2002/113

Rapport

Verzoeker klaagt over de wijze waarop Staatsbosbeheer, Regio Fryslân, het nabij zijn woning gelegen natuurgebied Rottige Meenthe in N. heeft beheerd. Verzoeker is van mening dat Staatsbosbeheer de bestemming van het gebied onvoldoende heeft gehandhaafd door onbevoegden toegang tot het gebied te verlenen. Voorts acht hij het niet juist dat Staatsbosbeheer hem wel heeft aangesproken op gedrag dat in strijd is met de bestemming van het gebied, maar zijn buren niet.

Daarnaast klaagt verzoeker over de wijze waarop Staatsbosbeheer zijn klacht over het beheer heeft afgehandeld. Hij acht het niet juist dat Staatsbosbeheer de situatie ter plaatse niet heeft opgenomen.

Beoordeling

I. Ten aanzien van het beheer van het desbetreffende gebied

1. In reactie op verzoekers klacht over het beheer door Staatsbosbeheer van het desbetreffende gebied, deelde Staatsbosbeheer mee dat aan dit gebied de bestemming is gegeven van natuurgebied met recreatief medegebruik en dat het achter verzoekers erf gelegen terrein - alhoewel behorende tot voor het publiek afgesloten gebied - in zeer beperkte mate toegankelijk is voor aanwonenden. Aanwonenden die het terrein in de directe omgeving van hun woning beperkt en op niet verstorende wijze gebruiken, bijvoorbeeld door het op beperkte schaal betreden van het gebied, zwemmen, spelevaren of hengelen, worden door Staatsbosbeheer niet aangesproken. Zowel verzoeker als diens buren waren door de opzichter van Staatsbosbeheer aangesproken op gedrag dat voor Staatsbosbeheer niet-acceptabel was.

2. Staatsbosbeheer is eigenaar en beheerder van dat gedeelte van het natuurgebied de Rottige Meenthe dat grenst aan verzoekers erf. Op grond van het eigendomsrecht mag Staatsbosbeheer in beginsel die regels stellen die het als eigenaar geraden acht. In dit verband kan Staatsbosbeheer besluiten het gebruik of bepaalde wijzen van het gebruik van zijn eigendom door derden toe te staan, mits de bestemming van het gebied niet op onaanvaardbare wijze wordt doorkruist. Dat Staatsbosbeheer heeft bepaald dat het achter verzoekers erf gelegen terrein - alhoewel behorende tot voor het publiek afgesloten gebied - in zeer beperkte mate toegankelijk is voor aanwonenden in die zin dat het op beperkte schaal en niet verstorende wijze betreden van het gebied, zwemmen, spelevaren of hengelen in de waterplas is toegestaan, is dan ook te billijken. Daarbij mag echter geen sprake zijn van bevoordeling van één of meer aanwonenden. Nu Staatsbosbeheer heeft aangegeven dat zowel verzoeker als diens buren zijn aangesproken op hun gedrag in het gebied wanneer daartoe in concrete gevallen aanleiding was, moet dan ook worden geoordeeld dat van bevoordeling geen sprake is geweest. Dat verzoeker het door Staatsbosbeheer toegestane gebruik van de waterplas achter zijn erf ervaart als een inbreuk op zijn rust en privacy, doet aan vorenstaande niet af.

Op dit onderdeel is de gedraging behoorlijk.

II. Ten aanzien van de afhandeling van de klacht

Uit de door Staatsbosbeheer verstrekte gegevens blijkt dat in het gebied vijf medewerkers werken die toezicht houden op het desbetreffende gebied. De situatie ter plaatse mag dan ook als bekend worden verondersteld aan Staatsbosbeheer en verzoeker kan dan ook niet worden gevolgd in zijn standpunt dat zijn klacht niet naar behoren is afgehandeld omdat daarbij de situatie ter plaatse niet is opgenomen.

Ook op dit onderdeel is de gedraging behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van Staatsbosbeheer is niet gegrond.

Onderzoek

Op 12 januari 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer V. te N., met een klacht over een gedraging van Staatsbosbeheer.

Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd Staatsbosbeheer verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Staatsbosbeheer deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoekers erf grenst aan een gedeelte van het natuurgebied De Rottige Meenthe dat in eigendom en beheer is van Staatsbosbeheer. Bij brief van 7 augustus 2000 deelde verzoeker Staatsbosbeheer, Regio Fryslân, het volgende mee:

“… Eind 1997, begin 1998 is een gedeelte van het natuurgebied De Rottige Meenthe (eigendom van Staatsbosbeheer) heringericht. Het gebied tussen mijn erf en de Linde is volgens mededelingen van de plaatselijke beheerders van SBB rustgebied voor dieren. Direct achter mijn erf bevindt zich een waterplas, die door onze buren (…) wordt gebruikt als speel- en visgelegenheid. Ik heb deze buren daar al meer dan eens op aangesproken; zij vinden echter, dat zij het recht hebben om daar te zijn. Vorig jaar heb ik aandacht van de plaatselijke beheerder van SBB voor deze zaak gevraagd. Merkbaar resultaat heeft dat - zoals ik ook nu weer heb ondervonden - niet opgeleverd. Ik heb sterk de indruk, dat de plaatselijke beheerders van SBB bij de handhaving van de bestemming rustgebied met twee maten meten: mijn buren, die hier uit de streek komen, wordt geen strobreed in de weg gelegd, wanneer zij zich in het gebied bevinden. Toen ik - als zogenoemde “westerling” - nog wel eens in het gebied kwam, was er altijd wel iemand van SBB er als de kippen bij om mij terecht te wijzen.

Mijn stellingname is nu als volgt. Het natuurgebied achter mijn erf is door SBB zélf aangewezen als rustgebeid voor de dieren, waar niet-bevoegde personen geen toegang hebben. Het spreekt vanzelf, dat SBB toeziet op de handhaving van de bestemming in dit met gemeenschapsgeld ingerichte gebied, maar dan wel zonder aanzien des persoons. Onderdeel van het gebied is de genoemde waterplas, die direct aan mijn erf grenst en waar inderdaad verschillende soorten watervogels verblijven en/of fourageren. Het misbruik van deze waterplas door mijn buren als speel- en visgebied is in strijd met de door SBB gegeven bestemming. Ik ervaar het verder als een ernstige aantasting van de privacy op mijn erf, als mijn buren zich op genoemde waterplas ophouden.

Ik dring er dan ook bij u op aan om te bevorderen, dat de plaatselijke beheerders van SBB óók ten opzichte van mijn buren toezien op de handhaving van de bestemming van het aan mijn erf grenzende gebied. Aangezien deze zaak inmiddels al meer dan een jaar een conflictpunt vormt, dat hij de plaatselijke beheerders van SBB bekend is, verzoek ik u nu zo spoedig mogelijk actie te ondernemen …”

2. Bij brief van 28 september 2000 deelde Staatsbosbeheer, Regio Fryslân, verzoeker het volgende mee:

“… Zoals bekend of mag worden verondersteld, verbiedt Staatsbosbeheer aan de bewoners van de Rottige Meenthe niet om direct achter hun woningen kleinschalige recreatieve activiteiten te ontplooien. Dit mag echter niet leiden tot aantasting van de doelstellingen van het natuurgebied. De beoordeling daarvan gebeurt door mijn medewerkers.

U bent aangesproken op de volgende zaken:

U maakte regelmatig gebruik, met loslopende honden, van het rustgebied in het gebied. U heeft zonder ons daarin te kennen een “privé-wandelpad” inclusief bruggetje in het afgesloten gedeelte van de Rottige Meenthe aangebracht. Beide zaken acht ik onverenigbaar met onze doeleinden. Daarom zijn ze u verboden.

Mijn medewerkers onthouden zich verder van uw verstandhouding met uw buren. Dat is uw zaak.

Ik laat u derhalve weten dat Staatsbosbeheer op dit moment niet van plan is om bedoelde activiteiten van mensen uit de streek, zolang deze in de nabijheid van hun erven blijven, te verbieden.

Zolang er op gepaste wijze gebruik gemaakt wordt van onze eigendommen daar, is daarvoor geen aanleiding. Natuurlijk geldt dit ook voor u. De activiteiten blijven mijn medewerkers volgen. Zij hebben opdracht corrigerend op te treden zodra dat uit oogpunt van natuur- en landschapsbeheer nodig wordt geacht…”

