2003/342

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Noord-Holland Noord bij zijn aanhouding op 24 september 2000 disproportioneel geweld heeft gebruikt, door een politiehond op hem los te laten, terwijl de mate waarin hij verzet bood deze inzet niet rechtvaardigde.

Beoordeling

I. Algemeen

In de nacht van 23 op 24 september 2000 wilden twee ambtenaren van de vrijwillige politie (L. en S.) in het centrum van X een controle op de naleving van de bepalingen van de Wegenverkeerswet uitvoeren bij de bestuurder (verzoeker) van een Mercedes personenauto, omdat het (buitenlandse) kenteken van de auto opviel. De auto verdween echter uit het gezichtveld van de betrokken ambtenaren.

Op aanwijzing van een getuige liepen L. en S. een straat in waar ze verzoeker zagen lopen. L. en S. herkenden hem als de bestuurder van de Mercedes en hielden hem staande. Op dat moment merkten zij dat de adem van verzoeker naar alcohol rook. Ook zagen zij dat verzoeker grote pupillen had. Ze vroegen verzoeker om inzage in zijn rijbewijs. Volgens L. en S. stelde verzoeker zich toen verbaal agressief op. De betrokken ambtenaren voelden zich onheus bejegend en hielden verzoeker aan op grond van de artikelen 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht: belediging van een ambtenaar in functie (zie Achtergrond, onder 4.).

Volgens L. en S. verzette verzoeker zich hevig tegen zijn aanhouding, waardoor zij zich genoodzaakt zagen per portofoon assistentie van collega's in te roepen. Vrijwel direct kwamen betrokken ambtenaren H. en E. ter plaatse met in hun surveillancewagen een diensthond. Op enig moment werd door E. de diensthond op verzoeker ingezet. De hond beet verzoeker tweemaal in zijn been. Verzoeker werd overgebracht naar het politiebureau en later vervoerd naar het ziekenhuis, alwaar hij aan zijn verwondingen werd behandeld.

II. Ten aanzien van de inzet van de diensthond

1. Verzoeker klaagt erover dat de politieambtenaren disproportioneel geweld tegen hem hebben gebruikt, door een diensthond op hem los te laten, terwijl de mate waarin hij verzet bood deze inzet niet rechtvaardigde.

2. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman verklaarde verzoeker dat hij gewoon stil stond toen betrokken ambtenaren L. en S. hem aanspraken. Zij vertelden hem dat hij mee moest naar het politiebureau, zonder daarbij aan te geven waarom. Ambtenaren L. en S. pakten verzoeker ieder bij een arm beet. Hij verzette zich niet. Vrijwel direct verscheen er een politieauto. Er stapte één politieambtenaar met een hond uit. Eén van de politieambtenaren die hem vasthield riep: "maak die hond maar los!". De hond rende op hem af. Hij ging toen meteen op z'n buik op de grond liggen. De politieambtenaren deden hem handboeien om, terwijl de hond hem beet, aldus verzoeker (zie Bevindingen, onder E.). Verzoeker stelt zich dan ook op het standpunt dat er ten tijde van de inzet van de diensthond geen sprake was van bedreiging van de veiligheid van personen of zaken, noch van een bijzonder gevaar voor de openbare orde. Volgens verzoeker was er sprake van een opgewonden toestand, zoals die zich wel vaker voordoet bij een confrontatie tussen de politie en een burger. Ook vond verzoeker de inzet van de hond beslist onaanvaardbaar omdat het onderliggende feit 'slechts' een overtreding van de Wegenverkeerswet betrof (zie bevindingen, onder D.).

3. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond en verwees voor zijn standpunt naar de afhandeling van de klacht door de hoofdofficier van justitie te Alkmaar bij brief van 19 april 2001 (zie bevindingen, onder A.13.). De hoofdofficier stelt daarin vast dat verzoeker zich op agressieve wijze en met geweld tegen zijn aanhouding heeft verzet. Tot driemaal toe is verzoeker gewaarschuwd voor de inzet van de diensthond. Verzoeker negeerde deze waarschuwingen en bleef zich hevig verzetten. Daarop is het tot tweemaal toe nodig gebleken om de diensthond in te zetten voordat verzoeker het geweld staakte en van boeien kon worden voorzien om naar het politiebureau te worden gebracht.

Uit de processen-verbaal en de geweldsrapportage blijkt niet dat de diensthond zou hebben gebeten terwijl verzoeker al was geboeid. Volgens de hoofdofficier hebben de betrokken ambtenaren conform artikel 8 van de Politiewet en de bepalingen van de Ambtsinstructie gehandeld (zie achtergrond, onder 1. en 2.).

4. Betrokken ambtenaar L. verklaarde tegenover een medewerkster van de Nationale ombudsman dat verzoeker verschrikkelijk weerbarstig was toen hij en zijn collega S. hem zijn aanhouding hadden aangezegd. In afwachting van de per portofoon gevraagde assistentie probeerden L. en S. verzoeker naar de grond te werken. Ondanks dat L. en S. groot en stevig zijn (en verzoeker niet erg groot is) lukte dit niet. Toen de collega's E. en H. verschenen liep H. direct op L. en S. af om hen te assisteren. H. riep verzoeker aan zijn verzet te staken. Verzoeker bleef zich echter hevig verzetten. Zelfs met behulp van H. kregen ze hem niet geboeid. Ook de waarschuwingen voor de inzet van de diensthond zorgden er niet voor dat verzoeker zijn verzet staakte. Uiteindelijk zette hondengeleider E. de hond in. Deze beet verzoeker in het bovenbeen. Echter, omdat verzoeker zich bleef verzetten gaf E. het commando "los". Vervolgens werd de hond ingezet op het onderbeen. Toen pas staakte verzoeker het verzet en konden de betrokken ambtenaren verzoeker afboeien. Volgens L. is er noch door hem, noch door S. geroepen "laat die hond maar los" of woorden van die strekking. L. gaf aan dat hij dat nooit zou zeggen, omdat een diensthond niet het verschil ziet tussen een politieambtenaar en de verdachte (zie Bevindingen, onder F.).

5. Betrokken ambtenaar S. verklaarde overeenkomstig. Hij gaf daarbij nog aan dat het met behulp van H. was gelukt om verzoeker naar de grond te werken. Verzoeker lag toen met z'n buik op de grond. Eén handboei was al omgedaan. Echter, zélfs met drie politieambtenaren lukte het - door het hevig verzet van verzoeker - niet verzoeker te boeien, aldus S. (zie bevindingen, onder G.).

6. Betrokken ambtenaar H. verklaarde tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman dat hij, toen hij en hondengeleider E. ter plaatse kwamen, naar de vechtende L. en S. was gerend om assistentie te bieden (E. moest de politieauto nog parkeren). Met z'n drieën lukte het echter niet om verzoeker onder controle te krijgen. Verzoeker reageerde niet op de pijnprikkels die H. hem toediende, zoals een polsklem en een stoot in z'n middenrif. Volgens H. leek het alsof verzoeker gewoon zou kunnen opstaan met drie man op zich. H. heeft verzoeker toen driemaal aangezegd het geweld te staken, omdat anders de hond zou worden ingezet. H. gaf aan dat verzoeker toen zei: "Gaan we dreigen?". Toen heeft E. zijn diensthond gepakt. Volgens H. zag E. op een afstand dat het de drie ambtenaren niet lukte om verzoeker onder controle te krijgen. E. heeft de hond laten inbijten om een pijnprikkel te geven. Het was echter alsof verzoeker de pijn niet voelde. Hij bleef zich hevig verzetten en was nog steeds niet af te boeien. Toen heeft E. de diensthond nogmaals ingezet. Verzoeker beperkte daarop zijn verzet zodanig dat de betrokken ambtenaren hem konden afboeien.

H. gaf aan dat hij niet zijn wapenstok had gebruikt, aangezien hij - als hondengeleider - slechts de lange wapenstok bij zich had. Of L. en S. de korte wapenstok hadden gebruikt wist hij niet. Hij wist wel dat L. en S., toen hij aan kwam lopen, verzoeker met vier handen vast hadden en hij zich zo hevig verzette dat je waarschijnlijk niet het risico neemt om één hand van hem af te halen om je wapenstok te pakken. H. benadrukte dat wanneer hij en zijn collega's hadden gedacht dat ze het met de fysieke hulp van E. (zonder hond) hadden kunnen redden, ze dat beslist hadden gedaan, omdat ze liever geen diensthond inzetten. Ten tijde van het incident beschikten ze ook nog niet over pepperspray. Dat zou, aldus H., voor deze situatie een uitkomst zijn geweest (zie Bevindingen, onder I.).

7. Betrokken ambtenaar E. verklaarde dat hij en H. in de buurt reden toen door L. en S. om assistentie werd verzocht. Zij kwamen vrijwel direct ter plaatse en zagen L. en S. worstelen met verzoeker. H. stapte uit de auto en verleende de collega's direct assistentie. E. moest de auto enige meters achteruit rijden om ervoor te zorgen dat de weg niet geblokkeerd werd. E. stapte vervolgens uit en keek op een afstand van zo'n 15 meter of verzoeker door zijn drie collega's onder controle kon worden gebracht. E. hoorde zijn collega's zeggen dat dit niet lukte. E. heeft vervolgens zijn hond uit de auto gehaald. Hij had hier zelfstandig toe besloten, zonder dat zijn collega's hierom hadden gevraagd. Volgens E. had H. pijnprikkels toegediend waar verzoeker niet op reageerde. E. stond er bij toen dat gebeurde. E. heeft een aantal maal gewaarschuwd voor de inzet van de hond. Desondanks bleef verzoeker zich verzetten. E. heeft toen nog even afgewacht, verzoeker nogmaals gewaarschuwd en vervolgens de hond in verzoekers been laten inbijten. Op E's commando liet de hond direct weer los. Normaal is het zo, aldus E., dat het eenmalig inbijten van de hond voldoende is om het verzet te breken. Verzoeker ging echter door, aldus E. De hond is toen nogmaals ingezet. Volgens E. op het scheenbeen van verzoeker. Na zo'n 5 à 10 seconden staakte verzoeker het verzet en gaf E. het commando "los". Verzoeker kon toen worden geboeid en meegevoerd naar het politiebureau (zie bevindingen,, onder H.).

