Verzoeker klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid in de periode van oktober 2000 tot februari 2001 op meldingen van stank- en stookoverlast van hem en zijn familie hebben gereageerd. Hij klaagt er met name over dat zijn meldingen niet voldoende serieus zijn genomen en dat er naar aanleiding daarvan onvoldoende onderzoek is verricht naar de oorzaak van de overlast.
Beoordeling
Algemeen
Verzoeker woont met zijn gezin aan een dijk in de plaats Za. Zijn naaste buren hebben een tuindersbedrijf met kassen. Vanaf september/oktober 2000 tot februari 2001 hebben verzoeker en zijn echtgenote ruim dertigmaal telefonisch contact opgenomen met de politie in Za. met de melding dat hun buren vermoedelijk afvalstoffen verbranden, waarvan verzoekers gezin stank- en rookoverlast ondervindt. Verzoeker voelde zich na de meldingen bij de politie en de gemeente niet serieus genomen en wendde zich met een klacht daarover tot de burgemeester van Za. en een medewerker van de afdeling milieuzaken van de gemeente Za. Na het bericht van de gemeente dat zij niet kan optreden, omdat niet bekend is wie de overlast veroorzaakt, heeft verzoeker zich met zijn klacht tot de chef van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid gewend. De chef van het district, waarbinnen de woning van verzoeker valt, achtte de klacht van verzoeker niet gegrond, aangezien de politie verzoekers meldingen met voldoende zorgvuldigheid had behandeld. Hij merkte tevens op dat diverse onderzoeken naar aanleiding van de meldingen geen strafbare feiten aan het licht hebben gebracht. Verzoeker was het hiermee niet eens en deelde de districtschef mee dat hij niet wilde klagen over het optreden van de politie, maar over het feit dat de overlast voortduurde. Hierop heeft de districtschef verzoeker meegedeeld dat zijn klacht niet een klacht in de zin van de klachtregeling is. Om die reden werd de behandeling van zijn klacht beëindigd. Hierna wendde verzoeker zich tot de Nationale ombudsman.
Ten aanzien van de klacht
1. Verzoeker klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid op de meldingen van overlast hebben gereageerd. Hij is van mening dat de politie hem en zijn gezin niet serieus heeft genomen en zijn meldingen om die reden onvoldoende heeft onderzocht.
2. De korpsbeheerder achtte de klacht niet gegrond, nu de politie naar aanleiding van acht van de dertig meldingen met een surveillanceauto ter plaatse was geweest. Daarbij is op 11 november 2000 een luchtje geroken en op 29 november 2000 een vieze plasticachtige lucht. Beide keren kon niet worden achterhaald waar de lucht vandaan kwam.
3. Politieambtenaar K. heeft tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman verklaard dat meldingen van stank- en stookoverlast binnen het regionale politiekorps Gelderland-Zuid prioriteit 4 hebben. Dat betekent dat de politie voor deze meldingen met een lage prioriteit niet meteen ter plaatse komt. Daarnaast beschikt de politie Za. voor een gebied van 50.000 inwoners (waarin verzoeker woont) in de avonduren over één surveillanceauto. Indien er veel meldingen zijn, die op zichzelf een lage prioriteit hebben, wordt er in het algemeen met betrokkenen gesproken. K. heeft in zijn functie van netwerker naar aanleiding van de meldingen met verzoeker, zijn buren en zijn chef gesproken. Voorts heeft hij buurtbewoners (onder meer andere tuinders) gevraagd naar mogelijke stookoverlast. Deze buurtbewoners bleken geen overlast te hebben. Vervolgens heeft de politie besloten in een bepaalde periode spontane controles uit te voeren. De politie is toen viermaal langs geweest, waarbij er éénmaal een luchtje is geroken, aldus K. Hij gaf tevens aan dat je de omgeving van de woning van verzoeker vanaf de dijk goed kunt overzien. Er werd echter nimmer rook waargenomen. In de maand december 2000 heeft de politie niet op de meldingen van verzoeker gereageerd, omdat dat was afgesproken. Dit had te maken met het feit dat de politie de indruk had dat er niet daadwerkelijk iets aan de hand was, omdat de spontane controles niets hadden opgeleverd. Ten tweede legde verzoeker met zijn meldingen teveel beslag op de telefoonlijn van de meldkamer, aldus de heer K. Voorts zou er in januari 2001 een onderzoek door de gemeente gaan plaatsvinden. Verzoeker was van deze afspraak op de hoogte gesteld door S., de chef van K. Daarnaast had K. aan verzoeker meegedeeld dat hij zich in die periode met nieuwe meldingen tot hem kon richten, zodat ze zouden worden vastgelegd. In januari 2001 is de politie met een ambtenaar van de gemeente bij verzoeker langs geweest. Daarbij is ook een bezoek gebracht aan het bedrijf van de buren. Hierbij werd volgens K. niets strafbaars geconstateerd. Dit is de enige keer dat uitgebreid bij de buren van verzoeker is rondgekeken. De politie heeft niet eerder bij de buren gekeken, omdat er geen rook was waargenomen, zodat daarvoor geen aanleiding was. In februari 2001 is de politie nogmaals op een melding van verzoeker ter plaatse geweest. K. vond het hierna niet meer verantwoord om naar aanleiding van meldingen van verzoeker op te treden. Dit heeft hij zijn chef ook geadviseerd. Volgens de gegevens van de meldkamer heeft verzoeker hierna geen overlast meer gemeld.
Toen zijn schoonmoeder overleed heeft verzoeker wederom aangegeven dat hij overlast ondervond van het verstoken van (afval-)stoffen. Verzoeker had bij de politie aangegeven dat zijn schoonmoeder ten gevolge daarvan was overleden. K. heeft echter van de dienstdoende huisarts, die de doodsoorzaak had vastgesteld, gehoord dat de vrouw was overleden aan ouderdomsverschijnselen. Voorts gaf K. nog aan dat de politie in het vereden heeft aangeboden om te bemiddelen tussen verzoeker en zijn buren. Beide buren wilden hieraan niet meewerken.
4. Betrokken ambtenaar W. (vrijwilliger bij het regionale politiekorps Gelderland-Zuid) heeft verklaard dat hij en zijn collega op 11 november 2000 naar aanleiding van een melding bij verzoeker zijn geweest. Zij roken een lucht, maar konden niet vaststellen welke lucht. Na een gesprek met verzoeker, hebben zij zonder medeweten van de buren op hun terrein rondgelopen. Zij hebben daar geen stookplaats, rook of vuur ontdekt. W. verklaarde dat zij niet hebben gekeken in de kassen, omdat het niet waarschijnlijk is dat een tuinder daar stookt. W., zelf ook tuinder, gaf aan dat stoken in een kas niet goed is voor de planten. Er kwam ook geen rook uit de kassen. Bij de buren hing ook een lucht, maar die hing verderop in het dorp ook. De lucht was bij de buren niet sterker. W. en zijn collega konden de lucht niet thuisbrengen.
Betrokken ambtenaar Re. verklaarde dat hij op 29 november 2000 om 22. 53 uur met een collega nabij de woning van verzoeker is gaan kijken, omdat er om 21.44 uur een melding van stoken was gedaan. Zij hebben vanuit de auto een plasticachtige lucht waargenomen, maar konden niet vaststellen waar deze vandaan kwam. Vanaf de dijk bij de woning hadden zij een goed overzicht. De lucht was redelijk vaag, maar het is niet uit te sluiten dat het vuur al uit was, omdat zij een uur na de melding ter plaats waren. Re. gaf tevens aan dat hij en zijn collega waarschijnlijk niet bij de buren zijn gaan kijken, omdat er sprake was van een structureel probleem, waarbij de gemeente betrokken was. Bovendien was er bij de buren geen rook waargenomen, zodat er, behalve de melding van verzoeker dat de lucht van zijn buren kwam, geen reden was om daar te gaan kijken.
5. Verzoeker heeft tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman verklaard dat het stoken van de afvalstoffen in de avond en nacht plaatsvond. Om die reden heeft hij geen foto kunnen nemen van de rook. Hij heeft voorts verklaard éénmaal rook uit de kassen van de buren te hebben waargenomen. De kachel waarmee zijn buren vermoedelijk stookten heeft hij nooit gezien. Verzoeker heeft tevens aangegeven dat er bij de politie en de gemeente grotere belangen spelen dan het afhandelen van zijn meldingen. Om die reden vermoedt verzoeker dat de gemeente en de politie hem en zijn gezin ontoerekeningsvatbaar willen verklaren (zie bevindingen, onder D.5. en 6.).
6. Voorts is nog van belang dat de gemeente verzoeker heeft bericht dat bij door de politie en de gemeente uitgevoerde controles naar aanleiding van verzoekers meldingen niet is geconstateerd wie de overlast zou veroorzaken. Een controle bij het bedrijf van de buren van verzoeker heeft - zoals reeds in punt 3 is vermeld - niet uitgewezen dat de buren afvalstoffen verbranden. Tevens is uit een onderzoek door de regionaal inspecteur milieuhygiëne Oost te Arnhem op 14 november 2001 naar voren gekomen dat er geen stookplaatsen bij de buren zijn geconstateerd. Aangezien het bedrijf van de buren gebruik maakt van biologische bestrijdingsmiddelen in gesloten koepels, is er volgende de inspecteur geen enkele aanwijzing dat deze bestrijdingsmiddelen buiten het bedrijf worden gebracht. In de boekhouding van de bestrijdingsmiddelen werden ook geen tekortkomingen geconstateerd. Daarnaast gebruikt het bedrijf van de buren geringe hoeveelheden plastic, zodat niet aannemelijk is dat de buren zich hiervan ontdoen door middel van verbranding. De inspecteur concludeerde dan ook dat er geen directe aanleiding was gevonden voor verzoekers klachten (zie bevindingen, onder E. 3.).
7. Ten slotte heeft verzoeker via zijn raadsman twee medische verklaringen van de longarts van zijn echtgenote aan de Nationale ombudsman gezonden. Uit de verklaring van 10 september 2001 is af te leiden dat verzoekers echtgenote voor kortademigheid, hoesten en slijm opgeven bij de longarts is geweest. De longarts constateerde dat deze klachten passen bij astmatische bronchitis, waarbij verzoekers echtgenote een verband heeft gelegd met de luchtverontreiniging in haar woonomgeving. De longfunctie was normaal. Een verband tussen de klachten en de luchtverontreiniging van de buren is niet te bewijzen, maar enige invloed leek de arts niet uit te sluiten. In de medische verklaring van 4 december 2001 concludeerde dezelfde longarts dat er op dat moment een duidelijk ander beeld van de toestand van de longen is ontstaan, dat heel goed kan passen bij de blootstelling via de luchtwegen aan dampen (agentia) buiten. Verzoekers echtgenote krijgt daarvoor een zogenoemde prednisonkuur voorgeschreven (zie bevindingen, onder D. 8. en 9.).
8. De korpsbeheerder heeft over de medische verklaringen nog opgemerkt dat de arts zijn bevindingen stoelt op de verklaringen van verzoekers echtgenote dat zij gezondheidsklachten heeft vanwege de luchtverontreiniging in haar woonomgeving. De arts heeft nimmer zelf waargenomen dat de buren op enig moment stoffen hebben verstookt. Om die reden kan de korpsbeheerder niet tot de conclusie komen dat de politie niet serieus met de klachten van verzoeker is omgegaan. Voorts heeft de korpsbeheerder nog aangegeven dat door de politie en de gemeente in maart 2001 aan verzoeker is meegedeeld dat zijn klachten over stankoverlast voldoende zijn onderzocht en dat zij geen verdere actie zullen ondernemen. Toekomstige meldingen van verzoeker zouden wel worden vastgelegd in het bedrijfsprocessensysteem BPS. Na 20 maart 2001 zijn er nog twintig meldingen van verzoeker en zijn vrouw vastgelegd, waarvan de laatste op 30 september 2002 (zie bevindingen, onder H.).