3. Bij brief van 6 oktober 2000 deelde verzoeker Staatsbosbeheer, Regio Fryslân, het volgende mee:

“…Inderdaad heb ik in het verleden gewandeld door het gebied achter mijn erf. Dat gebeurde echter wel in de nogal langdurige periode, dat het gebied op zijn kop was gezet door de graafwerkzaamheden voor de herinrichting ervan. Ik was benieuwd, hoe alles er uit zou gaan zien. Het is niet juist, dat ik “loslopende honden” bij mij had. Ik had in die tijd één hond, die niet aangelijnd was, maar wel bij mij in de buurt bleef. Toen was de precieze bedoeling van het gebied mij nog onbekend. Voor wat betreft het zogenoemde “privé-wandelpad” wijs ik erop, dat het hier gaat om een stuk bestaande ribbe met aan weerszijden water en rietland. Dat dit stuk ribbe erg geïsoleerd ten opzichte van het overige SBB-gebied ligt, en gemakkelijk vanaf mijn erf bereikbaar was, kan mij moeilijk aangerekend worden. Het gewraakte bruggetje heb ik indertijd gelegd op de plaats van een dichtgeslibde en -gegroeide waterdoorgang in de eerdergenoemde ribbe, welke doorgang toen zonder problemen beloopbaar was. Ten behoeve van de daar bivakkerende zwanen en ganzen heb ik die doorgang weer open gemaakt en er een eenvoudig houten bruggetje overheen gelegd. Dat is inderdaad zonder overleg gebeurd; na opmerkingen erover van het plaatselijk SBB-beheer heb ik het weggehaald.

Het gebruik van tendentieuze formuleringen als “loslopende honden” en privé-wandelpad” geeft inmiddels wel een onthutsend beeld van de vooringenomen, onnauwkeurige en eenzijdige informatie, waaruit uw brief is voortgekomen.

Ik blijft het merkwaardig vinden, dat ik op mijn aanwezigheid in het gebied ben aangesproken, terwijl mijn buren zich er ook ophielden en deels nog ophouden om te wandelen met een niet-aangelijnde hond, om vis te vangen met de hengel en de fuik en om met veel kabaal te recreëren(!) op de waterplas direct achter mijn erf. Bovendien bevonden hun vorige honden (die overigens zijn doodgereden op de Pieter Stuyvesantweg) zich zeer regelmatig zonder enig toezicht in het betreffende gebied, zonder dat dat leidde tot ingrijpen van het SBB-beheer ter plaatse.

(…)

Dat u zich niet met mijn verstandhouding met mijn buren wilt bemoeien, is onterecht waar de oorzaak van de onenigheid het gebruik van de waterplas achter mijn erf betreft. Deze waterplas is uw eigendom en als gevolg van de duidelijke bestemming van het gebied als rustgebied voor de dieren, hebt u de verantwoordelijkheid voor de handhaving van deze bestemming. U kunt zich als onderdeel van het openbaar bestuur niet veroorloven een tweeslachtig beleid te voeren voor wat betreft de toegankelijkheid van het gebied; elke willekeurige derde zou immers op basis van het beginsel van gelijke behandeling eveneens en met succes toegang kunnen verlangen, hetgeen de bedoeling van het gebied zou ondergraven.

Tenslotte is uw brief onduidelijk voor wat betreft de plaats en de aard van toegestane recreatieve activiteiten. In de eerste alinea is er sprake van “direct achter hun woningen”, en in de voorlaatste alinea van “zolang deze in de nabijheid van hun erven blijven”. Tevens spreekt u over “op gepaste wijze gebruik maken van onze eigendommen” en “niet leiden tot aantasting van de doelstellingen van het natuurgebied”, waarvan de beoordeling geschiedt door uw medewerkers. In beide situaties, die op zichzelf al in strijd zijn met de bedoeling van het onderhavige gedeelte van de Rottige Meenthe, kent u zichzelf een beheersmarge toe, die zich niet verdraagt met de beheersregels voor het gebied en ook niet met het feit, dat u deel uitmaakt van het openbaar bestuur…”

4. Bij brief van 12 oktober 2000 deelde Staatsbosbeheer, Regio Fryslân, verzoeker onder meer mee, dat Staatsbosbeheer verzoeker niet anders behandelde dan zijn buren, dat ook de buren door medewerkers van Staatsbosbeheer op hun gedrag waren aangesproken en dat deze medewerkers bleven toezien op een gebruik dat in overeenstemming was met de natuurdoeleinden.

5. Bij brief van 13 oktober 2000 wendde verzoeker zich tot de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij met een klacht over het door Staatsbosbeheer ingenomen standpunt. De Staatssecretaris deelde verzoeker daarop bij brief van 20 december 2000 mee dat Staatsbosbeheer als zelfstandig bestuursorgaan in eerste instantie verantwoordelijk is voor de door verzoeker gewraakte gedragingen, dat op basis van de doelstelling voor natuur en recreatie door de Staatssecretaris met Staatsbosbeheer afspraken worden gemaakt en dat er, gelet op de omstandigheden van het geval, voor de Staatssecretaris geen redenen waren om Staatsbosbeheer te verzoeken het toegangsbeleid voor het gebied aan te passen.

