Verzoeker was getrouwd met mevrouw X. In 2011 sprak de rechter de echtscheiding uit. Enige tijd later bepaalde de rechter dat verzoeker zijn ex-echtgenote alimentatie moest betalen.
Op 26 september 2016 liet het LBIO aan verzoeker weten dat een achterstand in het betalen van de alimentatie was ontstaan. Het LBIO vroeg verzoeker om het achterstallige bedrag alsnog binnen zeven dagen te voldoen.
Verzoeker klaagt er bij de Nationale ombudsman over dat de over de maand oktober 2016 verschuldigde alimentatie in de brief van 26 september 2016 als achterstand is aangemerkt. Dit vindt hij principieel onjuist, omdat er op dat moment nog geen sprake was van een achterstand over de maand oktober 2016. Inmiddels had verzoeker ook een klacht over het feit dat het LBIO zich niet heeft gehouden aan de tijdens de behandeling van zijn klacht gedane toezegging om het dossier aan te houden tot na de uitspraak van de rechter in het kort geding tussen hem en zijn ex-partner.
De alimentatie over de maand oktober 2016 was binnen de in de brief van 26 september 2016 genoemde betalingstermijn van 7 dagen verschuldigd. Dat het LBIO verzoeker in de bijlage bij de brief van 26 september 2016 tevens op de over de maand oktober 2016 verschuldigde alimentatie heeft geattendeerd, is volgens de Nationale ombudsman op zichzelf dan ook niet onjuist. Dit is in lijn met het oordeel van de Nationale ombudsman in eerdere rapporten van 3 september 2002 (2002//268) en van 18 december 2007 (2007/313). In hetgeen verzoeker heeft aangevoerd ziet de Nationale ombudsman geen aanleiding om op dit oordeel terug te komen. Wel merkt de Nationale ombudsman op dat het niet klopt om de over de maand oktober 2016 verschuldigde alimentatie in de bijlage bij de brief van 26 september 2016 onder het kopje "achterstandsberekening" op te nemen en niet te onderscheiden van achterstallige alimentatie. Van een achterstand over de maand oktober 2016 was ten tijde van die brief geen sprake. Gelet hierop, is de Nationale ombudsman van oordeel dat het LBIO door de formulering van de brief van 26 september 2016 in strijd met het vereiste van goede informatieverstrekking heeft gehandeld.
Verder heeft de ex-partner van verzoeker op 8 november 2016 contact met het LBIO opgenomen. Zij liet weten dat de rechter diezelfde dag mondeling afwijzend had beslist op de eis van verzoeker. Vervolgens heeft het LBIO op 14 november 2016 aan verzoeker gevraagd om de achterstand uiterlijk op 18 november 2016 te voldoen. Nu de uitspraak van de rechter pas op 18 november 2016 op schrift is gesteld, had het LBIO naar het oordeel van de Nationale ombudsman echter niet zonder meer mogen uitgaan van de juistheid van de door de ex-partner van verzoeker verstrekte informatie. In het algemeen bestaat het risico dat mondeling verstrekte informatie verkeerd wordt doorgegeven. Daar komt bij dat het LBIO in de brief van 4 november 2016 – waarmee op zijn klacht was gereageerd – aan verzoeker heeft gevraagd om de uitspraak van de rechter zo spoedig mogelijk toe te sturen. Dit wekt de verwachting dat het dossier van verzoeker zou worden aangehouden totdat het LBIO de uitspraak van de rechter op papier had ontvangen. Juist in het licht van de brief van 4 november 2016 had het LBIO ook verzoeker zelf naar de gang van zaken moeten vragen voordat zijn dossier weer werd opgepakt. Door dit niet te doen, heeft het LBIO naar het oordeel van de Nationale ombudsman in strijd met het vereiste van een goede voorbereiding gehandeld.