9. De Nationale ombudsman stelt allereerst vast dat de meldingen van verzoeker betrekking konden hebben op het buiten het bedrijf van zijn buren verbranden van afvalstoffen, hetgeen strafbaar is op basis van de algemeen plaatselijke verordening van Za. en op grond van artikel 10.1 Wet milieubeheer (zie achtergrond, onder 1., 2. en 3.). In beginsel dient de politie derhalve op te treden na de melding van dergelijke (mogelijk ernstige) feiten. Voorts is de Nationale ombudsman van oordeel - op basis van de correspondentie van verzoeker, zijn toelichting hierop tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman, de door politieambtenaar K. afgelegde verklaring en door hem overgelegde brieven van de hand van verzoeker en zijn buren - dat de meldingen van verzoeker ook te maken hebben met het feit dat hij reeds jarenlang in onmin leeft met zijn buren. In dat geval dient het accent van politieoptreden in beginsel te liggen op preventie en hulpverlening, waardoor wellicht in een vroeg stadium erger kan worden voorkomen. De mogelijkheden van de politie om deze taak uit te voeren zijn echter niet onbeperkt. Bij het nemen van een beslissing om wel of niet te reageren op een melding of een verzoek van een burger om controle of bijstand, dient de politie prioriteiten te stellen. Zij dient daartoe een aantal factoren tegen elkaar af te wegen, zoals de ernst en de spoedeisendheid van de betreffende melding of het verzoek, de capaciteit van de politie op dat moment, het aantal overige meldingen en het belang daarvan en de overige werkzaamheden. Indien het conflict na en ondanks herhaalde bemiddelingspogingen echter toch escaleert en er sprake is van strafbare feiten, of althans een naar objectieve maatstaven gemeten redelijk vermoeden van het plegen van strafbare feiten, dan behoort het ook tot de taak van de politie om repressief op te treden en naar aanleiding van een door één van de bij het conflict betrokken gedane aangifte een behoorlijk onderzoek in te stellen. Aan de officier van justitie is dan de beslissing of daadwerkelijk tot vervolging zal worden overgegaan.
10. De politie heeft bij haar reactie op de klacht over de betreffende periode een dertigtal mutaties overgelegd, waarin is vermeld dat verzoeker of zijn vrouw hebben aangegeven dat er afvalstoffen werden verstookt (al dan niet door de buren). De Nationale ombudsman stelt vast dat de politie - zoals K. heeft aangegeven - in acht gevallen (waarvan viermaal spontaan) ter plaatse is geweest, waarbij zij tweemaal een (plastic) lucht(je) heeft geroken, maar niet kon vaststellen waar dit vandaan kwam. Politieambtenaar K. heeft tevens gesprekken gevoerd met verzoeker, zijn buren en omwonenden, hetgeen geen indicaties heeft opgeleverd voor het plegen van strafbare feiten. Voorts is de politie samen met de gemeente éénmaal uitgebreid bij het bedrijf van de buren gaan kijken (eerder hadden politieambtenaren op 11 november 2000 oppervlakkig op het terrein van de buren rondgekeken), waarbij niets strafbaars werd geconstateerd. Daarna heeft de politie samen met de gemeente besloten geen actie meer te ondernemen bij een melding van verzoeker of zijn vrouw. Betrokken ambtenaar K. heeft aangegeven dat de politie ooit aan verzoeker en zijn buren heeft aangeboden om te bemiddelen, welk aanbod door beide buren zou zijn afgeslagen. Uit twee brieven van verzoeker en zijn buren van januari 2001 (verstrekt door K., zie bevindingen, onder E. 4.) blijkt dat verzoeker geen prijs stelde op communicatie met zijn buren over de wijze waarop zij met elkaar omgaan.
11. De Nationale ombudsman stelt voorts vast dat verzoeker geen enkel bewijs van het stoken heeft kunnen leveren. De medische verklaringen van de longarts geven weliswaar aan dat de gezondheid van verzoekers vrouw in de periode van september 2001 tot december 2001 is verslechterd en dat dit mogelijk is ontstaan doordat zij is blootgesteld aan het inademen van dampen. De arts heeft echter niet vastgesteld dat zich deeltjes van schadelijke stoffen in haar longen bevonden, waardoor haar gezondheid is verslechterd. Hij kon slechts afgaan op haar mededelingen hierover. Voorts geeft de medische verklaring van september 2001 aan dat de longfunctie op dat moment normaal was, terwijl de vrouw van verzoeker toen al in de laatste maanden van 2000 en begin 2001 veelvuldig zou zijn blootgesteld aan (volgens verzoeker) schadelijke stoffen.
12. De Nationale ombudsman is van oordeel dat de meldingen van verzoeker - gelet op de aard ervan en het feit dat deze niet altijd in de richting van zijn buren wezen - zich niet zozeer leenden voor bemiddeling tussen hem en zijn buren. Het was derhalve juist dat de politie heeft gekozen voor mogelijk strafrechtelijk of (via de gemeente) bestuursrechtelijk optreden. Op grond van het hiervoor in punt 11. vermelde acht hij de wijze waarop de politie verzoekers meldingen heeft onderzocht voldoende. Voor het constateren van strafbare feiten was het - gelet op de regelgeving - noodzakelijk dat er vuur of rook werd geconstateerd, dan wel dat er een stookplaats werd aangetroffen. De politie is echter achtmaal bij de woning van verzoeker en tweemaal op het terrein van de buren gaan kijken en heeft geen strafbare feiten kunnen constateren. Verzoeker heeft zijn meldingen bovendien niet kunnen staven met bewijs. Voorts is later bij een onderzoek van de inspecteur Milieuhygiëne Oost te Arnhem ook niet gebleken dat de buren afvalstoffen zouden verbranden. Op grond van het voorgaande concludeert de Nationale ombudsman dat de politie serieus aandacht heeft besteed aan verzoekers klachten. Het resultaat van het onderzoek kon bovendien leiden tot de beslissing van de politie om niet meer op soortgelijke meldingen van verzoeker te reageren.
De onderzochte gedraging is derhalve behoorlijk.
13. De Nationale ombudsman merkt voorts nog het volgende op.
Volgens de raadsman van verzoeker had de politie bij de buren moeten binnentreden, toen zij een vieze plasticachtige lucht roken, aangezien het verbranden van plastic volgens de milieuwetgeving is verboden en verzoeker hierover al meermalen had geklaagd. Bovendien kwam de politie niet meteen na de melding ter plaatse en zou het reukvermogen van veel mensen laag zijn. De Nationale ombudsman volgt deze redenering niet. Het ruiken van een plasticachtige lucht in de omgeving van het huis van verzoeker is op zichzelf geen reden om bij de buren te gaan kijken, als niet vast te stellen is waar de lucht vandaan komt. Het is bovendien niet aannemelijk dat de buren plastic zouden verbranden in één van hun kassen of woonhuis, aangezien dat voor de gewassen of henzelf schadelijk zou zijn. De vaststelling dat de politie niet meteen ter plaatse is gekomen na een melding van verzoeker is op zichzelf juist. De Nationale ombudsman acht dit echter met het oog op de gestelde prioriteiten in combinatie met de beschikbare capaciteit bij de politie te Za. niet onredelijk. Dit geldt temeer nu er op andere wijze en in ander verband wel aandacht is besteed aan de meldingen van verzoeker.
14. Uit een analyse van de meldingen van verzoeker komt naar voren dat politieambtenaar K., netwerker in het woongebied van verzoeker, naar aanleiding van de meldingen onder andere contact heeft opgenomen met een medewerkster van een stichting voor geestelijke gezondheidszorg, waarmee verzoeker in het verleden contact had, met het voorstel om een gesprek met verzoeker, de politie en de medewerkster te arrangeren. Er heeft tevens een gesprek over de toestand van verzoeker plaatsgevonden tussen de burgemeester, de gemeente, de huisarts van verzoeker en de politie. De huisarts zou in dit gesprek hebben aangegeven dat het voor verzoeker prettig zou zijn als er serieus op zijn klachten zou worden gereageerd. Op basis van de analyse is vervolgens echter de conclusie getrokken dat de bemoeienis van de politie met verzoeker dient te stoppen. Voor het aanhoren van de familie van verzoeker moet de geestelijke gezondheidszorg maar in beweging komen, aldus K. in zijn analyse.
K. gaf tijdens het onderzoek door de Nationale ombudsman aan dat het zijn bedoeling was om de problemen van verzoeker in een gesprek met een medewerkster van de stichting, verzoeker en hemzelf op te lossen. Soortgelijke gesprekken hadden eerder plaatsgevonden wegens problemen met de buren. Het was zijn bedoeling de familie van verzoeker te helpen. Daarnaast blijkt uit een rapport van S., de chef van K., dat voornoemde stichting voor geestelijke gezondheidszorg niet wilde meewerken aan een verzoek van de politie en de gemeente Za. om verzoekers probleem aan te pakken. De burgemeester van Za. heeft daarop nog contact opgenomen met een andere organisatie voor geestelijke gezondheidszorg (GGZ) voor het verzorgingsgebied de regio Zuid-Gelderland met de vraag of de familie van verzoeker een gevaar is voor zichzelf of voor de omgeving.
De Nationale ombudsman overweegt hieromtrent het volgende.
De politie kon de klachten van verzoeker niet wegnemen door strafrechtelijk op te treden, omdat er geen strafbare feiten waren geconstateerd. De Nationale ombudsman acht het te prijzen dat de politie heeft getracht een andere oplossing voor verzoekers probleem te zoeken. Het ligt daarbij voor de hand dat de politie contact heeft gezocht met de huisarts van verzoeker en een maatschappelijk werkster, met wie eerder gesprekken waren gevoerd. De Nationale ombudsman is voorts van oordeel dat de vraag van de burgemeester van Za. - voor zover deze als niet passend moet worden beschouwd - niet aan de politie kan worden toegerekend.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid (de burgemeester van Nijmegen), is niet gegrond.
Onderzoek
Op 22 februari 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer H. te Zuilichem, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid. Aangezien verzoeker de politie bij brieven van 13 en 17 februari 2001 van zijn klacht op de hoogte had gesteld, heeft de Nationale ombudsman verzoeker laten weten dat hij zich wederom tot hem kon wenden als hij niet binnen uiterlijk tien weken een reactie van de politie had ontvangen of als hij een reactie zou ontvangen waarmee hij het niet eens was. Verzoeker wendde zich bij brief van 20 april 2001 wederom tot de Nationale ombudsman, omdat hij zich niet kon vinden in de reactie van de politie. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid (de burgemeester van Nijmegen), werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel optreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Arnhem over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Voorts werd aan de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om op de klacht te reageren. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen of aan te vullen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoeker en zijn gezin wonen aan een dijk naast buren met een tuindersbedrijf. Vanaf eind september/ begin oktober 2000 tot februari 2001 hebben verzoeker en zijn vrouw vele malen telefonisch contact opgenomen met de politie van hun woonplaats met de melding dat er vermoedelijk door hun buren afvalstoffen werden verstookt, waarvan zij rook- en stankoverlast ondervonden. Naar de mening van verzoeker reageerde de politie niet op de meldingen en werden hij en zijn gezin niet serieus genomen. Om die reden heeft hij zich bij brief van 19 november 2000 tot de burgemeester van zijn woonplaats gewend. Ook schreef hij een brief aan een medewerkster van de afdeling milieuzaken van zijn gemeente.
2. Bij brief van 17 januari 2001 berichtte de gemeente verzoeker onder meer het volgende:
"Klachten afvalverbranding
Door u is in de afgelopen maanden, vanaf omstreeks begin november 2000, meermaals bij politie, gemeente en milieuklachtencentrum van de Provincie melding gemaakt van geuroverlast, vermoedelijk veroorzaakt door de verbranding van plastic, in de avond en nacht.
Tot op heden is bij de door de politie en gemeente uitgevoerde controles niet geconstateerd door wie deze overlast veroorzaakt wordt. Bij de controles door de gemeente en politie is de door u gemelde regelmatige geuroverlast ook niet vastgesteld.
Een controle door medewerkers van onze gemeente bij het door u als mogelijke veroorzaker aangewezen bedrijf heeft ook niet uitgewezen dat dit bedrijf afvalstoffen verbrandt.
Onzerzijds is ook navraag gedaan over geuroverlast bij een aantal omwonenden. Door één omwonende is aangegeven dat enkele weken geleden, bij een tuinderij gevestigd aan de (…), bedrijfsafval (vermoedelijk ook plastic) werd verstookt. Naar zijn mening was dit echter een éénmalig incident. Door ons zal hier vanzelfsprekend nog aandacht aan worden besteed. U heeft echter aangegeven zeer regelmatig overlast te ondervinden. De oorzaak hiervan is ons niet duidelijk. Zoals al meermaals telefonisch aangegeven, kan pas wanneer daadwerkelijk een overtreding wordt geconstateerd, door ons tegen de veroorzaker worden opgetreden."
