Verzoeker klaagt erover dat:
een ambtenaar van het regionale politiekorps Gooi en Vechtstreek die op 28 juli 2001 omstreeks 10.15 uur getuige was van de val van verzoeker met zijn motor op de Amersfoortsestraatweg, is weggereden zonder hulp aan te bieden aan verzoeker. Verzoeker is met zijn motor gevallen toen hij door een plas dieselolie reed die op straat lag.
Voorts klaagt verzoeker erover dat:
de meldkamer van het regionale politiekorps Gooi en Vechtstreek op 28 juli 2001 na de melding van verzoeker over een plas diesel die op de Amersfoortsestraatweg lag, heeft verzuimd maatregelen te nemen teneinde de plas dieselolie te (doen) verwijderen;
ambtenaren van het regionale politiekorps Gooi en Vechtstreek die zich een uur na de val van verzoeker in de nabijheid van de plas dieselolie bevonden, geen actie hebben genomen om de dieselolie te laten verwijderen.
Beoordeling
I. Algemeen
Verzoeker reed op 28 juli 2001 met zijn motor op de Amersfoortsestraatweg te Bussum door een plas dieselolie en kwam hierdoor ten val. Volgens verzoeker stond er een agent in de buurt en kwam deze hem niet te hulp. Verzoeker heeft vervolgens gemeld op het politiebureau dat er een plas dieselolie op de weg lag en dat hij daardoor is uitgegleden. Toen verzoeker na zijn melding langs de plek van het ongeval reed, lag de plas dieselolie er nog. Verzoeker meldde dit vervolgens bij twee politieambtenaren die bij de plaats van het ongeval in de buurt waren, maar deze ondernamen geen actie.
II. Ten aanzien van het aanbieden van hulp en het actie ondernemen door de betrokken politieambtenaren
1. Verzoeker klaagt erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Gooi en Vechtstreek die op 28 juli 2001 omstreeks 10.15 uur getuige was van zijn val, is weggereden zonder hulp aan te bieden. Voorts klaagt verzoeker erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Gooi en Vechtstreek die zich een uur na de val van verzoeker in de nabijheid van de plas dieselolie bevonden, geen actie hebben ondernomen om de plas dieselolie te verwijderen.
2.1. Artikel 9 van de Wet Politieregisters (zie Achtergrond, onder II.) bepaalt dat de beheerder van een politieregister voor het register een reglement kan vaststellen. Het reglement vormt samen met de wet en het besluit een volledige juridische regeling van een politieregister. Voorts wordt in artikel 10 van de Wet Politieregisters toegelicht wat in het reglement dient te staan.
2.2. Het Bedrijfsprocessensysteem (BPS) is een reglement als bedoeld in artikel 9 van de Wet Politieregisters. Het BPS heeft tot doel de informatievoorziening in het kader van de uitvoering van artikel 2 van de Politiewet 1993 mogelijk te maken en bevat daartoe enkele modules (zie Achtergrond, onder I.). In de Gebeurtenissenmodule worden gegevens opgenomen met betrekking tot de afhandeling en verantwoording van gebeurtenissen - incidenten en acties - waarbij de politie in het kader van haar taakstelling betrokken is geweest. In de Meldkamermodule worden voorts gegevens opgenomen over de bij het korps binnengekomen meldingen en door korpsleden gemelde incidenten en ondernomen acties in de surveillance- en of andere politiedienst en het bevat een overzicht van beschikbare en ingezette surveillance- en andere politie-eenheden (zie Achtergrond, onder III.).
2.3. Artikel 27 van het BPS geeft aan dat gegevens worden verwijderd uit het register, wanneer deze niet meer noodzakelijk zijn voor het doel van het register (zie Achtergrond, onder III.). In de Wet Politieregisters wordt een onderscheid gemaakt tussen verwijderen en vernietigen van gegevens. Het verwijderen van gegevens brengt met zich mee dat het desbetreffende gegeven niet meer kan worden verstrekt uit het register, en dat de personen die toegang hebben tot de registratie geen toegang meer hebben tot de verwijderde gegevens. Deze gegevens kunnen dan dus niet meer voor de operationele taakuitvoering worden gebruikt. Bij geautomatiseerde registers kan dit gebeuren door de betrokken gegevens te verplaatsen naar een voor de gebruikers van het register onbereikbaar bestand, of door de gegevens over te zetten op papier.
Verwijderde gegevens moeten zo snel mogelijk worden vernietigd. De Memorie van Toelichting stelt hieromtrent dat de gegevens niet direct vernietigd hoeven te worden. Verwijderde gegevens kunnen, zolang zij nog met het oog op verantwoord gegevensbeheer bewaard worden, worden gezien als een hulpmiddel bij het voeren van het register waaruit zij verwijderd zijn. De uit een politieregister verwijderde gegevens mogen niet worden overgebracht naar een archiefbewaarplaats als bedoeld in de Archiefwet 1995.
3. Uit de registratieset die op verzoek van verzoeker op 28 juli 2001 is opgemaakt en uit de mutatie van diezelfde dag, blijkt dat hij met zijn motor is uitgegleden over een plas dieselolie die op de Amersfoortseweg lag (zie Bevindingen, onder A.2.1. en A.2.2.).
4.1. Verzoeker heeft in zijn brief van 2 februari 2002 aangegeven dat hij een agent zag staan bij de ingang van het asielzoekerscentrum, nadat hij was gevallen met zijn motor. Deze agent reed vervolgens weg. In zijn reactie van 5 juli 2002 geeft verzoeker aan dat hij direct na het ongeval een registratieset van het ongeval had laten opmaken op het politiebureau en vervolgens opnieuw langs de plek van het ongeval was gereden. Vlakbij deze plek waren twee politieambtenaren bezig met het onderzoeken van een inbraakalarm bij een woning. Verzoeker legde de situatie uit aan de twee politieambtenaren, maar deze weigerden te gaan kijken (zie Bevindingen, onder A.4. en A.7.).
4.2. Districtschef W2 geeft in zijn brieven van 14 en 28 juni 2002 aan dat zowel door navraag binnen het korps als door middel van raadpleging van het computersysteem van de politie, niet was na te gaan welke politieambtenaar er bij de ingang van het asielzoekerscentrum stond op het moment dat verzoeker met zijn motor onderuit gleed (zie Bevindingen, onder A.5. en A.6.).