B. Standpunt verzoeker

Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder Klacht.

In zijn verzoekschrift gaf verzoeker onder meer nog aan dat het gebruik van zijn buren van de bij het gebied behorende waterplas welke grotendeels is gelegen achter zijn erf en slechts gedeeltelijk achter het erf van zijn buren, zijn rust en privacy ernstig schaadt.

C. Standpunt Staatsbosbeheer

In reactie op de klacht deelde Staatsbosbeheer het volgende mee:

“… De status (…) die Staatsbosbeheer als eigenaar aan het gebied De Rottige Meenthe heeft gegeven is natuurgebied met recreatief medegebruik. De natuurdoelen zijn vastgelegd op de zogenaamde natuurdoeltypenkaart.

De toegankelijkheid voor recreatie is aangegeven op de recreatiedoelenkaart. Het terrein dat bij deze klacht in discussie is en dat achter het eigendom van (verzoeker; N.o.) ligt behoort tot het voor publiek afgesloten gebied. Fysieke toegankelijkheid voor publiek is daar slechts mogelijk onder begeleiding van medewerkers van Staatsbosbeheer (excursies).

Daarnaast is dit terrein als uitzondering op deze hoofdregel in zeer beperkte mate toegankelijk voor de aanliggende bewoners (…). Aanwonenden die het terrein in de directe omgeving van hun woning beperkt en op niet verstorende wijze gebruiken, bijvoorbeeld door het op beperkte schaal betreden van het gebied, zwemmen, spelevaren of hengelen, worden door Staatsbosbeheer niet aangesproken, ook al is die directe omgeving formeel afgesloten. Staatsbosbeheer heeft als rechthebbende terreineigenaar in beginsel de bevoegdheid om deze activiteiten te tolereren in weerwil van het algemeen geldende toegangsverbod. De belangrijkste gedachte achter deze beleidslijn is dat Staatsbosbeheer graag goede verstandhoudingen met zijn buren wil.

Deze vorm van gebruik door omwonenden is niet schriftelijk vastgelegd in een folder, beheersplan, reglement of iets dergelijks (…). Wel is dit aan de orde geweest tijdens de voorlichtingsbijeenkomsten en in individuele gesprekken. Zodoende is dit een in de streek bekende én gewaardeerde situatie. Verzoeker is de eerste die bezwaar maakt tegen deze situatie.

(…)

In het gebied werken vijf Staatsbosbeheermedewerkers. Er wordt met regelmaat door dit personeel toezicht gehouden, zowel in combinatie met andere werkzaamheden als tijdens specifieke surveillanceactiviteiten. In voorkomende gevallen wordt direct opgetreden. Soms worden kwesties in het werkoverleg besproken en later afgehandeld. Ook de omgeving van verzoeker wordt met enige regelmaat bezocht maar niet vaker dan elders gangbaar is. De basishouding bij het toezicht houdend personeel van Staatsbosbeheer is een optreden primair vanuit gastheerschap en niet als “politieagent”. Wanneer echter een voorlichtende benadering niet helpt of wanneer het om zware overtredingen gaat wordt verbalisering niet uit de weg gegaan.

Alleen in geval er sprake is van ernstige overtredingen worden deze gedocumenteerd, hetzij in een verslag, hetzij in een brief, hetzij in een proces-verbaal (…). Overigens zal in het kader van een meer planmatige aanpak van de toezichtfunctie meer aandacht gaan worden besteed aan verslaglegging.

In het geval van de buren van verzoeker (…) is geconstateerd dat deze een pony en een aantal schapen op het terrein achter hun huis hadden lopen. Verder gaan gezinsleden wel eens verder het gebied in dan de bedoeling is. Van deze overtredingen is geen schriftelijk verslag opgemaakt (…). Wel is de familie op dit gedrag aangesproken door de opzichter van Staatsbosbeheer naar aanleiding van klachten die verzoeker ten kantore van de opzichter had geuit.

In het geval van verzoeker (…) is geconstateerd dat hij op een gegeven moment bijna dagelijks het gebied in trok en dan bovendien met een of meer loslopende honden. Een maal is vastgesteld dat een hond van verzoeker achter reeën aanjoeg. Verder heeft verzoeker in het gebied een soort wandelpad doen ontstaan en heeft hij daarbij een bruggetje met leuning aangelegd. Daarover is verzoeker aangesproken door de opzichter. Ook hiervan is geen schriftelijk verslag opgemaakt (…). Wel kan ik u in dit verband verwijzen naar de correspondentie die verzoeker u reeds in afschrift heeft toegezonden. Opname ter plaatse naar aanleiding van de klacht van verzoeker was niet nodig omdat de situatie zeer goed bekend is bij de medewerkers van Staatsbosbeheer ter plaatse (…).