8. Ingevolge artikel 8 van de Politiewet zijn politieambtenaren bevoegd in de rechtmatige uitoefening van hun bediening geweld te gebruiken indien het door hen beoogde doel alleen daardoor kan worden bereikt en indien het belang van het doel het gebruik van geweld rechtvaardigt. Wanneer de openbare orde (ernstig) wordt verstoord kan de politie geweldsmiddelen toepassen, om de openbare orde te herstellen.

Het inzetten van een diensthond valt onder het gebruik van geweld. De daadwerkelijke inzet van een diensthond moet, evenals iedere andere geweldstoepassing van de politie, in overeenstemming zijn met de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit. Van geval tot geval zal moeten worden beoordeeld of het beoogde doel het gebruik van geweld rechtvaardigt en of dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld moet bovendien zo mogelijk een waarschuwing vooraf gaan (zie achtergrond, onder 1.en 2.).

9. Vast staat dat de diensthond is ingezet op verzoeker, waardoor verzoeker in zijn been is gebeten. Uit de processen-verbaal van de betrokken ambtenaren komt naar voren dat verzoeker zich dermate agressief gedroeg dat de aanhouding alleen kon worden bereikt door middel van de inzet van de diensthond. Verzoeker is een andere mening toegedaan. Volgens verzoeker was er beslist geen sprake van (hevig) verzet en was de inzet van de diensthond buiten proporties (zie hierboven, onder II.2.). De lezingen ten aanzien van het gebeuren lopen dan ook uiteen.

In dit verband is van belang dat de politierechter te Alkmaar bij vonnis van 6 april 2001 (onder meer) bewezen heeft geacht dat verzoeker zich met geweld tegen zijn (rechtmatige) aanhouding heeft verzet “door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die waarin die ambtenaren verdachte trachtten te geleiden” (zie Bevindingen, onder B.4.). Op grond van artikel 26 van de Wet Nationale ombudsman neemt de Nationale ombudsman dit vonnis in acht (zie Achtergrond, onder 3.).

In de onderhavige procedure is aan de orde de vraag of de mate van het door verzoeker toegepaste geweld de inzet van een diensthond rechtvaardigde.

10. Gelet op de geweldsrapportage (zie bevindingen, onder A.4.), de verklaringen en de processen-verbaal van betrokken ambtenaren L., S., H. en E. afzonderlijk en in onderlinge samenhang, is de Nationale ombudsman van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat verzoeker zich hevig heeft verzet tegen zijn aanhouding. Uit de beschrijvingen van de betrokken ambtenaren komt het volgende beeld naar voren.

Het lukte de betrokken ambtenaren L. en S. niet om de zich tegen zijn aanhouding verzettende verzoeker onder controle te krijgen, waardoor zij zich genoodzaakt zagen assistentie in te roepen. Betrokken ambtenaar H. kwam ter plaatse en is zijn collega's te hulp geschoten. Met behulp van H. kon verzoeker naar de grond worden gewerkt. Echter, doordat verzoeker zich hevig bleef verzetten, konden de drie politieambtenaren hem niet onder controle krijgen. Terwijl L. en S. verzoeker in bedwang probeerden te houden, probeerde H. middels een polsklem en een stoot in het middenrif te bewerkstelligen dat verzoeker zijn geweld zou staken, hetgeen mislukte. Betrokken ambtenaar E., die op korte afstand stond, zag en hoorde dat het de drie ambtenaren niet lukte om het verzet van verzoeker te breken en liep met een aangelijnde diensthond op de vier vechtende mannen af. Verzoeker werd een aantal maal voor de inzet van de hond gewaarschuwd. Desondanks staakte verzoeker zijn verzet niet. Uiteindelijk liet E. de hond inbijten op verzoeker.

11. De Nationale ombudsman is van oordeel dat het - gezien de hevige aard van het door verzoeker gepleegde verzet tegen zijn aanhouding - geoorloofd kan worden geacht dat de betrokken ambtenaren geweldsmiddelen hebben toegepast.

Met betrekking tot de keuze van de politie om de diensthond in te zetten wordt het volgende overwogen. De inzet van een diensthond is een zwaar geweldsmiddel, waarvan behoedzaam gebruik dient te worden gemaakt. Gelet echter op het feit dat het drie politieambtenaren niet was gelukt om verzoeker onder controle te krijgen, waarbij één van de ambtenaren tevergeefs minder ingrijpende middelen (pijnprikkels) heeft toegepast, en ook de dreigende werking van en de waarschuwingen voor de inzet van de diensthond niet voldoende waren om het verzet van verzoeker te breken, hebben de politieambtenaren in redelijkheid kunnen besluiten de diensthond in te zetten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat - alhoewel het in beginsel in de rede ligt om, indien fysiek geweld geen effect sorteert, de wapenstok te gebruiken voordat wordt overgegaan tot de inzet van de diensthond - de politieambtenaren in de gegeven omstandigheden in redelijkheid hebben kunnen besluiten hiertoe niet eerst over te gaan. Zo heeft H. verklaard dat verzoeker zich dermate hevig verzette dat L. en S. vier handen nodig hadden om hem in bedwang te houden en is het daarbij voorstelbaar dat - gelet op de ontstane worsteling waarbij drie politieambtenaren waren betrokken - het gebruik van zowel de lange als de korte wapenstok letsel bij de politieambtenaren had kunnen veroorzaken.

De Nationale ombudsman stelt overigens vast dat de diensthond onder de voortdurende controle van een gecertificeerde hondengeleider heeft gestaan.

12. De Nationale ombudsman komt op grond van het bovenstaande tot het oordeel dat de inzet van de politiehond onder de gegeven omstandigheden niet disproportioneel is geweest. Hoewel het te betreuren is dat verzoeker letsel heeft opgelopen, is dit het gevolg geweest van zijn eigen handelen.

De onderzochte gedraging is dan ook behoorlijk.

13. Ten overvloede wordt het volgende overwogen.

Uit de stukken is naar voren gekomen dat hondengeleider E. zijn diensthond niet één maar twee keer op verzoeker heeft ingezet, waardoor de hond zowel in het bovenbeen als in het onderbeen van verzoeker heeft gebeten. Wegens de ingrijpende gevolgen van een hondenbeet dient de keuze voor een tweede inzet van de hond zeer terughoudend te worden genomen.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord (de burgemeester van Alkmaar), is niet gegrond.

Onderzoek

Op 13 juli 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer T. uit Haarlem, ingediend door de heer mr. C.F.M. Raaijmakers uit Haarlem, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord (de burgemeester van Alkmaar), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Alkmaar over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tevens werden vier betrokken ambtenaren telefonisch gehoord. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoeker berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. De betrokken ambtenaren gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. In de nacht van 23 op 24 september 2000 wilden twee ambtenaren van de vrijwillige politie (L. en S.) in het centrum van X een controle op de naleving van de bepalingen van de Wegenverkeerswet uitvoeren bij de bestuurder (verzoeker) van een Mercedes personenauto. De auto verdween echter uit het gezichtveld van de betrokken ambtenaren. Op aanwijzing van een getuige liepen L. en S. een straat in waar ze verzoeker zagen lopen. L. en S. herkenden verzoeker als de bestuurder van de Mercedes en hielden hem staande. Zij vroegen verzoeker om inzage in zijn rijbewijs. Volgens L. en S. stelde verzoeker zich toen verbaal agressief op. L. en S. voelden zich onheus bejegend en hielden verzoeker aan op grond van belediging. Volgens L. en S. verzette verzoeker toen echter hevig tegen zijn aanhouding. Daarop vroegen zij per portofoon assistentie van collega's. Betrokken ambtenaren H. en E. kwamen ter plaatse met in de surveillancewagen een diensthond. Op enig moment werd door betrokken ambtenaar E. de diensthond op verzoeker ingezet en werd verzoeker tweemaal gebeten in zijn been.

2. In het proces-verbaal van bevindingen, op 24 september 2000 opgemaakt door de betrokken ambtenaren L. en S., staat hierover onder meer het volgende vermeld:

"Op zondag 24 september 2000 waren wij, verbalisanten, met surveillance belast.

Wij, verbalisanten, surveilleerden in een opvallende surveillance auto en waren in uniform gekleed.

Omstreeks 00.05 uur, zagen wij, verbalisanten, dat op het (…) te X, een personenauto, merk (…), voorzien van het kenteken XX-XX-XX, staan.

Wij, verbalisanten, zagen, dat in de personenauto twee personen zaten. De inzittenden van dit voertuig konden wij, verbalisanten, op dat moment duidelijk waarnemen.

Ik, tweede verbalisant, stapte uit de dienstauto en liep naar vermelde personenauto, teneinde controle uit te voeren op de naleving van de bepalingen van Wegenverkeerswetgeving.

Ik, tweede verbalisant, zag, dat, terwijl ik op dat voertuig afliep, de bestuurder van dit voertuig de portier van de personenauto opende en kennelijk wilde uitstappen.

Ik, tweede verbalisant, kon de bestuurder van dit voertuig op dat moment ook weer volledig in het gelaat zien. Vervolgens zag ik, tweede verbalisant, dat de bestuurder van deze personenauto weer in zijn voertuig stapte en met hoge snelheid achteruit reed, in de richting van de (…).