3. Op 17 februari 2001 schreef verzoeker onder meer het volgende aan de chef van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid:
"Naar aanleidingen van jarenlange bedreigingen, intimidaties, nodeloze uitlokkingen en treiterijen per telefoon en nachtelijke bezoeken aan ons adres al gedurende 12 jaren, worden wij de laatste 5 maanden verrast met op willekeurige tijden verbranden van voor ons onbekende stoffen zoals rook van vermoedelijk resten van chemicaliën en of landbouwgiffen, die wij noodgedwongen ongewild moeten inademen, daar die vermoedelijk nabij onze woning met opzet in het milieu gebracht worden.
Ten einde raad vraag ik u vriendelijk hier enige bestuursdwang uit te oefenen, daar door ons gedurende die maanden gepoogd is dit onder de aandacht van de Gemeente en Politie Za. te brengen die naar haar zeggen genoeg heeft gecontroleerd, zonder dat dit voor ons enige verbetering heeft gebracht en tot ons verdriet nog steeds voortduurt.
Wij betreuren het dan ook ten zeerste, dat men aan de betrouwbaarheid van onze meldingen twijfelt, en wilden langs deze weg u wijzen op misvattingen en toevallige omstandigheden die men dan bij deze controles heeft aangetroffen. Daar door ongeloof en misvatting over onze gezondheid wij misschien verkeerd ingeschat worden en twijfels over onze geloofwaardigheid willen wij toch hier duidelijk maken dat deze zaak toch eens door een andere bril bekeken zou moeten worden en dat de waarheid in deze ver te zoeken is. Daar wij verklaren dat deze overlast wel degelijk bestaat, en als dit doorgang vindt wij hier aan kunnen overlijden, als hier niet daadwerkelijk ingegrepen wordt."
4. Verzoeker schreef de Nationale ombudsman in zijn brief van 18 februari 2001 onder meer het volgende:
"Na aanleiding van steeds maar weer te pogen Politie en Gemeente Za. te overtuigen en op de hoogte te brengen van ernstige strafbare zaken gepleegd door anderen vermoedelijk gericht tegen ons gezin. Deze vormen de laatste 5 maanden een zodanige bedreiging dat de kans bestaat dat wij hier zwaar letsel of erger aan over kunnen houden, daar deze bedreigingen bestaan uit het vermoedelijk verbranden van afvalstoffen bestaande uit pvc, plastic, resten van landbouwgiffen en chemicaliën op willekeurige tijden, die wij dan noodgedwongen moeten inademen daar dit gebeurt dicht bij onze woning. Gezien het aantal meldingen aan het adres van Politie, (zo ongeveer 45 in vanaf oktober tot heden) bij een gering aantal bezoeken ter plaatse alhier, (zo'n vier bezoeken Politie en drie van afdeling milieu) vragen wij ons af gezien de uitspraken hieromtrent of hier wel de juiste handelingen zijn verricht? Gelet op de ernst van deze zaak en de houding van de Politie en Gemeente in deze wilden wij hier in ieder geval duidelijk maken dat door ongeloof of vooroordeel ten opzichte van onze betrouwbaarheid en onze gezondheid geen onderscheid gemaakt zou mogen worden! Daarom zou de gehele affaire eens door een andere bril moeten worden bezien, zodat de waarheid in deze hopelijk eens een kans krijgt. Zolang voornoemde politie en Gemeente vast blijft houden aan hun standpunten in deze en afgaat op roddel en valse aangiften zal deze zaak niet opgelost worden, en zullen er ongetwijfeld slachtoffers bij te betreuren zijn, zoals helaas altijd het geval is. (Als het kalf verdronken is dempt men de put).
Gezien de jarenlange bedreigingen, per telefoon, zonder toestemming betreden van ons erf, in de nacht, de verdwijningen en vergiftigingen van onze dieren, uitlokkingen van strafbare feiten (zodat ik onschuldig schuldig aan iets strafbaars zou worden) het stelen van sleutels uit onze deuren, etc, etc, gedurende 12 jaar. Daarom betwijfelen wij het juiste inzicht van de gemeente en Politie die daar ook in het verleden ook tot vervelens toe op de hoogte gebracht zijn. Tot ons grote verdriet stierven er op ons perceel maar liefst 55 sier- en tortelduiven vermoedelijk door het inademen van voornoemde stoffen in de afgelopen 5 maanden ook hierin kon men niets voor ons betekenen.
Daar wij ons zeer in de steek gelaten voelen vragen wij u hiervoor u aandacht temeer daar wij in het verleden talloze vruchteloze gesprekken hebben gevoerd met burgemeester, wethouder en politie die echter totaal niets hebben opgeleverd, maar dat wij heden in een voor ons levensbedreigende situatie zijn beland!"
5. De gemeente deelde verzoeker bij brief van 2 maart 2001 onder meer het volgende mee:
"Op 13 februari 2001 heeft tussen de politie en de gemeente een evaluatiegesprek plaatsgevonden inzake uw herhaaldelijke klachten over afvalverbranding en de hiervan door u en uw familie ondervonden stankoverlast. Hierover berichten wij u het volgende.
Door u zijn vanaf november 2000 tot heden zeer regelmatig klachten bij de gemeente geuit ten aanzien van stankoverlast vermoedelijk veroorzaakt door afvalverbranding. Meermaals is door u ook de veronderstelling geuit dat deze overlast veroorzaakt zou worden door een naburig bedrijf.
Bij diverse controles ter plaatse door politie en gemeente kon de door u gemelde stankoverlast niet worden vastgesteld. Weliswaar is een enkele maal wel een geurvlaag waargenomen (door de waarnemers omschreven als muf, vies plasticachtig, kuilgrasachtig, weeïg) maar werd zeker geen brandlucht waargenomen. Onzerzijds is ook een tweetal maal een onaangekondigde controle bij het naburige bedrijf uitgevoerd, waarvan één in de avonduren direct nadat uwerzijds klachten werden geuit. Hierbij zijn geen waarnemingen gedaan die wijzen op het verstoken van (afval-)stoffen. Wij hebben dan ook geen aanleiding om te veronderstellen dat de door u ondervonden regelmatige stankoverlast wordt veroorzaakt door het naburige bedrijf. Ons is bij de controles overigens ook niet gebleken dat er voor de gezondheid gevaarlijke stoffen in de buitenlucht aanwezig zijn.
Geconcludeerd moet worden dat wij geen duidelijke oorzaak kunnen vinden voor uw klachten. Derhalve kunnen wij dan ook geen (handhavings-)actie ondernemen. Wij zijn van mening dat de door u geuite stankklachten door ons in voldoende mate zijn onderzocht. Wij beschouwen uw klachten inzake het verstoken van afvalstoffen als afgehandeld en zullen vanuit onze afdeling Bouw- en milieuzaken geen actie meer ondernemen."
6. Verzoeker schreef de burgemeester van zijn gemeente bij brief van 7 maart 2001 het volgende:
"Naar aanleiding van uw besluit d.d.15 februari 2001 genoemd in Uw brief van 2 maart 2001 kenmerk (…), wilde ik alsnog een poging wagen u uit te leggen dat er wel degelijk in het geniep op willekeurige tijden verbranden van en in het milieu brengen van vermoedelijk kwalijke stoffen sprake is, zodat wij die dan tegen onze wil in moeten inademen, door dat deze stoffen op en in ons huis aanwezig blijken te zijn. Het spijt ons dan ook ten zeerste dat sommige van Uw medewerkers hoogst waarschijnlijk steeds bij hun controles alhier op een verkeerd moment aanwezig waren, of anders, tot de conclusie zijn gekomen, dat er hier iets niet aan de hand was of is.
Daarom betreuren wij het ten zeerste dat al onze meldingen en moeite in deze door uw medewerkers de geloofwaardigheid van ons in twijfel wordt getrokken, of als onwaarheid wordt gezien.
Hiermede wilden wij dan ook bezwaar maken tegen uw besluit om hier verder geen aandacht meer aan te schenken, temeer daar wij het vermoeden hebben dat voornoemde stoffen moedwillig in het milieu gebracht worden. Daar u naar onze mening een ernstige inschattingsfout begaat om deze voornoemde klachten te bagatelliseren en ons van verdere hulp te onthouden. Wilt u zich echter wel realiseren dat als dit leidt tot letsel of erger de gevolgen voor ons gezin niet zijn te overzien. Daar wij ons in deze zaak zwaar miskend voelen doordat u of uw medewerkers aan onze geloofwaardigheid twijfelen door misschien eventuele vooroordelen of zelfs valse aangiften of klachten door derden, voelen wij ons door betrokkenen met de rug tegen de muur gezet, en vinden wij het ronduit schandalig dat de veroorzaker nog steeds hiermede door kan gaan en het op dit moment nog steeds voortduurt.
Gezien, het sterven van tot nu toe 57 duiven alhier in de laatste maanden Gemeente en Politie volkomen koud laat plaatsen wij toch vraagtekens bij het wel of niet serieus nemen van ons probleem waar wij ongewild mee te maken krijgen.
Daarom als het niet het geval is, zou het misschien in uwer positie beter zijn misschien wat positiever over ons gezin te denken en te doen oordelen, daar wij het een grof schandaal vinden dat wij na maandenlang aangeven van overlasten in deze min of meer door u op dood spoor gezet worden en deze vorm van langzame vermoedelijke vergiftiging zijn doorgang kan vinden. Ook dit kan u weer in twijfel trekken maar wij vragen vriendelijk doch dringend alles nog eens door een andere bril te willen bezien en hopen wij dat de waarheid in deze zaak nog eens een echte kans krijgt.
Ook vragen wij u of het voor ons geen goed recht is voor onze levens en dus ook voor onze gezondheid op te komen? Of moeten wij soms bij uw medewerkers smeken en bidden om een klein beetje fatsoen en respect?"
7. De chef van het politiedistrict waaronder verzoeker valt deelde hem bij brief van 23 maart 2001 onder meer het volgende mee:
"De klacht is in de ontvangstbevestiging door de klachtencoördinator als volgt samengevat:
- Aan de door u in uw woonomgeving ondervonden rook- en andere overlast wordt door de plaatselijke politie geen of onvoldoende aandacht besteedt.
- Politiebemoeienissen hebben tot op heden niet het gewenste resultaat opgeleverd, daar uw klachten als onbetrouwbaar gekwalificeerd worden.
Uw klacht is door de heer S., groepschef in het rayon Bom. op 20 maart jl. met u besproken.
In dit gesprek hebt u aangegeven dat uw brief d.d. 28 februari 2001 niet was bedoeld als klacht tegen het politieoptreden. De heer S. heeft u uitgelegd, dat diverse onderzoeken die naar aanleiding van uw meldingen door de politie (veelal in samenwerking met de gemeente) zijn ingesteld, geen strafbare feiten aan het licht hebben gebracht.
Tevens heeft hij met u afspraken gemaakt hoe in de toekomst met uw klachten over rook- en andere overlast wordt omgegaan.
Overigens acht ik uw klacht ongegrond, omdat uit de mij uitgebrachte rapportage blijkt, dat uw meldingen door de politie in het verleden met voldoende zorgvuldigheid zijn behandeld."
8. Verzoeker reageerde bij brief van 28 maart 2001 op de brief van de districtschef. Deze brief houdt het volgende in:
"Langs deze weg wilde ik bezwaar maken tegen uw beslissing kenbaar gemaakt in uw schrijven van d.d. 25 mei 2001 kenmerk (…) waarin U stelt dat de klacht voldoende is afgehandeld.
Daar ik al eerder in een gesprek met de heer S. heb verklaard geen klachten had wat betreft het politieoptreden als zodanig maar wel dat de overlast, in de vorm van 's nachts stoken e.d. tot op heden tot onze spijt nog steeds zijn voortgang kan vinden, zodat onze gezondheid gevaar loopt als daar niet daadwerkelijk tegen opgetreden wordt, temeer wanneer dit echter gebeurt op een gemelijke manier, zodat wij dit nu al geruime tijd tegen onze wil in moeten inademen, en als gezin hierdoor al de nodige problemen hiervan hebben ondervonden, zoals benauwdheid, van onze moeder in de afgelopen 6 maanden van haar leven daar zij heden ter aarde is besteld.
Overigens heb ik nooit beweerd dat mijn meldingen door uw medewerkers onzorgvuldig zijn behandeld, zoals U in U schrijven stelt.
Het spijt ons dan ten zeerste u te moeten mededelen niet akkoord te gaan met uw afdoeningsbericht."
9. De districtschef deelde verzoeker vervolgens bij brief van 5 april 2001 het volgende mee:
"Zoals ik u in het afdoeningsbericht over deze klacht reeds heb medegedeeld, ben ik van mening dat het optreden van de medewerkers van het rayon Bom. zorgvuldig is geweest. Tevens blijkt uit de rapportage van de heer S., dat er met u afspraken zijn gemaakt over de manier waarop de politie met uw meldingen van rook- en stankoverlast omgaat.
