Verzoeker was begin 2014 naar het gebouw van de Tweede Kamer gegaan om daar met iemand te spreken over zijn zorgen en standpunten. Op zeker moment gaf de beveiliging hem te kennen dat hij weg moest gaan en toen dat niet gebeurde, werd de politie erbij gehaald. Die vond dat er geen sprake was van een strafbaar feit waarvoor verzoeker kon worden aangehouden. Daarop besloten de politieambtenaren om verzoeker, die volgens hen onsamenhangend sprak, apathisch reageerde en een verwarde indruk maakte, in het kader van de hulpverlenende taak van de politie mee te nemen naar het bureau. Daar werd hij gefouilleerd en ingesloten. Een GGZmedewerker constateerde al snel dat verzoeker geen stoornis had en weg kon. Toch duurde het nog een uur of drie voordat hij mocht vertrekken.
Verzoeker klaagde over deze gang van zaken en over de behandeling op het bureau.
Op grond van artikel 25 Ambtsinstructie mag de politie iemand wegvoeren uit een openbaar gebouw wanneer die persoon een onmiddellijk gevaar vormt voor zichzelf of voor anderen. Een politieman verklaarde hierover in het onderzoek van de Nationale ombudsman: "Hij (verzoeker) kon een gevaar zijn voor zichzelf. Ik dacht niet dat hij een gevaar was voor anderen." De Nationale ombudsman constateerde dat uit de politie-informatie niet blijkt dat sprake was van het voor politie-ingrijpen vereiste acute gevaar.
Als dat er wel was geweest, had de politie hem conform artikel 25, tweede lid van de Ambtsinstructie zo mogelijk moeten overdragen aan het eigen zorgkader. De politie had moeten nagaan of verzoeker contacten had met een zorgverlener en of hij bij vrienden of familie terecht kon. De ombudsman vindt echter geen aanwijzingen dat de politie dat heeft geprobeerd.
Uit het voorgaande volgt dat er niet, zoals vereist, een wettelijke basis was voor het verwijderen uit het Kamergebouw en het meenemen naar het politiebureau. Ook voor insluiting bood de Ambtsinstructie in dit geval geen grondslag, temeer nu er onvoldoende aanwijzing is dat verzoeker niet tegen zijn wil is meegenomen. De Nationale ombudsman vond de klacht gegrond, omdat het grondrecht op persoonlijke vrijheid onvoldoende was gerespecteerd.
Ook de tweede klacht was volgens de Nationale ombudsman gegrond.
Het vereiste van fatsoenlijke bejegening betekent voor de verzorging op het politiebureau van iemand die daar in het kader van hulpverlening verblijft, dat de politie zich bekommert om zo iemand.
Verzoeker heeft ongeveer vier uren in een afgesloten ruimte met een kraan moeten verblijven, juist toen er geen etensronde was . Deze omstandigheden, de afhankelijke positie van verzoeker en het kader van hulpverlening brengen naar het oordeel van de Nationale ombudsman mee dat de politie verzoeker had moeten vragen of hij behoefte had aan bijvoorbeeld iets te eten of te drinken. Door dit na te laten is de politie onvoldoende hulpvaardig geweest.
Verder is het vertrek uit het politiebureau volgens verzoeker heel onprettig verlopen; hij spreekt van "op straat geschopt". Wat er ook precies is gebeurd, voor de Nationale ombudsman is voldoende gebleken dat de politie niet het geduld en de hulpvaardigheid heeft betoond die in dit geval mocht worden verlangd.