Het wezenlijke punt waar het echter bij verzoeker om lijkt te gaan (…), is dat Staatsbosbeheer enige tolerantie hanteert ten aanzien van het gebruik van het voor publiek afgesloten terrein door aanwonenden en dat verzoeker het kennelijk daar niet mee eens is waar het gaat om zulk gebruik door zijn buren. Het gaat hier dus niet zozeer om onvoldoende toezicht, maar om dátgene waarop volgens verzoeker toezicht zou moeten worden gehouden.

(…)

Van ongelijke behandeling is volstrekt geen sprake. Wanneer volgens Staatsbosbeheer sprake was van ontoelaatbaar gedrag van deze buren zijn ook zij daarop aangesproken. Zodra daartoe aanleiding bestaat zal dat telkens opnieuw gebeuren.

(…)

Staatsbosbeheer heeft adequaat gereageerd op de brieven van verzoeker en heeft in die zin de klachten van verzoeker naar behoren afgehandeld. Opname ter plaatse was zoals gezegd niet nodig omdat de situatie bekend is bij de medewerkers van Staatsbosbeheer. Er heeft dus een uitgebreide gedachtewisseling plaatsgevonden met verzoeker. Ook hier geldt dat het probleem niet zozeer de klachtafhandeling door Staatsbosbeheer lijkt te zijn, als wel het feit dat verzoeker het oneens blijft met Staatsbosbeheer inzake het tolerantiebeleid, omdat dit beleid leidt tot enige mate van hinder die hij niet wenst te aanvaarden…”

D. Reactie verzoeker

Verzoeker bleef bij zijn standpunt.

Hij liet de Nationale ombudsman onder meer nog het volgende weten:

"Ten aanzien van punt 2. Beheer. merk ik op, dat ik - zoals ik in mijn eerdere brieven al heb aangegeven - het niet eens ben met het standpunt van SBB, dat het de bevoegdheid zou hebben om een gesloten verklaard, ten behoeve van de natuur als rustgebied aangegeven terrein, dat met veel gemeenschapsgeld is aangekocht en ingericht, om triviale redenen wèl open te stellen voor kleinschalig recreatief gebruik door aanwonenden, terwijl in de nabijheid ruime mogelijkheden zijn voor verschillende vormen van recreëren; terwijl het beweerde toezicht van SBB feitelijk geen effect sorteert; terwijl het zogenoemde "kleinschalig recreatief gebruik" in het geval van mijn buren tot ernstige verstoring van de rust en privacy op mijn erf leidt; èn terwijl mijn buren aan de andere kant van hun erf de beschikking hebben over een groot grasland van SBB en een brede sloot, alwaar geen buren zijn. Naar mijn informatie is de door SBB hiér gehanteerde omgangswijze met toegankelijkheidsregels niet gebruikelijk bij andere ontoegankelijk verklaarde rustgebieden, die SBB onder zijn hoede heeft.

Naar mijn indruk komt de omgangswijze hiér voort uit de persoonlijke invulling ervan door de plaatselijke SBB-opzichter.

Ten aanzien van de laatste alinea van punt 2 op blz. 3 merk ik op, dat het best kan zijn, dat ik de eerste ben, die op deze wijze bezwaar maakt tegen de toegankelijkheidsregeling voor omwonenden van het natuurgebied.

Het is mij echter bekend, dat de bedoelde toegankelijkheidsregeling ook op andere plaatsen in het gebied tot onderlinge discussie en meningsverschillen tussen buren heeft geleid, zonder dat dat uitdraaide op een briefwisseling met SBB.

Los daarvan echter is de situering van de veenplas en de aangrenzende ribben (een soort begaanbare dijkjes) achter mijn erf nu eenmaal zo, dat ze direct achter mijn erf in het directe blik- en gehoorveld op nog geen twintig meter vanaf mijn woning liggen.

De toonzetting van deze alinea in de brief van SBB, als zou ik een wat zonderlinge querulant zijn, die geheel ongegrond onrust stookt in een praktisch ideaal samenspel tussen bewoners onderling en tussen bewoners en natuur(-beheerder), doet dus geen recht aan de feitelijke situatie. Zoals ik in mijn eerdere brieven al heb aangegeven, zou er geen enkele reden geweest zijn om een briefwisseling met SBB, de staatssecretaris en u aan te gaan, als de SBB-medewerkers ter plaatse adequaat en zorgvuldig hadden gereageerd op mijn mondeling gedane klachten. Zij hebben echter uitsluitend oog gehad voor de belangen van mijn buren en in het geheel geen acht geslagen op míjn belangen.