4.3. De korpsbeheerder is van mening dat nergens uit blijkt dat de politieambtenaar die verzoeker zag staan bij de ingang van het asielzoekercentrum nadat hij was gevallen, het ongeval had zien gebeuren. Daarom kan volgens de korpsbeheerder niet worden gezegd dat deze politieambtenaar weigerde verzoeker te helpen. Met betrekking tot de twee politieambtenaren die verzoeker aansprak toen hij een uur na het ongeval langs de plek van het ongeval reed, geeft de korpsbeheerder aan dat er een inbraakmelding was binnengekomen bij de meldkamer van een inbraak aan de Amersfoortseweg te Bussum en dat er een surveillance-eenheid heen was gestuurd. Deze eenheid was echter om 11.18 uur ter plaatse en vervolgde om 11.22 uur weer haar weg, terwijl de registratieset van het ongeval van verzoeker om 11.35 uur werd opgemaakt. Uit het Bedrijfsprocessensysteem is echter niet meer te achterhalen wie de desbetreffende politieambtenaren waren, aldus de korpsbeheerder (zie Bevindingen, onder C.). Volgens verzoeker was hij rond 10.30 uur op het politiebureau om de registratieset te laten opmaken, en was hij hier rond 11.15 uur mee klaar (zie Bevindingen, onder D.2.).
4.4. In zijn antwoord op de nadere vragen van de Nationale ombudsman geeft de korpsbeheerder aan dat de mogelijkheid bestaat dat verzoeker toen het ongeval net was gebeurd, een medewerker van de Koninklijke Marechaussee heeft zien staan, omdat de Koninklijke Marechaussee vlakbij het asielzoekerscentrum een post heeft. De door verzoeker bedoelde politieambtenaar kan ook van een andere regio zijn, aldus de korpsbeheerder (zie Bevindingen, onder E.).
5.1. Uit het onderzoek is niet komen vast te staan welke politieambtenaar verzoeker eerst vlakbij het ongeval had zien staan en welke politieambtenaren verzoeker later heeft aangesproken in de buurt van de plek van het ongeval. De korpschef en de korpsbeheerder hebben aangegeven dat in het Bedrijfsprocessensysteem niet is terug te vinden welke politieambtenaren verzoeker zouden hebben gezien en aangesproken. De gegevens die in het BPS staan vermeld, worden verwijderd wanneer deze niet meer noodzakelijk zijn voor de informatievoorziening in het kader van de uitvoering van artikel 2 van de Politiewet 1993. Nu het kennelijk met het oog op deze informatievoorziening niet noodzakelijk was om gegevens van de desbetreffende politieambtenaren te bewaren, acht de Nationale ombudsman het aannemelijk dat deze gegevens zijn verwijderd uit het BPS. Verzoeker heeft pas een half jaar, respectievelijk een jaar na zijn ongeval aan de politie gevraagd om uit te zoeken welke agenten hij heeft gezien en gesproken. Hierbij heeft hij bovendien geen nadere informatie over deze politieambtenaren aangedragen.
5.2. Gelet op het feit dat niet is komen vast te staan dat de persoon die door verzoeker als zodanig is aangemerkt, ook daadwerkelijk als politieambtenaar getuige van het ongeval is geweest, acht de Nationale ombudsman dit onderdeel van de klacht feitelijk onvoldoende onderbouwd.
In zoverre is de gedraging behoorlijk.
5.3. Ten aanzien van de twee politieambtenaren die na het ongeval geen actie hebben ondernomen om de dieselolie te laten verwijderen, merkt de Nationale ombudsman op dat de gegevens omtrent de identiteit niet meer zijn te achterhalen en daarmee feitelijk niet is komen vast te staan wat er tussen verzoeker en deze twee betrokken ambtenaren is besproken.
De Nationale ombudsman onthoudt zich van een oordeel op dit punt.
III. Ten aanzien van het verzuim maatregelen te nemen door de meldkamer
1. Verzoeker klaagt erover dat de meldkamer van het regionale politiekorps Gooi en Vechtstreek op 28 juli 2001 na zijn melding dat er een plas dieselolie op de Amersfoortsestraatweg te Bussum lag, heeft verzuimd deze te laten verwijderen.
2.1. Uit de registratieset die betrokken politieambtenaar M. op 28 juli 2001 naar aanleiding van de melding van verzoeker heeft opgemaakt, blijkt dat M. de melding van verzoeker over dieselsporen op de Amersfoortsestraatweg heeft doorgegeven aan de regionale meldkamer (zie Bevindingen, onder A.2.1.).
2.2. Nadat verzoeker bij het politiebureau had gemeld dat er een plas dieselolie op de weg lag, reed hij opnieuw langs de plaats van zijn ongeval en zag hij daar de plas dieselolie nog liggen (zie Bevindingen, onder B.3.).
3.1. De Gemeente Huizen heeft aangegeven dat de politie niet ter plaatse is geweest en dat de politie niet kon bevestigen of de meldkamer van de politie en/of brandweer is ingeschakeld om de dieselolie te verwijderen. Volgens de gemeente had dit laatste zonder meer moeten gebeuren (zie Bevindingen, onder A.3.).
3.2. De districtschef deelde verzoeker mee dat betrokken politieambtenaar M. nadat zij de registratieset had opgemaakt, contact heeft opgenomen met de meldkamer van de politie om een surveillance-eenheid te sturen naar de plek waar de dieselolie lag. In het BPS is vervolgens geen melding van het voorval opgemaakt, waardoor de meldkamer uiteindelijk geen surveillance-eenheid ter plaatse heeft gestuurd, aldus de districtschef. Volgens de districtschef is door een fout van de meldkamer geen onderzoek gedaan naar de dieselolie op de weg (zie Bevindingen, onder A.5. en A.6.).
3.3. De korpsbeheerder herhaalt in zijn oordeel ten aanzien van de klacht hetgeen de districtschef heeft vermeld, maar geeft hierbij tevens aan dat hij uit de feiten niet anders kan afleiden dan dat verzoeker zelf geen melding heeft gedaan van de plas dieselolie op de weg waardoor hij niet kan concluderen dat het personeel van de meldkamer in gebreke is gebleven. Volgens de korpsbeheerder is er na de melding van de olieplas van verzoeker bij zijn aangifte en de toezegging die M. hem heeft gedaan wel iets fout gegaan (zie Bevindingen, onder C.).
3.4. Verzoeker geeft in zijn reactie op het oordeel van de korpsbeheerder aan dat hij heeft gehoord dat M. aan de meldkamer heeft doorgegeven dat zij moesten gaan kijken of er diesel op de Amersfoortsestraatweg lag en of dit gevaarlijk was (zie Bevindingen, onder D.2.).
4. Uit het onderzoek is komen vast te staan dat verzoeker bij betrokken politieambtenaar M. een melding heeft gedaan van de plas dieselolie op de Amersfoortsestraatweg, en dat M. deze melding heeft doorgegeven aan de meldkamer met het verzoek om een surveillance-eenheid naar de plas dieselolie te laten kijken. Nu voorts gebleken is dat de plas dieselolie niet is opgeruimd en uit het BPS niets blijkt van de melding die M. heeft gedaan bij de meldkamer, acht de Nationale ombudsman het aannemelijk dat de meldkamer geen actie heeft ondernomen naar aanleiding van de melding van betrokken politieambtenaar M. Gezien het feit dat een plas dieselolie die op een doorgaande weg ligt, voor gevaarlijke verkeerssituaties kan zorgen, acht de Nationale ombudsman dit onjuist.
De gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Gooi en Vechtstreek, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gooi en Vechtstreek (de burgemeester van Hilversum), is gegrond met betrekking tot het verzuim van de meldkamer van het regionale politiekorps Gooi en Vechtstreek om maatregelen te nemen. Ten aanzien van het aanbieden van hulp is de klacht niet gegrond. Ten aanzien van het geen actie ondernemen door betrokken politieambtenaren, onthoudt de Nationale ombudsman zich van een oordeel.
Onderzoek
Op 10 juni 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer J. uit Bussum, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Gooi en Vechtstreek. Verzoeker had op 13 mei 2002 telefonisch contact met de teamleider van politiebureau Naarden. Aan deze teamleider heeft verzoeker zijn klacht voorgelegd. Op 28 juni 2002 heeft verzoeker vervolgens een brief van de politie Gooi- en Vechtstreek gekregen waarin zijn telefonisch ingediende klachten zijn behandeld. Verzoeker is het niet eens met de reactie op zijn klacht. In de brief van de politie van 28 juni 2002 wordt vermeld dat verzoeker het schriftelijk kenbaar moet maken aan de politie wanneer hij hen aansprakelijk wil stellen voor zijn schade. Verzoeker reageerde per brief van 5 juli 2002 op de brief van 28 juni 2002 van de politie. In afwachting hiervan stelde de Nationale ombudsman op dat moment dan ook nog geen onderzoek in naar zijn klacht. Nu de politie niet had gereageerd op zijn brief van 5 juli 2002, wendde verzoeker zich per e-mail van 12 december 2002 opnieuw tot de Nationale ombudsman, met het verzoek een onderzoek in te stellen naar zijn klacht. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van het regionale politiekorps Gooi en Vechtstreek (de burgemeester van Hilversum), werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoeker reed op 28 juli 2001 met zijn motor op de Amersfoortsestraatweg te Bussum door een plas dieselolie en kwam hierdoor ten val. Volgens verzoeker stond er een agent in de buurt en kwam deze hem niet te hulp. Verzoeker heeft vervolgens gemeld op het politiebureau dat er een plas dieselolie op de weg lag en dat hij daardoor is uitgegleden. Toen verzoeker na zijn melding langs de plek van het ongeval reed, lag de plas dieselolie er nog. Verzoeker meldt dit bij twee politieambtenaren die bij de plaats van het ongeval in de buurt staan, maar deze agenten ondernemen vervolgens geen actie.
2.1. Uit de registratieset die op 28 juli 2001 om 11.35 uur is opgemaakt door betrokken politieambtenaar M. blijkt onder meer het volgende:
"16. Omschrijving van de materiële schade LINKERZIJDE KRASSEN, SPIEGEL KAPOT
(…)
18. Beknopte duidelijke omschrijving van het ongeval
Betrokkene reed over de Amersfoortsestraatweg te Bussum, komende uit de richting van de Koekoeklaan. Hij had het voertuig onder controle.
Betrokkene droeg een helm.
Het voertuig werd wel verplaatst.
Betrokkene reed met zijn motorfiets op de Amersfoortsestraatweg komende vanuit de richting van de Koekoeklaan gaande in de richting van de Rijksweg West, naar de bocht van het AZC te Crailo.
De Amersfoortsestraatweg gaat in de richting van de Crailoseweg te Huizen. In de bocht voelde betrokkene dat de motorfiets begon te glijden. Voordat betrokkene er erg in had lag hij met motorfiets en al op de weg.
Betrokkene zag dat er een spoor van ongeveer 40 centimeter aan diesel in de bocht lag. Gezien diverse onderdelen die er daar op de plaats lagen vermoedt betrokkene dat er al eerder een motor onderuit is gegaan.
Hij wil hierbij de gemeente aansprakelijk stellen voor de door hem geleden schade.
Rapporteur zelf is niet ter plaatse geweest. Rapporteur heeft de eenzijdige aanrijding en de daarbij genoemde sporen van diesel doorgegeven aan de regionale meldkamer van politie Gooi en Vechtstreek."
2.2. In de mutatie die politieambtenaar M. heeft opgemaakt op 28 juli 2001 om 12.26 uur, staat dezelfde toedracht van het ongeval van verzoeker genoemd als in de registratieset.
3. Per brief van 7 januari 2002 antwoordde de gemeente Huizen onder meer als volgt op de aansprakelijkheidsstelling van verzoeker:
"Op de door u verstrekte foto's van het voertuig van uw cliënt valt schade waar te nemen. Daarnaast is er door de politie een registratieset van het voorval opgemaakt.
Toch kan hieruit niet met zekerheid worden vastgesteld dat de gemeente Huizen aansprakelijk is voor deze schade.
Navraag bij de politieagent die de registratieset heeft opgemaakt heeft namelijk uitgewezen dat de inhoud van de registratieset een letterlijke weergave is van hetgeen door uw cliënt is gemeld. De politie is niet ter plaatse geweest. Ook kon niet worden bevestigd dat de meldkamer van de politie en/of brandweer is ingeschakeld om de olievlek van het wegdek te verwijderen. Dit laatste had zonder meer moeten gebeuren.
Hoewel ik (de gevolgen van) de val betreur, wordt er geen aansprakelijkheid erkend. De schade zal derhalve niet worden vergoed.
Uiteraard neem ik deze beslissing in heroverweging indien u met afdoende bewijsmateriaal komt."
4. Verzoeker stuurde vervolgens op 2 februari 2002 een brief naar de politie Gooi en Vechtstreek waarin hij zijn klacht toelicht:
"Op 28 juli 2001 heb ik op de Crailose weg een eenzijdig ongeluk gehad met mijn motor. Toen ik namelijk de bocht wilde nemen, richting Laren Huizen, gleed ik onderuit met mijn motor. Er bleek in de bocht een spoor van DIESEL van ongeveer 20 meter lang en 40 centimeter breed te liggen. Bij de ingang van het asielzoekerscentrum stond op dat moment een politiewagen. De agent heeft het ongeval bijna zeker moeten zien gebeuren, want hij stond naast de auto toen ik zijn richting uitkeek. Na de val heb ik mijn knie bekeken, en zette met veel moeite mijn motor weer rechtop. Toen ik weer opkeek, was de agent vertrokken.
Ik ben naar de ingang van het asielzoekerscentrum gereden, maar van de politieauto was geen spoor meer te bekennen.
Toen ben ik naar het politiebureau gereden om aangifte te doen. U kunt de aangifte terugvinden onder nummer (…).