U schrijft in uw brief dat uw ongenoegen niet het politieoptreden betreft, doch het feit dat de door u ervaren rook- en stankoverlast blijft voortduren.
Uit diverse rapportages blijkt mij, dat u hiervan in het verleden vele malen melding hebt gemaakt. Bij geen van de onderzoeken naar deze overlast zijn er strafbare feiten geconstateerd. Waar er echter geen strafbare feiten worden geconstateerd, kan er ook niet tegen worden opgetreden. Desondanks blijft u van mening dat uw klacht, namelijk het voortduren van deze overlast, onvoldoende is afgehandeld.
Nu u, zowel in het gesprek met de heer S. als in uw brief van 28 maart jl. schrijft, dat uw klacht niet het politieoptreden betreft, is hier geen sprake van een klacht in de zin van de Klachtenregeling en wordt de behandeling beëindigd."
10. Bij brief van 20 april 2001 schreef verzoeker de Nationale ombudsman het volgende:
"Heden 20 april 2001, ontvang ik weer een afdoeningsbericht dvd 2001/3 gedateerd 5 april 2001.
Daar men stelt dat er na mijn meldingen geen strafbare feiten zijn geconstateerd door een van hun medewerkers, maak ik hier ernstig bezwaar tegen de juistheid hiervan bv. dat door een melding van mij op 11 november 2000 om 22.00 uur 2 agenten bij mij verschenen die wel degelijk rookoverlast in een erge mate constateerden en vertelden hier direct een rapport van te zullen maken!
Tevens dat vanaf september 2000 tot april 2001 er door ons meer als 60 oproepen en klachten aan meldkamer 0900-8844 zijn geweest met nagenoeg geen gevolg of actie hunnerzijds, in tegenstelling men in die afdoening schrijft!
Ook was men bij de vele bezoeken van ons aan het bureau niet erg duidelijk, om maar niet te spreken van onwaarheden hieromtrent.
Hopende op een antwoord met uw inzicht in deze temeer dat men stelt dat hier geen klacht in de zin van een klachtenregeling betreft?"
B. Standpunt verzoeker
Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht en wordt nader toegelicht onder de punten A.3., 4., 6., 8. en 10.
C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid
1. De korpsbeheerder reageerde bij brief van 18 oktober 2001 op de klacht van verzoeker. Deze brief houdt onder meer het volgende in:
"Sinds begin 1998 heeft de plaatselijke politie bemoeienis met de familie H., wat geleid heeft tot een totaal van 73 mutaties in het BPS-systeem, die o.a. betreffen hulpverlening burger, overlast, vernielingen, stank- en rookoverlast, en bemiddelingen.
Gedurende de periode van oktober 2000 tot 2 februari 2001 zijn in totaal 30 meldingen binnengekomen die betrekking hadden op stank- en rookoverlast. In 8 van de 30 meldingen heeft een politiesurveillance op de melding gereageerd, te weten:
11-11-2000 mutatie (…) Melding dat er gestookt wordt, mogelijk plastic. Ter plaatse een luchtje geroken, maar niet thuis kunnen brengen waar dit vandaan kwam.
17-11-2000 mutatie (…) Melding van een brandlucht. Ter plaatse gaan ruiken en niets waargenomen. Later nogmaals geroken door andere collega's maar ook nu niets.
28-11-2000 mutatie (…) Melding verbranden plastic. Ter plaatse geroken, niets geconstateerd.
29-11-2000 mutatie (…) Melding ruiken dat plastic in brand wordt gestoken. Ter plaatse geroken. Er hing een vieze lucht in de buurt van perceel (…). Geen houtlucht, iets plasticachtig. Niet geconstateerd waar dit vandaan kwam.
03-01-2001 mutatie (…) Melding zeer erge stankoverlast. Ter plaatse geen rook of stankoverlast waargenomen.
29-01 -2001 mutatie (…) Melding stankoverlast. Ter plaatse geroken en alleen kuilgras geroken.
30-1-2001 mutatie (…) Melding stankoverlast. Meerdere meldingen. M., afdeling milieu gemeente Za., gebeld. Samen met M. ter plaatse. In de omgeving van de woning, boven- en onderwinds, geen vreemde luchten. Dicht bij de woning wel een muffe lucht, in de woning een muffe lucht en de lucht van vogels. Onderzoek in de kas van Ma. (= buren) leverde ook niets op. (De netwerker voegde hieraan toe dat de woning van Ma. op dat moment benedenwinds lag waardoor de overlast dus tegen de wind in gekomen zou moeten zijn.)
- 02-02-2001 mutatie (…) Melding stankoverlast, vermoedelijk gif. Buren zijn al naar binnen. Ter plaatse gaf H. aan dat er vreemde luchten hingen. Door de politiemensen niet waar kunnen nemen. Hij begon ook weer over dode duiven, nu al 32 stuks.
De heer H. heeft om de in de eerste alinea vermelde reden ook bij de plaatselijke politie een klacht ingediend. In een gesprek met de klachtbemiddelaar gaf de heer H. aan dat de klachtbrief niet bedoeld was als klacht tegen het politieoptreden. Afgezien daarvan achtte de districtschef, op grond van de uitgebrachte rapportages waaruit bleek dat de diverse onderzoeken naar aanleiding van de meldingen door de politie ingesteld (veelal in samenwerking met de gemeente), geen strafbare feiten aan het licht hebben gebracht, de klacht ongegrond.
Omdat de heer H. zijn klacht vervolgens niet aan mij ter beoordeling heeft voorgelegd heb ik daarover geen uitspraak kunnen doen. Gezien het klachtendossier en de overige mij ter beschikking gestelde stukken conformeer ik mij aan de zienswijze van de districtschef Tweestromenland. Ik ben daarom van mening dat het optreden van de politie in deze juist is geweest."
2. Bij de reactie van de korpsbeheerder is een analyse met conclusies over de meldingen van verzoeker gevoegd. Deze analyse is opgesteld door politieambtenaar K. (netwerker in het gebied waarin verzoeker woont) en bevat onder meer de volgende gegevens:
"Het is een hele lijst die betrekking heeft op de stook problematiek. Het opvallende hieraan is dat de meldingen pas in oktober 2000 gaan beginnen.
Gedurende de periode van oktober 2000 tot 2 februari '01 zijn er bij de politie in totaal 30 meldingen binnen gekomen die betrekking hadden op stook/stank overlast.
Opvallend hierbij is dat gedurende een tweetal perioden dat de familie H. wist dat er bij melding een controle van de gemeente en de politie zou komen slechts drie meldingen zijn geweest.
Daarnaast is er gedurende de periode van 20 tot en met 29 november van de zijde van de politie een spontane controle gehouden. Hiertoe is viermaal de omgeving van de woning van de familie H. bezocht. Hierbij is slechts eenmaal de lucht geroken van een stinkende oliekachel. Nimmer is er rook overlast geconstateerd.
In 8 van de in totaal 30 meldingen is er een auto van de politie ter plaatse geweest. In de gevallen dat men ter plaatse is geweest, zijn de mutatienummers vetgedrukt. Door de betreffende politie mensen is het volgende geconstateerd:
02-02-01 mutatie (…) Ter plaatsen zijn geen vreemde geuren waargenomen.
30-01-01 mutatie (…) Ter plaatsen een onderzoek ingesteld met M. van de gemeente Za. Alleen een muffe lucht rond en in de woning geroken. Een onderzoek bij de buren, Ma., leverde niets op. Deze woning lag op dat moment benedenwinds, dus zou de overlast tegen de wind in gekomen moeten zijn.
29-01-01 mutatie (…) Alleen de geur van kuilgras waargenomen.
03-01-01 mutatie (…) Niets waargenomen
29-11-00 mutatie (…) Vieze lucht waargenomen, mogelijk iets plasticachtigs. Niet waar te nemen waar dit vandaan kwam.
28-11-00 mutatie (…) Geen stooklucht waargenomen
17-11-00 mutatie (…) Geen stooklucht waargenomen
11-11-00 mutatie (…) Niet nader omschreven luchtje aangetroffen, niet bekend geworden waar dit vandaan kwam.
Uit het vorenstaande kan geconcludeerd worden dat slecht eenmaal een vieze plasticachtige lucht geroken is en eenmaal een niet nader omschreven luchtje.
Nimmer is geconstateerd dat de overlast veroorzaakt werd door de buren, Ma., dit in tegenstelling tot datgene wat de familie H. beweert.
Gesteld kan worden dat er in veel mindere mate sprake is van overlast als de melders willen doen geloven.
Omdat een en ander mij deed denken aan eerdere bemoeienissen die ik met de familie H. heb gehad, werd er contact opgenomen met mevrouw L. van de A., daar dit de begeleidster was van de familie. Dit telefoongesprek was op 3 januari 2001 en toen kon en wilde mevrouw L. niet te veel zeggen omdat dit de relatie tussen haar en de patiënt zou schaden. Haar wel onze bevindingen tot dan toe aangegeven en voorgesteld om nog maar eens een gesprek te hebben zoals we ook in het verleden hadden gehad.
De toestand van de heer H. is eveneens ter sprake geweest in een gesprek tussen de burgemeester, gemeente, huisarts en politie. Hierbij gaf de huisarts aan geen reden te zien tot ingrijpen. Tevens gaf hij aan dat het voor zijn patiënt prettig zou zijn als er serieus op zijn klachten gereageerd zou worden.
Gelet op het vorenstaande kan ik geen andere conclusie trekken dan dat de bemoeienis van de politie in deze dient te stoppen, ook al staat dit lijnrecht tegenover de gedachtegang van de huisarts.
Als men de familie H. steeds weer wil aanhoren, moet in mijn optiek de geestelijke volksgezondheid maar in beweging komen.
Ik ben van mening dat een en ander in een gesprek aan de familie H. duidelijk gemaakt moet worden en dit gesprek dient dan gevoerd te worden door de groeps- c.q. rayonchef, al dan niet in het bijzijn van de netwerker."
3. Bij de reactie van de korpsbeheerder was tevens een rapport van de heer S. gevoegd van 7 februari 2001. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:
"Sinds januari 1998 hebben wij bemoeienis met de fam. H. Tot op heden hebben we 73 BPS-mutaties op dit adres. De mutaties betreffen o.a. hulpverlening burger, overlast, vernielingen, stank- en rookoverlast, en bemiddelingen. De fam. H., bestaande uit man, vrouw en invalide dochter, zijn allen onder behandeling bij A. in 's-Hertogenbosch. De fam. H. heeft al jaren problemen met de buren de fam. Ma. Daarin wordt zoveel mogelijk door ons bemiddeld. Het aanbod van maatschappelijk werk en de burgemeester van Za. om te bemiddelen tussen beide families wordt door de fam. H. niet aangenomen. Sinds oktober 2000 heeft de fam. H. last van rook en stank. Hier heeft hij meerdere malen meldingen van gedaan. Veelal werd er door de collegae niets geroken of waargenomen. Als er iets werd waargenomen ging het om een landelijke geur, die men gewoonlijk ook in een landelijk gebied ruikt. De fam. H. blijft zijn buren van alle overlast beschuldigen. Ook al staat de windrichting de andere kant op en is het onmogelijk dat de geur van de buren komt, blijft hij bij zijn mening. Toch is door ons besloten om samen met de gemeente Za. een onderzoek in te stellen als er weer stank/rookoverlast werd waargenomen door de fam. H. Daarvoor werd een "afspraak op locatie" in BPS gemaakt. Op 12 januari heeft de heer H. naar de meldkamer gebeld i.v.m. stankoverlast. Omdat de auto in de Bom. druk doende was met enkele aanrijdingen, kon deze niet ter plaatse gaan. De meldkamer heeft direct de ambtenaar van de gemeente Za. gebeld, maar die nam niet op. Die avond is geen actie meer door ons ondernomen. Op 30 januari meldde de fam. H. weer stankoverlast. Er is direct door een ambtenaar van de gemeente Za. en door collegae een onderzoek ingesteld. Er werd toen dicht bij zijn woning een muffe lucht waargenomen. In de achterste kamer van de woning werd ook een muffe lucht waargenomen, maar die kwam van de aldaar aanwezige vogels. Ook bij de buren is een onderzoek ingesteld, ondanks het feit dat die woning aan de benedenwindse zijde van de woning van de fam. H. ligt. Daar werd niets geroken. Ook een onderzoek in de omgeving leverde geen mogelijke oorzaak op. Het verzoek van ons en de gemeente Za. aan A. om dit probleem integraal aan te pakken werd door A. afgewezen. De burgemeester van Za. heeft inmiddels contact gezocht met R., met de vraag in hoeverre de fam. H. een gevaar voor zichzelf of voor de omgeving is. Hierop hebben we nog geen antwoord."
