Een man is niet tevreden met de WOZ-aanslag over 2021 van SVHW. Hij vindt dat zijn woning te hoog is gewaardeerd. Daartegen heeft hij bezwaar gemaakt. Hij maakt daarin ook alsnog bezwaar tegen de aanslagen van 2014 t/m 2020 omdat ook toen zijn woning volgens hem te hoog was gewaardeerd.
Het bezwaar tegen de WOZ-aanslag van 2021 is afgewezen. Hij is daartegen niet in beroep gegaan bij de rechtbank. Wel diende hij een klacht in.
De klacht ging vooral over de onjuiste waardering van de woning over 2014 t/m 2021. Hierna heeft SVHW alsnog besloten de waarde van de woning voor de aanslag van 2021 te verlagen.
Over de jaren 2014 t/m 2020 was nog geen beslissing genomen. De man heeft hierover een gesprek gehad met de directeur van SVHW. Volgens de man heeft de directeur daarin een toezegging gedaan. SVHW zou onderzoeken of de verlaging vanwege zijn bijzondere omstandigheden ook moest gelden voor 2014 t/m 2020. Daarnaast vindt hij dat de lagere waarde ook moet gelden voor deze jaren.
SVHW weet niet van toezeggingen door de directeur. Daarnaast is duidelijk dat de man over de jaren 2014 t/m 2020 niet eerder bezwaar heeft gemaakt tegen de WOZ-aanslagen. De WOZ-aanslagen zijn daarmee allang definitief. Die kunnen nog wel worden verlaagd als het gaat om meer dan 20% verlaging en als het gaat om de waardering van minder dan vijf jaar terug. Bij de man gelden beide redenen of één van beide niet. Andere bijzondere omstandigheden zijn er niet.
De Nationale ombudsman vindt de uitleg van SVHW begrijpelijk. Hij vindt wel dat SVHW duidelijker had moeten zeggen geen oordeel te geven over de toezegging. Als niet precies is vast te stellen wat er is gezegd of gebeurd, heeft de Nationale ombudsman ook al in eerdere brieven en rapporten gezegd dat geen oordeel kan worden gegeven over wat in dat gesprek aan de orde is gekomen.