Ik heb de gemeente Huizen verantwoordelijk gesteld voor de geleden schade van ƒ 2296,45 maar deze zegt helaas niet tot betaling te kunnen overgaan, omdat ik de enige ben die zegt dat daar diesel op de weg heeft gelegen. De politie is niet ter plaatse geweest en ook kon niet worden bevestigd dat de meldkamer van de politie en/of brandweer was ingeschakeld, terwijl in de registratieset duidelijk staat dat de meldkamer zou worden ingeschakeld. Volgens de dienstdoende agente zou ook de brandweer worden ingeschakeld.
Voorlopig blijkt bij navraag dat de politie niets gedaan heeft om de zeer onveilige toestand op te heffen en de nodige maatregelen te treffen.
Met andere woorden: Omdat de politie in gebreke is gebleven, hebben zij andere weggebruikers onnodig in gevaar gebracht, en wat er de oorzaak van is dat ik de schade niet vergoed krijg.
Graag zou ik willen dat u onderzoekt welke agent om ongeveer 10.15 uur op 28 juli 2001 bij de ingang van het asielzoekerscentrum getuige is geweest van mijn val, en waarom hij niet naar mij toe is gekomen, wat toch zijn plicht is, volgens mijn bescheiden mening.
Tevens zou ik graag willen weten waarom er niets aan gedaan is, en als er wel wat aan gedaan is door wie en wat er dan gedaan is."
5. Per brief van 14 juni 2002 antwoordde districtschef W2 onder meer als volgt op de telefonische klacht die verzoeker op 13 mei 2002 heeft ingediend:
"Op 29 mei 2002 is door de heer W., teamleider Naarden, met u telefonisch contact geweest. Naar aanleiding van hetgeen u tijdens dit gesprek werd aangegeven, heeft de heer W. een onderzoek ingesteld, waarbij het volgende is gebleken.
In de eerste plaats gaf u aan dat er een politieambtenaar in uniform uw val met de motorfiets heeft gezien, waarna u door hem niet werd geholpen.
Na onderzoek bleek dit niet na te gaan, aangezien er in het computersysteem van de politie hiervan niets is terug te vinden. Ook na het verspreiden van een interne mail hieromtrent zijn geen reacties door de heer W. ontvangen.
Vervolgens gaf u aan dat er geen daadwerkelijke actie was ondernomen door de politie om het oliespoor ter plaatse te bekijken.
Uit een gesprek met surveillant M., die u op 28 juli 2002 (hier behoort 28 juli 2001 te staan; N.o.) te woord heeft gestaan, is gebleken dat zij na het opmaken van een registratieset van het ongeval, contact heeft opgenomen met de centrale meldkamer van de politie teneinde een surveillance-eenheid van de politie ter plaatse te sturen om het oliespoor te bekijken, kreeg zij de toezegging van het personeel van de meldkamer dat er ter plaatse een onderzoek zou worden ingesteld.
Bij navraag bij de centrale meldkamer bleek echter dat er aansluitend op deze toezegging door het personeel van de meldkamer geen melding van het voorval in het politiecomputersysteem is aangemaakt dus geen surveillance-eenheid ter plaatse is gestuurd.
Hiervan is ook in het politiecomputersysteem niets na te vinden en een en ander blijkt derhalve niet na te gaan.
Ik stel derhalve dat er door een fout van het personeel van de meldkamer van politie Gooi en Vechtstreek geen onderzoek naar het oliespoor is gedaan.
Ik bied u dan ook namens de politie Gooi en Vechtstreek hiervoor mijn oprechte excuses aan."
6. Voorts stuurde districtschef W2 op 28 juni 2002 naar aanleiding van de telefonische klacht van verzoeker op 13 mei 2002 de volgende brief naar verzoeker:
"Allereerst bleek, dat de door u bedoelde brief de datum 2 februari 2002 niet door ons is ontvangen. Hieronder treft u het antwoord aan op de vragen die door u in deze brief gesteld zijn.
Na een gesprek dat u heeft gevoerd met de klachtencoördinator van ons korps, de heer H., is uw klacht voor verdere behandeling overgegeven aan de teamleider, de brigadier W. Uit zijn onderzoek is het volgende komen vast te staan:
In uw brief geeft u aan, dat u voor uw val een agent heeft zien staan nabij de ingang van het asielzoekerscentrum en dat deze het ongeval moet hebben zien gebeuren en dat hij, nadat u was opgestaan, weer was vertrokken.
Uitgebreide bevraging in ons korps en raadpleging van de systemen gaven helaas geen antwoord op uw vraag welke agent om 10.15 uur op 28 juli 2001 bij de ingang van het asielzoekerscentrum stond. Daardoor kunnen de daaropvolgende, hierop betrekking hebbende, vragen ook niet beantwoord worden.
Diezelfde dag is er door de surveillante M. op het politiebureau een registratieset opgemaakt waarin uw versie van het gebeurde is opgenomen. Zij heeft vervolgens de meldkamer van ons korps in kennis gesteld en gevraagd om collega's op de plek van het ongeval te laten kijken of er inderdaad sprake was van olie op het wegdek. Blijkens intern onderzoek is dit verzoek kennelijk niet aan een surveillanceauto doorgegeven. Het antwoord op de vraag waarom hier verder niets mee is gebeurd moet ik u helaas schuldig blijven.
Indien u van mening bent, dat ons korps aansprakelijk is voor de door u geleden schade, dan verzoek ik u dit schriftelijk kenbaar te maken waarna we een en ander ter verdere behandeling zullen overdragen aan onze verzekeringsmaatschappij."
7. Verzoeker antwoordde per brief van 5 juli 2002 op de brief van de districtschef van 28 juni 2002 onder meer als volgt:
"In antwoord op uw brief van 28 juni 2002 wil ik bij deze u meedelen dat ik vind dat uw korps aansprakelijk is voor de door mij geleden schade.
In uw brief zegt u dat u niet kunt achterhalen welke agent bij de ingang van het asielzoekerscentrum stond. De heer H. heeft mij echter verteld dat deze agent waarschijnlijk gestationeerd was in het asielzoekerscentrum wat ook klopt met mijn waarneming, want de agent was het asielzoekerscentrum opgereden. Het moet dan toch geen probleem zijn uit te vinden welke agent dienst had.
Ook vind ik het vreemd dat u niets zegt over het feit dat ik een uur later nog twee agenten heb aangesproken, die een vals alarm onderzochten in een villa, die 50 meter van de plaats van het ongeval ligt. De twee gaven geen enkele blijk van interesse terwijl zij buiten langs de weg stonden te wachten op een beveiligingsman, die in de villa was. Tenminste één man had toch wel even kunnen kijken of er een gevaarlijke situatie was of niet of na afhandeling van de melding even bij de kruising te gaan kijken. Ze hoefden nota bene er amper voor om te rijden, maar zelfs dat was nog te veel voor deze heren.
