Een meisje zat achterop de scooter bij haar vriend. Een politieagent op een motor zag hen rijden. Deze motoragent droeg geen herkenbare politiekleding en reed op een motor die ook niet herkenbaar was als politiemotor. De motoragent zag dat de scooter geen kentekenplaat had. Hij wilde de scooter laten stoppen om te controleren of deze voldeed aan de verkeersregels. Hij ging naast de scooter rijden en gaf de jongen een stopteken, maar die reed door.
Vervolgens ontstond een achtervolging op een fietspad. Deze achtervolging eindigde toen de scooter met de jongen en het meisje in een greppel belandde. Volgens het meisje heeft de motoragent tijdens de achtervolging meerdere keren geduwd en afgesneden. Volgens haar kwam de scooter ook in de greppel terecht doordat de motoragent de scooter bij een bocht afsneed. Zij zei ook dat zij en de jongen niet wisten dat de motoragent een politieman was. Zij vond dat de motoragent met zijn optreden veel te ver was gegaan. Daarom diende zij hierover een klacht in bij de politie.
Nadat de politie de klacht had behandeld, deed de Nationale ombudsman onderzoek naar de klacht. De motoragent verklaarde daarbij dat de achtervolging anders was gegaan dan het meisje zei. Hij zei bijvoorbeeld dat hij niet had geduwd of afgesneden.
Daarom heeft de ombudsman eerst gekeken naar wat hij op basis van alle beschikbare informatie kon vaststellen over wat er is gebeurd. Uiteindelijk vindt de ombudsman dat hij alleen kan vaststellen dat de motoragent bij de achtervolging dicht naast de scooter heeft gereden. En dat de jongen tijdens de achtervolging wist dat de motoragent van de politie was en dat hij desondanks met hoge snelheid doorreed. De ombudsman kon niet vaststellen dat de motoragent heeft geduwd of afgesneden.
De ombudsman vindt allereerst dat de motoragent de situatie van het meisje had moeten meewegen bij zijn eigen inschatting van het gevaar. De motoragent zei hierover dat hij dat niet had gedaan. Omdat het meisje er volgens hem zelf voor had gekozen om achterop de scooter te gaan zitten. Daar is de ombudsman het niet mee eens. Het meisje was namelijk een van de verkeersdeelnemers waar het optreden van de motoragent impact op had.
De ombudsman vindt desondanks dat het gevaar dat de motoragent met zijn optreden voor het meisje veroorzaakte in verhouding stond tot zijn doel om de scooter te controleren. Dat kwam doordat de verkeerssituatie overzichtelijk was. De ombudsman gaat er ook vanuit dat de motoragent voldoende afstand hield omdat hij zichzelf anders ook in gevaar bracht. De ombudsman komt daarom tot de conclusie dat de motoragent niet te ver is gegaan.
Tot slot heeft de ombudsman gekeken naar de manier waarop de politie de klacht heeft behandeld. Daar ziet de ombudsman een leerpunt voor de politie. De ombudsman vindt dat de politie alle relevante informatie die zij in bezit heeft of op een makkelijke manier kan krijgen bij de klacht moet betrekken. Dat heeft de politie in dit geval niet gedaan. Daarom vindt de ombudsman de klacht van het meisje hierover terecht.