D. Reactie verzoeker
1. De Nationale ombudsman ontving ter kennisname op 15 november 2001 een brief van de raadsman van verzoeker aan de korpsbeheerder van 8 november 2001. Deze laatste brief houdt onder meer het volgende in:
"In de nacht van vrijdag op zaterdag 2/3 november jl. heeft de echtgenote van cliënt - die op dat moment in het ziekenhuis verbleef - het politiebureau gebeld omdat er op het naburige glastuinbedrijf (…) hevig werd gestookt, als gevolg waarvan mevrouw Hx. gezondheidsklachten (benauwdheid) ondervond.
Op zaterdag 3 november jl. heeft cliënt hierover opnieuw contact gezocht met het politiebureau. Hem is toen toegezegd dat het betreffende bedrijf hierop zou worden aangesproken. Niettemin werd in de nacht van zaterdag op zondag 3/4 november jl. wederom gestookt, met als gevolg een verbrandingslucht van pvc/gifstoffen/chemisch afval. Dit is opnieuw bij de politie gemeld, zomede bij de Provincie. E.e.a. vond evenzo plaats in de nacht van maandag op dinsdag 5/6 november jl.
Ook vanochtend hing een verbrandingslucht om het huis, waarop cliënt wederom contact heeft gezocht met de politie. Daarbij bleek dat van de hiervoor genoemde meldingen wel notitie was gemaakt, maar niet van het gesprek op zaterdag waarbij werd toegezegd dat het bedrijf zou worden aangesproken.
Cliënt heeft naar aanleiding hiervan zijn beklag gedaan over het feit dat aan de zaak geen aandacht wordt besteed. Hierop werd toegezegd dat de wijkagent ('netwerker') contact zou opnemen met cliënt. Voor zover mij bekend is dat nog niet gebeurd.
Cliënt meldt zijn klachten over nachtelijke stookoverlast aan u, omdat er bij de gemeente Za. dan niemand bereikbaar is. Indien u niets met de meldingen doet, zal duidelijk zijn dat het illegaal verstoken van afval/gifstoffen onverminderd kan voortduren, zulks ten detrimente van cliënt en zijn gezin.
Ik verzoek u daarom mij te berichten wat er met voormelde klachten wordt gedaan, en hoe er met toekomstige dergelijke meldingen door u zal worden omgegaan, c.q. welke afspraken daarvoor kunnen worden gemaakt.
Uw reactie zie ik gaarne binnen tien dagen na heden tegemoet. Cliënt rekent op uw aandacht voor deze kwestie, daar gezinsleden reeds onder doktersbehandeling zijn wegens gezondheidsklachten in verband met het stoken, dat ook in het verleden reeds vele malen op genoemde wijze heeft plaatsgevonden."
2. Voorts zond de raadsman van verzoeker een brief aan de Nationale ombudsman, die hij op 14 november 2001 namens verzoeker aan de hoofdofficier van justitie te Arnhem had gezonden. Deze brief houdt onder meer het volgende in:
"In vervolg op mijn brief van 8 november jl. bericht ik u dat inmiddels gebleken is dat cliënte, mevrouw Hx., lijdt aan symptomen die zijn terug te voeren op het inademen van kwalijke stoffen, zoals zuurstoftekort en aandoening van de longen. Dit is mij telefonisch bevestigd door T., verbonden aan het Ziekenhuis (…), afdeling long-geneeskunde. Ik heb dr. T. om een medische verklaring verzocht.
Daar deze klachten kennelijk zijn terug te voeren op het verstoken van afvalstoffen c.q. het in de lucht brengen van giftige stoffen vanaf het naburige perceel - waarover in het recente verleden al tientallen meldingen zijn gedaan bij de politie en gemeente/provincie - heeft cliënt, de heer H., daarvan op 13 november jl. op het politiebureau te Za. aangifte willen doen. Door de dienstdoende agent, de heer de Kru., werd dit geweigerd, hetgeen later door zijn chef, de heer St., werd bevestigd.
Derhalve doe ik hierbij namens cliënt en zijn gezinsleden aangifte van poging tot moord althans van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel althans van het delict omschreven in art. 173a Wetboek van Strafrecht."
3. Verzoeker zond op 19 februari 2001 de reactie van de officier van justitie op voorgaande brief aan de Nationale ombudsman. Deze brief is van 27 november 2001 en houdt onder meer het volgende in:
"Naar aanleiding van uw brief heb ik alle betreffende stukken en mutaties bij de politie opgevraagd. Uit bestudering van deze gegevens blijkt dat uw cliënten gedurende de laatste tweeënhalf jaar veelvuldig de hulp van de politie hebben ingeroepen voor diverse gebeurtenissen met betrekking tot hun buren (Ma. en Vl.).
Ondanks bemiddelingspogingen, zelfs door de burgemeester, is er geen normaal buurtcontact tot stand gebracht.
Vaak is door uw cliënten geklaagd over stank vanwege vuilverbranding. De politie was een aantal keren ter plaatse (binnen 20 minuten na de melding) maar heeft geen stank geroken of de verbranding gezien.
Ook heeft de politie in een bepaalde periode met regelmaat de situatie gecontroleerd. Ook die keren is geen overlast geconstateerd.
Uit alle contacten tussen uw cliënten en de politie blijkt dat geen constructieve oplossing tot stand is gekomen voor de bestaande buurtproblematiek. Ook een strafrechtelijk onderzoek zal hierin geen oplossing bieden.
Bovendien is op voorhand duidelijk dat er gebrek aan bewijs zal zijn nu de gestelde overlast nimmer is geconstateerd door verbalisanten.
Gelet op bovenstaande heb ik besloten geen nader onderzoek te laten verrichten."
4. Verzoeker reageerde bij brief van 17 maart 2002 op het standpunt van de korpsbeheerder. Deze brief houdt onder meer het volgende in:
"In een bijlage, d.d. 7 februari 2001 zg. Memo ter info aan Korpschef P. ondertekend door netwerker K., stelt men dat de geestelijke volksgezondheid ten opzichte van ons gezin maar in beweging moet komen en de bemoeienis van de Politie dient te stoppen, alinea 27-28 achterzijde brief, daar er in de brief van de beheerder korps Gelderland Zuid alinea 5 waar men onze klacht (niet serieus genomen worden) in alinea 23 (achterzijde) ongegrond verklaart? Hierin bevestigt men dat (tot onze grote spijt) wij toch niet serieus werden of worden genomen, overigens zonder enige grond, daar wij nooit strafrechtelijk zijn vervolgd of veroordeeld en beoordeeld in deze! Ook zijn mijn echtgenote en dochter nooit en te nimmer onder behandeling bij Psychiatrisch Centrum A. in (…) geweest, dus dit berust ook op onwaarheid in deze voornoemde Memo.
Wel heb ikzelf ondersteunende gesprekken gevoerd met een maatschappelijk werkster mevrouw L. verbonden aan dit instituut, daar deze gesprekken hoofdzakelijk bedoeld waren om de moeilijkheden hier in onze leefomgeving zoals intimidaties, bedreigingen, uitlokkingen etc om ons, onschuldig schuldig aan iets te laten worden, het hoofd te kunnen blijven bieden, wat niet zoals in die brieven beschreven vanaf begin 1998 maar al jaren eerder! Daar de gezondheid van onze dochter hierdoor zeer verslechterde hebben wij mijn dochter en ik, een gesprek gehad met de heer K. Politie Za., in het bijzijn van mevrouw L. d.d. 09 februari 1998 over dat als mijn dochter zou schrikken van het moedwillig uittoeteren van vrachtwagens de ziekenwagen wel eens zou moeten komen als zij door schrikreactie hieronder zou komen, antwoordde heer K. dat de lijkwagen wel eens zou kunnen als het uitkwam, door ons, dat de familie Ma. jaren eerder een meertje gedumpt zou hebben met afvalstoffen waar nu het grondwater sterk door vervuild zou zijn?
Daar ons perceel en inrit merendeels is gesloten met een hekwerk ongeveer 30 meter van onze woning, moet men toegelaten worden door eerst aan te bellen zodat wij zelf het hek openen, zodat bij een bezoek tp. politie eerst aan moet bellen doch zijn er in die vernoemde periode oktober 2000 tot met 2 februari 2001 maar 4 bezoeken ter plaatse binnen ons hek geweest op resp.
11 november 2000 Door agenten ons medegedeeld dat hier duidelijk gestookt wordt in onze omgeving en dat zij hier onmiddellijk een rapport hiervan gingen maken en dat dit zo niet langer kon!
8 oktober 2000 Bij verschijnen van na enige tijd tussen melding en tp. stoken gestopt.
30-januari 2001 Zwaar stoken melding 20.00 uur gevolg tp. 21.15 uur stoken gestopt vieze lucht geconstateerd.
2 februari 2001 Zwaar stoken melding 19.50 uur gevolg tp. 22.00 uur zwaar stoken gestopt, naar zeggen tegen ons wel vreemde vieze lucht.
Alleen deze voornoemde data hebben wij bezoek Politie binnen ons hek gehad. Bij een bezoek d.d. 21 december 2000 aan het Politiebureau Za. om dit moorddadige stoken nogmaals onder de aandacht te brengen, verzoekt de heer K. om niet meer de meldkamer te bellen 0900-8844 daar hij anders bang is de rode kaart te krijgen?
Donderdag 4 januari 2001 afspraak heer K. politie Za. en mevrouw Zu. afd. Milieu vanaf heden 14 dagen, bij zwaar stoken actie zg. spontane controle helaas op vrijdag 12 januari 2001 vanaf 18.00 uur de hele avond met enorme verstikkende rook-ontwikkeling 5 keer gemeld 0900-8844 geen spontane controle zoals afgesproken dus geen Politie of Milieu. Nij. meldkamer bevestigde dat er door niemand actie is ondernomen! Later verklaarde milieu dat men in de sauna was? Dinsdag 16 januari 2001 om 23.00 uur overnieuw melding gruwelijk stoken, weer geen spontane actie zoals afgesproken weer niemand gezien.
Groot was onze verbazing dat bij het aanspreken van K. hierover op 17 januari 2001 en verklaarde dat die 14 dagen al om waren om dat die datum al eerder was ingegaan als die dag van de afspraak!
Hiermede blijkt dat men deze zaak au serieus neemt of heeft genomen al of niet expres?
Op zaterdag 23 december 2000 hebben mijn vrouw en ik een vergeefse poging gedaan om een aangifte te doen van op dat moment 23 dode duiven de dienstdoende agent wimpelde dit af met de mededeling dat dit een zaak voor het milieu was.
Op dinsdag 12 december 2000 heb ik een nog levende zieke duif naar een onderzoekscentrum gebracht daar het een eigen duif betrof heb ikzelf de kosten voor dit onderzoek betaald en dus opdracht hiertoe gegeven doch voor ikzelf de uitslag hiervan had, heeft de heer K. Politie Za. dit buiten mijn medeweten al opgevraagd, terwijl wij zelf naderhand geen aangifte hierover konden doen? Deze gegevens heeft hij gebruikt in zijn rapporten!
Tevens zijn en worden onze hulpverleners door hem opgebeld overigens zonder onze toestemming om misschien bepaalde zaken vooraf te beïnvloeden, zoals wij reeds eerder bemerkt hebben, anderzijds zijn wij bang dat dit negatieve effecten zou kunnen hebben op de genezing van bvb. de genezing van mijn echtgenote die tot ons grote verdriet op 3 november 2001 en 5 november 2001 na herhaaldelijke verzoeken om hulp aan Politie en Provincie nu ondanks alle waarschuwingen en smeekbedes tengevolge van dat moedwillige stoken een zeer ernstig longletsel van heeft opgelopen.
Op 15 november 2001 heb ik gepoogd aangifte wegens poging tot moord met voor bedachte rade op mijn echtgenote te doen dit werd echter geweigerd door agent Kru.!
Op I4 november 2001 heeft mijn echtgenote en ik overnieuw geprobeerd om alsnog aangifte hiervan te doen dit werd echter wederom geweigerd door zelfs Politiechef St. Politie Za. die zich zo vreemd opstelde of dat wij de misdadigers waren?