De heer H. heeft mij zelfs beloofd een hartig woordje met deze twee te spreken."
8. Op 19 december 2002 stuurde een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman een faxbericht naar het regionale politiekorps Gooi en Vechtstreek met de vraag of het verzoeker een antwoord kon geven op zijn brief van 5 juli 2002.
Op 29 januari 2003 ontving de medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman de brief die het regionale politiekorps Gooi en Vechtstreek op 23 december 2002 naar verzoeker had verstuurd.
In deze brief staat onder meer:
"Om te beginnen moet ik mijn excuus aanbieden voor het niet beantwoorden van uw schrijven de datum 5 juli 2002.
De stukken behorende bij uw zaak hebben binnen de politie Gooi en Vechtstreek bij veel medewerkers op het bureau gelegen, maar tot een definitief antwoord is het tot nu toe niet gekomen. Ik heb de heer L. van mijn dienst verzocht de zaak op te pakken zodat het tot een afhandeling kan komen.
Op 9 december 2002 heeft hij de stukken opgestuurd naar onze verzekeringsmaatschappij (…) met het verzoek de zaak over te nemen en af te handelen."
B. Standpunt verzoeker
1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.
2. Tevens wordt het standpunt van verzoeker nader toegelicht in zijn brieven van 2 februari 2002 en 5 juli 2002. (Zie Bevindingen, onder A.7. en A.4.)
3. Per e-mailbericht van 10 juni 2002 deelde verzoeker de Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:
"Ik klaag erover dat: de politie heeft tot drie keer toe verzuimd de juiste maatregelen te nemen.
Ten eerste: de agent die getuige is van mijn val, en die vervolgens zijn plicht niet doet om te helpen. (Er is gebleken dat er geen dringende zaken op dat moment waren, het was juist een hele rustige dag.)
Ten tweede: er wordt geen actie ondernomen door de meldkamer bijvoorbeeld ter plekke kijken en/of de brandweer de straat te laten schoonmaken. Ook hier is er zoals men zelf meldt, geen enkele dringende reden voor.
Ten derde: een uur na de val ben ik opnieuw langs de plek waar de diesel lag, gereden. Het lag er nog steeds. Om de hoek, ongeveer vijftig meter verder stonden twee agenten bij een wagen van een beveiligingsbedrijf. Er was een loos alarm afgegaan. Ik ben gestopt en heb gezegd dat ik gevallen was doordat er diesel op de weg lag. De heren gaven mij echter te verstaan dat ze bezig waren en gaven duidelijk aan dat ze niet geïnteresseerd waren en druk waren met dit valse alarm. Waarop ik gezegd heb dat ik niet hoopte dat een motoragent onderuit zou gaan.
Ik heb naar mijn gevoel alles gedaan wat in mijn macht ligt om het politieapparaat in actie te krijgen, helaas zonder resultaat.
Het gevolg is echter wel dat mijn schade niet betaald wordt omdat ik niet kan bewijzen dat er diesel op de weg lag. Als de politie echter zijn werk gedaan had was er wel betaald. Daarom wil ik dat de politie de rekening betaalt omdat zij tot drie keer toe hun werk niet hebben gedaan.
Na telefonisch contact met de teamleider bureau Naarden heeft deze toegegeven dat er grove fouten zijn gemaakt, biedt hiervoor ook zijn excuses aan, maar hier houdt het op.
De schade aan mijn motor bedraagt 1042,08 Euro, waarvan ik reeds 374,51 Euro aan onderdelen heb vervangen (de uitlaatdemper is beschadigd maar is nog niet vervangen)."
4. In zijn e-mailbericht van 12 december 2002 schrijft verzoeker onder meer:
"Na mijn reactie op hun brief van 28 juni 2002 heb ik niets meer van de heren vernomen. Wel heb ik een aantal malen telefonisch contact gehad, maar ook dit heeft er niet voor gezorgd dat hun verzekeringsmaatschappij met mij contact heeft opgenomen."
C. Standpunt korpsbeheerder
De beheerder van het regionale politiekorps Gooi en Vechtstreek berichtte de Nationale ombudsman bij brief van 12 maart 2003 onder meer het volgende:
"In een telefonisch onderhoud van de heer J. met de klachtencoördinator van het regionaal politiekorps Gooi en Vechtstreek, de heer H., op 13 mei 2002 deelde hij deze mee een klacht te willen indienen tegen de politie Gooi en Vechtstreek omdat hij op een ingezonden brief van 2 februari 2002 nog geen antwoord had ontvangen. Genoemde klachtencoördinator maakte met de heer J. de afspraak één en ander te zullen uitzoeken en een leidinggevende van het betreffende bureau in de avonduren met hem contact te laten opnemen.
Naar aanleiding van dit telefonisch contact werd door de inspecteur van politie W. telefonisch contact opgenomen en werd aan hem op 28 juni 2002 door de districtschef, de commissaris van politie W2, een schriftelijk antwoord toegezonden. In dit antwoord deelt hij de heer J. onder andere mee dat door een medewerker van het politiekorps de regionale meldkamer in kennis is gesteld van het door de heer J. genoemde oliespoor met het verzoek om collega's ter plaatse te laten kijken. Verder vermeldt hij in dit antwoord dat uit een intern onderzoek is gebleken dat dit niet is gebeurd.
Naar aanleiding van deze omissie verzoekt hij de heer J., als deze van mening is dat het politiekorps voor de door hem geleden schade aansprakelijk is, dit schriftelijk kenbaar te maken. In zijn brief van 5 juli 2002 deelt de heer J. aan de heer W. mee, dat hij vindt dat het politiekorps aansprakelijk is voor de door hem geleden schade.
Overigens naar aanleiding van deze brief deelde de klachtencoördinator mij mee dat de opmerking van de heer J. verwoord in de laatste zin van deze brief onjuist is. De klachtencoördinator heeft de heer J. nimmer de toezegging gedaan een hartig woordje te spreken met de betreffende politieambtenaren aangezien dit niet tot zijn taak behoort. Het is aan een direct leidinggevende om zijn medewerkers aan te spreken over door hen gemaakte fouten.
In antwoord op de drie door u vermelde klachtpunten in uw bovengenoemde brief, bericht ik u het volgende.
In het eerste punt klaagt de heer J. erover dat; (…) (zie klacht; N.o.)
In zijn kennelijk aan de politie gezonden brief van 2 februari 2002, waarvan uit onderzoek is gebleken dat deze nimmer door de politie is ontvangen, schrijft de klager het volgende.
"Bij de ingang van het asielzoekerscentrum stond op dat moment een politiewagen. De agent heeft het ongeval bijna zeker moeten zien gebeuren, want hij stond naast de auto toen ik in zijn richting keek."
