Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Haaglanden:
omstreeks 5 maart 2002 het rechterportier van zijn auto heeft beschadigd zonder dat er hiervoor aanleiding was;
de door ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden aan zijn auto veroorzaakte schade niet heeft vergoed en;
hem niet eerder dan gedurende de behandeling van zijn klacht op 9 april 2002 op de hoogte heeft gesteld van de omstandigheid dat hij de bekeuring niet meer hoefde te betalen.
Beoordeling
I. Algemeen
Verzoeker heeft zijn gele Skoda 105 in zijn straat, de R-straat te Den Haag, geparkeerd. Ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden, R. en K., hebben op 5 maart 2002 een surveillancedienst gedraaid. Tijdens hun surveillancedienst is de auto van verzoeker hen opgevallen. Nadat betrokken ambtenaar R. aan een collega op het politiebureau opdracht heeft gegeven om het systeem van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) te raadplegen, bleek dat de auto van verzoeker niet als verzekerd stond geregistreerd. Betrokken ambtenaar R. heeft vervolgens een schriftelijk stuk van het regionale politiekorps Haaglanden in de auto van verzoeker achtergelaten.
Het regionale politiekorps Haaglanden heeft het originele exemplaar niet meer onder zich. Verzoeker heeft het door hem in zijn auto aangetroffen exemplaar gedurende het onderzoek van de Nationale ombudsman overgelegd. Op het schriftelijk stuk stond onder andere vermeld dat door een ambtenaar van het regionale politiekorps Haaglanden op 5 maart 2002 te 23:34 uur, werd geconstateerd dat een gedraging/overtreding werd verricht. Het betrof, aldus het schriftelijk stuk, de gedraging/overtreding 'motorrijtuigen, niet zijnde bromfietsen (met) een motorrijtuig zonder vereiste verzekering op een weg laten staan'. Verder werd met vermelding van de naam van betrokken ambtenaar R., de naam van het politiebureau en een telefoonnummer aangetekend dat telefonisch contact met betrokken ambtenaar R. moest worden opgenomen. Uiteindelijk is de bekeuring vervallen omdat op enig moment is komen vast te staan dat verzoekers auto op 5 maart 2002 wel degelijk was verzekerd.
II. Ten aanzien van de door verzoeker gestelde schade
1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden op 5 maart 2002 het rechterportier van zijn auto hebben beschadigd zonder dat hiervoor aanleiding was.
2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond; hij stelt zich op het standpunt dat de betrokken ambtenaren R. en K. geen schade aan verzoekers auto hebben toegebracht.
3. Gedurende het onderzoek is het volgende vast komen te staan dan wel aannemelijk geworden.
Alhoewel verzoeker in zijn brief van 6 maart 2002 gericht aan de korpsbeheerder melding maakt van schade aan het linkerportier van zijn auto, gaat de Nationale ombudsman er van uit dat het in deze zaak het rechterportier van verzoekers auto betreft. Immers is de R-straat alleen bestemd voor éénrichtingsverkeer en stond verzoekers auto aan de linkerkant van voornoemde straat geparkeerd. Gezien het feit dat men een eenrichtingsweg maar van één kant mag inrijden en men vanuit de Ra-straat de R-straat links inrijdt, staat vast dat het linkerportier van een in die straat geparkeerde auto aan de kant van het trottoir ligt en het rechterportier aan de straatkant is gesitueerd. Hierbij komt dat verzoeker aan de interne klachtbehandelaar van het regionale politiekorps Haaglanden, te weten de heer G., op 9 april 2002 heeft verklaard dat er sprake was van schade aan het rechterportier van zijn auto. Voorts heeft betrokken ambtenaar R. aan de interne klachtbehandelaar G. verklaard dat zij zag dat het rechterportier van wat later verzoekers auto bleek te zijn, openstond. Betrokken ambtenaar R. heeft ten overstaan van de interne klachtbehandelaar verklaard dat het ging om het portier aan de zijde van de rijbaan. Betrokken ambtenaar R. heeft voorts verklaard dat zij niet aan de linkerzijde van verzoekers auto is geweest en heeft derhalve niet kunnen waarnemen of aan het linkerportier sprake was van schade. Ten slotte heeft betrokken ambtenaar K. ten overstaan van de interne klachtbehandelaar verklaard dat de auto van verzoeker hen is opgevallen onder andere omdat het rechterportier van de auto niet volledig was gesloten. Gezien de boven aangehaalde feiten en omstandigheden acht de Nationale ombudsman het aannemelijk dat het in dezen gaat om het rechterportier van verzoekers auto.
Ten tweede acht de Nationale ombudsman het aannemelijk dat de betrokken ambtenaren R. en K. geen schade aan het rechterportier van verzoekers auto hebben aangericht. Verzoeker heeft bij brief van 8 januari 2003 verklaard dat hij zijn gele Skoda 105 op 23 juli 2002 aan een sloopbedrijf heeft aangeboden. De auto is toen vernietigd. Betrokken ambtenaren R. en K. hebben verklaard dat verzoekers auto hen is opgevallen omdat het rechterportier niet volledig was dichtgeduwd. R. heeft aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman verklaard dat het, toen zij nog in het politievoertuig zat, wel leek alsof het rechterportier niet helemaal dicht was. Betrokken ambtenaar R. is vervolgens het politievoertuig uitgestapt en heeft de auto toen van dichtbij bekeken. Betrokken ambtenaar R. bemerkte dat het rechterportier inderdaad niet helemaal dicht was en heeft het vervolgens een duw gegeven. Het viel haar toen op dat het sluitingsmechanisme lam was. Betrokken ambtenaar K. heeft verklaard dat de auto hem is opgevallen omdat het rechterportier op een kier stond. Hij is in het politievoertuig gebleven toen zijn collega R. het politievoertuig is uitgestapt om de auto van dichtbij te bekijken. Betrokken ambtenaar K. heeft bevestigd dat zijn collega R. het rechterportier heeft geopend en weer heeft dichtgedaan. K. heeft niet gezien dat zijn collega R. kracht heeft uitgeoefend op het rechterportier.
Gezien deze feiten en omstandigheden is niet aannemelijk geworden dat de betrokken ambtenaren R. en K. schade aan verzoekers auto hebben aangericht.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
III. Ten aanzien van de schadevergoeding
1. Voorts klaagt verzoeker erover dat het regionale politiekorps Haaglanden de door de ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden veroorzaakte schade niet heeft vergoed.
2. De korpsbeheerder stelt zich op het standpunt dat de betrokken ambtenaren verzoekers auto niet hebben beschadigd en heeft opgemerkt dat de beslissing om al dan niet over te gaan tot een schadevergoeding onder de competentie van de chef Financiële Zaken van het regionale politiekorps Haaglanden valt. De chef Financiële Zaken heeft verzoekers verzoek om schadevergoeding afgewezen. In verband met de terughoudende opstelling van de Nationale ombudsman waar het besluiten inzake schadevergoeding betreft die aan de burgerlijke rechter kunnen worden voorgelegd, is hier slechts aan de orde de vraag of de aanspraak van verzoeker zo evident juist is dat het regionale politiekorps niet in redelijkheid het verzoek om schadevergoeding heeft kunnen afwijzen (zie Achtergrond, onder 3.).
Uit het bovenstaande volgt dat geenszins vast staat dat schade is ontstaan als gevolg van (onrechtmatig) handelen van de politie. De aanspraak van verzoeker kan daarom niet als evident juist worden aangemerkt.
De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.
IV. Ten aanzien van de mededeling omtrent het niet betalen van de bekeuring
1. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat het regionale politiekorps Haaglanden hem niet eerder dan gedurende de behandeling van zijn klacht op 9 april 2002 op de hoogte heeft gesteld van de omstandigheid dat hij de bekeuring niet meer hoefde te betalen.