Ten aanzien van de derde alinea van punt 3. Overtredingen. op blz. 3 merk ik op, dat de weergave van de gang van zaken erg summier en deels onjuist is. De feitelijke toedracht is als volgt.

Op 9 november 2000 (dus geruime tijd nà mijn briefwisseling met SBB en na mijn brief aan de staatssecretaris van L., N. en V.) werd ik op mijn rondwandeling met mijn twee honden langs de openbare weg aangesproken door een medewerker van SBB op de normaal toegankelijke picnicplek annex parkeergelegenheid met bijbehorend grasveldje aan de S.-weg.

Hij haalde duidelijk zijn gram over mijn briefwisseling met SBB en de staatssecretaris en maakte mij het verwijt, dat ik op de picnicplek aanwezig was en er mijn honden even los liet. Toen ik hem erop wees, dat er geen beperkende bepalingen waren voor de toegankelijkheid van dit terrein en dat ook andere bezoekers op dit terrein allerlei activiteiten ontplooien (hetgeen hij had kunnen constateren, als hij ook buiten de normale werktijden toezicht zou houden), trok hij dat verwijt in. Ik heb toen van die gelegenheid gebruik gemaakt om hem te wijzen op de ongelijkheid tussen enerzijds het maken van opmerkingen over mijn aanwezigheid met mijn twee honden op de picnicplek en anderzijds het niet-maken van opmerkingen over de toen al enige weken durende aanwezigheid van mijn buren met een pony en meerdere schapen op de ribbe langs de veenplas achter mijn erf en over het herhaalde gebruik van een pad in het rustgebied achter mijn erf door mijn buren met pony en niet-aangelijnde hond, honderden meters ver het veld in.

De SBB-medewerker zei daarop, dat het niet de bedoeling was en dat hij de buren daarop zou aanspreken. Dat is ook geschied. Ik vernam echter later van mijn buurman, dat de betrokken SBB-medewerker tegen hem had gezegd, dat er niet zou zijn opgetreden, als ik er geen opmerkingen over had gemaakt.

Het feit, dat dit in de reactie van SBB als enig geconstateerd geval van misbruik door mijn buren van het rustgebied wordt opgevoerd, en dat de juiste toedracht achterwege wordt gelaten, onderstreept mijn stellingname over ongelijke behandeling. In mijn brief van 6 oktober 2000 aan SBB-Friesland heb ik als eerder voorbeelden gegeven van regelmatig gebruik van het rustgebied achter mijn erf, zonder dat daartegen werd opgetreden door SBB.

Dat in de derde alinea van punt 3 op blz. 3 van de reactie van SBB wordt gesteld, dat de buren "wel eens" verder het gebied ingingen dan de bedoeling was, is onjuist; dat gebeurde regelmatig.

Ten aanzien van de vierde alinea van punt 3 op blz. 3 wijs ik erop, dat ik in mijn brief d.d. 6 oktober 2000 aan SBB-Friesland al heb aangegeven, dat ik in het verleden heb gewandeld in het gebied achter mijn erf in de langdurige periode, waarin het gebied op zijn kop was gezet door de graafwerkzaamheden voor de herinrichting ervan.

Toen was de precieze bedoeling van het gebied mij nog onbekend.

Ik bestrijd, dat dat op enig moment "bijna dagelijks" is geweest. Meestal kwam ik er eens per week. Er heeft zich inderdaad toen éénmaal op een werkdag in het voorjaar van 1998 een situatie voorgedaan, dat een ree voor mij en mijn hond op de vlucht sloeg, waarop mijn hond aanstalten maakte er achter aan te gaan. Ik had mijn hond evenwel voldoende onder appèl om haar daarvan te weerhouden, zoals de toen in het de buurt aanwezige SBB-medewerker ook heeft kunnen constateren. De bedoelde SBB-medewerker heeft mij toen gewezen op de bedoeling van het gebied als niet-toegankelijk rustgebied. Sindsdien ben ik er niet meer geweest.