Ook hoorden wij, verbalisanten, vanuit bedoeld voertuig een vrouwenstem, die met luide stem tegen de bestuurder sprak. Welke woorden werden gesproken, was voor ons, verbalisanten, niet waarneembaar.

Wij, verbalisanten, zagen, dat bedoeld voertuig met hoge snelheid de (…) inreed, in de richting van de (…).

Wij, verbalisanten, hebben vervolgens de achtervolging ingezet.

Toen wij, verbalisanten, de (…) opreden, was het voertuig volledig uit ons gezichtsveld verdwenen. Gekomen ter hoogte van de (…) werden wij, verbalisanten, aangesproken door een jonge vrouw, die ons vertelde, dat een motorvoertuig met hoge snelheid de (…) was opgereden en vervolgens de (…) was ingereden.

Wij, verbalisanten, reden vervolgens met ons opvallende dienstvoertuig de (…) in. Wij zagen toen, dat een man, vergezeld van een jonge vrouw, over de (…) liep, in de richting van de (…). Wij, verbalisanten, herkenden in deze man de bestuurder van eerder vermelde personenauto.

Wij, verbalisanten, hielden de man, hierna nader aan te duiden als verdachte, staande op de (…) en spraken hem daar aan.

Wij, verbalisanten, roken op dat moment, dat de adem van de verdachte riekte naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank. Ook zagen wij, dat de verdachte grote oogpupillen had.

Wij, verbalisanten, vroegen vervolgens aan de verdachte, waar hij zijn voertuig had achtergelaten. Op dat moment deelde de verdachte ons mede, dat hij niet begreep over wat voor voertuig wij, verbalisanten, spraken. Toen ik, verbalisant S., van de verdachte de inzage van zijn rijbewijs vorderde, bemerkten wij, verbalisanten, dat deze man zich, verbaal, zeer agressief opstelde ten aanzien van ons, verbalisanten. Wij, verbalisanten, voelden en zagen, dat de verdachte ons probeerde weg te duwen.

Ook hoorden wij, dat de verdachte zich zeer beledigend ten opzichte van ons verbalisanten opstelde. Wij hoorden namelijk, dat hij zei: 'Kankerlijer, teringlijer, klootzakken'.

Op dat moment voelden wij, verbalisanten, ons zeer onheus bejegend.

Op zondag 24 september 2000, om 00.40 uur, zijn wij, verbalisanten, tot aanhouding van de verdachte overgegaan, terzake artikel 267 van het Wetboek van Strafrecht. Op het moment dat wij, verbalisanten, de verdachte wilden aanhouden, begon hij te rukken en te trekken in een andere richting dan wij hem wilden voeren, als bedoeld in artikel 180 van het Wetboek van Strafrecht.

Op dat moment hebben wij, verbalisanten, per portofoon de assistentie ingeroepen van andere surveillance-eenheden. Terwijl wij, verbalisanten, trachtten de zich hevig verzettende verdachte aan te houden, arriveerden de collegae E. en H., beiden hoofdagent van politie te X, ter plaatse.

De collega E., in zijn functie van geleider van een politiehond, heeft hierbij zijn diensthond ter hand genomen. Omdat de verdachte zich op een nogal agressieve manier bleef verzetten, bleek het noodzakelijk de politiediensthond in te zetten. De politiediensthond heeft de verdachte vervolgens tweemaal in het rechterbeen gebeten. Van de inzet van de politiediensthond is een afzonderlijke geweldsrapportage opgemaakt. Nadat de politiehond was ingezet, liet de verdachte zich zonder noemenswaardige problemen aanhouden, waarbij de politiediensthond is weggehaald bij de verdachte. De verdachte is vervolgens overgebracht naar een plaats van voorgeleiding, in deze het politiebureau te Y.

Wij, verbalisanten, kwamen daar op zondag 24 september 2000, om 01.05 uur, met de verdachte aan.

In het politiebureau te Y gaf de verdachte desgevraagd op te zijn:

-------- T.,---------

(…)

Op zondag 24 september 2000, om 01.15 uur, is de verdachte geleid voor een hulpofficier van justitie, in deze de inspecteur van politie Tr.

In het politiebureau te Y hebben wij, verbalisanten, de verdachte alsnog gevraagd mede te werken aan een blaastest. De verdachte verklaarde op dat moment, dat hij nergens aan mee wilde werken.

Vervolgens is door de inspecteur van politie Tr. voornoemd, van de verdachte gevorderd mede te werken aan de blaastest. Aan deze vordering voldeed de verdachte niet.

Hij verklaarde, ten overstaan van genoemde inspecteur van politie: 'Ik werk nergens aan mee', althans woorden van gelijke strekking.

Omdat de verdachte eerder die nacht was gebeten door de politiediensthond, zijn wij, verbalisanten, met de verdachte gegaan naar het (…) (ziekenhuis; N.o.), teneinde de verdachte daar te doen behandelen voor de opgelopen verwondingen door de hondenbeten.

In het (…)(ziekenhuis; N.o.) is de verdachte medisch onderzocht en behandeld, onder andere door een arts van de Gemeentelijk en Gezondheidsdienst.

In het (…)(ziekenhuis; N.o.) hebben wij, verbalisanten, de verdachte nogmaals de gelegenheid geboden mee te werken aan een blaastest, hetgeen door de verdachte wederom werd geweigerd, met de woorden: 'Rot op, ik werk nergens aan mee bij jullie'.

De dienstdoende GGD-arts deelde ons, verbalisanten, desgevraagd mede, dat er geen bezwaar bestond tegen insluiting van de verdachte.

Na terugkeer in het politiebureau te Y is de verdachte, in opdracht van genoemde hulpofficier van justitie, voor nader onderzoek ingesloten in een daartoe bestemde ruimte in vermeld politiebureau.”

3. In het proces-verbaal van bevindingen, op 26 september 2000 opgemaakt door de betrokken ambtenaren H. en E., staat onder meer het volgende vermeld:

"MELDING;

Wij, verbalisanten, hoorden op zondag 24 september 2000, via de portofoon, een noodoproep van collega's van de 21.21 om 'ASSISTENTIE COLLEGA' roepen.

Wij verbalisanten hebben hier direct op gereageerd. Via de regionale meldkamer kregen wij verbalisanten door dat het voertuig 21.21 zich in de omgeving van de (…) te X ophield. De regionale meldkamer kon ons op dat moment echter geen relevante informatie meer verstrekken over wat er gaande was.

Wij, verbalisanten, zijn via de (…) naar de (…) gereden. Op het moment dat wij de (…) opreden zag ik, 2e verbalisant, het dienstvoertuig 21.21 op de (…) te X staan. Tevens zag ik, 2e verbalisant, dat de beide collega's probeerden om een ander persoon onder controle te krijgen.

Wij, verbalisanten, zijn direct de straat ingereden. In het licht van de koplampen van ons dienstvoertuig, zagen wij, verbalisanten, dat beide collega's grote moeite hadden om een persoon die tussen hen in stond, onder controle te krijgen. Wij, verbalisanten, zagen dat de persoon die tussen de collega's in stond wild met zijn armen stond te zwaaien, en met zijn benen schoppende bewegingen maakte naar de collega's. Wij, verbalisanten, stapten uit en hoorde een van de collega's roepen dat de man was aangehouden, maar zich aan zijn aanhouding trachtte te ontworstelen.

Ik, 2e verbalisant, ben op de collega's toegelopen ten einde deze te assisteren bij het onder controle brengen van deze verdachte. Met zijn drieën konden wij verbalisanten deze verdachte naar de grond werken. Verdachte was ondanks dat hij op de grond lag, nog steeds bezig met het trachten te slaan en schoppen naar collega's, en trachtte zich aan zijn aanhouding te onttrekken. Wij, verbalisanten, hoorden hem telkens roepen 'Teringlijers, Kankerlijers ik ga niet met jullie mee'.

INZET DIENSTHOND:

Omdat verdachte door zijn agressieve gedrag, niet onder controle gebracht kon worden, om hem te boeien en over te brengen, heb ik, 2e verbalisant, aan verdachte 3 maal gemeld dat de diensthond ingezet zou worden, indien hij zijn verzet niet zou staken.

Ik, 2e verbalisant, heb 3 maal tegen hem gezegd: 'Stoppen met het plegen van verzet, anders wordt de diensthond ingezet'.

Verdachte reageerde hier in het geheel niet op. Verdachte bleef bezig om zich aan zijn aanhouding te onttrekken.

Om het verzet van de verdachte te breken, en er voor te kunnen zorgen dat de collega's verdachte konden af boeien, is door mij, 1e verbalisant, de diensthond ingezet. Ik verbalisant heb voor de inzet verdachte nogmaals gewaarschuwd.

Vervolgens is door mij, 1e verbalisant, de diensthond op het bovenbeen van verdachte ingezet. De verdachte werd door de diensthond in het bovenbeen gebeten. Ik, 1e verbalisant, zag dat verdachte zijn verzet staakte, stopte met het schoppen en slaan met zijn armen en benen. Ik, verbalisant, heb hierop de diensthond los gemaakt van het bovenbeen van verdachte.

Nadat de diensthond verdachte had losgelaten, begon verdachte zich wederom te verzetten, door met zijn benen te schoppen. Hierop is door mij, 1e verbalisant, wederom de diensthond ingezet op het onderbeen van verdachte. Ik, 1e verbalisant, zag dat verdachte hierop slaande bewegingen naar de hond maakte. Hierop heb ik 1e verbalisant verdachte nogmaals gesommeerd zijn verzet te staken, en dat dan pas de hond zou los laten. Hierop staakte verdachte elk verzet, konden de collega's verdachte onder controle brengen, hem voorzien van transportboeien, en hem afvoeren naar een bureau van politie, het bureau te Y.