2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond. Verzoeker is, aldus de korpsbeheerder, pas bij de behandeling van zijn klacht op de hoogte gesteld van het feit dat hij zijn bekeuring niet hoefde te betalen omdat volgens de verzekeringsmaatschappij, bij wie betrokken ambtenaar R. heeft geïnformeerd, de verzekering nog in behandeling bleek te zijn. De RDW kent, aldus de korpsbeheerder, een verwerkingstijd van 6 weken voor het aanmelden van verzekeringen.
3. Gedurende het onderzoek is het navolgende komen vast te staan dan wel aannemelijk geworden.
Ten eerste heeft de korpsbeheerder niet betwist dat verzoeker pas bij de behandeling van zijn klacht op de hoogte is gesteld van het feit dat hij de bekeuring niet hoefde te betalen. Daarmee is komen vast te staan dat verzoeker op 9 april 2002 op de hoogte is gesteld van het feit dat de bekeuring geen doorgang zou vinden.
Ten tweede is gebleken dat verzoeker gedurende het telefoongesprek met betrokken ambtenaar R. op 12 maart 2002 heeft aangegeven dat zijn auto al jaren was verzekerd. Voorts heeft verzoeker gedurende het telefoongesprek aangegeven dat het verder niet zijn probleem was dat zijn auto niet in het systeem van de RDW als verzekerd stond geregistreerd. De Nationale ombudsman acht het aannemelijk dat betrokken ambtenaar R. verzoeker heeft uitgelegd dat de bekeuring zou vervallen als uit onderzoek zou blijken dat verzoekers auto op 5 maart 2002 als verzekerd bij de RDW te boek stond.
Ten derde is komen vast te staan dat betrokken ambtenaar R. op 12 maart 2002 nadat zij zelf de verzekeringsmaatschappij, bij wie verzoeker een verzekering zou hebben afgesloten, had gebeld op de hoogte is geraakt van het feit dat verzoeker een verzekering had afgesloten. Betrokken ambtenaar R. is er vervolgens van uitgegaan dat de auto van verzoeker binnen een periode 6 weken als verzekerd bij de RDW geregistreerd zou staan.
4. Gezien het bepaalde in artikel 34 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM) kan een politieambtenaar indien uit het door de RDW aangehouden register niet blijkt dat ten aanzien van een motorrijtuig met betrekking waartoe gedurende een bepaald tijdvak een verplichting tot verzekering bestaat of heeft bestaan, gedurende dat tijdvak is voldaan aan de verzekeringsplicht uit hoofde van deze wet, aan wie het kenteken voor dat motorrijtuig is opgegeven, vorderen dat hij aantoont dat niettemin aan de verzekeringsplicht gedurende dat tijdvak is voldaan (zie Achtergrond, onder 1.4). Degene tot wie de vordering is gericht, kan daaraan voldoen door binnen een nader door de ambtenaar te bepalen termijn, welke echter niet korter mag zijn dan veertien dagen, een van een verzekeraar afkomstig geschrift ter inzage te verstrekken (zie Achtergrond, onder 1.4). Uit het geschrift moet blijken dat gedurende het tijdvak de aansprakelijkheid waartoe het motorrijtuig aanleiding kan geven, was gedekt door een verzekering overeenkomstig de WAM. Verder is in casu van belang dat het Besluit kennisgeving aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (zie Achtergrond, onder 4.) verzekeraars een periode van 4 weken geeft om een inmiddels gesloten verzekering aan te melden in het register van de RDW.
5. Gezien de omstandigheid dat verzoeker geenszins van plan was om aan te tonen dat zijn auto op 5 maart 2002 wel degelijk was verzekerd, is de Nationale ombudsman van oordeel dat het regionale politiekorps Haaglanden niet eerder dan op de 29ste dag na de eerste controle onomstotelijk heeft kunnen vaststellen dat verzoekers auto op 5 maart 2002 was verzekerd. De 29ste dag na 5 maart 2002 is 3 april 2002. Dat verzoeker eerst op 9 april 2002 in kennis is gesteld van het feit dat de bekeuring zou vervallen, acht de Nationale ombudsman, mede gezien de omstandigheid dat verzoeker overtuigd was van het feit dat zijn auto op 5 maart 2002 wel degelijk was verzekerd, niet onredelijk; de onderzochte gedraging is behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag), is niet gegrond.
Onderzoek
Op 29 april 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer L. uit Den Haag, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag), werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Daarnaast werd aan de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Vervolgens kregen de korpsbeheerder en verzoekster de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen of aan te vullen.
Noch betrokken ambtenaar R. noch betrokken ambtenaar K. gaf binnen de gestelde termijn een reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op de avond van 5 maart 2002 stond de auto van verzoeker, een gele Skoda 105, geparkeerd in de R-straat te Den Haag. Verzoeker trof de volgende ochtend enig schriftelijk stuk van het regionale politiekorps Haaglanden in zijn auto aan. Dit schriftelijk stuk was door een ambtenaar van het regionale politiekorps Haaglanden, betrokken ambtenaar R., ondertekend.
2. Betrokken ambtenaar R. schreef op mutatieformulier 1524/2002/10761-1 onder meer het volgende:
"Memo
Tijdens surveillance zagen wij op genoemde locatie een gele Skoda 105 voorzien van het kenteken (…) staan. Het voertuig viel ons op omdat het rechterportier open stond. Toen ik, R., dit portier wilde sluiten zag ik dat dit niet ging lukken omdat het slot/ sluitingsmechanisme kapot was. Vervolgens heb ik dit voertuig laten natrekken. Hieruit bleek dat het voertuig sinds 20-02-2002 niet meer verzekerd was. Het voertuig staat sinds 26 juni 1985 op naam van (verzoeker; N.o.), wonende op de R-straat (…). Omdat (in de woning van verzoeker; N.o.) alles donker was en gezien het tijdstip zijn wij niet meer aan de bel gegaan. Ik heb toen een pv uitgeschreven en een mededeling achtergelaten om contact met mij op te nemen. Omdat er geen waardevolle spullen in de auto lagen (er was ook geen autoradio bevestigd) hebben we het zo gelaten.
Op woensdag 6 maart heeft (verzoeker; N.o.) boos naar het bureau gebeld met de mededeling dat ik het portier vernield zou hebben. Hij is toen te woord gestaan door Z.
Aanvulling 6931 12/03/02
Om 10:00 uur gesproken met (verzoeker; N.o.). (Verzoeker; N.o.) was niet echt voor rede vatbaar en had voornamelijk zijn eigen conclusies al getrokken. Hij vroeg zich af of wij niet wat beters te doen hadden dan midden in de nacht auto's controleren. Volgens hem zou ik zijn portier vernield hebben. Ook vond hij de bekeuring onterecht want zijn auto is al jaren verzekerd (…). Hij had al een brief geschreven aan de burgemeester over de volgens hem belachelijke situatie. Overigens was het niet zijn probleem dat zijn auto onverzekerd in de RDW staat. Dat moesten wij maar zelf gaan uitzoeken. Ook was volgens hem de bekeuring niet rechtsgeldig omdat er een 'ƒ' (gulden teken) op de bon staat. Hem uitgelegd dat we aan een 6 weken regeling houden en dat hij gewoon even contact op moest nemen met zijn verzekering. Daar wilde hij verder niks van weten. Uitgelegd dat als uit onderzoek blijkt dat de auto gewoon verzekerd is dat de bon dan niet door gaat. Volgens (verzoeker; N.o.) moest de bon maar door gaan want hij wilde de hele zaak voor laten komen. Omdat het portier open was, heb ik de bon op het dashboard gelegd. Volgens hem mag dat niet omdat een bon achter een ruitenwisser hoort te zitten. Gezegd tegen hem dat als zijn portier kapot is dat hij maar aangifte moest komen doen aan het bureau. Hij vroeg of hij dat kon doen aan de Archimedestraat. Toen ik zei dat hij dat kon doen antwoordde hij dat hij dat niet wilde omdat hij dan zijn kogelwerend vest aan moest doen. Hierop heb ik maar gezegd dat hij dan maar naar en ander bureau moet gaan. En dat als hij het niet eens is met het optreden van de politie dat hij dan maar een klacht moest indienen. Helaas bleef het een zinloze discussie en heb ik uiteindelijk maar gezegd dat ik ging ophangen. Hierop antwoordde (verzoeker; N.o.) van: Gaat u zichzelf ophangen?? Prettige dag: ik heb toen de lijn verbroken.