In zijn aan u gezonden e-mailbericht vermeldt de heer J. verder hierover:
"de agent die getuige is van mijn val, en die vervolgens zijn plicht niet doet om te helpen."
De stellingname van de klager dat een politieambtenaar getuige is geweest van zijn val met de motor en daarna geen hulp heeft geboden kan ik niet onderschrijven.
Ongetwijfeld heeft de heer J. een politieauto zien staan. Ook zal hij daarbij een politieambtenaar hebben zien staan, doch uit niets blijkt dat de betreffende politieambtenaar ook daadwerkelijk het ongeluk heeft zien gebeuren. Van deze ambtenaar kan dan ook niet gezegd worden dat hij niet de vereiste hulp heeft geboden.
In het tweede klachtpunt klaagt de heer J. erover dat: (…) (zie klacht; N.o.)
Noch in zijn brief van 2 februari 2002, noch in zijn brief van 5 juli 2002 wordt door de heer J. gemeld dat hij zelf telefonisch contact heeft gezocht met de meldkamer van het regionale politiekorps Gooi en Vechtstreek teneinde één en ander door te geven. Slechts in zijn aan u gezonden e-mailbericht wordt kort aangehaald onder ten tweede:
"Er wordt geen actie ondernomen door de meldkamer bijvoorbeeld ter plekke kijken en/of de brandweer de straat te laten schoonmaken. Ook hier is er zoals men zelf meldt, geen dringende reden voor."
Alle bij de politiemeldkamer binnenkomende verzoeken om hulp of assistentie worden vermeld in het bedrijfsprocessensysteem. Tevens worden daarin de ondernomen acties vermeld.
Bij raadpleging van het genoemde systeem werd onderhavige melding niet teruggevonden.
Gezien dit feit alsmede het feit dat de heer J. in zijn brief van 2 februari 2002 vermeldt na het ongeval naar het asielzoekerscentrum te zijn gereden en vervolgens naar het politiebureau om aangifte te doen, kan ik niet anders afleiden dan dat hij zelf geen melding heeft gedaan bij eerder genoemde meldkamer waardoor ik niet kan concluderen dat het betreffende personeel van deze dienst in gebreke is gebleven.
Tot slot het derde punt dat; (…) (zie klacht;; N.o.)
Volgens de mededelingen van de heer J. heeft het eenzijdige ongeval plaatsgevonden te 10.15 uur. Na dit gebeuren is hij naar het asielzoekerscentrum gereden en vervolgens naar het politiebureau te Huizen om kennis te geven van dit ongeval. Volgens het eerder genoemde bedrijfsprocessensysteem is door de behandelende politieambtenaar om 11.35 uur een zogenaamde registratieset opgemaakt van dit ongeval. In eerder genoemd bedrijfsprocessensysteem is een inbraakmelding bij de politiemeldkamer binnengekomen om 11.03 uur. Deze inbraak zou plaatsvinden in een woning aan de Amersfoortsestraatweg te Bussum. Deze is gelegen in de nabijheid van de kruising waar de heer J. met zijn motor ten val kwam. Eveneens volgens genoemd systeem is om 11.04 uur opdracht gegeven aan een surveillance-eenheid om ter plaatse te gaan. Personeel van deze eenheid meldde zich om 11.18 uur ter plaatse om vervolgens om 11.22 uur te melden dat zij hun weg weer vervolgden. Een andere mutatie over een inbraak is alhier niet bekend. Gezien het tijdstip van het gebeuren (nu negentien maanden geleden) is het niet meer te achterhalen welke de personeelsleden zijn geweest die aldaar ter plaatse waren. Ook is niet meer te achterhalen of er nog een tweede melding is geweest over een inbraak in genoemde straat en wel omstreeks het tijdstip dat de heer J. mogelijk ter plaatse politieambtenaren heeft gesproken. Ik ga er echter vanuit dat hij deze heeft gesproken.
Zoals gezegd is mij niet duidelijk geworden wie deze politieambtenaren mogelijk zijn geweest. Derhalve kon aan hen niet de vraag worden voorgelegd waarom zij niet gereageerd hebben op de melding van de heer J. Ook is het mij derhalve niet bekend wat voor vervolgopdracht deze politieambtenaren mogelijk hebben gehad waardoor zij geen gevolg konden geven aan de melding van de heer J. Gezien het hiervoor staande is het derhalve voor mij niet mogelijk om over de gegrondheid van dit klachtpunt een uitspraak te doen.
Wel is gezien het hiervoor staande gebleken en uit hetgeen na het ongeval bij de aangifte hiervan aan de heer J. is toegezegd, dat er iets fout is gegaan. Hiervoor werd reeds aan de heer J. door de commissaris van politie W2, excuus aangeboden.
Mede in verband hiermee is door de politie Gooi en Vechtstreek de schadeclaim van de heer J. in behandeling genomen en voor verdere behandeling doorgezonden aan haar verzekeringsmaatschappij."
D. Reactie verzoeker
1. Verzoeker stuurde per faxbericht van 16 april 2003 de brief die de verzekeringsmaatschappij van het regionale politiekorps Gooi en Vechtstreek hem op 14 april 2003 zond, aan de Nationale ombudsman. In de brief van de verzekeringsmaatschappij staat onder meer vermeld:
"U stelt onze verzekerde aansprakelijk voor de schade aan uw motorfiets, welke door een val op de Amersfoortsestraatweg te Bussum zou zijn ontstaan. Uit uw lezing hebben wij kunnen opmaken dat naar uw mening een oliespoor op het wegdek als directe oorzaak van de valpartij moet worden aangemerkt. Gezocht dient derhalve te worden naar de feitelijke oorzaak van het op het wegdek geraken van dit oliespoor. Uit niets is komen vast te staan dat onze verzekerde hiermee iets van doen heeft gehad noch op andere wijze daarvoor verantwoordelijk kan of moet worden gehouden.
Los van het vorenstaande heeft onze verzekerde laten weten het zeer te betreuren dat niet is achterhaald welke geüniformeerde collega's ter plaatse door u zijn aangesproken. Dit laat echter onverlet dat de schade hierin niet zijn oorzaak heeft gehad.
Op grond van het bovenstaande zien wij geen aanleiding aansprakelijkheid namens politie Gooi en Vechtstreek te Hilversum te erkennen."
2. Verzoeker reageerde per brief en e-mailbericht van 1 mei 2003 onder meer als volgt op de reactie van de korpsbeheerder:
"Op de eerste plaats bevreemdt het mij nog steeds dat de betreffende agent nog steeds niet bekend is. Na wat informatie te hebben ingewonnen was er in juni 2001 een politiepost op Kamp Crailo. Het moet toch uit te zoeken zijn wie die morgen dienst had.
