Meneer is door de politie als verdachte aangemerkt van belaging. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft besloten meneer niet strafrechtelijk te vervolgen en heeft de belagingszaak geseponeerd wegens onvoldoende bewijs (code 02).
Meneer klaagt erover dat het OM heeft geweigerd om de sepotcode te wijzigen naar code 01 wat inhoudt dat hij ten onrechte als verdachte is aangemerkt. Volgens meneer is valse aangifte tegen hem gedaan. Meneer vindt dat de politie de aangifte onvoldoende heeft onderzocht, waardoor hij te lichtvaardig als verdachte is aangemerkt. Volgens meneer voert de aangever een hetze tegen hem en zijn familie. Meneer heeft geprobeerd om zijn onschuld aan te tonen door schriftelijke getuigenverklaringen bij het OM in te brengen. Verzoeker is ook een artikel 12 Strafvorderingsprocedure bij het gerechtshof gestart om strafvervolging van de aangever te krijgen voor het doen van valse aangifte.
Het OM heeft het verzoek om wijziging van de sepotcode afgewezen, maar heeft die beslissing onvoldoende onderbouwd. De ombudsman vond de motivering van het OM daarom onbegrijpelijk. Op verzoek van de ombudsman heeft het OM de afwijzingsbeslissing nader gemotiveerd.
De ombudsman komt tot de conclusie dat het OM het redelijkheidsvereiste niet heeft geschonden door te weigeren de sepotcode te wijzigen. De gedetailleerde aangifte waarin specifieke tijdstippen en het merk en kenteken van de auto van meneer werden genoemd was voldoende voor de verdenking tegen meneer. Na het ontstaan van de verdenking is meneer ondubbelzinnige onschuld niet komen vast te staan. Het gerechtshof heeft geoordeeld dat de schriftelijke getuigenverklaringen die meneer in deze zaak heeft ingebracht onvoldoende bewijs opleveren voor een valse aangifte. De ombudsman moet op grond van artikel art. 9:27, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht deze bindende uitspraak van het gerechtshof respecteren. Daarom vindt de ombudsman dat er onvoldoende bewijs is voor een valse aangifte. Verder heeft meneer naar het oordeel van de ombudsman geen andere feiten of omstandigheden, zoals bijvoorbeeld een sluitend alibi, naar voren gebracht waaruit ondubbelzinnig moet blijken dat meneer onschuldig is.