Omstreeks 11:15 uur gebeld met de verzekering(…). Eerst gesproken met V. en later doorverwezen met de tussenpersoon N. N. vertelde mij dat (verzoeker; N.o.) net een verzekering heeft afgesloten voor een Mitsubishi. De verzekering van de Skoda is meegenomen op de nieuwe polis.
Ik zal de 6 weken regeling aanhouden en ga er vanuit dat de auto van (verzoeker; N.o.) binnen die periode als verzekerd in de RDW zal staan."
3. Bij brief van 6 maart 2002 diende verzoeker een klacht in bij de korpsbeheerder. Deze klacht hield onder meer het volgende in:
"Vanmorgen trof ik een bekeuring no. 050302233406931 (…) d.d. 5 maart binnen in mijn auto en constateerde ik dat mijn linkerautoportier niet meer dicht kan, staat dus op zo'n kier. Ik werd nu weer eens verdacht van het feit dat mijn auto Skoda (…) niet verzekerd zou zijn. Sinds 24 juni 1985 is mijn auto (…) verzekerd. Ik verdenk u (betrokken ambtenaar R.; N.o.) van leugen c.q. bedrog en poging van oplichting alsmede het al dan niet moedwillig schade toebrengen aan mijn linkerportier (voor) zodat ik niet kan rijden. De schade zou ik gaarne vergoed zien. Tevens spreek ik mijn verbazing uit dat uw beruchte bureau 24 niets beter 's avonds na 21:30 uur te doen heeft. Het oplossingspercentage van het bureau is beneden de 10% en laatstelijk kwam het weer negatief in het nieuws door een ongewapende burger die zich vrijwillig kwam melden neer te schieten. Reeds meerdere malen heb ik mij over het niet handelen, er is geen wagen beschikbaar, beklaagd. (…) Gaarne zou ik zien dat u de zaak laat onderzoeken, passende maatregelen tegen de betrokkene laat nemen. En schadevergoeding laat betalen."
4. Bij rapport van 10 april 2002 deelde de interne klachtbehandelaar van het regionale politiekorps Haaglanden, inspecteur G., onder meer het volgende mee:
"Onderhoud (betrokken ambtenaar R.; N.o.)
Op woensdag 20 maart 2002 had ik een onderhoud met (betrokken ambtenaar R.; N.o.). Zij verklaarde als volgt.
Ik kan mij de bekeuring van (verzoeker; N.o.) nog wel herinneren. Ik reed in een surveillanceauto door de R-straat en zag dat het rechterportier van een aldaar geparkeerd staande auto open stond. Het portier was aan de zijde van de rijbaan. Indien (verzoeker; N.o.) zegt dat er schade is aan zijn linkerportier kan dat zo zijn. Ik ben in ieder geval niet aan die zijde van de auto geweest en heb dus dienaangaande niet kunnen constateren.
Ik ben uitgestapt en ik heb gekeken of de auto mogelijk gestolen was. Daartoe heb ik navraag gedaan via het geautomatiseerde systeem. Uit dat systeem bleek dat de auto niet als ontvreemd stond gesignaleerd, maar ook dat de auto niet verzekerd was. De tenaamstelling was van iemand uit de straat waar de auto stond. Ik heb een kennisgeving van bekeuring in de auto gelegd met daarop het verzoek geschreven met mij contact op te nemen. Ik heb mijn naam, bureau en telefoonnummer achtergelaten. Gezien het late tijdstip en het feit dat nergens in de straat nog licht brandde, heb ik volstaan met dat briefje. Ik heb wel geconstateerd dat geen kostbare voorwerpen in de auto lagen. Later heeft klager naar het bureau gebeld. Zodra ik in de gelegenheid was, heb ik klager teruggebeld. Het gesprek is weergegeven in de aanvulling op de mutatie 1524/2002/10761 onder aanvulling 6931 12/03/02.
Ik vond het een onaangenaam gesprek. (Verzoeker; N.o.) deed het voorkomen dat hij mij niet serieus nam en lachte voortdurend op cynische wijze. Hij weigerde ook enige verantwoording te nemen voor het al of niet verzekerd zijn van zijn auto. Het is om die reden en zijn laatste opmerking dat ik geen behoefte heb de klacht informeel af te handelen. Ik wens de man niet te spreken.
Uiteindelijk heb ik zelf geconstateerd of de auto inderdaad niet verzekerd was. Uit het gesprek met een tussenpersoon bleek dat de verzekering 'in behandeling' was en bij controle bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer bleek dat de auto op de datum van de constatering inderdaad verzekerd was. Deze situatie komt door de verwerkingstijd bij de RDW regelmatig voor.
De bekeuring wordt dan ook niet doorgezet. Ik overhandig u hierbij het origineel. Ik begrijp niet goed waar klager zijn aantijgingen op baseert.
(…) heb ik uitgelegd hoe de procedure met de zogenaamde 6 weken regeling werkt en dat hij geen bekeuring zou krijgen mocht blijken dat de auto verzekerd was. (…)
(…) Ik heb getracht de rechterautodeur te sluiten nadat ik heb geconstateerd dat deze open stond. Ik zie niet in hoe daarmee de linkerdeur beschadigd kan hebben. Van moedwilligheid kan zeker geen sprake zijn. (Verzoeker; N.o.) zegt hiermee dingen die kwetsend zijn.
(…)
Bij toeval ben ik op klagers auto gestuit. Ik heb hem op een normale wijze behandeld en te woord gestaan. (Verzoeker; N.o.) komt echter bij mij over als een nare, rancuneuze man, die opmerkingen blijft maken waar hij wellicht de politie mee denkt te treffen, maar die niet op mij van toepassing zijn.
(…)
Onderhoud (betrokken ambtenaar K.; N.o.)
Op woensdag 27 maart had ik een onderhoud met (betrokken ambtenaar K.; N.o.), die verklaarde.
Ik draag kennis van de verklaring van mijn collega (betrokken ambtenaar R.; N.o.) Ik onderschrijft haar relaas in zoverre dat de auto mij ook opviel door het feit dat het rechterportier van de auto op een kier, mogelijk in eerste slot stond, terwijl de auto ook om andere reden opviel. Ik meen mij te herinneren dat de auto met twee wielen op het trottoir stond, maar zeker ben ik daar niet meer van. Het meeste werk is verricht door (betrokken ambtenaar R.; N.o.) Omdat de zaak zich niet ernstig liet aanzien heb ik in de politieauto gewacht. Het idee om de kennisgeving in de auto te leggen is van mij afkomstig. Ik zei dit omdat (betrokken ambtenaar R.; N.o.) meer dan de gebruikelijke gegevens op de bon had geschreven en de auto sowieso al door haar was geopend. Ik heb niet gezien dat R. kracht heeft uitgeoefend op de autodeur. Ik begreep dat zij de deur echter niet verder kon sluiten dan de stand waarin hij zich al bevond toen wij hem aantroffen. Verder heb ik geen bemoeienis met de zaak gehad. Ik acht de klacht van (verzoeker; N.o.) ongeloofwaardig. (Betrokken ambtenaar R.; N.o.) is niet aan de zijde van de auto geweest waar (verzoeker; N.o.) de door haar veroorzaakte schade vermoedt. Ook aan de andere zijde van de auto is geen schade veroorzaakt. Indien enig slot van de auto van (verzoeker; N.o.) niet functioneert kan dat zo zijn, maar is zeker niet door (betrokken ambtenaar R.; N.o.) veroorzaakt.