Tijdens dit incident, stond er een vrouw op de (…) te schreeuwen. Zij stond op ongeveer 10 meter afstand van ons. Ik, eerste verbalisant, hoorde dat zij telkens riep: 'Waarom stop je niet, je moet altijd dwars zijn, ga gewoon mee'.

Ik, 1e verbalisant, hoorde de vrouw dit een aantal malen roepen.

Nadat verdachte in het dienstvoertuig was geplaatst, hoorde wij van een van de collega's dat de vrouw bij verdachte hoorde, en dat zij ook in het voertuig van verdachte zat. Door ter plaatse gekomen assistentie, is de personalia van deze vrouw genoteerd.

RAPPORTAGE:

Van de inzet van de diensthond is afzonderlijk een geweldsrapportage opgemaakt, welke naar justitie wordt verzonden."

4. In de geweldsrapportage, op 24 september 2000 opgemaakt door betrokken ambtenaren H. en E., staat onder meer het volgende vermeld:

"Reden geweldaanwending: Verdachte was door 2 collega's van de vrijwillige politie aangehouden. Verdachte wilde zich aan zijn aanhouding onttrekken, en begon te vechten met de beide collega's. Hierop kwam portofonisch een oproep van 'assistentie collega'. Hierop werd door rapporteurs gereageerd. Toen wij rapporteurs ter plaatse waren zagen wij dat beide collega's trachten om de verdachte onder controle te brengen en hem te boeien. Verdachte schopte, en sloeg naar de collega's, en riep 'rot op ik ga niet mee'.

Ik, rapporteur H., ben de beide collega's gaan assisteren. Omdat verdachte door zijn schoppen en slaan, moeilijk onder controle te krijgen was, heb ik rapporteur H. verdachte 3 maal aangeroepen zijn verzet te staken omdat anders de diensthond ingezet zou worden. Verdachte ging door met schoppen en slaan om zich aan zijn aanhouding te onttrekken. Hierop heb ik rapporteur E., hondengeleider, de gecertificeerde diensthond (...) ingezet, om het verzet van verdachte te breken. Nadat de diensthond in het bovenbeen van verdachte had gebeten, en de verdachte het verzet staakte heb ik de diensthond los gemaakt van het been. Toen de eerder genoemde collega's verdachte wilde afboeien begon deze wederom om zich heen te slaan en schoppen, hierop is door mij rapporteur E. wederom de diensthond (...) ingezet, op het onderbeen van verdachte. Verdachte staakte nu echt het verzet en liet zich door de collega's afboeien en transporteren naar een gereed staande dienstauto.

Waarschuwing vooraf gegeven?:

Verdachte is 3 maal door rapporteur H. gewaarschuwd zijn verzet te staken, anders zou de diensthond ingezet worden.

Omschrijving en effect:

Geen enkel effect, verdachte riep dat hij absoluut niet meeging.

Werd de politieambtenaar of een ander persoon bedreigd? (nee)

Zo ja, op welke wijze?

Werd tegen de politieambtenaar of een ander persoon geweld gebruikt? (ja)

Zo ja, waaruit bestond dit geweld:

door middel van het slaan en schoppen van 2 collega's van de vrijwillige politie probeerde verdachte zich aan zijn aanhouding te onttrekken.

Welk geweld heeft de politieambtenaar gebruikt: (Fysiek geweld (trachten om verdachte naar de grond te werken) door rapporteur H., en collega's van de vrijwillige politie). Diensthond, door rapporteur E.)

Tegen wie was het gericht : (verdachte)

Wat waren de gevolgen van het aangewende geweld:

Gevolg was dat verdachte zijn verzet staakte, hij afgeboeid kon worden, en overgebracht kon worden naar een plaats van verhoor. Op verzoek van rapporteur E., zijn de bijtwonden in het ziekenhuis bekeken en behandeld.”

5. In het proces-verbaal van aanhouding staat onder meer het volgende vermeld:

"De aanhouding werd verricht op grond van artikel 267, lid 2 Wetboek van Strafrecht

en vond plaats naar aanleiding van het volgende:

Ter controle op de naleving van het gestelde in de Wegenverkeerswet 1994 werd de verdachte staande gehouden. Ik, tweede verbalisant, vroeg de verdachte naar zijn rijbewijs. Wij, verbalisanten, hoorden dat de verdachte zei: 'teringlijer, kankerlijer, klootzakken' of woorden van gelijke strekking. Voor nadere gegevens omtrent de aanhouding wordt verwezen naar het proces-verbaal van bevindingen, welke bij het dossier zal worden gevoegd."

6. Bij brief van 3 oktober 2000 diende (de advocaat van) verzoeker bij de politie Noord-Holland Noord een klacht in over het politieoptreden op 24 september 2000. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Namens T. (…), wordt bij deze een klacht ingediend ter zake van het politieoptreden jegens hem op 24 september 2000 in de gemeente X.

In het kader van de aanhouding van cliënt is een politiehond op hem losgelaten. Cliënt was toen al in de handboeien. Deze hond heeft hem op meerdere plaatsen in beide benen gebeten. Voor behandeling is cliënt overgebracht naar het (…) (ziekenhuis; N.o.). (...) Cliënt klaagt zowel over de aanhouding zelf als over de wijze waarop dit geschiedde. Cliënt acht de aanhouding kennelijk ongegrond en vermoedt discriminatoire achtergronden. Hij wordt hierin gesteund omdat geweigerd werd hem enige reden op te geven. Er was sprake van misplaatst machtsgebruik waarvan het inzetten van de hond het trieste eindpunt vormde. Opmerkelijk is het ook dat voor het inzetten van de hond geen enkele verontschuldiging werd gegeven. Waar het om opzettelijk toebrengen van letsel gaat heeft cliënt ter zake van dit feit aangifte gedaan bij de politie te Z."

7. Bij brief van 6 oktober 2000 werd door de politie Noord-Holland Noord de ontvangst van de klacht bevestigd. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw brief met een klacht over het politie optreden op 24 september 2000.

Uw klacht kan als volgt geformuleerd worden:

Namens zijn cliënt wordt geklaagd over het optreden door de politie:

1. (...)

2. (...)

3. de wijze van aanhouding was buitenproportioneel: terwijl betrokkene reeds was geboeid werd een politiehond ingezet, die hem diverse keren gebeten heeft.

Indien u niet akkoord gaat met deze klachtformulering verzoek ik u dit schriftelijk zo spoedig mogelijk aan mij kenbaar te maken.

Namens de korpsbeheerder is de chef van het district Noord-Kennemerland Oost, de heer Kl., verzocht een onderzoek te doen instellen naar uw klacht. U zult daarover benaderd worden door of namens deze onderdeelschef."

8. Op 23 oktober 2000 deed verzoeker bij de politie Noord-Holland Noord aangifte van zware mishandeling door de betrokken ambtenaren. In het proces-verbaal van aangifte staat onder meer het volgende vermeld:

"Ik doe aangifte van zware mishandeling en verklaar u het volgende. Het geweld dat op mij werd uitgeoefend veroorzaakte mij zwaar lichamelijk letsel.

In de nacht van 23 op 24 september 2000, juist na middernacht was ik in X. Ik zat achter het stuur van een (…) personenauto met een Duitse kentekenplaat. Deze auto was niet van mij maar ik had deze auto geleend. Ik ben niet goed bekend in X. Ik ken de naam van de straat waar ik stond niet.

Ik zag dat er op het (…) politie stond. Om de auto ergens te kunnen parkeren ben ik achteruit gereden. Vervolgens reed ik een zijstraat in, heb daar de (…) geparkeerd en ben uitgestapt. Ik ben toen lopend naar het centrum gelopen, naar café (…).

Onderweg naar café (…) werd ik door twee politieagenten aangesproken. Zij zeiden dat ik moest stoppen. Hierop ben ik blijven staan. Vervolgens hoorde ik deze politiemensen tegen mij zeggen dat ik mee moest. Zij vertelden mij echter niet wat daar de reden voor was. Omdat ik niet wist waarom ik mee moest heb ik steeds weer gevraagd: 'Waarom moet ik mee?' Ik kreeg hierop geen antwoord.

Ik hoorde dat de politiemensen met hun portofoon om assistentie riepen. Vervolgens werd ik door de twee politiemensen vastgepakt bij mijn armen. Zij probeerden mij in de handboeien te doen. Ik heb mij lichamelijk niet verzet. Wel heb ik steeds gevraagd waarom ik mee moest. Ik snap niet waarom zij mij niet gewoon in de boeien deden als zij dit wilden. Ik pleegde geen verzet, ik ben niet groot en ik ben ook niet zo sterk. Ik denk dat zij niet eens hebben geprobeerd mij in de boeien te slaan. Als dit wel zo was geweest dan hadden zij dit gemakkelijk kunnen doen.

Toen ik daar stond zag ik een politieauto aankomen. Ik zag ook dat de politiemannen die met die auto aan kwamen rijden een hond uit de auto haalden. Ik hoorde dat de politiemannen die mij vasthielden naar de anderen riepen: 'Laat de hond maar los.' Ik zag dat de man die de hond vast hield deze gewoon liet gaan. Ik denk niet dat de hond aan een lijn zat. Ik ben toen direct op mijn buik gaan liggen en deed mijn handen op mijn rug.

Ik voelde dat de hond in mijn rechterbeen begon te bijten. Ik voelde dat mij de handboeien werden omgedaan. Ondanks dat ik geboeid was bleef de hond gewoon doorbijten. Toen ik helemaal doorgebeten was haalden de politiemensen eindelijk de hond weg.

