De heer X ontvangt een uitkering van het UWV. Er wordt door de Belastingdienst, GGN en de Regionale Belastinggroep beslag gelegd op de uitkering van de heer X. Deze instanties moeten rekening houden met de beslagvrije voet, maar in hun berekening daarvan zitten grote verschillen. Het UWV gaat uit van de laagste beslagvrije voet. De heer X komt daardoor onder het bestaansminimum. Omdat de Belastingdienst de eerste beslaglegger is, gaat al het ingehouden geld daar naartoe. Ook wanneer dat meer is dan de Belastingdienst zelf zou innen gelet op de door de Belastingdienst berekende beslagvrije voet.
De Nationale ombudsman toetst aan het vereiste van goede samenwerking en acht de klacht van de heer X gegrond. Naar het oordeel van de Nationale ombudsman hadden het UWV en de Belastingdienst er samen voor moeten zorgen dat de heer X ten tijde van de beslaglegging kon beschikken over het bestaansminimum.