Ik draag nu kennis van de inhoud van de klacht. Ik ben van mening dat (betrokken ambtenaar R.; N.o.) de zaak naar behoren heeft afgehandeld en zelfs (verzoeker; N.o.) tegemoet is gekomen in zijn onwil om mee te werken door de verzekeringmaatschappij en de tussenpersoon te benaderen. Zij heeft zich keurig aan de procedure gehouden. (Verzoeker; N.o.) klaagt om niets.
Op woensdag 3 april 2002 heb ik (verzoeker; N.o.) in het kader van hoor en wederhoor uitgenodigd. (Verzoeker; N.o.) verscheen aan het bureau op dinsdag 9 april 2002.
Wederhoor (verzoeker; N.o.)
Ik rapporteur heb (verzoeker; N.o.) in kennis gesteld van de verklaringen van beide betrokken functionarissen.
Naar aanleiding van het gegeven dat (betrokken ambtenaar R.; N.o.) niet aan de linkerzijde van de auto was geweest, verklaarde (verzoeker; N.o.) thans dat de beschadiging aan het rechterportier was ontstaan. Hij verklaarde dat zijn zoon, plaats had genomen in de auto aan de rechterzijde in afwachting van de thuiskomst van zijn vader en dat hij, klager de auto nimmer met een slot sloot, maar altijd de portieren dicht deed. De auto had al dagen op de straat gestaan zonder dat deze gebruikt was. Zijn zoon had het portier gesloten en had dit op de juiste manier gedaan. Dit moest omstreeks 21:15 uur gebeurd zijn.
(Verzoeker; N.o.) ging er van uit dat de door hem geconstateerde schade die overigens door zijn ex-schoonzoon was gerepareerd door de politie was veroorzaakt. Van de kosten, verbonden aan de reparatie kon (verzoeker; N.o.) geen nota overleggen. Op de suggestie dat de schade op andere wijze ontstaan kon zijn, merkte (verzoeker; N.o.) dat zulks wel heel toevallig was en dat hij die suggestie niet zou accepteren.
Naar aanleiding van het gesprek tussen (betrokken ambtenaar R.; N.o.) en (verzoeker; N.o.) met betrekking tot de bekeuring ontkende (verzoeker; N.o.) dat (betrokken ambtenaar R.; N.o.) hem uitleg had gegeven over de voortgang van de bekeuring en het onderzoek bij de RDW. Nadat ik (…) (verzoeker; N.o.) had medegedeeld dat de bekeuring niet doorging omdat er geen strafbaar feit was geconstateerd, wilde deze dat de bekeuring toch zou doorgaan zodat hij de Hoge Raad kon inlichten over het disfunctioneren van het bureau Segbroek. Hij distilleerde dit disfunctioneren uit.
Het feit dat politiemensen denken dat een oude Skoda gestolen zou kunnen zijn; het feit dat de voorschriften verboden een bekeuring NN in een auto te leggen; het gegeven dat hij in het verleden de politie had gebeld en dat deze niet was verschenen; het feit dat de politie zich 's nachts onledig hield met het controleren van auto's; het feit dat het een week had geduurd voordat (betrokken ambtenaar R.; N.o.) had teruggebeld; het feit dat hij bij binnenkomst van het bureau voor het onderhoud had bemerkt dat andere klanten (en niet hij) niet direct geholpen werden en dat de baliemedewerkster even elders bezig was. (Ik rapporteur merk hierbij op dat (verzoeker; N.o.) minder dan 1 minuut in de wachtruimte heeft vertoefd); dat een ongewapende man voor het bureau was neergeschoten. (Een krantenbericht naar aanleiding van het optreden van een arrestatieteam), en zo nog wat feiten.
Door mij, rapporteur, is getracht (verzoeker; N.o.) zich te laten beperken tot de feiten waarover hij eigenlijk klaagt. (Verzoeker; N.o.) wenste de feiten echter niet los te zien van de algemene grief die hij kennelijk tegen de politie koestert. Deze grief gaat zo ver dat (verzoeker; N.o.) in eerste instantie aangeeft op de hoogte te zijn van de zogenaamde 6 weken regeling met betrekking tot de verzekering maar later ontkent dat hij daarover zou zijn voorgelicht.
Na 45 minuten is het gesprek door mij, rapporteur beëindigd. In de loop van het gesprek heeft (verzoeker; N.o.) zich een aantal malen in beledigende zin uitgelaten over de beroepsgroep van de politie in het algemeen. (Verzoeker; N.o.) heeft derhalve van mij bij het afscheid geen hand gekregen, hoewel hij daar kennelijk toch waarde aan hechtte. In feite was het gesprek een herhaling van hetgeen (betrokken ambtenaar R.; N.o.) in haar mutatie heeft gesteld.
Samenvatting
Door de verbalisanten is bij toeval de auto van klager in beeld gekomen. In het kader van preventie en serviceverlening is aan die auto een onderzoek ingesteld, waarbij een overtreding is geconstateerd. (Verzoeker; N.o.) is in de gelegenheid gesteld zich te verantwoorden over die (mogelijke) overtreding, maar wenste dat niet. Het politiepersoneel heeft hierop de toonplicht van (verzoeker; N.o.) overgenomen. (Verzoeker; N.o.) claimt schade aan de cilinder van een deurslot. Dergelijke schade is slechts met gereedschap te veroorzaken en niet door het openen of sluiten van een portier. (Verzoeker; N.o.) heeft een grief tegen de politie die, naar hij zelf aangeeft, in een verleden ligt. Op geen wijze heeft klager aannemelijk kunnen maken dat door (betrokken ambtenaar R.; N.o.) of (betrokken ambtenaar K.; N.o.) normen zijn geschonden, anders dan die welke (verzoeker; N.o.) aan anderen op eigen idee aanlegt.
Oordeel
Nu (verzoeker; N.o.) niet aannemelijk kan maken dat door het personeel voorschriften of normen zijn geschonden en ook niet dat de door hem geconstateerde schade aan zijn auto door politiepersoneel is veroorzaakt, acht ik de (…) klacht niet gegrond. Het oordeel over de schadevergoeding is voorbehouden aan de chef Financiële zaken van de regiopolitie Haaglanden."
5. Bij brief van 10 april 2002 deelde het regionale politiekorps Haaglanden verzoeker het volgende mee:
"Uw klacht is te verdelen in drie onderdelen:
1. U bent het niet eens met de uitgeschreven bekeuring
(…)
3. U wenst schadevergoeding voor de door u geleden schade.
Feiten:
Ad 1.
Uit de verklaringen van de betrokken politieambtenaren blijkt dat zij geheel toevallig attent zijn gemaakt op uw auto, waarvan een portier gedeeltelijk openstond of niet goed gesloten was. Met betrekking tot uw auto is een onderzoek ingesteld naar ten aanzien daarvan gepleegde strafbare feiten. Uit dit onderzoek bleek dat de Rijksdienst voor het wegverkeer uw auto opgaf als zijnde niet verzekerd. Middels een in de auto gelegde bekeuring met daarbij het verzoek contact op te nemen bent u op dat feit attent gemaakt. Toen later bleek dat het om een administratief traject tussen uw verzekeraar en de Rijksdienst ging, is aan u medegedeeld dat de bekeuring niet doorging. U heeft zich ten overstaan van de onderzoeker ook als zodanig uitgelaten, hoewel u deze kennis later ontkende. U vraagt ook om het laten doorgaan van de bekeuring om u moverende redenen. Waar echter geen strafbaar feit is gepleegd, kan ook geen bekeuring worden uitgeschreven.
(…)
Ad 3.