Tevens wil ik nog opmerken dat wij volgens de Politie de buren beschuldigen maar wij hebben steeds in gesprekken vermoedens geuit. Per 18 januari 2001 en eerder heb ik verschillende brieven met klachten verstuurd naar mr. P. regiochef Politie Gelderland tot mijn grote spijt heb ik tot op heden geen antwoord ontvangen, toen nog niet wetend dat deze was opgevolgd door mevrouw dr. Ht. Op aanraden aan het Arrondissementparket te Arnhem heb ik een klacht ingediend conform de klachtenregeling van de Politie Gelderland Zuid 17 februari 2001. In alinea 24 op achterkant stelt de Beheerder dat ik de klacht niét aan haar voorgelegd heb, had ik dan deze klacht apart aan haar voor moeten leggen?
Daar wij meer dan 60 oproepen hebben gedaan met vrees voor onze gezondheid en vrees voor het leven, en men is nota bene 4 keer binnen onze poorten is geweest is dat dan geen meer als schandalige afhandeling temeer onze moeder achterafgezien hier hoogstwaarschijnlijk aan is overleden. Moet je dan als je voor je leven opkomt dan maar als een gevaar voor je eigen leven of omgeving bestempeld worden aan de hand van valse aangiftes, zoals in de Memo beschreven staat wij ervaren dit als uiterst kwetsend laag en zeer discriminerend en zeer zeker als daar geen enkele gronden voor aanwezig zijn, maar misschien heiligt het doel de middelen bij de Gemeente en Politie Za.
T. A Donderdag 5 juli 2001 is er op een perceel grond behorende aan de familie Ma. die wij steeds verdachten van deze stookactiviteiten afval verbrand zodat de Politie Za. de brandweer opdracht gegeven deze brand te blussen.
T. A Vrijdag 6 juli 2001 Evenals donderdag 5 juli 2001 heeft de politie overnieuw de brandweer opdracht gegeven dit weer te blussen, echter zonder meldingen onzerzijds."
5. Op 19 juli 2002 deelde verzoeker telefonisch aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:
"Ik heb eenmaal rook uit de broeikas van de buren gezien. Die broeikas staat ongeveer 15 meter achter ons huis. De buren stoken in het donker; als het gemeld wordt dan houdt het stoken op. Ik heb de kachel waarmee vermoedelijk wordt gestookt nooit gezien. Volgens mij spelen er grote belangen bij de gemeente, waardoor zij er zich van af te maken. Minister Pronk wil niet hebben dat alles hier wordt volgebouwd met broeikassen. Ik heb ook het vermoeden dat bij de buren hiernaast afvalstoffen op een stuk grond liggen."
6. Op 1 augustus 2002 deelde verzoeker telefonisch aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:
"De gemeente probeert ons zonder aanleiding ontoerekeningsvatbaar te verklaren. Dat blijkt uit het feit dat de gemeente en de politie contact hebben opgenomen met mijn hulpverleners. Ik heb het vermoeden dat deze zaak waarschijnlijk te maken heeft met iets dat recent in het land is gebeurd. Het heeft met de politiek te maken. Met iets dat een politiek figuur onlangs is overkomen. Voorts zal mijn advocaat u de medische gegevens over mijn vrouw toezenden."
7. Bij brief van 31 oktober 2002 deelde de raadsman van verzoeker onder meer het volgende aan de Nationale ombudsman mee:
"Met toestemming van cliënt zend ik u hierbij kopie van het schrijven van de heer T., longarts, d.d. 21 november 2001 met bijlage alsmede van het schrijven van 4 december 2001 van de heer T. Hieruit blijkt dat het zeer wel mogelijk wordt geacht dat de klachten van mevrouw Hx. - al dan niet mede - zijn terug te voeren op het inademen van afvalstoffen, veroorzaakt door stoken op een naburig perceel. Volgens onze medisch adviseur is het ook mogelijk dat de uitstoot van bestrijdingsmiddelen kan bijdragen aan dergelijke klachten aan de luchtwegen.
Uit de stukken - waaronder meldingsrapporten van de politie - blijkt dat er in de periode van eind 2000 tot begin 2001 een patroon van veelvuldig terugkerende klachten was in verband met het stoken van afvalstoffen in de nabije omgeving van de woning van cliënt. In de reactie van de politie d.d. 7 februari 2001 op de klacht is te lezen dat er in de periode oktober 2000 tot begin februari 2001 in totaal een dertigtal meldingen is binnengekomen die betrekking hadden op stook/stankoverlast. Er zou in die periode achtmaal door de politie ter plaatse zijn gecontroleerd. Eén maal werd een vieze plasticachtige lucht geconstateerd, een andere maal werd 'een luchtje geroken' maar kon men niet thuisbrengen waar het vandaan kwam. N.B.: de betreffende agenten wilden bij het achtergelegen bedrijf van de heer Ma. inspectie uitvoeren maar kregen geen toestemming tot binnentreding, zo verklaarden zij aan cliënt! De klacht betrof een plasticachtige lucht, het is algemeen bekend dat er in de tuinbouw nogal eens plastic wordt verbrand om op een gemakkelijke - en goedkope - manier van het afval af te komen en dat dit volgens de Milieuwetgeving strikt verboden is. Het is in dit licht merkwaardig dat de politie geen aanleiding heeft gezien tot binnentreding, te meer daar er al vaker klachten over het verstoken van plastic waren geweest. In 25 procent van de gevallen dat men ter plekke is geweest vond de klacht dus bevestiging! Hierbij moet bedacht worden dat er doorgaans een (te) lange tijd zat tussen het melden van de klacht en de feitelijke controle zodat het stoken inmiddels was beëindigd. Bovendien is bekend dat het reukvermogen van veel mensen laag is.
Al met al is de gang van zaken dus zeker geen reden om de klachten niet serieus te nemen. Ronduit stuitend is overigens de in genoemd schrijven vervatte en kennelijk van de burgemeester van Za. uitgaande suggestie als zou de familie H. rijp zijn voor opname in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van de Wet BOPZ.
In het formulier 'Analyse en conclusies' met betrekking tot de stank/rookoverlast bij de familie H. wordt, na het vermelden van de mutaties, onder meer het volgende opgemerkt:
'Opvallend hierbij is dat gedurende een tweetal perioden dat de familie H. wist dat er bij melding een controle van de gemeente en de politie zou komen, slechts 3 meldingen zijn geweest'. Het gaat hier om de periode 4 januari 2001 - 18 januari 2001. De afspraak was dat in die periode cliënt kon klagen in geval van ernstige overlast door zwaar stoken; in dat geval kon er gemeld worden en zou de politie of de milieudienst komen controleren. In die periode kwam het drie maal voor dat 's avonds een enorme verstikkende rookontwikkeling plaatsvond. Cliënt meldde dat uiteraard zoals afgesproken. Hierop vond echter geen controle plaats, de ene keer omdat de betreffende medewerkster van de milieudienst, mevrouw M. in de sauna zat, de andere keer omdat zij toevallig naar een mooie film zat te kijken en de derde keer kwam er in het geheel geen respons. Vervolgens wordt aan de hand van deze gang van zaken door de politie c.q. milieudienst geconstateerd dat er weinig of niks aan de hand is en heeft men kennelijk een rem op de meldingen gezet in die zin dat op klachten van de familie H. simpelweg niet meer wordt gereageerd omdat het om waanideeën zou gaan.
Zo werd nota bene op de avond van 30 september jl. op een nieuwe telefonische klacht aan de meldkamer aan cliënt te kennen gegeven dat het geen zin meer had om te bellen omdat er toch niet op gereageerd zou worden! Deze klacht van 30 september 2002 betrof opnieuw het verstoken van afvalstoffen in de naaste omgeving; blijkbaar was er bij het betreffende tuinbouwbedrijf, nu de zomer met de bijbehorende oogstperiode voorbij was en er geen werknemers meer rondliepen, het nodige aan afvalstoffen op te ruimen - lees: verbranden.
Op deze wijze moet cliënt de luttele bescherming die er nog van controles door politie/ milieudienst kan uitgaan, ontberen en wordt hij in feite vogelvrij verklaard, louter en alleen omdat men hem niet wil geloven c.q. het te veel moeite kost op de klachten te reageren omdat het om een locatie in het buitengebied gaat.
Deze gang van zaken - waarbij de politie kennelijk handelt in overleg met het gemeentebestuur/de milieudienst van Z. -, is slechts te verklaren hetzij door onwil bij bepaalde personen om hun wettelijke controletaak uit te oefenen hetzij mogelijk gebrek aan tijd/mankracht. In ieder geval is deze handelwijze jegens cliënt - de familie H. - zeer onbehoorlijk."
8. De bij voormelde brief van de raadsman van verzoeker gevoegde medische verklaring van longarts T. van 10 september 2001 houdt onder meer het volgende in:
"Betreft: mevrouw Hx. (…)
Zoals u reeds schreef is de familie verwikkeld in een conflict met de buren, die allerlei stoffen verstoken en voor luchtverontreiniging zorgen. Sinds die tijd zijn er klachten van kortademigheid, hoesten en slijm opgeven. Roken doet patiënte al 10 jaar niet meer. Een allergie is niet bekend. De verder anamnese is niet typisch voor bronchiale hyperreactiviteit. Er worden diverse dieren, incl. vogels gehouden. Haar man en dochter hebben ook klachten van de luchtwegen. De verdere voorgeschiedenis vermeldt tuberculose in de familie vroeger en patiënte heeft een scoliose.
(…)
De anamnese zou kunnen passen bij astmatische bronchitis, waarbij patiënte zelf een relatie legt met de luchtverontreiniging in haar woonomgeving. De longfunctie blijkt volledig normaal te zijn, een bronchiale hyperreactiviteit vinden we ook niet. De gevonden huisstofmijtallergie (lichte mate) hoeft niet met de klachten in verband te staan. Patiënte heeft nooit merkbaar op stof gereageerd. (…) Verband met de door de buren veroorzaakte luchtverontreiniging is uiteraard niet te bewijzen, maar enige invloed hiervan lijkt mij niet uit te sluiten."
9. De bij voormelde brief van de raadsman van verzoeker gevoegde medische verklaring van longarts T. van 4 december 2001 houdt onder meer het volgende in:
"Op 9.11.2001 werd met spoed gezien op de polikliniek bovengenoemd patiënte. (…) Het probleem was nu dat dicht bij het huis van patiënte weer opnieuw gestookt was, door de buren, patiënte was toen kortademig geworden met hoesten. (…)
Op dit moment was er een duidelijk ander pulmonaal symptonenbeeld, alle bevindingen kunnen heel goed passen bij inhalatoire expositie aan agentia. Geadviseerd werd nu optimaal contact met dampen buiten te vermijden en een Prednisolonkuur te nemen van 30 mg d.d. gedurende 10 dagen."
E. VERKLARING BETROKKEN AMBTENAAR K.
1. Betrokken ambtenaar K. verklaarde op 26 februari 2003 tegenover twee medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:
"Na februari 2001 zijn er niet veel meldingen meer binnengekomen van de heer H. over stank- en stookoverlast.
Op 14 november 2001 heeft de Milieudienst van de provincie een onderzoek gedaan. Ik heb hiervan een exemplaar voor u. Het onderzoek vond plaats op verzoek van H. Ik heb hem hiernaar verwezen.
Op 8 van de 30 meldingen in de periode oktober 2000 - februari 2001 heeft de politie gereageerd. Niet op alle meldingen zijn ze ter plaatse geweest. Ten eerste vanwege de prioriteitsstelling: deze melding valt onder prioriteit 4. De prioriteit 4 meldingen betreffen meldingen waar iemand doorgeeft: 'ik heb dit of dat geroken'. Welke prioriteit iets krijgt bepaalt de korpsleiding. De meldkamer hangt vervolgens de prioriteit aan de melding. Dat wordt doorgegeven aan de politie. Voor dit soort meldingen komt de politie niet meteen.
Ten tweede hebben we in de avonduren maar 1 auto ter beschikking op een gebied van 50.000 inwoners.
Op 11 november 2000 is de politie ter plaatse gegaan. Er is toen een plastic lucht geroken.
Over het algemeen wordt er naar aanleiding van veel meldingen met een lage prioriteit gesproken met de betrokkenen. Ik heb met H gesproken en met zijn buren: de familie Ma. en ook met mijn chef.
Mij werd duidelijk dat de klachten alleen van H. kwamen. Dit bleek uit de gesprekken die ik voerde met de dorpsbewoners (er wonen veel tuinders). De mensen in de buurt, die ik heb gevraagd hoe het zat met stookoverlast zeiden dat ze nergens last van hadden.
H. vertelde mij dat de buurman 's nachts met een kachel naar buiten ging en die in de kas zette met de kachelpijpen gericht op zijn huis. Toen zei ik: denkt u werkelijk dat een hardwerkende tuinder 's avonds met een kachel naar buiten gaat?