Vervolgens werd ik in een politieauto vervoerd naar het politiebureau in Y. In de auto heb ik gevraagd waar dit allemaal voor nodig was. Een van de politiemensen zei toen: 'Wij zijn niet van de honden.' Toen ik in het politiebureau aankwam wilde de politie mij niet helpen met lopen. Toen zij zagen dat ik echt niet lopen kon werd ik naar een cel geholpen. Ik weet niet precies waar deze cel zich in het bureau bevond. Ik moest daar blijven zitten met de handboeien om. Pas na enige tijd werden de handboeien afgedaan. Ik heb in het bureau steeds aangegeven dat ik erge pijn had en dat ik voor behandeling naar het ziekenhuis wilde. Voordat ik echter naar het ziekenhuis werd gebracht duurde een hele tijd.

In het politiebureau en in het ziekenhuis werd mij gevraagd of ik mee wilde werken aan een blaasproef. Ik had echter zo'n pijn aan mijn been dat ik helemaal nergens meer aan mee wilde werken.

In de loop van de ochtend werd ik voor verhoor overgebracht naar X. Onderweg maakten de politiemensen er onder anderen grapjes over dat de hond mij de volgende keer wel in mijn andere been zou bijten. Overigens werd ik gehoord door een vrouwelijke politie. Zij heeft mij heel netjes behandeld.

Tot slot wil ik nog de volgende opmerkingen maken:

- ik ben van mening dat ik door de politiemensen gediscrimineerd ben. (...)

- ik heb begrepen dat ik ervan verdacht werd dat ik met drank op gereden had in een auto. Dat was niet het geval. Ik had de middag voor het incident, omstreeks 17.30 uur, een flesje bier gedronken.(...)

- door de hondenbeten ben ik nu ziek thuis. Volgens de doktoren is genezing voor het eind van het jaar in ieder geval niet te verwachten.

Ik heb bezwaar tegen verstrekking van mijn gegevens en de feitgegevens door de politie en/of justitie aan het Buro Slachtofferhulp."

9. Bij brief van 15 februari 2000, gericht aan klachtencoördinator G. van het politiekorps Noord-Holland Noord, reageerde districtschef Kl. op de klacht van verzoeker. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"De klacht heeft betrekking op een incident welke op 24 september 2000 plaatsvond te X. De klachtonderdelen zijn als volgt omschreven:

1. de aanhouding van klager was ongegrond; discriminatoire achtergronden worden vermoed;

2. (...)

3. de wijze van aanhouding was buitenproportioneel: terwijl betrokkene reeds was geboeid werd de politiehond ingezet, die hem diverse keren gebeten heeft.

Uit het bedrijfsprocessensysteem en uit informatie van betrokken collega's komt het volgende relaas van het incident naar voren:

Op zondag 24 september 2000 omstreeks 00.05 uur zagen twee medewerkers van de vrijwillige politie een (…) personenauto staan op het (…) te X. Omdat het (buitenlandse) kenteken opviel willen zij een controle uitvoeren. Terwijl een van hen naar de auto toeliep stapte de bestuurder uit. Toen de politiemedewerker dichterbij kwam stapte de bestuurder weer in en reed snel achteruit in de richting (…). Hij verdween hierbij uit het zicht. Op aanwijzing van een getuige werd klager aangetroffen op de (…) te X. Hierbij werd hij door betrokken politiemedewerker herkend als bestuurder van genoemde auto.

De politiemedewerkers bemerkten dat klager naar alcohol rook. Toen zij hem naar zijn papieren vroegen stelde de man zich zeer agressief op en begon hij tegen de politiemensen aan te duwen. Hierbij gebruikte hij diverse beledigende termen. Op grond hiervan werd de man om 00.40 uur aangehouden.

Aangezien de man zich op zeer agressieve wijze aan zijn aanhouding trachtte te onttrekken werd door de vrijwilligers om assistentie gevraagd. De twee medewerkers die deze assistentie verleenden waren in het bezit van een diensthond. Nadat de verdachte zich steeds agressiever opstelde door te schoppen en te slaan werd, nadat hij daar tot drie maal toe voor was gewaarschuwd, de diensthond ingezet. Tot twee maal toe heeft de hond klager in het been gebeten voordat de medewerkers in staat waren klager in de boeien te doen en af te voeren naar het politiebureau te Y.

Klager heeft een andere visie op het gebeuren Hij geeft aan een door hem geleende auto in de nabijheid van het centrum van X te hebben geparkeerd. Toen hij vervolgens in de richting van het (…) liep werd hij aangesproken door twee politiemensen die hem, zonder opgaaf van reden, mee wilden nemen naar het politiebureau. Op zijn vraag wat hiervan de reden was werd geen antwoord gegeven. Wel werd door de politiemensen assistentie gevraagd. Vervolgens probeerden de politiemensen klager in de boeien te slaan. Hoewel klager zich lichamelijk niet verzette lukte het deze politie niet hem te boeien. Toen de assistentie ter plaatse kwam bleek deze in het bezit te zijn van een diensthond. De politieagenten die klager vasthielden riepen naar de hondengeleider 'Laat de hond maar los' waarop de hondengeleider de diensthond gewoon liet gaan. Klager is toen plat op de grond gaan liggen en deed zijn handen op zijn rug. De hond heeft klager toen in zijn been gebeten. Zelfs nadat klager de handboeien om had gekregen bleef de hond doorbijten.

Voor verdere details verwijs ik u naar de aangifte van klager en de opgemaakte processen-verbaal van de politiemedewerkers.

Naar aanleiding van genoemde klachtelementen ben ik van mening dat:

1. de aanhouding gegrond was. De politiemedewerkers hadden klager herkend als bestuurder van genoemde auto. Zij roken een alcohollucht bij klager. Klager werd hierdoor verdachte voor het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank. Hoewel verdachte hier voor aangehouden had kunnen worden is klager op grond van de beledigende taal in de richting van de politiemedewerkers aangehouden. Ook hierin zie ik voldoende grond voor aanhouding. Van discriminatoir gedrag van de politiemedewerkers is geen sprake. Iedere verdachte van het rijden onder invloed of belediging wordt door de politie aangehouden. Klager maakt hierop geen uitzondering;

2. (...)

3. de wijze van aanhouding niet buitenproportioneel was. Om de verdachte af te kunnen boeien werd om assistentie van collega-politiemensen gevraagd. Zelfs met deze assistentie kon klager niet geboeid worden. Door zijn agressieve houding, waarbij hij naar de politiemensen schopte, was het noodzakelijk de diensthond in te zetten. Klager heeft voordat de hond werd ingezet en gedurende de inzet alle mogelijkheid gehad zich af te laten boeien en daarmee inzet van de hond te voorkomen.

In verband met de behandeling van deze klacht wijs ik u erop dat klager ook aangifte heeft gedaan in verband met zware mishandeling. Door de hondengeleider is een geweldsrapportage opgemaakt."

10. Naar aanleiding van de geweldsrapportage van de betrokken ambtenaren H. en E. berichtte de districtschef Kl. klachtencoördinator G. bij brief van 15 februari 2000 onder meer het volgende:

"De meldingsrapportage heeft betrekking op een incident welke op 24 september 2000 plaatsvond te X, waarbij een aangehouden verdachte tot twee maal toe door een diensthond werd gebeten omdat verdachte zich verzette tegen de aanhouding en het afboeien.

(...)

Ik ben van mening, dat de inzet van de politiehond gerechtvaardigd was. Doordat verdachte zich zeer agressief opstelde, sloeg en schopte, bleef voor de medewerkers geen andere mogelijkheid over om het verzet te breken middels inzet van de diensthond. Daarnaast heeft de geweldsaanwending niet langer dan strikt noodzakelijk geduurd.

De hond heeft direct nadat het verzet was gebroken weer los gelaten.

De inzet van de politie-surveillancehond was conform het gestelde in artikel 15 van de Ambtsinstructie. De hond stond onder direct toezicht van een geleider, belast met surveillancedienst en de geleider is met zijn diensthond in het bezit van een certificaat krachtens artikel 14 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen."

11. Bij brief van 21 maart 2001 berichtte korpschef Br. hoofdofficier van justitie K. te Alkmaar onder meer het volgende:

"De heer mr. C.F.M. Raaijmakers, advocaat te Z, heeft bij zijn brief d.d. 2 oktober 2000, namens zijn cliënt, de heer T. (...) een klacht ingediend over het politieoptreden op 24 september 2000. Daarnaast heeft de heer T. op 23 oktober 2000, aangifte gedaan van mishandeling, gepleegd door de politie op 24 september 2000.

Gelet op artikel 4 lid 1 van de klachtenregeling politie Noord-Holland Noord verzoek ik u de behandeling van de door mr. C.F.M. Raaijmakers ingediende klacht over te nemen en af te doen.

Ten aanzien van de gebeurtenis waarop de klacht en de aangifte betrekking hebben, is door de heren E. en H., hoofdagenten van politie, ingedeeld bij het district Noord-Kennemerland van mijn korps, een geweldsmelding opgemaakt. (…)

Uit de gemaakte rapportages en het proces-verbaal van bevindingen kan worden opgemaakt dat op 24 september 2000 de heer T. was aangehouden door de heer S. en L., respectievelijk reserve hoofdagent en reserve adspirant van politie. Omdat zij de door hen aangehouden verdachte, die zich tegen zijn aanhouding verzette, niet onder controle konden krijgen, vroegen zij per portofoon assistentie.

Op dit assistentieverzoek kwamen de heren E. en H., die zich in de nabijheid bevonden, met een surveillancehond ter plaatse. De verdachte kon met assistentie van de heer H. naar de grond gebracht worden.