De beslissing om al dan niet over te gaan tot een schadevergoeding valt, zoals de onderzoeker in zijn brief stelde, onder de competentie van de Chef Financiële zaken van de regiopolitie Haaglanden. Ik merk echter op dat u in uw onderhoud met de onderzoeker hebt gemeld dat schade was ontstaan aan een andere deur dan u in eerste instantie had opgegeven en dat de schade was ontstaan aan de cilinder of het ontsluitingsmechanisme van het slot. Immers, de originele sleutel was nog te gebruiken. Niet goed in te zien is hoe deze schade kan ontstaan door het openen en sluiten van een niet op slot zijnde deur. De inwendige delen van het slot zijn slechts te bereiken door gebruikmaking van gereedschap, hetgeen in surveillanceauto's niet voorhanden is. Met uw goedvinden zal dit rapport worden doorgezonden aan de afdeling schade en verzekeringen van het regiokorps.
Samenvatting:
U bent geconfronteerd met de constatering van de politie dat een administratief traject tussen de RDW en uw verzekeraar vertraging heeft opgelopen. Het is alleszins redelijk dat de politie aandacht besteedt aan het al of niet verzekerd zijn van voertuigen. Nog voor u contact had met de behandelend ambtenaar, waartoe u overigens was uitgenodigd, heeft u zich beklaagd over haar optreden. Ik kan echter in dat optreden geen fouten of hiaten ontdekken, terwijl u zich in dit specifieke geval weinig meewerkend heeft opgesteld. Kennelijk heeft u in het verleden onaangename ervaringen met de politie ondervonden. Het gaat echter niet aan dit op de schouders van individuele ambtenaren te leggen.
Oordeel
Ik acht uw klacht op de genoemde elementen 1 (…) niet gegrond. De beoordeling van element 3 wordt elders bepaald."
6. Bij brief van 18 april 2002 liet de afdeling Schade en verzekering van het regionale politiekorps Haaglanden verzoeker onder meer het volgende weten:
"Uit onderzoek door medewerkers van politiebureau Segbroek is vast komen te staan dat de betrokken politieambtenaren juist hebben gehandeld. Nergens in de stukken komt naar voren dat een politieambtenaar de genoemde schade aan uw voertuig heeft gemaakt. Politie Haaglanden wijst de aansprakelijkheid af, en zal niet overgaan tot het uitbetalen van een schadebedrag."
B. Standpunt verzoeker
Verzoekers klacht is samengevat weergegeven onder Klacht.
C. Standpunt korpsbeheerder
1. De korpsbeheerder reageerde bij brief van 11 december 2002 onder meer als volgt:
"Ik heb chef van het bureau Segbroek gevraagd mij te informeren over de door u in onderzoek genomen klachtelementen.
Ik heb kennisgenomen van de reactie d.d. 30 oktober jl. Kortheidshalve verwijs ik naar de inhoud van die brief. Ik kan mij daar in vinden. Voorts merk ik op dat (verzoeker; N.o.) eerder een klacht heeft ingediend die toentertijd, na onderzoek, ongegrond is verklaard. Voorts ben ik van mening dat niet is gebleken dat door het handelen van de betrokken politieambtenaren schade is ontstaan aan het voertuig van de klager. Ik acht de klachtelementen niet gegrond."
2. Bij brief van 30 oktober 2002 berichtte de chef van het bureau Segbroek onder meer het volgende aan de korpsbeheerder mee:
"Op 20 maart 2002 heeft G. naar genoemde vragen en opmerkingen reeds een onderzoek ingesteld omdat (verzoeker; N.o.) een schriftelijke klacht had ingediend bij de burgemeester van Den Haag. G. heeft daartoe de betrokken ambtenaren gehoord en hun verantwoording, evenals zijn bevindingen m.b.t. (verzoeker; N.o.) bij rapport vastgelegd. (zie Bevindingen; onder A4.)
(…) Uit de afgelegde verklaringen blijkt dat er geen sprake is geweest van beschadiging door ambtenaren van het politiekorps Haaglanden.
(…) De schade is inderdaad niet vergoed door het politiekorps Haaglanden. Op grond van het rapport van G. is deze beslissing genomen door de chef Financieel Economische Beleid van het politiekorps Haaglanden.
(…) dat (verzoeker; N.o.) pas bij de behandeling van zijn klacht op de hoogte is gesteld dat hij zijn bekeuring niet hoefde te betalen heeft een aantal oorzaken. Volgens de tussenpersoon van (verzoeker; N.o.) bleek de verzekering 'in behandeling'. De Rijksdienst voor het Wegverkeer kent een verwerkingstijd van de aangemelde verzekeringen. Daarvandaan de termijn van 6 weken.
(…) De bekeuring is ingetrokken om voormelde reden. (Verzoeker; N.o.) was van deze werkwijze op de hoogte gesteld door de agent R.
(…) Er is geen onderdeel van de klacht gegrond verklaard en er zijn ook geen maatregelen genomen of acties ondernomen om de werkwijze van het politiekorps Haaglanden op enig punt aan te passen.
Overigens merk ik op dat (verzoeker; N.o.) in zijn brief van 6 maart 2002 (…) tot tweemaal toe melding maakt dat het linkerportier van zijn auto beschadigd zou zijn. (Verzoeker; N.o.) meldde tegenover G. dat het slot van het rechterportier van zijn auto beschadigd was. (zie Bevindingen; onder A3.) De schade aan het slot was inmiddels gerepareerd. Van de reparatie kon klager geen rekening overleggen.
D. Reactie verzoeker
Bij brief van 8 januari 2003 reageerde verzoeker onder meer als volgt:
"De schade was aan de rechterzijde van portier. Om 21:15 uur was de deur nog dicht (niet op slot). De bekeuring behoefde niet in de auto gelegd te worden, het regende niet; er was ook geen regen voorspeld; sterker nog het heeft die nacht niet geregend dus geen enkele reden om de bekeuring niet onder de ruitenwisser te doen.
Ik heb de volgende dag gelijk getracht agente van R. te bereiken, niet aanwezig; een week later belde ze pas terug. Toen ze eindelijk belde, heb ik verteld dat mijn Skoda namelijk 17 jaar verzekerd is bij (…). Ze vertelde mij dat ze zelf de RDW of zoiets moest bellen omdat ik daar als onverzekerd zou geregistreerd staan. Mijns inziens onmogelijk; vond het zeer vreemd dat men op een zo laat tijdstip zoveel aandacht besteedde aan zo'n oude auto die heel lang in de statistieken van gestolen auto's voorkomt. Ik sluit de groene kaart van 2002 als bijlage bij; daar blijkt uit dat ik de premie per jaar altijd vooruit betaal. Dus verwerkingsachterstand bij de RDW klopt niet! Van 6 weken regeling is mij niets bekend; nooit door agent R. of inspecteur G. over gesproken. Opzettelijk beschadigen is onwaarschijnlijk maar zo'n 'oude' auto moet je het voorzichtig doen (het is geen nieuwe Mercedes). Genoeg redenen om te denken dat er wel sprake van rancune is.(…)
Commentaar op 'wederhoor klager'. De zin: 'De auto had al dagen op de straat gestaan zonder dat deze gebruikt was'. Dat klopt; stond aan de overkant van mijn huis. Ben bijstandstrekker en gebruik de auto selectief volgens mij is het niet verboden maar wordt dat door de overheid gepropageerd.
De schade zou door mijn ex-schoonzoon worden gerepareerd (Een nota is mij niet gevraagd). Helaas was het onderdeel bij alle sloperijen in Den Haag en omgeving noch bij de dealer noch bij (de importeur; N.o.) te verkrijgen. Zodat uiteindelijk mijn Skoda roemloos eindigde bij de Recycling (…).
Te toevallig om toevallig te wezen als alles om 21:15 uur nog oké is, een bekeuring en dan kapot! Inderdaad ben ik, en vele met mij, ontevreden over het functioneren van het buro Archimedesstraat alias Segbroek alias Laan van Meedervoort. (…)
De binnenkomst bij het buro was ik ruimschoots te vroeg plaats genomen in de ruim gevulde wachtkamer waar achter een loket een politievrouw met een man praatte: om ongeveer 10 voor de mij afgesproken tijd nam ze de telefoon en begon zelf een telefoongesprek dat duurde en duurde en paar minuten voor de afgesproken tijd stond ik op maar met handbewegingen duidde ze dat ik weer moest gaan zitten. Maar toen kwamen er voor haar twee bekenden en ze drukte de deur open zo kon ik mee glippen. Stak de gang over en klopte op de tegenovergestelde deur. Een soort zitkamer met 2 in uniform geklede agenten die verbaasd waren dat ik door de dichte deur was gekomen. Zij belde op mijn verzoek inspecteur G. waar ik één minuut te laat was. Als ik geen eigen initiatief had genomen was ik zeker veel te laat geweest en de tijde voor mij gereserveerd verstreken. De inspecteur G. bleek heel bang te zijn voor mijn metgezel hoewel deze erg zijn best deed vriendelijk over te komen; hij kwispelde. Maar inspecteur G. vertelde dat hij eens gebeten was door een hond; kennelijk gaat hij ervan uit dat alle honden bijten; hij was zichtbaar angstig, het gesprek verliep stroef zelfs een handdruk kon er niet vanaf.
Conclusies van mij.
Geen enkele noodzaak om mijn auto op zo'n laat tijdstip te beroeren. Laat zulke zaken aan de wijkagent overdag over.
Beschadiging, bij zo'n oude auto fataal, niet expres maar wel expres onnodig gecontroleerd (auto stond er al dagen; er brandde geen licht). Behandeling beneden peil."
2. Als bijlage (zie bijlage 1 ; N.o.) bij de brief van verzoeker d.d. 8 januari 2003 stuurde verzoeker een vrijwaringsbewijs van de RDW, Centrum voor voertuigtechniek en informatie, waarin onder meer stond vermeld dat verzoeker zijn auto, een Skoda 105, op 23 juli 2002 heeft aangeboden aan een sloopbedrijf. Op het vrijwaringsbewijs staat een stempel 'vernietigd'.
E. horen betrokken ambtenaren
1. Op 30 juni 2003 verklaarde de betrokken ambtenaar R. aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:
"Ik ben, inclusief de periode waarin ik bezig was met de opleiding tot agente, sinds 1999 werkzaam bij het regionale politiekorps Haaglanden. Op 5 maart 2002 reed ik samen met mijn collega (betrokken ambtenaar K.; N.o.) in een politievoertuig in de R-straat te Den Haag. De R-straat is een straat bestemd voor éénrichtingsverkeer. Aan de linkerkant van de straat zag ik een gele Skoda geparkeerd staan. Er stonden wel meerdere auto's geparkeerd. De Skoda viel mij op omdat het rechterportier open leek te staan. Het rechterportier stond niet wijd open maar het leek wel alsof het slot van het rechterportier niet goed in het sluitingsmechanisme van de romp van de auto was ingedrukt. Kortom, de deur was niet goed dicht geduwd. Het betrof het rechterportier; het portier aan de straatkant. Ik ben toen het politievoertuig uitgestapt en heb het rechterportier van dichtbij bekeken. Het rechterportier was inderdaad niet helemaal dicht. Ik heb het rechterportier vervolgens een duwtje gegeven. Toen merkte ik dat het sluitingsmechanisme lam was. Er was geen sprake van braakschade en er lagen geen waardevolle spullen in de auto. Er lag alleen een zak hondenbrokken.
Via de portofoon heb ik het kenteken laten natrekken. Een collega op het politiebureau heeft vervolgens de gegevens van de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) in het systeem kunnen raadplegen. Ik heb de RDW-gegevens laten natrekken of alles in orde is. In het systeem kan de naam van de kentekenhouder en zijn/haar adres worden bekeken. Voorts geeft het systeem aan of de auto verzekerd is en bijvoorbeeld of de auto gestolen is. In het geval van de Skoda bleek dat de kentekenhouder (verzoeker; N.o.) was, wonende R-straat (…). Verder bleek uit het systeem dat de Skoda op 5 maart 2002 niet verzekerd was. Volgens het systeem was de Skoda sinds 20 februari 2002 niet verzekerd. Sinds 1985 stond de Skoda wel op naam van (verzoeker; N.o.)
Aangezien de politie voor onverzekerd rijden geen bekeuring op kenteken kan geven - wij mogen alleen een bekeuring uitschrijven als wij de bestuurder/kentekenhouder in de auto aantreffen - heb ik een soort bonnetje geschreven. Ik gebruik de woorden 'een soort bonnetje' omdat het eigenlijk geen echte bekeuring was. Ik weet zeker dat ik geen bedrag heb ingevuld. Voorts heb ik op het bonnetje geschreven dat (verzoeker; N.o.) contact met mij moest opnemen. Mijn telefoonnummer heb ik ook op het bonnetje geschreven. Dit deed ik omdat ik rekening hield met de 6-wekenregeling. Zou een voertuig uit het RDW-register worden geschreven dan vindt die uitschrijving per omgaande plaats. Echter, in het geval van aanmelding doet de RDW er gemiddeld 6 weken over voordat de auto als verzekerd in het systeem wordt geregistreerd.
U vraagt mij of een gewone burger aan het bonnetje zou kunnen zien dat het geen echte bekeuring betrof. Ik antwoord dat een gewone burger wel zou kunnen denken dat hij/zij een echte bekeuring had gekregen. Het is wel zo dat er bovenaan het formulier waarop een politieagent een bekeuring schrijft drie opties staan waaruit een politieagent een keuze moet maken. Het kan gaan om een toonbriefje, een aankondiging van beschikking dan wel een kennisgeving van bekeuring. In het geval van de Skoda van (verzoeker; N.o.) weet ik niet meer of ik een keuze uit die voormelde drie opties heb gemaakt. Ik heb niet bij de woning van (verzoeker; N.o.) aangebeld omdat ik gezien het feit dat het laat in de avond was en gezien het feit dat er geen licht in de woning brandde - dat niet noodzakelijk vond.
Het bonnetje heb ik in de auto gelegd. U vraagt mij waarom ik het niet onder de ruitenwisser heb gelegd. Ik antwoord dat ik dit niet heb gedaan omdat het misschien zou regenen. Voorts hield ik rekening met de mogelijkheid dat het bonnetje door anderen weggehaald zou worden. Tevens wilde ik niet dat de buurt zou denken dat (verzoeker; N.o.) een bekeuring had gekregen.
Op 6 maart 2002 heeft (verzoeker; N.o) gebeld. Ik was er niet. Op 12 maart 2002 heb ik (verzoeker; N.o.) teruggebeld. Het was geen prettig gesprek. Ik heb aan (verzoeker; N.o.) uitgelegd dat het systeem aangaf dat de Skoda niet verzekerd was. (Verzoeker; N.o.) gaf toen aan dat zijn auto weldegelijk was verzekerd. Ik heb hem toen gezegd dat hij dan contact met zijn verzekeringsmaatschappij moest opnemen. (Verzoeker; N.o.) wilde er niets van weten. Volgens hem was zijn auto verzekerd en was het verder niet zijn probleem. Gedurende het telefoongesprek heb ik de 6-wekenregeling uitgelegd en opgemerkt dat de bekeuring geen doorgang zou vinden als zijn auto verzekerd is. De heer L. zei toen dat de bon maar door moest gaan omdat hij in beroep wilde gaan.