Ik heb verschillende keren met Ma., H., buurtbewoners en mensen uit het dorp gesproken om een zo breed mogelijk beeld te krijgen. Milieu op het platteland is namelijk een belangrijk item, waar we aandacht aanbesteden.
Alles overziend concludeerden we dat we misschien een prikactie moesten doen.
Vervolgens zijn er in de periode van 20 tot 29 november 2000 spontane controles geweest. Daarvan zijn geen mutaties. Ik heb dat van collega's vernomen. Er is toen één keer een lucht geroken van een stinkende oliekachel. De politie is bij elkaar vier keer langs geweest in deze periode. Dit is niet gemuteerd. Misschien staat het nog ergens.
De politie zal ter plekke gekeken en geroken hebben en rondom de woning zijn gelopen. Je kunt daar van alle kanten het erf benaderen. Je hebt boven op de dijk ook een heel goed uitzicht. Dan kun je zien of er gestookt wordt. Als je daadwerkelijk rook zou zien, ga je daar op af. Rook werd echter nooit waargenomen. Wel is er een keer een luchtje geroken.
Ik merk hierbij op dat er in Vu. een bottenfabriek is, die een vieze lucht verspreidt. Deze lucht komt wel eens de kant van Za./Z. op. Het zou best kunnen dat deze lucht richting verzoeker is gegaan. Het is een hele penetrante lucht.
In december 2000 heeft de heer H. veel meldingen gedaan, maar nooit is er opgetreden naar aanleiding van de meldingen. Er was afgesproken dat er niet gereageerd zou worden. Ten eerste omdat we het idee hadden dat er niet daadwerkelijk iets aan de hand was. Er was namelijk niets geconstateerd bij de spontane controles. Er zou bovendien in januari een onderzoek komen door de gemeente. Afgesproken werd dat als er in januari een klacht zou komen, wij met de gemeente langs zouden komen. H. heeft in dezelfde periode (december/januari) mondeling via mijn chef te horen gekregen dat de politie niet meer zou reageren bij een melding. Ik heb hem persoonlijk gezegd dat hij zich tot mij kon richten en dat de meldingen door mij zouden worden vastgelegd.
Ten tweede blokkeerde H. vaak heel lang de telefoonlijn met zijn meldingen. Soms wel een half uur. Hij kreeg iedere keer weer een ander aan de telefoon aan wie hij voor zijn gevoel alles moest uitleggen.
Zijn meldingen aan mij heb ik vastgelegd in mijn analyse. H. heeft echter ook nog meermalen bij de meldkamer gemeld dat hij last had van stookoverlast.
In januari 2001 is de politie met mevrouw M. van de gemeente bij H. langs geweest. Ze zijn rond en in de woning van H geweest. Ze hebben een muffe lucht geroken, mogelijk van vogels. Daarna zijn ze bij buurman Ma. geweest, alwaar ze niets hebben geconstateerd. Dit is de enige keer dat we daar met de gemeente geweest zijn. Daarna is er op 2 februari 2001 nog een keer een optreden ter plaatse geweest. Er is toen een apart luchtje geroken. Daarna heb ik de analyse opgemaakt. In mijn optiek was het niet verantwoord om nog langer op te treden. Dit heb ik mijn chef geadviseerd. Ik ben er nog steeds stellig van overtuigd dat er niets aan de hand is.
Dit alles is H. in een persoonlijk gesprek met S. meegedeeld. Ik weet niet of er een gespreksverslag is van dit gesprek met H. en S. H. heeft vervolgens bezwaar aangetekend bij de districtschef. Zijn bezwaar is als een klacht behandeld.
Na dit moment zijn er volgens de gegevens van de meldkamer geen meldingen meer geweest.
De enige keer dat ik weer met H. te maken had was in verband met het overlijden van zijn schoonmoeder op 26 maart 2001. Toen begon hij weer over de overlast.
Tot de zomer 2001 heb ik een en ander nog gevolgd. Er waren geen meldingen meer.
Daags na het overlijden van zijn schoonmoeder heeft H. aan Ke. meegedeeld dat zij was overleden aan de gevolgen van het stoken. Ik ben met dit verhaal naar mijn chef S. gegaan en heb dit voorgelegd. Hij gaf mij de opdracht dit eens uit te zoeken.
Ik heb toen gebeld met de huisarts van H. en gevraagd of het waar was dat zijn schoonmoeder was overleden. Een andere arts bleek avonddienst te hebben gehad. Ik heb die arts gebeld en de vraag voorgelegd of er iemand was overleden op dat adres. Dit was inderdaad het geval. Vervolgens heb ik aangegeven dat er een melding was dat het overlijden gevolg was van rookoverlast. De arts vertelde toen dat de vrouw gestorven was aan ouderdomsverschijnselen. De arts had geen rook of verbrandingsstoffen geroken. Wel had hij vogels geroken.
Ik heb dit teruggekoppeld aan mijn chef. Later heb ik begrepen dat H. aangifte had gedaan van doodslag. Ik herinner mij dat H. bericht is door de politie dat er niets met deze aangifte gedaan zou worden. Dit was volgens mij een politiesepot. Ik zal u de stukken overhandigen.
Na deze periode heb ik totaal geen contact meer gehad met H.
Ooit hebben wij de heer H. en zijn buren aangeboden om te bemiddelen. Het aanbod is door beide buren afgeslagen.
Er heeft zich veel meer voorgedaan dan de problemen met de eventuele stookoverlast. Bijvoorbeeld: bij Ma. is er door een ruit geschoten. Ik heb het kogelgat gezien. Ik heb er met H. over gesproken. Het schot kwam van zijn kant vandaan.
Er is regelmatig contact geweest met de buren over de stookoverlast. Ik ben twee tot drie keer bij Ma. binnengeweest om een gesprek aan te gaan. Er is één keer echt uitgebreid rondgekeken op zijn terrein. Dat was in samenwerking met de gemeente. Dit was niet eerder gebeurd, omdat we eerder geen rook hadden geconstateerd. Er is dan geen aanleiding om te gaan kijken.
Met de gemeente zijn we met toestemming van Ma. op het erf gaan kijken. Hij heeft overal zijn medewerking aan verleend.
In de periode oktober 2000 - februari 2001 heb ik contact gezocht met mevrouw L. van de stichting A. te Den Bosch. Mijn bedoeling was om gesprekken te arrangeren tussen mij en de heer en mevrouw H. om de problemen, die H steeds aankaartte, op te lossen. Ik had het gevoel dat zijn problemen psychisch van aard waren. L. wilde hierover eerst overleg met H. hebben. H. heeft hierop boos gereageerd. Hij vond dat ik me er niet mee moest bemoeien. Hij heeft ook het contact verbroken met L. Ik heb contact gezocht met deze stichting omdat ik in 1998 twee keer gesprekken heb gehad met de familie H. en L. over de problemen die destijds speelden. Mijn insteek was de familie H. te helpen. Het klopt dat H. denkt dat er andere belangen spelen. Hij heeft aangegeven dat de grond van de buren vervuild zou zijn. Het zou volgens hem eigenlijk gaan om uitbreiding van de kassen van de buren. Daar is hij bang voor. Dat stoken zou dan zijn gericht op het wegpesten van H."
2. Op 27 februari 2003 verklaarde de heer K. telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman dat hij niets weet van vervuilde grond op het terrein van de buren van verzoeker. Hij werkt sinds 1975 als netwerker voor het gebied waarin de woningen van verzoeker en zijn buren vallen. Hij weet dat er een man, genaamd We., bij de openbare technische dienst van de Bom. heeft gewerkt. Deze dienst houdt zich vooral bezig met het beheer van wegen en verricht daartoe metingen. De heer Mij. was vroeger ambtenaar van milieuzaken in de gemeente Bk.
3. Het door betrokken ambtenaar K. vermelde onderzoek door de Regionaal inspecteur Milieuhygiëne Oost is vastgelegd in een brief aan verzoeker van 4 december 2001. Deze brief houdt onder meer het volgende in:
"Tijdens het bezoek op 14 november jl. hebben twee van mijn medewerkers een gesprek met u gevoerd waarin u de geschiedenis van uw klachten en uw actuele klachten heeft aangegeven. Na afloop van het gesprek is met u, uw perceel bekeken. Daarbij is mede aan u gevraagd waarde vermoedelijke bron van uw klachten zich bevond.
Vervolgens is een bezoek gebracht aan het bedrijf van de heer en mevrouw Ma. Tijdens dit bezoek is het bedrijf onderzocht op stookplaatsen en gifstoffen. Op het perceel van het bedrijf zijn geen stookplaatsen geconstateerd. Ook is tijdens het bezoek gelet op mogelijke verspreiding van gifstoffen buiten de inrichting. Het bedrijf maakt gebruik van biologische bestrijdingsmiddelen die uitsluitend worden gebruikt met gesloten koepels. Er is geen enkele aanwijzing dat het bedrijf deze biologische bestrijdingsmiddelen buiten de inrichting brengt. Voorts is de boekhouding van de bestrijdingsmiddelen bekeken. Hier zijn geen tekortkomingen geconstateerd. Daarnaast is gekeken naar mogelijke plasticafvalstoffen die verbrand zouden kunnen worden. Gezien de geringe hoeveelheden plastic die in het bedrijfsproces voorkomen is het niet aannemelijk dat men zich hiervan in het afvalstadium ontdoet middels verbranding.
Ik kom tot de conclusie dat er geen directe aanleidingen zijn gevonden voor uw klachten."
4. Betrokken ambtenaar K. heeft twee brieven van de familie van verzoeker en zijn buren overgelegd gedateerd op respectievelijk 15 januari 2001 en januari 2001. De brief van verzoeker is een reactie op de brief van de buren, waarin zijn gezin is gevraagd of er geen normalere verstandhouding tussen hen kan bestaan. Verzoeker heeft de buren laten weten dat hij daar niet afwijzend tegenover staat wanneer dat door alle betrokkenen wordt gerespecteerd. Hij stelt daarbij geen prijs op verdere correspondentie, maar geeft aan dat iedereen moet laten zien dat zij in vrede naast elkaar kunnen leven.
F. VERKLARING BETROKKEN AMBTENAAR W.
Betrokken ambtenaar W. verklaarde op 26 februari 2003 tegenover twee medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:
"11 november 2000 kan ik me herinneren als de dag van gisteren. Toen we aan kwamen rijden roken we iets vanuit de auto. Maar wat we roken konden we niet vast stellen. We zijn met H gaan praten. We zijn ongeveer een half uur bij hem geweest. Hij heeft veel verhalen verteld, vooral over zijn buurman. Wij gaven aan dat we bij zijn buurman zouden gaan kijken.
Wij zijn bij de buren geweest. We hebben op het terrein van de buren rondgelopen zonder hun medeweten. We konden niets ontdekken. Er hing ook daar wel een luchtje, overigens, verderop in het dorp ook, maar we konden het geheel niet thuisbrengen. De lucht was bij de familie Ma. ook niet sterker dan elders.
We hebben met H. afgesproken om bij de buren te gaan kijken en een mutatie op te maken.
Ik vind dat we ons best hebben gedaan. We hebben een goed gesprek gehad met H., ondanks dat hij nogal heftig reageerde. Hij was nogal boos. Vooral op de buurman. Ik vind dat we veel tijd aan hem hebben besteed. Bovendien hebben we goed rondgekeken bij de buren. We waren op zoek naar een stookplaats: ofwel vuur en/of rook. In de kassen hoef je dan niet te kijken, want daar stook je niet als tuinder. Dat is niet goed voor de planten. Ik ben zelf ook tuinder, dus ik kan het weten. Ik weet ook zeker dat er geen rook uit de kassen kwam. Vervolgens zijn we weggegaan zonder de heer H. nog te hebben gesproken.
Ik ben maar 1 keer bij H. geweest. Wat mij opviel is dat het erg lang duurde voordat H. opendeed.
Op het moment dat ik naar H. toe ging, kende ik de problematiek niet."
G. VERKLARING BETROKKEN AMBTENAAR RE.
Betrokken ambtenaar Re. verklaarde op 26 februari 2003 tegenover twee medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:
"Op 29 november 2000 ben ik met mijn collega afgegaan op een melding van H.
Uit de mutatie blijkt dat de opdracht was gegeven op 22:09. Op 22:29 ben ik ter plaatse gekomen.
We reden over de dijk en roken inderdaad een plasticachtige brandlucht. We hebben gekeken of we konden vaststellen waar het vandaan kwam, maar dit werd ons niet duidelijk. We hebben niet rondgelopen. We deden dit vanuit de auto.