Omdat de man zich bleef verzetten en niet onder controle gebracht kon worden, heeft de hondengeleider, de heer E., de verdachte drie maal gemeld dat de diensthond zou worden ingezet indien hij zijn verzet niet zou staken. Vervolgens heeft de hondengeleider de hond ingezet op het bovenbeen van de verdachte die daarop de man in zijn bovenbeen beet. De verdachte staakte daarop zijn verzet. Nadat de diensthond de verdachte had losgelaten begon deze zich opnieuw te verzetten. Hierop is de diensthond wederom ingezet op het onderbeen van de op de grond liggende verdachte. Na een waarschuwing dat de hond pas zou loslaten nadat de man zijn verzet had gestaakt, staakte de man zijn verzet en kon hij geboeid worden. Hierna liet de hond los.

De klacht ter zake het politieoptreden kan als volgt geformuleerd worden:

1. (...)

2. (...)

3. de wijze van aanhouding was buitenproportioneel: terwijl de heer T. reeds was geboeid, werd een diensthond ingezet die hem diverse keren gebeten heeft.

(...)

Met betrekking tot het derde klachtonderdeel ben ik van mening dat de inzet van de diensthond te rechtvaardigen is. De diensthond werd ingezet onder het direct en voortdurend toezicht van de heer E., hondengeleider bij de surveillancedienst, die in het bezit is van een krachtens artikel 14 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen vastgesteld certificaat.

Gezien de feiten en omstandigheden van dat moment, acht ik het voorstelbaar dat de diensthond is ingezet bij de aanhouding van de verdachte die zich ernstig verzette tegen zijn overbrenging naar een politiebureau. Daarbij had de man, toen hij werd geconfronteerd met de politiehond en nadat hij meerdere malen was gewaarschuwd, zijn verzet kunnen staken om te vermijden dat hij gebeten werd. Uit de verklaringen van de politieambtenaren blijkt dat de diensthond werd ingezet toen de verdachte nog niet geboeid was. Eerst nadat de man zijn verzet gestaakt had kon hij worden voorzien van de transportboeien.

Gelet op een en ander ben ik van mening dat er tegen de heer E. geen maatregelen behoeven te worden genomen. Hoewel dit niet in mijn jurisdictie ligt, adviseer ik u om de aangifte van de heer T. tegen de heer E. te seponeren.

Zodra u een beslissing in deze zaak heeft genomen, verzoek ik u mij hiervan in kennis te stellen. De heer Kl. zal door mij van uw beslissing op de hoogte worden gesteld."

12. Bij brief van 19 april 2001 liet de politie Noord-Holland Noord (de advocaat van) verzoeker weten dat zijn klacht was overgedragen aan de hoofdofficier van justitie te Alkmaar omdat vermoed kon worden dat de klacht betrekking had op een misdrijf begaan door een politieambtenaar. Verzoeker had immers aangifte gedaan van mishandeling.

13. Bij brief van 19 april 2001 reageerde hoofdofficier van justitie K. op de hierboven onder A.11. genoemde brief van 21 maart 2001. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"In antwoord op uw brief van 21 maart 2001, informeer ik u over mijn beslissingen met betrekking tot de klacht en aangifte van de heer T. Tevens informeer ik u over de geweldmelding die betrekking heeft op deze zaak.

(...)

Klacht

De klachtonderdelen zijn door u als volgt omschreven:

1. (...)

2. (...)

3. de wijze van aanhouding was buitenproportioneel: terwijl de heer T. reeds was geboeid, werd een diensthond ingezet die hem diverse keren gebeten heeft.

(...)

Met betrekking tot het derde klachtonderdeel stel ik vast dat de heer T. zich op agressieve wijze en met geweld heeft verzet tegen zijn aanhouding. Tot driemaal toe is hij gewaarschuwd voor het inzetten van de diensthond. De heer T. negeerde deze waarschuwingen en bleef zich hevig verzetten. Daarop is het tot tweemaal toe nodig gebleken om de diensthond in te zetten voordat de heer T. zijn geweld staakte en van handboeien kon worden voorzien om naar het politiebureau te worden gebracht. Uit de processen-verbaal en de geweldrapportage blijkt niet dat de diensthond gebeten zou hebben terwijl de heer T. reeds was geboeid. Ik meen dat de politieambtenaren gehandeld hebben conform artikel 8 van de Politiewet 1993 en de Ambtsinstructie. Ik acht het derde klachtonderdeel dan ook ongegrond.

Aangifte

Met betrekking tot de aangifte van zware mishandeling van de heer T. besluit ik om geen verdere vervolging in te stellen en de aangifte te seponeren. Getuige de verklaringen van verbalisanten was het optreden van de politieambtenaren in dit geval niet strafbaar. Zij handelden conform artikel 8 van de Politiewet 1993 en de bepalingen van de Ambtsinstructie.

Geweldmelding

Met betrekking tot de geweldmelding die betrekking heeft op deze zaak, meen ik dat het inzetten van de diensthond door hoofdagenten van politie E. en H., binnen de wettelijke bepalingen heeft plaatsgevonden (zie hierboven). Ik maak daarom geen bezwaar tegen deze aanwending van geweld.

De advocaat van de heer T. is door mij schriftelijk geïnformeerd over mijn beslissingen. Ik vertrouw er op dat u alle betrokkenen in uw korps over mijn beslissingen informeert."

14. Bij brief van 19 april 2001 stelde hoofdofficier van justitie K. verzoeker op de hoogte van zijn hierboven onder A.13. vermeldde standpunt. Met dit schrijven achtte de hoofdofficier van justitie zowel de klacht als de aangifte afgehandeld.

B. Standpunt verzoeker

1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.

2. Verzoeker wendde zich op 13 juli 2001 tot de Nationale ombudsman met een verzoekschrift waarin onder meer het volgende is vermeld:

"De klacht heeft betrekking op de wijze van aanhouden van cliënt en het inzetten van de politiehond. De problemen ontstonden doordat de politie weigerde aan cliënt mede te delen waarom hij werd aangehouden. Cliënt was zich van geen kwaad bewust. Er was geen sprake van rijden onder invloed. Cliënt had de gehele avond geen alcoholhoudende drank tot zich genomen. Dit is middels getuigen ook aangetoond. Cliënt reed in een geleende auto. Hij wist dat de eigenaar van deze auto, eveneens van Marokkaanse afkomst, nog een vrijheidsstraf van 4 weken had openstaan. Hij was bang dat hij met hem verwisseld werd en om die reden werd aangehouden. Hij kreeg het gevoel dat de wijze waarop hij werd bejegend van doen had met zijn Marokkaanse afkomst. Dit leidde ertoe dat hij bezwaar maakte tegen zijn aanhouding tegenover de beide aanwezige politieagenten. Kort nadien verschenen nog twee agenten die ook een diensthond bij zich hadden. Middels lichamelijk geweld was cliënt al naar de grond gewerkt en was men doende hem de handboeien aan te doen. Een handboei was al aangebracht toen de politiehond werd ingezet. Deze beet cliënt enige malen in het rechterbeen. Nadat de hond van hem was weggetrokken werd hij nogmaals ingezet waarbij cliënt opnieuw in het rechterbeen werd gebeten. Tengevolge van deze beten heeft cliënt ernstig letsel opgelopen. Thans, acht maanden later, is er nog geen sprake van volledige genezing. Pijnklachten en niet-sluitende wonden hebben geleid tot een operatieve ingreep. Dit heeft de klachten niet verminderd. Integendeel, de pijnklachten hebben zich nu uitgebreid richting rechtervoet.

De belangrijkste vraag in deze zal zijn of het toegestaan is een diensthond in dergelijke omstandigheden en op deze wijze in te zetten. In de afhandeling van de klacht wordt zonder toelichting of motivering verwezen naar artikel 8 Politiewet en de Ambtsinstructie. Artikel 15 van de Ambtsinstructie vermeldt slechts in welke gevallen een politiesurveillancehond mag worden ingezet, maar niet op welke wijze. Voor het verkrijgen van informatie over de geldende praktijk heb ik contact gezocht met de hondengeleider Ve., (...). Deze deelde mij mede dat er geen specifieke instructie is voor het inzetten van de politiehond en dat daarvoor de instructie voor het gebruik van een vuurwapen wordt gevolgd. Gelet op de zwaarte van dit geweldsmiddel - het betreft hier in potentie ook een dodelijk middel en in elk geval een middel dat snel zal kunnen leiden tot (zwaar) lichamelijk letsel - is dit een begrijpelijk keuze.

Duidelijk is dat indien de regels voor het gebruik van een vuurwapen worden aangehouden de gekozen inzet van de politiehond onrechtmatig is geweest. Ook overigens dient deze inzet te worden afgekeurd als inhumaan en volkomen disproportioneel. Cliënt vormde geen bedreiging. Hij was ongewapend en verzette zich slechts tegen zijn aanhouding. Het handelde niet om een feit waardoor de rechtsorde ernstig was aangetast. Er waren vier verbalisanten aanwezig en van een mogelijke escalatie was geen sprake. Een politiehond is een onberekenbaar wapen dat grote schade kan aanrichten. Het is dan ook veel meer geschikt voor afdreiging. Alleen in gevaarlijke situaties wordt besloten het dier los te laten. Niet voor niets oefent men met een pakwerker die zeer vergaand beschermd wordt tegen beten. Een dergelijke situatie gevaarlijke situatie deed zich hier onbetwist niet voor."

3. Bij brief van 2 augustus 2001 berichtte de advocaat van verzoeker de Nationale ombudsman dat verzoeker op 9 februari 2001 was gedagvaard voor de politierechter te Alkmaar en dat verzoeker inmiddels was veroordeeld. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"De politierechter achtte de feiten 1, 3 en 4 bewezen en veroordeelde cliënt tot:

Een boete van ƒ 2.500, 2 weken gevangenisstraf voorwaardelijk en de ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden.

Cliënt heeft beroep doen instellen. Het beroep is nog niet behandeld.

Ik beschik nog niet over het vonnis en het proces-verbaal van de zitting."

4. Bij bovengenoemde brief was een afschrift van de dagvaarding van verzoeker gevoegd. Hierin staat onder meer het volgende vermeld:

"Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt ten laste gelegd dat

1. Hij op of omstreeks 24 september 2000 in de gemeente Y als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en/of aan de verplichting gevolg te geven aan alle door een opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.

(...)

2. Hij op of omstreeks 24 september 2000 in de gemeente X op/aan de (…) P. (die als bestuurder van een bromfiets optrad) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling. Immers heeft verdachte opzettelijk dreigend als bestuurder van een auto (met aanmerkelijke snelheid) op die P. ingereden en/of met een (aanmerkelijk) hogere snelheid dan de snelheid waarmee die P. reed die P. achtervolgd, zonder zijn snelheid aanmerkelijk te verminderen (...).

3. Hij op of omstreeks 24 september 2000 in de gemeente X, toen (een) aldaar in uniform geklede dienstdoende politieamtena(a)r(en) verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en) hadden aangehouden en had(den) vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegenovergesteld aan die waar die ambtena(a)r(en) verdachte trachtte(n) te geleiden (...).

4. Hij op of omstreeks 24 september 2000 in de gemeente X opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten S., reserve hoofdagent van politie en/of L., reserve adspirant van politie, beiden van politie Noord-Holland Noord, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, een of meermalen in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden 'Kankerlijer' en/of 'Teringlijer' en/of 'Klootzakken', althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking."

5. In het door een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman per fax van 19 augustus 2001 bij de arrondissementsrechtbank te Alkmaar opgevraagde proces-verbaal van de op 6 april 2001 gehouden politierechterzitting (door de rechtbank toegezonden bij brief van 2 november 2001) staat onder meer het volgende vermeld:

"Ten aanzien van feit 3.

4. een proces-verbaal met nummer (…) gedateerd 29 november 2000, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren S. en L.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven als relaas van verbalisanten:

Op 24 september 2000 waren wij te X in uniform gekleed en met surveillance belast. Wij zagen toen aldaar een auto rijden en wij wilden de bestuurder van dit voertuig controleren. Ik, verbalisant L., liep op het voertuig af. Nadat ik een stopteken had gegeven, reed de bestuurder met hoge snelheid achteruit en verdween uit ons gezichtsveld. Op een gegeven moment zagen wij de man, die ik herkende als de bestuurder van de eerder genoemde personenauto, lopen.

Wij hielden de bestuurder aan. Wij roken op dat moment dat de adem van de bestuurder riekte naar het inwendig gebruik van alcoholhoudende drank. Wij hadden het vermoeden dat de bestuurder onder invloed van alcoholhoudende drank had gereden. Nadat ik, verbalisant S., van de bestuurder de inzage in zijn rijbewijs vorderde, werd de man verbaal erg agressief. Wij hoorden dat de man zei: 'Kankerlijers, teringlijers en klootzakken.' Wij zijn tot aanhouding van de bestuurder overgegaan ter zake van artikel 267 van het Wetboek van Strafrecht. Op het moment dat wij de verdachte wilden aanhouden, bood hij hevig verzet en begon te rukken en te trekken in een andere richting dan wij hem wilden voeren. De verdachte is vervolgens overgebracht naar een plaats van voorgeleiding (naar de politierechter begrijpt: voor een hulpofficier van justitie), het politiebureau.

Ten aanzien van feit 4.

5. een proces-verbaal met nummer (…) gedateerd 11 november 2000, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar V.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als op genoemde datum tegenover verbalisant voornoemd, afgelegde verklaring van S:

Ik doe aangifte van belediging.

Op het moment van de belediging was ik bezig met de rechtmatige uitoefening van mijn functie. Ik was samen met mijn collega L. belast met algemene surveillance/openbaar toezicht en wij waren allebei in uniform gekleed.

Op 24 september 2000 zagen wij in de gemeente X een auto rijden en wij wilden de bestuurder van dit voertuig controleren. De bestuurder stopte zijn auto uit zichzelf en toen mijn collega op hem afliep teneinde hem aan te spreken, reed de bestuurder met hoge snelheid weg. De bestuurder verdween uit ons zicht. Even later zagen wij de bestuurder lopen en wij spraken de bestuurder aan teneinde hem te onderhouden over zijn weggedrag en hem naar zijn rij- en kentekenbewijs te vragen. Meteen nadat ik hem aansprak begon de man mij met luide stem uit te schelden door tegen mij te roepen: 'Teringlijer, kankerlijer, klootzak'. Dit herhaalde de man meerdere malen. Ook nadat hij was aangehouden en wij hem overbrachten naar het politiebureau, werd ik met dezelfde woorden herhaaldelijk uitgescholden. Door deze woorden voelde ik mij in mijn eer en goede naam aangetast.

6. een proces-verbaal met nummer (…) gedateerd 23 november 2000, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar K.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als op genoemde datum tegenover verbalisant voornoemd, afgelegde verklaring van L.:

Ik doe aangifte van belediging. Op het moment van de belediging was ik bezig met de rechtmatige uitoefening van mijn functie. Ik was samen met mijn collega S. belast met algemene surveillance/openbaar toezicht en wij waren allebei in uniform gekleed.

Op 24 september 2000 spraken wij ter controle van het gestelde in de Wegenverkeerswet 1994 de bestuurder van een personenauto aan. Nadat wij de bestuurder over zijn weggedrag aanspraken, hoorde ik dat de man ons met luide stem begon uit te schelden. Door de gebruikte scheldwoorden voelde ik mij door de man beledigd.

7. een proces-verbaal met nummer (…) gedateerd 29 november 2000, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren S. en L.

Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als relaas van verbalisanten:

Op 24 september 2000 waren wij, reserve-hoofdagent van politie S. en reserve adspirant van politie L. te X met surveillance belast.

De politierechter beveelt, dat de in de gehoorzaal verschenen getuigen zich zullen begeven naar het voor hen bestemde vertrek, met uitzondering van de getuige La., die zal worden gehoord.

(...)

De getuige wordt het eerst door de verdachte en de raadsman ondervraagd.

De getuige La. verklaart als volgt:

Mijn naam is La., ik ben geboren op (…), ik woon in X en mijn beroep is dienstverlener. Op 24 september 2000 rond 19.00 uur heb ik T. ontmoet. Op een gegeven moment zijn wij die avond naar café (…) in X gegaan. T. heeft in mijn bijzijn geen alcoholhoudende drank genuttigd. Voorts merk ik op dat ik niet heb gemerkt dat T. agressief of opgefokt was.

De politierechter deelt met toestemming van de officier van justitie, de verdachte en de raadsman de getuige La. mee, dat de tegenwoordigheid bij de nadere behandeling niet meer wordt vereist.

De politierechter maakt de getuige M. opmerkzaam op het recht zich te verschonen van het geven van getuigenis of van het beantwoorden van bepaalde vragen.

De getuige M. verklaart als volgt:

Mijn naam is M., ik ben geboren op (…), ik woon in Z en mijn beroep is barmedewerker. Op 24 september 2000 zat ik bij T. in de auto.

Ik ben tussen 22.00 uur en 23.00 uur die avond opgehaald. Wij zijn toen naar X gegaan. Toen wij naar de bank liepen kwam de politie achter ons aan. U vraagt mij nu naar de rijstijl van T die avond. Ik antwoord u dat hij snel reed, maar niet gevaarlijk snel. De politie wilde T. meenemen, waarop T. vroeg waarom hij mee moest. De politie gaf hem daarvoor geen reden. Ik heb toen gezien dat T. bij zijn arm werd vastgepakt. Toen T. op de grond lag werd op hem een politiehond losgelaten.

In mijn bijzijn heeft T. geen alcoholhoudende drank genuttigd. Hij rook die avond ook niet naar alcohol.

(...)

De politierechter deelt met toestemming van de officier van justitie, de verdachte en de raadsman de getuige M. mee, dat de tegenwoordigheid bij de nadere behandeling niet meer wordt vereist.

De verdachte verklaart desgevraagd, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als volgt.

(...)

C Ik heb de agenten die mij aanhielden uitgescholden. Ik heb namelijk tegen hen gezegd: 'Kankerlijers, Teringlijers en Klootzakken.'

D Met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde feit merk voorts op dat ik geen alcoholhoudende drank had gedronken. Bij mijn aanhouding door de politie is niet naar mijn rijbewijs gevraagd. Ik werd door de politie aangesproken en ik werd verzocht met hen mee te gaan. Ik vroeg toen waarom. Op een gegeven moment werd door de politie om assistentie gevraagd. Eén van de agenten had een hond bij zich. Die hond werd losgelaten en beet mij vervolgens. Ik lag toen op de grond. In verband met deze verwondingen ben ik die avond overgebracht naar het (…). Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde feit merk ik op dat ik de door u bedoelde bromfiets niet heb gezien.

Met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde feit merk ik op dat ik toen ik op 24 september 2000 werd aangehouden, ik tegen deze aanhouding geen verzet heb gepleegd. Met betrekking tot het optreden van de politie ten opzichte van mij, merk ik op dat ik hierover inmiddels een klacht heb ingediend. Ik heb sedert april 1999 een uitkering. Voordien was ik constructiebankwerker.

(...)

De politierechter spreekt het vonnis uit ter openbare terechtzitting.

AANTEKENING MONDELING VONNIS

1. Inhoud van de tenlastelegging

(...) (zie hierboven onder B.4.;N.o.)