Na het telefoongesprek met (verzoeker; N.o.) heb ik de verzekeringsmaatschappij zelf opgebeld. Een medewerker van de verzekeringsmaatschappij deelde mij toen mede dat de Skoda wel verzekerd was. Ik heb (verzoeker; N.o.) hierna niet gebeld om hem mee te delen dat de bekeuring geen doorgang zou vinden. Het eerste gesprek met (verzoeker; N.o.) was immers geen prettig gesprek. Ik nam ook aan dat (verzoeker; N.o.) wel zelf wist dat zijn auto verzekerd was.
U vraagt mij hoe ik handel in het geval ik wel een bestuurder in de auto aantref welke auto volgens het systeem niet verzekerd is. Ik antwoord dat ik wel een bekeuring zou schrijven. Verder zou ik de bestuurder de 6-wekenregeling duidelijk uitleggen. U vraagt hoe een burger merkt dat na de termijn van 6 weken nog steeds blijkt dat zijn auto niet verzekerd was ten tijde van het schrijven van de bekeuring. Ik merk op dat de kentekenhouder een acceptgiro ontvangt."
2. Op 1 juli 2003 verklaarde de betrokken ambtenaar K. aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:
"Ik ben sinds 1981 werkzaam bij het regionale politiekorps Haaglanden. Op 5 maart 2002 reed ik samen met mijn collega (betrokken ambtenaar R.; N.o.) in de R-straat te Den Haag. Wij hadden toen nachtdienst. Het is dan gebruikelijk dat wij rond 22:30/23:00 uur op straat zijn. (Betrokken ambtenaar R.; N.o.) zat achter het stuur. Toen wij in de R-straat reden, viel mij een gele Skoda op. Deze auto viel mij op omdat het met de linkerwielen half op het trottoir was geparkeerd. Mijn collega (betrokken ambtenaar R.; N.o.) kan zich dit niet herinneren. Wat ik verder opvallend aan de Skoda vond, is het feit dat het rechterportier niet dicht was. Dit was het portier aan de straatkant. Het leek wel alsof het niet goed in het slot was geduwd. (Betrokken ambtenaar R.; N.o.) is toen uitgestapt en heeft de auto van dichtbij bekeken. Zij heeft toen het rechterportier opengemaakt en vervolgens getracht de vergrendelknop van het portierslot naar beneden te drukken hetgeen niet lukte waarna zij het portier heeft dicht gedaan. Het lukte haar niet om het rechterportier dicht te doen.
Vervolgens hebben wij het kenteken in het kentekenregister laten natrekken. Toen bleek dat de auto niet als verzekerd stond geregistreerd. Wij konden derhalve ervan uit gaan dat de auto niet verzekerd was. Het leek mijn collega (betrokken ambtenaar R.; N.o.) toen juist om een kennisgeving van bekeuring te schrijven. Op deze kennisgeving van bekeuring heeft (betrokken ambtenaar R.; N.o.) aangegeven dat (verzoeker; N.o.) contact met haar moest opnemen. Ik merk hierbij op dat ik niet weet of mijn collega (betrokken ambtenaar R.; N.o.) de naam van (verzoeker; N.o.) op de kennisgeving heeft genoteerd. Voorts heeft zij de naam van (verzoeker; N.o.), de gegevens van de Skoda en een geldbedrag ingevuld. Het was eigenlijk een toonbriefje en geen echte bekeuring. Ik kwam op het idee om het toonbriefje ofwel de kennisgeving van bekeuring in de auto te leggen en niet zoals gebruikelijk onder een van de ruitenwissers. Het zou wel kunnen gaan regenen en om te voorkomen dat (verzoeker; N.o.) onnodig in een kwaad daglicht wordt gezet ten overstaan van de overige buurtbewoners leek het mij een goed idee om het in de auto te leggen. De auto zou misschien toch verzekerd zijn.
Aangezien het wel eens voorkomt dat in het kentekenregister wat onjuistheden staan vermeld, wilden wij met behulp van het toonbriefje ofwel de kennisgeving van bekeuring (verzoeker; N.o.) de kans geven om aan te tonen dat zijn auto weldegelijk verzekerd was.
Verder verklaar ik dat de politie in het geval wij een bestuurder aantreffen én er geen sprake is van recidive, wij de zaak aan de officier van justitie moeten voorleggen alvorens wij overgaan tot inbeslagneming van een auto. Ik merk wel op dat dit onlangs als vast beleid wordt aangemerkt.
Terugkomend op de zaak van (verzoeker; N.o.) merk ik op dat ik het formulier dat (betrokken ambtenaar R.; N.o.) heeft ingevuld aanmerk als een toonbriefje. Bovenaan het formulier zijn er drie opties die een agent moet aankruisen. Twee van die drie opties zijn een toonbriefje en een kennisgeving van bekeuring. Ik weet niet óf collega (betrokken ambtenaar R.; N.o.) een keuze uit die drie opties heeft gemaakt. Voorzover zij wel een keuze heeft gemaakt uit die drie opties, weet ik niet welke optie zij heeft aangekruist. Ik merk vervolgens op dat een burger geen verschil tussen een toonbriefje en een bekeuring ziet. Een burger zou het door collega (betrokken ambtenaar R.; N.o.) ingevulde formulier bijvoorbeeld kunnen aanmerken als een echte bekeuring.
Tenslotte merk ik op dat de politie in de gevallen waarin sprake is van onverzekerd rijden als volgt te werk gaat: Een proces-verbaal wordt aangezegd. De kentekenhouder krijgt de gelegenheid om binnen twee weken aan te tonen, dat de auto wel verzekerd is. In het geval dat de kentekenhouder niet binnen de termijn van twee weken heeft aangetoond, dat zijn auto ten tijde van de datum van het vermeende delict wel degelijk verzekerd was, is sprake van een overtreding van het bepaalde in artikel 34 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (WAM; N.o.) (zie Achtergrond; onder 1.4.; N.o.). Zou een kentekenhouder na het einde van de termijn van twee weken niets van zich hebben laten horen, check ik persoonlijk na die twee weken nogmaals of de auto onverzekerd in het kentekenregister geregistreerd staat en wordt een proces-verbaal opgesteld.
Wordt echter afgehandeld volgens artikel 30 van de WAM (zie Achtergrond; onder 1.3.; N.o.) (zonder dus gebruik te maken van artikel 34 van diezelfde wet), wordt zes weken na de datum van het vermeende delict bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer opnieuw nagevraagd naar de verzekeringsgegevens van betrokken motorvoertuig, waarna bij ongewijzigde gegevens alsnog een proces-verbaal wordt opgesteld. Kortom een politieambtenaar heeft twee keuzes: óf hij laat het initiatief bij de kentekenhouder om binnen twee weken aan te tonen dat het motorvoertuig weldegelijk verzekerd is óf de politieambtenaar checkt na zes weken of het motorvoertuig alsnog verzekerd is."
F. Nadere reactie verzoeker
1. Op 17 juli 2003 stuurde verzoeker het in zijn auto aangetroffen schriftelijk stuk van het regionale politiekorps Haaglanden (zie bijlage 2; N.o.) op. De Nationale ombudsman nam het volgende waar. Op het schriftelijk stuk is de optie 'K' van kennisgeving van bekeuring aangetekend. Voorts wordt melding gemaakt van verzoekers adres, het soort voertuig, het type personenauto, het kenteken, de kleur van de personenauto, de categorie en het nummer 914b. Verder neemt de Nationale ombudsman waar dat er staat vermeld dat er door een ambtenaar op een bepaald datum en tijdstip, te weten op 5 maart 2002 te 23:34 uur, werd geconstateerd dat een gedraging/overtreding werd verricht. Het betrof de gedraging/overtreding 'motorrijtuigen, niet zijnde bromfietsen (met) een motorrijtuig zonder vereiste verzekering op een weg laten staan'. Het schriftelijk stuk is voorzien van een handtekening en de aantekening dat gaarne telefonisch contact moet worden opgenomen met betrokken ambtenaar R. Daarbij is de naam van het politiebureau, het adres van het politiebureau en een telefoonnummer vermeld.