Waarom we niet rondgelopen hebben weet ik niet meer. Vanaf de dijk heb je een goed overzicht.
Het was een bekend adres waar regelmatig klachten vandaan kwamen. Ik weet nu niet meer wat de afspraken op dat moment waren. We zijn op een melding afgegaan. Ik weet niet of ik op dat moment wist of de melding over de buren van H. ging.
Als we hadden gedacht dat we - door uit de auto te gaan - beter konden vaststellen waar de rook vandaan kwam, dan hadden we dat gedaan. We hadden echter voldoende overzicht vanaf de dijk.
Ik weet niet meer hoe licht of helder het was. Ik ga er vanuit dat we voldoende overzicht hadden.
Ik kan me geen andere meldingen van H. herinneren. Ik ben er ongetwijfeld vaker geweest.
Ik heb een aangifte opgenomen van de doodslag van zijn schoonmoeder.
De lucht die ik op 29 november 2000 rook is een lucht die ik wel ken. Deze lucht ruik ik vaker. We bekeuren vaak als iemand illegaal plasticachtige stoffen stookt.
Het was geen sterke lucht. Het was redelijk vaag. Niet uit te sluiten is dat, omdat we bijna een uur later waren, het eventuele vuur al weer uit was.
Ik heb niet met H. gesproken die dag. Wat we doen na een melding ligt aan de afspraken.
De netwerker bepaalt in het algemeen wat voor een actie er volgt van de politie in dit soort structurele gevallen. Ik weet niet meer of er in dit geval een afspraak was.
Waarschijnlijk zijn we niet bij de buren gaan kijken omdat er sprake was van een structureel probleem, waar de gemeente bij betrokken was. Bovendien was er geen rook waar te nemen bij de buren. Dus ook geen andere reden om er naar toe te gaan. Je moet tenslotte ook het recht hebben om bij de buren te gaan kijken. Er moet dan een indicatie zijn. Niet alleen dat H. zegt: "De lucht komt van mijn buren."
H. nadere Reactie beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid
De korpsbeheerder heeft bij brief van 28 februari 2003 op de brief van verzoeker van 17 maart 2002 en de brief met bijlagen van de raadsman van verzoeker van 31 oktober 2002 gereageerd. Deze reactie houdt onder meer het volgende in:
"Bij brief van 28 januari 2003 zond u mij een brief van de heer H. van 17 maart 2002 en een brief van DAS rechtsbijstand van 31 oktober 2002 met bijlagen. U verzoekt mij binnen vier weken op de inhoud daarvan te reageren. De brieven en bijlagen geven mij aanleiding het volgende op te merken.
De toonzetting en de woordkeus in beide brieven laat ik graag voor rekening van de beide briefschrijvers. Als ik het goed zie, gaat het in de kern van deze brieven om de vraag of de politie voldoende serieus met de klachten van de heer H. over stankoverlast is omgegaan. In mijn reactie zal ik mij tot de beantwoording van deze vraag beperken. Bij brief van 18 oktober 2001 heb ik u meegedeeld dat ik mij conformeer aan de zienswijze van de districtschef van het district Tweestromenland (bedoeld is: De Waarden), zoals verwoord in diens brieven van 23 maart 2001 en 5 april 2001. Naar aanleiding van de klachten van de heer H. over stankoverlast heeft de politie een aantal keren een onderzoek ingesteld, al dan niet in samenwerking met ambtenaren van de gemeente Za. Daarbij is in een incidenteel geval stankoverlast waargenomen. Op aangeven van de heer H. heeft zelfs onderzoek plaatsgevonden op het terrein van diens buren. Bij deze onderzoeken zijn nimmer sporen of aanwijzingen aangetroffen die wezen in de richting van de oorzaak van de door de heer H. beweerde stankoverlast, in de meeste gevallen hebben de onderzoekende politieambtenaren immers geen stankoverlast waargenomen.
Naar aanleiding hiervan hebben zowel de gemeente Za. als de politie in maart 2001 aan de heer H. laten weten zijn klachten over stankoverlast in voldoende mate te hebben onderzocht, en geen verdere actie te zullen ondernemen. Daarbij heeft de politie wel toegezegd toekomstige meldingen van de heer H. over stankoverlast vast te leggen in haar bedrijfsprocessen systeem BPS. In dit BPS heeft de politie vervolgens na 20 maart 2001 nog zo'n twintig meldingen van de heer en mevrouw H. vastgelegd, waarvan de laatste is gedateerd op 30 september 2002.
Een melding van 27 maart heeft betrekking op het overlijden van een oude mevrouw ten huize van de heer H. Hoewel de arts een natuurlijke dood constateerde, was de heer H. van mening dat het overlijden een gevolg was van vergiftiging. Op 11 juni deed de heer H. aangifte van poging tot doodslag. Zijn buurman zou met gif spuiten rond zijn woning. Bij brief van 2 juli is de heer H. meegedeeld dat zijn aangifte te weinig aanknopingspunten biedt om een dader kunnen achterhalen, reden waarom de politie geen nader onderzoek instelt.
De overige meldingen hebben alle betrekking op stankoverlast en de gezondheidsklachten van de familie H. Van 30 september 2002 tot heden staan geen meldingen van de heer H. meer vermeld in het BPS. Volgens de politie van het team Bom. heeft de heer H. daar de laatste tijd ook geen meldingen meer gedaan.
De brieven van de heer H. en DAS rechtsbijstand bevatten geen nieuwe informatie over het politieoptreden waarop de klacht van de heer H. betrekking heeft, zodat ik geen aanleiding zie mijn standpunt te wijzigen. Ook de brieven met medische informatie over de gezondheid van mevrouw Hx. doen daar niet aan af. In deze brieven wordt immers niet meer (en niet minder) aangegeven dan dat het naar inschatting van de longarts heel wel mogelijk is dat de gezondheidsklachten van mevrouw Hx. worden veroorzaakt door inhalatie van allerlei afvalstoffen. Verband met de door de buren veroorzaakte luchtverontreiniging is volgens deze longarts niet te bewijzen, maar enige invloed daarvan lijkt hem niet uit te sluiten.
Dat mevrouw Hx. deze stoffen mogelijk inhaleert wegens luchtverontreiniging in haar woonomgeving, die veroorzaakt wordt door haar buren, neemt de longarts kennelijk aan op basis van informatie van mevrouw Hx. en haar huisarts. Nergens lees ik in zijn brieven dat hij of de huisarts uit eigen waarneming hebben geconstateerd, dat de buren van mevrouw Hx. op enig moment stoffen hebben verstookt en voor luchtverontreiniging hebben gezorgd. Dat betekent dat ik ook op basis van deze brieven niet tot de conclusie kan komen dat de politie niet serieus met de klachten van de heer H. over stankoverlast is omgegaan."
Achtergrond
1. Wet op de economische delicten
Artikel 1a:
"Economische delicten zijn eveneens:
(…)
de Wet milieubeheer, artikel 1.2, eerste lid, - voor zover aangeduid als strafbare feiten - en de artikelen 8.1, eerste lid, 8.40, eerste lid, 8.42, tweede lid, 8.43, 8.44, eerste en zesde lid, 10.1, 10.2, eerste lid, 10.37, eerste lid, 10.39, eerste lid, 10.45, eerste lid, onderdeel b, 10.47, eerste lid, 10.54, eerste lid, 10.56, eerste en tweede lid, 10.57, 10.58, eerste en tweede lid, 10.60, eerste en tweede lid, onder a en b, 17.4 eerste lid, en 18.18;"
2. Wet milieubeheer
Artikel 10.1:
"1. Een ieder die handelingen met betrekking tot afvalstoffen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, is verplicht alle maatregelen te nemen of na te laten die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die gevolgen zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
2. Het is een ieder bij wie afvalstoffen ontstaan, verboden handelingen met betrekking tot die afvalstoffen te verrichten of na te laten, waarvan hij weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat daardoor nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan.
3. Het is een ieder verboden bedrijfsmatig of in een omvang of op een wijze alsof deze bedrijfsmatig was, handelingen met betrekking tot afvalstoffen te verrichten, indien daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs had kunnen weten, nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan.
4. Onder handelingen als bedoeld in het derde lid wordt in ieder geval verstaan: inzamelen of anderszins in ontvangst nemen, bewaren, nuttig toepassen, verwijderen, vervoeren of verhandelen van afvalstoffen of bemiddelen bij het beheer van afvalstoffen.
5. De verboden, bedoeld in het tweede en derde lid, gelden niet voor zover deze handelingen betreffen, die degene die deze verricht, uitdrukkelijk zijn toegestaan bij of krachtens deze wet of een in artikel 13.1, tweede lid, genoemde wet of de EEG-verordening overbrenging van afvalstoffen."
3. Algemene plaatselijke verordening (APV) van de gemeente Za., Afdeling 5, Verbod vuur te stoken
"Artikel 5.5.1 Verbod vuur te stoken
1 Het is verboden in de openlucht vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.
2 Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
3 De ontheffing bedoeld in het tweede lid kan worden geweigerd:
a in het belang van de openbare orde en veiligheid;
b ter bescherming van de woon- en leefomgeving;
c ter bescherming van de flora en de fauna;
d ter voorkoming van hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu door rook, roet, stof, walm of stank.
4 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover:
a op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften;
b de provinciale milieuverordening;
c artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, Wetboek van strafrecht van toepassing is; of
d het betreft verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke of het betreft vuur voor koken, bakken en braden, indien dat geen gevaar oplevert voor de omgeving."
Artikel 6.1, eerste lid, Strafbepaling
"1 Overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften of beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak."
4. Een rapport, zijnde een verkennend onderzoek 'Quick Scan' naar de handhavingspraktijk; rond het storten en verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen, één van de stimuleringstrajecten uit het programma `Handhaven op Niveau', dat wordt bevorderd door het Ministerie van Justitie, d.d. 16 april 2003
"Buiten inrichtingen
Voor de afbakening van het onderzoek is van belang aan te geven wat er verstaan wordt onder de term `buiten inrichtingen'. We gaan hierbij uit van de definitie die in de Wet milieubeheer in artikel 1.1. wordt gegeven namelijk: “elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht”.
Lid 4 van datzelfde artikel voegt daaraan toe: “als één inrichting worden gezien de tot dezelfde onderneming of instelling behorende installaties die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars onmiddellijke nabijheid zijn gelegen”. In een uitspraak van de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uit 1995 is echter bepaald dat niet gesteld kan worden dat de gronden en het akker- of tuinbouwbedrijf tezamen een inrichting vormen als bedoeld in art. 1.1 lid 4. Het perceel met de bedrijfsgebouwen valt daarmee onder de `inrichting' de overige percelen onder de term `buiten inrichtingen'.
Afvalstoffen
Afvalstoffen worden omschreven als “alle stoffen, preparaten of andere producten, waarvan de houder zich - met het oog op de verwijdering daarvan - ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of moet ontdoen.”
(…)
Wet milieubeheer
De kern van de regelgeving met betrekking tot het verbranden van afvalstoffen buiten inrichtingen ligt op dit moment in de APV (zie hieronder) en indirect in de Wet milieubeheer, artikel 10.3 (zorgplicht). Een algemeen verbod op het verbranden van afvalstoffen was nog niet in de Wet milieubeheer opgenomen. Waar het in grote lijnen op neer komt is dat het verbranden van anorganische afvalstoffen verboden is en dat het verbranden van organische afvalstoffen in een aantal gevallen wordt toegestaan.
(…)
APV
Gemeenten hebben tot de inwerkingtreding van de nieuwe Wm de mogelijkheid om regels ten aanzien van verbranden op te nemen in de algemene plaatselijke verordening (APV). Gemeenten hebben daarnaast de mogelijkheid om in de APV ontheffingsmogelijkheden te definiëren en voorschriften te verbinden aan de ontheffing.
De ontheffingsaanvraag is Awb-plichtig.
In de huidige model-APV is het verbranden van afval opgenomen in artikel 5.5.1 daarnaast kennen sommige gemeentelijke afvalstoffenverordeningen bepalingen m.b.t. verbranden. In de praktijk zijn de APV en/of afvalstoffenverordening in lang niet iedere gemeente identiek. De VNG heeft in een artikel in haar eigen blad uit maart 2001 aangegeven dat de verwachting is dat dit artikel na invoering van de nieuwe Wet Milieubeheer waarschijnlijk zal komen te vervallen. Tot die tijd geldt volgens de VNG artikel 5.5.1 dat als volgt luidt:
Het is verboden om in de openlucht vuur aan te leggen, te stoken of te hebben;
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod."