Verzoeker klaagt erover dat de Kamer van Koophandel de Vereniging Vrienden van de Terwoldse Molen, naar aanleiding van het desbetreffende schriftelijke verzoek van 5 februari 1997, niet heeft uitgeschreven uit het handelsregister, noch hiertoe is overgegaan naar aanleiding van zijn brief van 22 maart 1999 aan de Kamer van Koophandel. Verzoeker acht het in dit verband niet juist dat de Kamer van Koophandel de inning van de in verband met de inschrijving van de vereniging in het handelsregister verschuldigde bijdragen voor 1997 en 1998 heeft overgedragen aan een deurwaarder. Daarnaast klaagt verzoeker erover dat de Kamer van Koophandel de via de deurwaarder bij brief van 6 oktober 1999 gedane toezegging dat bij uitschrijving vóór 1 november 1999 de bijdrage voor 1999 zou worden afgeboekt, niet is nagekomen.
bevindingen en beoordeling
A. Ten aanzien van de inning van verschuldigde bijdragen
Bevindingen
1. Verzoeker is penningmeester van de voormalige Vereniging Vrienden van de Terwoldse Molen. De vereniging was ingeschreven in het handelsregister met als adres het adres alwaar verzoeker tot 20 december 1994 woonachtig was (zie Achtergrond). Volgens verzoeker had hij de Kamer van Koophandel Veluwe en Twente bij brief van 5 februari 1997 verzocht om uitschrijving van de vereniging uit het handelsregister wegens ontbinding van de vereniging. In het briefhoofd zou hij het adres hebben vermeld alwaar hij sinds 20 december 1994 woonachtig was. De brief zou door hem persoonlijk zijn gedeponeerd in de brievenbus van de Kamer van Koophandel te Apeldoorn. Van deze brief kon verzoeker de Nationale ombudsman geen afschrift overleggen.
2. Op of omstreeks 1 april 1997 verzond de Kamer van Koophandel de factuur inzake de in verband met de inschrijving van de vereniging in het handelsregister verschuldigde bijdrage voor 1997 en in augustus werd een eerste herinnering verzonden. Bij brieven van 25 november 1997 en 24 februari 1998 werd een extra herinnering gestuurd. Op of omstreeks 20 mei 1998 verzond de Kamer van Koophandel de factuur inzake de bijdrage voor 1998 en in augustus 1998 werd een eerste herinnering verzonden. Op 18 november 1998 en 12 januari 1999 werden herinneringen verzonden met betrekking tot de bijdragen voor 1997 en 1998. Op of omstreeks 19 februari 1999 verzond de Kamer van Koophandel de factuur inzake de bijdrage voor 1999 en in augustus 1999 werd een eerste herinnering verzonden. Alle stukken werden verzonden naar het in het handelsregister vermelde adres van de vereniging, met uitzondering van de brieven van 25 november 1997 en 24 februari 1998 die naar de voorzitter werden gezonden.
3. Volgens verzoeker had hij de Kamer van Koophandel naar aanleiding van een aantal door de voorzitter aan hem ter hand gestelde acceptgiro's, bij brief van 22 maart 1999 laten weten dat de bijdragen, gelet op zijn brief van 5 februari 1997, ten onrechte in rekening waren gebracht. Verzoeker vermeldde in het briefhoofd van de brief het adres alwaar hij sinds 20 december 1994 woonachtig was. Ook deze brief zou hij hebben gedeponeerd in de brievenbus van de Kamer van Koophandel te Apeldoorn.
4. Op 6 april 1999 zond de Kamer van Koophandel de vereniging op het in het handelsregister geregistreerde adres van de vereniging een dwangbevel met betrekking tot de bijdragen voor 1996, 1997 en 1998. Op 31 mei 1999 trachtte de deurwaarder aan wie de Kamer van Koophandel de vordering in handen had gegeven, het op 6 april 1999 uitgevaardigde dwangbevel tevergeefs te betekenen op voornoemd adres. Op 30 juli 1999 liet de deurwaarder voornoemd dwangbevel achter op het adres van de voorzitter van de vereniging omdat hij op dit adres niemand aantrof aan wie een rechtsgeldig afschrift kon worden achtergelaten. Op 16 augustus 1999 verzocht de Kamer van Koophandel de gemeente om informatie over verzoekers woonadres, dan wel de datum van diens overlijden. Op 19 augustus 1999 liet de gemeente weten dat verzoeker sinds 20 december 1994 woonachtig was op zijn huidige adres.
5. In reactie op dit onderdeel van de klacht liet de Kamer van Koophandel weten dat de brieven van 5 februari 1997 en 22 maart 1999 nooit door de Kamer van Koophandel waren ontvangen. Dat verzoeker deze brieven persoonlijk in de brievenbus van de Kamer van Koophandel te Apeldoorn had gedeponeerd, achtte de Kamer onwaarschijnlijk aangezien deze brievenbus tweemaal per dag wordt geleegd en alleen toegankelijk is voor personeel van de Kamer. Voorts liet de Kamer weten dat indien de brief van 22 maart 1999 wel was ontvangen, het adres van de vereniging gewijzigd zou zijn aangezien in het handelsregister een ander adres stond geregistreerd. De Kamer was echter pas in augustus 1999 gebleken dat het in het handelsregister geregistreerde adres niet juist meer was toen naar aanleiding van een onbestelbaar retour ontvangen factuur voor de bijdrage voor 1999, bij de gemeente was geïnformeerd naar het huidige woonadres van verzoeker dan wel de datum van diens overlijden. Aangezien geen betaling werd verkregen was de invordering van de jaarlijkse bijdragen opgedragen aan een deurwaarder.