Ook vind ik het zeer knap van de heer B. dat hij kan bepalen of agent X geen getuige is geweest. Ik heb de man nota bene op nog geen 30 meter recht in zijn gezicht gekeken, waarna ik mijn motor recht heb gezet. Toen ik weer opkeek, zag ik hem wegrijden. Ik weet zeker dat als er op dat moment een gewone burger was langsgekomen deze gestopt zou zijn en gevraagd zou hebben hoe het met mij ging, ik had tenslotte een behoorlijke schaafwond op mijn knie.
Op de stelling dat ik niets aan de meldkamer heb gemeld, wil ik het volgende zeggen. Om ongeveer 10.30 uur ben ik naar bureau NAARDEN gereden en niet, zoals de heer B. beweert, bureau Huizen, waar ik aangifte heb gedaan. Surveillante M. heeft de schade aan de motor en aan mijn knie gezien en heeft mijn aangifte opgenomen en heeft de meldkamer van uw korps in kennis gesteld. Bij intern onderzoek is ook gebleken dat er niets mee is gedaan, zoals blijkt uit uw eigen brief van W., de datum 28 juni 2002. (…) Ik heb duidelijk gehoord dat mevrouw M. doorgegeven heeft aan de meldkamer dat zij moeten gaan kijken of er diesel lag en of dit gevaarlijk was. Waarom moet ik zelf dit nogmaals aan de meldkamer doorgeven, zoals de heer B. mij verwijt dit niet gedaan te hebben.
Ook beweert de heer B. dat er geen dringende reden was om te kijken. Dit bestrijd ik ten zeerste, want volgens zijn eigen dienders is de praktijk heel anders, namelijk: Bij het opvragen van de registratieset op vrijdag 25 april 2003 op bureau Huizen sprak een agent die mij heel duidelijk verklaarde dat dieselspoor op de weg altijd wordt schoongemaakt omdat het een groot gevaar vormt voor AL het verkeer, zelfs auto's want zo zei hij letterlijk, als een auto door diesel rijdt en hij moet 100 meter verderop een noodstop maken, kan hij of zij dit wel vergeten. Voor motorrijders is de situatie zelfs levensbedreigend, het verbaast mij dan ook zeer dat hier niets mee gedaan is. Als ik zelf een gevaarlijke stof op het wegdek aantref, laat ik altijd door de brandweer schoonmaken, einde citaat.
Mijn reactie op het derde punt is de volgende.
Ik heb wel degelijk om ongeveer 10.30 (uur; N.o.) aangifte gedaan op bureau NAARDEN. Het is voor mij dan ook absoluut een raadsel waarom er gezegd wordt dat ik pas om 11.35 uur aangifte heb gedaan. Dit is niet waar. Het heeft ongeveer tot 11.15 uur geduurd. Mevrouw M. was op dat moment alleen op het bureau waardoor ik moest wachten. Daarna ben ik teruggereden naar de Amersfoortsestraatweg en heb de twee agenten aangesproken. Helaas ook zonder resultaat. Waarom er dan een ander tijdstip van melding staat weet ik niet, maar het valt mij wel op dat u (verzoeker bedoelt hier de korpsbeheerder; N.o.) een heleboel feiten niet kunt natrekken in uw systeem, zoals de melding aan de meldkamer (die wel degelijk is doorgegeven, zoals blijkt uit de brief de datum 28 juni 2002 van de heer W2), wie agent X is en wie de agenten zijn, die de inbraak hebben behandeld.
Tevens wil ik graag reageren op de brief van verzekeringsmaatschappij X.
Ik weet niet wat de politie heeft geschreven naar verzekeringsmaatschappij X, maar ik vind het een vreemde reactie. Zij verzekeren denk ik niet de gevolgen van fouten van hun verzekeringsnemer. Bij telefonisch navraag bij de verzekeringsmaatschappij werd ik nogal onvriendelijk behandeld, zo werd er gezegd waarom ik geen foto's heb genomen, om zo te bewijzen dat er olie lag, alsof je altijd maar een fototoestel bij je moet hebben."
E. Reactie korpsbeheerder
1. De Nationale ombudsman stelde per brief van 12 mei 2003 de korpsbeheerder de volgende nadere vragen:
"In de brief van 28 juni 2002 van districtschef de heer W2, komt naar voren dat mevrouw M. op 28 juli 2001 een registratieset heeft opgemaakt van de melding van verzoeker. Daarna heeft zij de meldkamer in kennis gesteld van de melding van verzoeker en gevraagd of een surveillance-eenheid naar de plas dieselolie op de Crailoiseweg kon gaan kijken. Volgens de heer W2 is uit intern onderzoek gebleken dat deze melding vervolgens niet is doorgegeven aan een surveillance-eenheid.
Ik verzoek u mij toe te lichten waarom u niet ingaat op hetgeen de districtschef in zijn brief heeft vermeld, maar u slechts over dit klachtonderdeel opmerkt dat nergens uit blijkt dat verzoeker zelf zijn melding bij de meldkamer heeft gedaan.
Voorts verzoek ik u nogmaals te achterhalen welke politieambtenaar op 28 juli 2001 rond 10.15 uur bij de ingang van het asielzoekerscentrum stond, toen verzoeker viel met zijn motor en uit welke politieambtenaren de surveillance-eenheid bestond die deze zelfde dag rond 11.18 uur op de inbraakmelding aan de Amersfoortsestraatweg te Bussum afgingen."
2. De korpsbeheerder antwoordde onder meer als volgt op de nadere vragen van de Nationale ombudsman:
"Ten eerste vraagt u mij waarom ik niet inga op de brief van de districtschef de heer W2.
Door mij is slechts op dat klachtonderdeel ingegaan waarvan ik van mening was dat dit enige toelichting behoefde. Voor het overige is de inhoud van genoemde brief naar mijn mening duidelijk en kan ik mij slechts daaraan conformeren.
In uw tweede vraag verzoekt u mij allereerst nogmaals te achterhalen welke politieambtenaar op 28 juli 2001 rond 10.15 uur bij de ingang van het asielzoekerscentrum stond.
Door eerder genoemde districtschef is een poging gedaan de identiteit van de betreffende 'politieambtenaar' te achterhalen, hetgeen niet is gelukt. Naast zijn middelen die hij gebruikt heeft genoemde politieambtenaar te achterhalen bestaan voor mij geen andere mogelijkheden die mij dit wel mogelijk maken. Bovendien wil ik u, één en ander nog eens nader beschouwd, het volgende meedelen.
(…)
In zijn brief van 2 februari 2002 schrijft de heer J. dat hij reed over de Crailoseweg en in een bocht richting Laren/Huizen met zijn motor onderuit gleed. In de registratieset die later op aanwijzing van de heer J. is opgemaakt staat vermeld dat het ongeval heeft plaatsgevonden op de Amersfoortsestraatweg tussen de Koekoeklaan en de Crailoseweg.
