde de politie de klacht pas een jaar na het indienen ervan door naar de klachtencommissie. De klachtencommissie bracht bijna een jaar later pas een advies over de klacht uit. Vervolgens duurde het nog ruim acht maanden voordat de politiechef zijn oordeel over de klacht gaf.
De Nationale ombudsman vindt de klacht van de man gegrond. De politie had het dienstonderdeel waar de digitale aangifte van internetfraude in behandeling was, moeten informeren over de wens van de man om een aanvullende verklaring af te leggen. Ook had de politie de man moeten informeren over het gesprek dat de wijkagent met derden had gevoerd over het incident tussen hen en de man. Ten slotte had de politie de klacht van de man over deze twee zaken met veel meer voortvarendheid moeten behandelen en hem tijdig en uit eigen beweging moeten informeren over eventuele vertragingen in de behandeling van de klacht. Door dit niet te doen heeft de politie gehandeld in strijd met de vereisten van fair play en voortvarendheid.