Beoordeling
1. Het risico dat poststukken die niet aangetekend zijn verzonden niet op de juiste plaats aankomen, komt in beginsel voor rekening van de verzender. Aangezien de brieven van 5 februari 1997 en 22 maart 1999 niet aangetekend zijn verzonden, wordt er voor de beoordeling van de klacht van uitgegaan dat de ontvangst ervan onvoldoende aannemelijk moet worden geacht. Om die reden kan dan ook niet worden gezegd dat de Kamer van Koophandel ten onrechte geen gehoor heeft gegeven aan het verzoek dat verzoeker stelt te hebben gedaan op 5 februari 1997 om de Vereniging Vrienden van de Terwoldse Molen uit te schrijven uit het handelsregister, noch hiertoe is over gegaan naar aanleiding van verzoekers brief van 22 maart 1999.
2. Bezien in het licht van bovenstaande, kan het de Kamer niet worden verweten dat de facturen en de betalingsherinneringen werden gezonden naar het in het handelsregister geregistreerde adres van de vereniging. Verzoeker had de Kamer immers alleen door middel van de adressering in het briefhoofd van zijn brieven van 5 februari 1997 en 22 maart 1999 in kennis gesteld van zijn adreswijziging terwijl hij al sinds 20 december 1994 niet meer woonachtig was op dit adres en het voor de hand had gelegen dat hij de Kamer in een eerder stadium en expliciet, dat wil zeggen niet doormiddel van een vermelding van de (gewijzigde) adressering in een briefhoofd, van de adreswijziging van de vereniging in kennis had gesteld.
Zelfs indien de Kamer voornoemde brieven van 5 februari 1997 en 22 maart 1999 hadden bereikt, moet toch niet uitgesloten worden geacht dat het de Kamer niet was opgevallen dat de adressering op de brieven niet strookte met het in het handelsregister geregistreerde adres van de vereniging, terwijl voorts het feit dat verzoeker van woonadres was veranderd niet zonder meer behoefde te betekenen dat ook het adres van de vereniging was gewijzigd.
3. Omdat betaling ondanks de diverse betalingsherinneringen - waaronder twee betalingsherinneringen gericht aan de voorzitter van de vereniging - uitbleef, was het te billijken dat de Kamer, de vereniging op 6 april 1999 een dwangbevel zond en de vorderingen ter inning overdroeg aan een deurwaarder.
Dit onderdeel van de onderzochte gedraging is behoorlijk.
B. Ten aanzien van de toezegging
Bevindingen
1. Bij brief van 7 augustus 1999 deelde verzoeker de deurwaarder mee dat hij het onbegrijpelijk achtte dat de Kamer van Koophandel de vordering in handen van een deurwaarder had gesteld aangezien hij de Kamer van Koophandel er schriftelijk mededeling van had gedaan dat de vereniging was opgehouden te bestaan en hij hierop van de Kamer van Koophandel nooit enig bericht had ontvangen. In reactie op deze brief liet de deurwaarder verzoeker bij brief van 6 oktober 1999 weten dat de Kamer van Koophandel nooit enige correspondentie had ontvangen over het feit dat de vereniging niet meer bestond. Evenmin had de Kamer van het bestuur van de vereniging een adreswijziging ontvangen. Indien verzoeker wenste dat de vereniging zou worden uitgeschreven, diende hij zich hiervoor te vervoegen op het kantoor van de Kamer te Apeldoorn. Zo hij dit deed vóór 1 november 1999, was de Kamer bereid de bijdrage voor het jaar 1999 af te boeken, aldus de deurwaarder in zijn brief.
2. Volgens verzoeker deelde hij de Kamer van Koophandel, onder verwijzing naar zijn brief van 22 maart 1999, bij brief van 10 oktober 1999 mee het niet eens te zijn met het in de brief van de deurwaarder van 6 oktober 1999 gestelde. Hij had de mededeling van opheffing van de vereniging persoonlijk in de brievenbus van de Kamer van Koophandel te Apeldoorn gedeponeerd en hij was er dan ook zeker van dat de Kamer in het bezit was gekomen van de mededeling. Volgens verzoeker had hij ook deze brief persoonlijk gedeponeerd in de brievenbus van de Kamer van Koophandel te Apeldoorn.