De enige plaats, waar ik met mijn twee aangelijnde honden (mijn tweede hond heb ik sinds augustus 1999) nog wel regelmatig wandelde, was een doodlopend, door water en rietland omsloten stuk ribbe van gemiddeld drie meter breed, dat direct achter mijn erf erg geïsoleerd ten opzichte van het overige natuurgebied ligt en vanaf mijn erf gemakkelijk toegankelijk was. Ik meende namelijk, dat ik daar noch de natuur, noch mijn buren tot last was.

Zoals ik in mijn brief van 6 oktober 2000 aan SBB-Friesland al heb gemeld, is naar aanleiding van opmerkingen erover door de SBB-opzichter het genoemde bruggetje door mij - ook nu zonder discussie of commentaar - in het voorjaar van 2000 weggehaald en ben ik daar niet meer geweest.

Ook in déze brief van 28 mei 2001 van SBB valt op, dat de formuleringen in de aan mij gewijde passages - evenals in de brief dd. 28 september 2000 van SBB-Friesland - tendentieus zijn: "bijna dagelijks het gebied in", "met een of meer loslopende honden", "achter reëen aanjoeg"; SBB meent blijkbaar een zodanig onaantastbare positie in te nemen, dat het zich deze aantijgingen ongestraft denkt te kunnen veroorloven.

Ten aanzien van de eerste alinea van punt 3 op blz. 4 merk ik op, dat, wanneer ik klaag over verstoring van de rust en privacy op mijn erf door mijn buren op SBB-terrein, het naar mijn oordeel in de rede ligt, dat SBB bij mij op het erf komt om de situatie te bekijken en te bespreken, zeker waar SBB zo opgeeft over het streven naar een goede verstandhouding met zijn buren. De mededeling van SBB, dat de situatie zo goed bekend was bij de plaatselijke medewerkers van SBB, dat opname ter plaatse niet nodig was, komt in een merkwaardig licht te staan, waar de plaatselijke opzichter van SBB - naar aanleiding van een telefonisch gedane klacht over recente overlast door mijn buren op dezelfde veenplas - op 18 oktober jl. wél op mijn erf is gekomen om de situatie te bekijken en te bespreken.

Het was overigens in dit gesprek met de opzichter opvallend, dat zijn manier van argumenteren om niet op te treden tegen mijn buren, naadloos aansluit bij de argumentatiewijze, waarop mijn buren zélf hun aanwezigheid achter mijn erf menen te kunnen rechtvaardigen. Ook in dit gesprek werd namelijk schrijnend duidelijk, dat SBB alleen oog heeft voor de belangen van mijn buren en in het geheel niet voor míjn belangen.

Ten aanzien van de reactie van SBB op eerste klachtsamenvatting in punt 4. Klachtbespreking. op blz. 4 merk ik op, dat door het gebrek aan bereidheid bij de plaatselijke SBB-medewerkers om adequate aandacht te besteden aan mijn mondeling gedane klachten over de overlast door mijn buren op SBB-terrein, ik in mijn brieven zowel ten principale als meer toegespitst op de veenplas en aangrenzende ribben direct achter mijn erf de zaak aan de orde heb gesteld en beargumenteerd.

Ondanks de wellicht wat summiere samenvatting van mijn klacht, mag uit mijn brieven toch zonneklaar zijn, dat het mij gaat om toezicht zonder aanzien des persoons op misbruik van het als rustgebied aangewezen gedeelte van het natuurgebied in samenhang met het tegengaan van aantasting door mijn bureau van rust en privacy op mijn erf.

Als SBB oog had gehad voor mijn belangen, dan had het - zonder zijn omgangswijze met de toegankelijkheidsregels voor het rustgebied geweld aan te doen - mijn buren kunnen aanmanen hun "recreatieve" activiteiten te bedrijven op hun eigen, ruime erf en aan de andere kant van hun erf, waar zij een groot grasland van SBB en een brede sloot tot hun beschikking hebben, en waar geen buren zijn.

Aangezien SBB echter geen oog meer had voor mijn belangen, heb ik uiteindelijk niet meer en niet minder gevraagd dan de onverkorte handhaving van de bestemming als niet-toegankelijk rustgebied van het onderhavige gedeelte van de Rottige Meente.

Ik heb dus niét gevraagd om het exclusieve verblijfsrecht voor mijzelf op de grond e het water direct achter mijn erf, want ook daar kom ik niet meer, zoals ik al eerder heb gemeld.

(…)

Ten aanzien van de reactie van SBB op de derde klachtsamenvatting op blz. 4 heb ik in mijn eerdere brieven, maar ook in deze brief voldoende aangegeven, waarom ik meen, dat SBB niet adequaat op mijn klachten heeft gereageerd en dat SBB de situatie op mijn erf met mij had behoren te bekijken en te bespreken.