Achtergrond
1. Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (Wet van 30 mei 1963, Stb. 228)
1.1 Artikel 2, eerste lid:
"De bezitter van een motorrijtuig en degene aan wie het kenteken voor een motorrijtuig is opgegeven, zijn verplicht voor het motorrijtuig een verzekering te sluiten en in stand te
houden welke aan de bij en krachtens deze wet gestelde bepalingen voldoet, indien dat
motorrijtuig op een weg wordt geplaatst of daarmee op een weg wordt gereden, indien buiten een weg met dat motorrijtuig op een terrein aan het verkeer wordt deelgenomen of indien voor dat motorrijtuig een kentekenbewijs is afgegeven."
1.2 Artikel 13, eerste en tweede lid:
"1. De verzekeraar is verplicht ten aanzien van de verzekering waartoe deze wet verplicht met betrekking tot een motorrijtuig dat een kenteken behoeft aan de Dienst Wegverkeer, bedoeld in artikel 4a van de Wegenverkeerswet 1994, kennis te geven van:
a. het sluiten van de verzekering;
b. de beëindiging, de vernietiging en de ontbinding van de verzekering;
c. de in artikel 2, derde lid, bedoelde schorsing van de verzekering en de beëindiging van die schorsing;
d. iedere andere schorsing van de verzekering of van de dekking, alsmede van het einde van die schorsing.
2. De Dienst Wegverkeer houdt een register aan waarin de in het eerste lid genoemde
kennisgevingen worden aangetekend, alsmede de door de verzekeraars gedane
kennisgevingen, bedoeld in artikel 13a, tweede lid en zesde lid."
1.3 Artikel 30:
"1. Hij, die als bezitter, dan wel als degene aan wie het kenteken is opgegeven, dan wel als houder in de zin van artikel 2, tweede lid, een motorrijtuig op een weg doet rijden of laat staan of toelaat dat daarmede op een weg wordt gereden of gestaan, of buiten een weg met een motorrijtuig deelneemt of toelaat dat daarmede wordt deelgenomen aan het verkeer op een terrein zonder dat hij voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig deze wet heeft gesloten en in stand gehouden, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.
2. De in het vorige lid genoemde personen worden met gelijke straf gestraft, indien zij voor een motorrijtuig waarvoor een kentekenbewijs is afgegeven niet een verzekering
overeenkomstig deze wet hebben gesloten en in stand gehouden.
(...)
4. De bestuurder van een motorrijtuig die daarmede op een weg rijdt of staat of buiten een weg met een motorrijtuig deelneemt aan het verkeer op een terrein zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig deze wet is gesloten en in stand gehouden, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie."
1.4 Artikel 34, eerste en tweede lid:
"1. Indien uit het door de Dienst Wegverkeer aangehouden register niet blijkt dat ten aanzien van een motorrijtuig met betrekking waartoe gedurende een bepaald tijdvak een verplichting tot verzekering bestaat of heeft bestaan, gedurende dat tijdvak is voldaan aan de verzekeringsplicht uit hoofde van deze wet, kan een ambtenaar als bedoeld in artikel 37 van degene, aan wie het kenteken voor dat motorrijtuig is opgegeven, vorderen dat hij aantoont dat niettemin aan de verzekeringsplicht gedurende dat tijdvak voldaan is.
2. Degene tot wie de vordering is gericht, kan daaraan voldoen door binnen een nader door de in het eerste lid bedoelde ambtenaar te bepalen termijn, welke echter niet korter mag zijn dan veertien dagen, een van een verzekeraar afkomstig geschrift op een hem opgegeven plaats ter inzage te verstrekken. Uit het geschrift moet blijken dat gedurende het tijdvak de aansprakelijkheid waartoe het motorrijtuig aanleiding kan geven, was gedekt door een verzekering overeenkomstig deze wet. De verzekeraar is gehouden een zodanig geschrift af te geven zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen tien dagen, nadat hem een daartoe strekkend verzoek heeft bereikt."
2. Aanwijzing inbeslagneming bij verkeersdelicten (Stcrt. 1999, 212 en 1999, 231)
"9. Aanwijzingen omtrent inbeslagneming bij een aantal overtredingen van wegenverkeerswetgeving
Delikt
Overleg OM
vereist
Bijzonderheden
WAM
30 WAM
Neen
1. Inbeslagneming indien:
In geval van staandehouding van een bekennende verdachte kan worden in beslag genomen. Teruggave binnen twee weken zonder tussenkomst van het OM, indien:
a. verdachte niet is geregistreerd in het recidive WAM-register van de Dienst Wegverkeer (RDW);
b. verdachte schriftelijk aantoont dat hij een verzekering heeft afgesloten en verdachte schriftelijk aantoont dat hij tenminste drie maanden premie heeft betaald.
Neen
2. Indien een motorrijtuig als onverzekerd staat geregistreerd in het CRWAM en de datum tenaamstelling van het kentekenbewijs meer dan zeven weken ligt voor de datum staandehouding dan inbeslagneming indien tevens sprake is van:
a. verdenking van een misdrijf uit de WVW 1994; of
b. bekende recidive ten tijde van de staandehouding
Ja
3. In die gevallen, waarin uit het CRWAM blijkt dat het voertuig niet verzekerd is en in die gevallen waarin het hierboven onder 1 en 2 genoemde niet van toepassing is.
3. Beleid van de Nationale ombudsman bij de beoordeling van besluiten van bestuursorganen op verzoeken om schadevergoeding
In het geval van een klacht over een besluit van een bestuursorgaan tot (gedeeltelijke) afwijzing van een verzoek om schadevergoeding dat kan worden onderworpen aan het oordeel van de bestuursrechter is de Nationale ombudsman niet bevoegd.
Staat bij zo'n klacht de weg naar de bestuursrechter niet open, zodat de Nationale ombudsman ter zake wel bevoegd is, dan stelt de Nationale ombudsman zich terughoudend op. In zo'n geval is immers de burgerlijke rechter de instantie die bij uitsluiting bevoegd is om bindend te beslissen over de vraag of, op grond van bepalingen van burgerlijk recht, het betrokken bestuursorgaan is gehouden om de gestelde schade te vergoeden. Alleen wanneer in zo'n geval naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt dat besluit tot weigering van de gevraagde schadevergoeding aangemerkt als een niet-behoorlijke gedraging.
In de overige gevallen gaat de Nationale ombudsman er vanuit dat het in beginsel vrijstaat aan het betrokken bestuursorgaan om te betwisten dat het gehouden is tot het vergoeden van de gestelde schade, en om zich in verband daarmee op het standpunt te stellen dat de vraag naar die gehoudenheid - eventueel - moet worden beantwoord door de burgerlijke rechter. In die gevallen zal er voor de Nationale ombudsman geen reden zijn om het besluit tot weigering van de schadevergoeding aan te merken als een niet-behoorlijke gedraging.
4. Besluit kennisgevingen aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (Amvb van 22 december 1997, stb. 764, geldig vanaf 1 januari 1998):
4.1 Artikel 2:
"De verzekeraar verstrekt aan het orgaan (de Dienst Wegverkeer; N.o.) de gegevens, bedoeld in artikel 13 der wet (de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen; N.o.). Door of namens Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kunnen voorschriften worden gegeven inzake de wijze van verstrekking van deze gegevens."
4.2 Artikel 3, eerste en derde lid:
"1. De kennisgeving, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de wet (de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen; N.o.), inzake het sluiten van een verzekering moet ten minste bevatten het kenteken en de laatste vier cijfers van het chassisnummer van het motorrijtuig, de naam van de verzekeraar, het polisnummer en de dagtekening en het jaar van ingang van de dekking, dan wel zodanige aanduidingen, dat de voormelde gegevens hieruit kunnen worden afgeleid.
(…)
3. De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid (…), moet(…) binnen vier weken na de datum van ingang van de dekking zijn ingediend."