3. Naar aanleiding van een vordering van de gerechtsdeurwaarder van 10 augustus 2000 inzake de bijdrage voor 1999, liet verzoeker de Kamer van Koophandel bij brieven van 21 augustus en 22 oktober 2000 weten dat de vordering onterecht was omdat de vereniging was ontbonden en de Kamer van Koophandel hiervan reeds diverse malen schriftelijk mededeling was gedaan. In reactie op deze brieven deelde de Kamer van Koophandel verzoeker bij brief van 16 januari 2001 mee dat de inschrijving van de vereniging op 5 oktober 2000 doorgehaald en dat de heffing over 2000 was kwijtgescholden.
4. In de reactie op dit onderdeel van de klacht liet de Kamer van Koophandel onder meer weten dat de brief van verzoeker van 10 oktober 1999 niet was ontvangen en dat ook anderszins, noch van verzoeker, noch van een andere bestuurder van de vereniging, een reactie op het voorstel van 6 oktober 1999 was ontvangen.
Beoordeling
1. Evenals hiervoor in Beoordeling onder A. is overwogen, geldt ook hier dat het risico dat poststukken die niet aangetekend zijn verzonden niet op de juiste plaats aankomen, in beginsel komt voor rekening van de verzender. Aangezien de brief van verzoeker van 10 oktober 1999 niet aangetekend is verzonden, moet ook de ontvangst van deze brief onvoldoende aannemelijk worden geacht. Niet is dan ook gebleken dat de Kamer van Koophandel ten onrechte de in de brief van 6 oktober 1999 gedane toezegging dat bij uitschrijving vóór 1 november 1999 de bijdrage voor 1999 zou worden afgeboekt, niet is nagekomen.
Ook dit onderdeel van de onderzochte gedraging is behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Kamer van Koophandel Veluwe en Twente is niet gegrond.
Onderzoek
Op 27 februari 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer S. te Twello, met een klacht over een gedraging van de Kamer van Koophandel Veluwe en Twente.
Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de Kamer van Koophandel Veluwe en Twente verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Hij maakte van die gelegenheid geen gebruik.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
Zij deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Informatieoverzicht
1. Brief van de Kamer van Koophandel Veluwe en Twente aan de voorzitter van de Vereniging Vrienden Terwoldse Molen d.d. 25 november 1997 (door de Kamer overgelegd);
2. Brief van de Kamer van Koophandel Veluwe en Twente aan de voorzitter van de Vereniging Vrienden Terwoldse Molen d.d. 24 februari 1998 (door de Kamer overgelegd);
3. Brief van verzoeker aan de Kamer van Koophandel Veluwe en Twente d.d. 22 maart 1999 (door verzoeker overgelegd);
4. Dwangbevel d.d. 6 april 1999 met de akten van betekening d.d. 31 mei en 30 juli 1999 (door de Kamer overgelegd);
5. Brief van verzoeker aan de door de kamer van Koophandel ingeschakelde deurwaarder d.d. 7 augustus 1999 (door verzoeker overgelegd);
6. Brief van de Kamer van Koophandel Veluwe en Twente aan de gemeente Twello d.d. 16 augustus 1999 (door de Kamer overgelegd);
7. Brief van de gemeente Voorst aan de Kamer van Koophandel Veluwe en Twente d.d. 19 augustus 1999 (door de Kamer overgelegd);
8. Brief van de door de Kamer van Koophandel Veluwe en Twente ingeschakelde deurwaarder aan verzoeker d.d. 6 oktober 1999 (door verzoeker overgelegd);
9. Brief van verzoeker aan de Kamer van Koophandel Veluwe en Twente d.d. 10 oktober 1999 (door verzoeker overgelegd);
10. Brief van verzoeker aan de kamer van Koophandel Veluwe en Twente d.d. 21 augustus 2000 (door verzoeker overgelegd);
11. Brief van verzoeker aan de Kamer van Koophandel Veluwe en Twente d.d. 22 oktober 2000 (door verzoeker overgelegd);
12. Brief van de Kamer van Koophandel Veluwe en Twente aan verzoeker d.d. 16 januari 2001 (door verzoeker overgelegd);
13. Een computeruitdraai met een overzicht van aan de Vereniging Vrienden Terwoldse Molen gezonden facturen vanaf 1996 tot en met 2000 (door de Kamer overgelegd);
14. Verzoekschrift van verzoeker aan de Nationale ombudsman d.d. 23 februari 2001;
15. Brief van de Kamer van Koophandel Veluwe en Twente aan de Nationale ombudsman d.d. 2 augustus 2001.
Achtergrond
Op grond van de Handelsregisterwet (Wet van 26 juli 1918, Stb. 493) (vervallen), de Handelsregisterwet 1996 (Wet van 5 april 2001, Stb. 180) en de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 (Wet van 24 december 1997, Stb. 783) kunnen verenigingen worden ingeschreven in het handelsregister. Het register wordt gehouden door de Kamers van Koophandel en Fabrieken. Ter financiering van de aan inschrijving verbonden kosten is voor ieder kalenderjaar een door de kamer vast te stellen bijdrage verschuldigd. Het bestuur van de vereniging doet de opgaven die de kamer nodig heeft om ervoor te zorgen dat de gegevens te allen tijde juist en volledig in het handelsregister ingeschreven zijn. Ook van de ontbinding en opheffing van de vereniging dient opgaaf te worden gedaan.