De bewering in deze alinea van de reactie van SBB, dat er in het vel en op het kantoor van SBB een uitgebreide gedachtenwisseling zou zijn geweest over mijn handelen, mijn zienswijze en het beleid van SBB, is pertinent onjuist.

Het gesprek in het veld vond - zoals hiervoor in mijn brief gesteld - plaats in het voorjaar van 1998 en betrof slechts de mededeling van de SBB-medewerker over de bedoeling en de toegankelijkheid van het gebied. Ik heb daar toen geen commentaar op gegeven en ben er ook niet in discussie over gegaan.

Het gesprek op het plaatselijke kantoor van SBB vond plaats in de zomer van 1999, en bestond uit het uiten van mijn klachten over het zicht regelmatig en luidruchtig ophouden door mijn buren op de in 1998 gereedgekomen veenplas met aangrenzende ribben direct achter mijn erf.

De toen aanwezige SBB-medewerker maakt op mij de indruk, dat hij begrip had voor mijn klachten; hij zou het met de opzichter bespreken.

Aangezien ik niets vernam, heb ik enige tijd later telefonisch geïnformeerd naar de voortgang bij de plaatselijke opzichter. Zijn reactie was, dat aanwonenden in beperkte mate recreatief gebruik konden maken van het SBB-terrein direct achter hun erf. Toen ik hem erop wees, dat de bewuste veenplas en de aangrenzende ribben direct achter míjn erf liggen, antwoordde hij, dat hij dat niet zo strikt wilde scheiden. Verder wekte hij de indruk mijn klachten over de overlast van mijn buren niet serieus te nemen. Ook toen had hij al geen oog meer voor mijn belangen.

Aangezien de zomer ten einde liep, heb ik toen verder geen actie ondernomen.

In het voorjaar en de zomer van 2000 werd ik opnieuw geconfronteerd met de nadrukkelijke aanwezigheid van mijn buren achter mijn erf.

Begin augustus 2000 ben ik wederom naar het plaatselijke SBB-kantoor gegaan om daarover mijn klacht te herhalen.

De reguliere SBB-medewerkers bleken evenwel met vacantie en de aanwezige waarnemer was onvoldoende op de hoogte.

Omdat de zaak mij behoorlijk hoog zat, heb ik mij - min of meer ten einde raad - op 7 augustus 2000 schriftelijk tot SBB-Friesland gewend, in de - naar later bleek vergeefse - hoop op een spoedige reactie en oplossing.

Zoals al eerder gezegd, gaat het mij zowel om de wijze, waarop SBB mijn klachten heeft behandeld, als het om de overlast, die vanaf SBB-terrein door mijn buren wordt veroorzaakt.

En, zoals ik al eerder heb gesteld: ik kom al lang niet meer in het gebied direct achter mijn erf (dus ook niet op de veenplas en aangrenzende ribben), hoewel dat volgens het uitgangspunt van SBB wèl zou mogen.

In de eerste plaats valt voor SBB zèlf niet te controleren, met welk doel en met welke frequentie ik er zou komen en wel of niet met - al dan niet aangelijnde - honden. SBB is op dat punt hoofdzakelijk afhankelijk van mededelingen dan wel beweringen van derden, met alle consequenties vandien.

In de tweede plaats wil ik geen aanleiding geven tot verdere escalatie van het conflict met mijn buren.

Voor wat betreft de laatste zin van punt 4 op blz. 4 in de reactie van SBB wijs ik erop, dat er geen sprake is van "enige hinder", maar van ernstige aantasting door mijn buren van de rust en privacy op mijn erf vanaf SBB-terrein.

Door de activiteiten van mijn buren op eigen erf, waarover ik nooit een opmerking heb gemaakt, kom ik al ruimschoots aan mijn tax aan burengerucht, dat in een dichtbevolkt land als Nederland nu eenmaal niet te vermijden is. Aangezien mijn vrouw en ik tot maart 1997 in het westen van het land hebben gewoond, zijn wij daar voldoende mee bekend."

Instantie: Staatsbosbeheer Driebergen

Klacht:

Wijze waarop natuurgebied Rottige Meenthe is beheerd: de bestemming van het gebied onvoldoende gehandhaafd door onbevoegden toegang tot gebied te verlenen, niet juist dat Staatsbosbeheer verzoeker wel heeft aangesproken op gedrag in strijd met de bestemming van het gebied maar buren niet en daarnaast de wijze waarop zijn klacht is behandeld.

Oordeel:

Niet gegrond