Verder schrijft de heer J. in zijn eerder genoemde brief dat op het moment dat hij met zijn motor onderuit gleed, hij zag dat bij de ingang van het asielzoekerscentrum een politieauto stond. Verder schrijft hij: 'De agent heeft het ongeval bijna zeker moeten zien gebeuren, want hij stond naast de auto…'
Op de bijgevoegde plattegrond is met I aangegeven waar zich de ingang bevindt van het asielzoekerscentrum. Het zicht op deze ingang wordt vanaf de plaats waar de heer J. met zijn motor onderuit is gegaan, ontnomen door hoge bosschages.
Aan dezelfde weg is echter wel gelegen een post van de Koninklijke Marechaussee. (…) Mogelijk dat de heer J. de voorzijde van een auto van deze dienst heeft zien staan welke voertuigen qua uitmonstering een grote gelijkenis vertonen met die van de reguliere politie. Mogelijk dat de heer J. een medewerker van deze dienst bij zijn auto heeft zien staan. Op een afstand van 100/200 meter is het naar mijn mening heel goed mogelijk dat een medewerker van de Koninklijke Marechaussee, die immers ook zijn gekleed in een blauw overhemd, is aangezien voor een medewerker van de politie.
Mocht de heer J. inderdaad op de hiervoor omschreven plaats genoemde medewerker hebben waargenomen dan zouden misschien medewerkers van deze dienst meer over genoemde medewerker kunnen meedelen.
Daarnaast wil ik nog opmerken dat het ook heel goed mogelijk geweest zou kunnen zijn dat de door de heer J. waargenomen 'politieman' een medewerker is geweest van een andere regio die aldaar een bezoek bracht.
Voor wat betreft uw vraag nogmaals te achterhalen wie de politiemedewerkers zijn geweest die op de genoemde dag te omstreeks 10.18 uur op de inbraakmelding aan de Amersfoortsestraatweg te Bussum zijn ingegaan, moet ik u meedelen dat ondanks informatie in het korps het niet meer mogelijk is deze medewerkers te achterhalen."
F. nadere Reactie verzoeker
Op 10 november 2003 werd het verslag van bevindingen aan verzoeker toegestuurd. Per e-mailbericht van 11 november 2003 liet verzoeker - voor zover voor het onderzoek van belang - het volgende weten:
"Op pagina (…) (zie Bevindingen, onder E.; N.o.) van het verslag staat in de reactie van de politie dat het ongeval tussen de Koekoeklaan en de Crailoseweg is gebeurd waardoor de agent mijn val nooit heeft kunnen zien. DIT IS PERTINENT ONJUIST. Ik heb altijd gezegd dat ik gevallen ben op de Amersfoortsestraatweg, in de bocht vlak voor het viaduct van de A1. Ik zal een kaartje meefaxen. Deze bocht was wel heel goed zichtbaar voor de agent.
Tevens wil ik er op wijzen dat de politie alleen maar heeft tegengewerkt, namelijk: (…) een ander tijdstip van aangifte doen, een andere plaats van het ongeval, er niets is terug te vinden in de computerbestanden, die belangrijk zijn voor mij zijn."
Achtergrond
I. Artikel 2 Politiewet 1993
"De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven."
II. Wet Politieregisters
Artikel 9:
"1. De beheerder van een politieregister stelt voor het register een reglement vast.
2. De vaststelling geschiedt na overleg met het gezag dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van de politietaak ten dienste waarvan het register wordt aangelegd.
3. Het reglement wordt bekendgemaakt en voor een ieder ter inzage gelegd overeenkomstig de regels bij algemene maatregel van bestuur te stellen."
Artikel 10:
"1. In het reglement moet de werking van het register zijn beschreven.
2. Het reglement bevat ten minste een duidelijke regeling van de volgende onderwerpen:
a. het doel van het register;
b. de categorieën van personen over wie gegevens worden opgenomen, en de soorten van de over hen op te nemen gegevens;
c. de gevallen waarin opgenomen gegevens worden verwijderd;
d. de vernietiging, zodra dit mogelijk is, van verwijderde gegevens;
e. eventuele verbanden tussen het register en enige andere gegevensverzameling;
f. de wijze waarop geregistreerde personen of hun wettelijke vertegenwoordigers kennisneming en verbetering van de over hen opgenomen gegevens kunnen verkrijgen;
(…)"
III. Bedrijfsprocessensysteem (BPS)
Artikel 2:
"1. Het register heeft tot doel de informatievoorziening in het kader van de uitvoering van artikel 2 van de Politiewet 1993 mogelijk te maken en bevat daartoe in het bijzonder de volgende modules:
A. een Meldkamermodule (artikelen 4 tot en met 6), met als specifiek doel het kunnen beschikken over gegevens ten behoeve van:
a. de behandeling van bij het korps binnengekomen meldingen en door korpsleden gemelde incidenten en ondernomen acties in de surveillance- en of andere politiedienst;
b. het overzicht van beschikbare en ingezette surveillance- en andere politie-eenheden.
B. een Gebeurtenissenmodule (artikelen 7 tot en met 9), met als specifiek doel het kunnen beschikken over gegevens ten behoeve van de afhandeling en verantwoording van gebeurtenissen - incidenten en acties - waar de politie, in het kader van haar taakstelling, bij is betrokken of betrokken is geweest."
Artikel 7:
"In het register worden gegevens opgenomen betreffende de volgende categorieën van personen:
a. verdachten;
b. aangevers, melders;
c. getuigen;
d. slachtoffers, benadeelden;
e. betrokkenen bij gebeurtenissen en strafbare feiten;
f. personen ten aanzien van wie een redelijk vermoeden bestaat dat zij betrokken zijn bij het beramen of plegen van strafbare feiten;
g. personen of instanties die worden ingeschakeld bij de uitvoering van de doelstellingen genoemd in artikel 2, eerste lid, onder B;
h. opsporingsambtenaren."
Artikel 8
"…2. Omtrent de in artikel 7, onder g., genoemde categorie van personen worden ten hoogste de volgende soorten van gegevens opgenomen:
a. volledige personalia, A nummer van de GBA en datum;
b. adresgegevens, telefoonnummer en postcode;
c. gegevens omtrent de aard van de te verlenen hulp;
d. gegevens omtrent de door hen verleende diensten.
3. Omtrent de in artikel 7, onder h., genoemde categorie van personen worden ten hoogste de volgende soorten van gegevens opgenomen:
a. volledige personalia;
b. rang, functie en afdelingscode;
c. wachtwoord en autorisatieniveau;
d. vermelding ambtseed of -belofte."
Artikel 27
"1. De gegevens worden uit het register verwijderd wanneer deze niet meer noodzakelijk zijn voor het doel van het register, en zodra mogelijk vernietigd."