VRIJSPRAAK

De politierechter verklaart dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het onder 2. tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

GEVAL VAN BEWEZENVERKLARING

2. Alle gebezigde bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring

Met betrekking tot feit 1.

De verklaring van de verdachte voor zover hiervoor weergegeven onder A en de inhoud van voormelde proces-verbaal onder 2. en 3., voor zover hiervoor weer gegeven.

Met betrekking tot feit 3.

De verklaring van de verdachte voor zover hiervoor weergegeven onder B en de inhoud van voormeld proces-verbaal onder 4., voor zover hiervoor weergegeven.

Met betrekking tot feit 4.

De verklaring van de verdachte voor zover hiervoor weergegeven onder C en de inhoud van voormelde processen-verbaal onder 5., 6. en 7. voor zover hiervoor weergegeven.

Deze bewijsmiddelen leveren op de redengevende feiten en omstandigheden, waarop de beslissing van de politierechter steunt, dat het onder 1., 3. en 4. tenlastegelegde en hierna bewezenverklaarde door de verdachte is begaan.

3. Bewezenverklaring

Het tenlastegelegde onder 1., 3. en 4. met dien verstande, dat

Ad .1. hij op 24 september 2000 in de gemeente Y als degene tegen wie verdenking was gerezen als bestuurder van een personenauto te hebben gehandeld in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 en aan wie door een opsporingsambtenaar was bevolen medewerking te verlenen aan een ademonderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a van genoemde wet, niet heeft voldaan aan de verplichting ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat;

Ad 3. hij op 24 september 2000 in de gemeente X, toen aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaren verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben een op heterdaad ontdekt strafbaar feit hadden aangehouden teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen die eerstgenoemde opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, heeft verzet door te rukken en te trekken in een richting tegengesteld aan die, waarin die ambtenaren verdachte trachtten te geleiden;

Ad 4. hij op 24 september 2000 in de gemeente X opzettelijk beledigend ambtenaren, te weten S., reserve hoofdagent van politie en L., reserve-adspirant van politie, beiden van politie Noord-Holland Noord, ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, meermalen in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden 'Kankerlijers' en 'Teringlijers' en 'Klootzakken'.

Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

(...)

5. Kwalificatie, eventueel met gronden daarvoor, en de artikelen van de wet, welke worden toegepast

(...)

Het ad 3. bewezenverklaarde feit levert op:

Wederspannigheid

Het ad 4. bewezenverklaarde feit levert op:

Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt gedaan aan een ambtenaar ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.

(...)

7. Opgelegde straffen

Opgave van de bijzondere redenen, die de straffen hebben bepaald

Gevangenisstraf voor de tijd van 2 (twee) weken.

Beveelt dat de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij anders wordt gelast.

Stelt daarbij een proeftijd van twee jaren vast.

De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.

Een geldboete van ƒ 2.500,00 (vijfentwintighonderd gulden), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 35 dagen.

(…)

Ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van twaalf maanden"

C. Standpunt korpsbeheerder

1. Bij brief van 17 januari 2002 (door de Nationale ombudsman ontvangen op 28 januari 2002) reageerde de korpsbeheerder op verzoekers klacht. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Bij uw brief van 19 december 2001 deelde u mij mede dat u een klacht in behandeling heeft genomen van de heer T. te Z, welke was ingediend door de heer mr. C.F.M. Raaijmakers, advocaat en procureur te Z.

Gezien de namens verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht door u als volgt geformuleerd:

Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Noord-Holland Noord bij zijn aanhouding op 24 september 2000 disproportioneel geweld heeft gebruikt, door een politiehond op hem los te laten, terwijl de mate waarin hij verzet bood deze inzet niet rechtvaardigde.

In verband met vorenstaande vraag ik uw aandacht voor het volgende:

De heer T. (...) had een klacht ingediend over het optreden van de politie. De behandeling van deze klacht is door de hoofdofficier van justitie in het arrondissement Alkmaar overgenomen en afgedaan bij diens schrijven van 19 april 2001 (zie hierboven onder A.13.).

(...)

Met betrekking tot vorenstaande is overleg geweest met de hoofdofficier van justitie. Voor wat betreft zijn zienswijze zag hij geen aanleiding om zijn mening te herzien dan wel daarop een nadere invulling aan te geven.

Voor wat betreft uw verzoek om aan te geven welke instructies (anders dan artikel 15 van de Ambtsinstructie voor de politie), richtlijnen of regels worden gehanteerd c.q. gevolgd bij de inzet van politiehonden deel ik u mede dat er binnen de politieregio Noord-Holland Noord een dienstvoorschrift surveillancehonden bestaat welke is vastgesteld op 14 september 2001 (…)."

2. In het Dienstvoorschrift Surveillancehonden van de politie Noord-Holland Noord, vastgesteld op 14 september 2001 staat onder meer het volgende vermeld:

"2. Profiel van de hondengeleider

De adspirant-geleider heeft een ruime ervaring in de basispolitiezorg opgedaan. Hij/zij is onder meer bekend met de groene wetgeving.

De geleider past de geweldsinstructie op juiste wijze toe en handelt overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering, zoals bij eerste optreden plaats delict, aanhouding, veiligheidsfouillering, onderzoek aan de kleding (of het lichaam) en inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen.

De geleider beheerst de politiesurveillancehond onder alle omstandigheden. Hiermee wordt onder andere bedoeld het onder appèl houden van de hond.

De geleider moet om kunnen gaan met onvoorspelbare en onverwachte situaties zoals deze zich kunnen voordoen in de politiepraktijk.

(…)

5. Geweldsaanwending

In alle gevallen waarin sprake is van een bijtende diensthond, wordt - naast een mutatie in BPS - een geweldsrapportage opgemaakt. Als een diensthond daadwerkelijk wordt ingezet, is er altijd sprake van het inzetten van een geweldsmiddel. In de rapportage dient onder meer te worden ingegaan op de noodzaak en proportionaliteit met betrekking tot de inzet.

(…)

11. Certificering

De regeling politiesurveillancehonden en het keuringsreglement politiesurveillancehonden zijn van toepassing.

De geleider moet in het bezit zijn van een certificaat op naam van de combinatie van de geleider en de politiesurveillancehond. Het certificaat wordt slechts verleend voor en aan die combinatie. De geldigheidsduur van het certificaat is maximaal twee jaar en drie maanden."

D. Reactie verzoeker

Bij brief van 8 april 2002 reageerde verzoeker op de reactie van de korpsbeheerder. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Het gaat in deze om de toepassing van de geweldsbevoegdheden ex artikel 8 Politiewet en artikel 15 Ambtsinstructie. Artikel 8 regelt wanneer in het algemeen geweld mag worden gebruikt door de politie, artikel 15 bepaalt in welke gevallen een politie-surveillancehond mag worden ingezet. De inhoud van deze laatste bepaling is uiterst summier en regelt met name niet welke inzet (dreigen op afstand, bijten enz.) in welke situaties is toegestaan.

In het thans ontvangen Dienstvoorschrift Surveillancehonden ontbreekt een dergelijke regeling evenzeer en met name ook voor het geval van het 'daadwerkelijk' inzetten. In welke gevallen mag men een hond laten aanvallen en bijten? Het is enigszins navrant te lezen in artikel 16 Ambtsinstructie dat het gebruik van een elektrische wapenstok tegen agressieve dieren slechts geoorloofd is als afweermiddel en na toestemming van de meerdere, terwijl het bijtend inzetten van een politiehond op een persoon niet aan een bijzondere situatie en toestemming gebonden is. Een elektrische wapenstok heeft geen schadelijke nawerking, een hondenbeet leidt zeker tot lichamelijk letsel en met aanmerkelijke kans tot blijvend letsel.

De verantwoording van de inzet van de politiehond tegen cliënt is beslist onaanvaardbaar. De noodzaak en de proportionaliteit worden ontoereikend gemotiveerd. Het handelde hier toch om iemand die 'slechts' verdacht werd van de overtreding van de Wegenverkeerswet en die zich verzette tegen zijn aanhouding omdat hij deze onterecht achtte. Er was geen sprake van bedreiging van de veiligheid van personen of zaken en ook was er geen bijzonder gevaar voor de openbare orde of de rechtsorde. Er was sprake van een opgewonden toestand zoals die zich wel vaker voordoet bij een dergelijke confrontatie tussen de politie en een burger. Waarom daarbij tot het bijtend inzetten van een politiehond - tot het opzettelijk toebrengen dus van ernstige verwondingen - heeft mogen leiden is niet duidelijk geworden."

E. VERKLARING VERZOEKER

In het kader van het onderzoek verklaarde verzoeker op 13 september 2002 tegenover twee medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"Eerst was ik bij de bank om te pinnen, toen ben ik achteruit gereden om te parkeren in een zijstraat om naar het café te gaan. Ik werd aangesproken door twee agenten om te stoppen. Ze zeiden meteen dat ik mee moest naar het bureau. Het is allemaal heel snel gegaan, het was een kwestie van één minuut.

Elke keer als ik erover praat, word ik hartstikke kwaad. De politie liegt en doet alsof ik maar twee keer gebeten ben. Ik ben heel vaak door die hond gebeten (en wijst naar de verschillende bijtplekken op zijn kuit en bovenbeen).

De twee agenten die mij aanspraken zeiden dat ik mee moest naar het bureau. Ik vroeg waarom. Zij antwoordden dat ik op het bureau wel zou horen waarom. Verder zeiden ze niets. Ik stond gewoon stil en de politieagenten pakten mij ieder bij een arm. Ik weet niet wat ze probeerden te doen. Ik weet niet of ze mij probeerden te boeien. Ik verzette me niet. Vrijwel direct kwam de auto aan met een andere politieagent, ik was op dat moment in hun handen, ik vroeg steeds maar waarom ik mee moest. Ik verzette me met woorden (geen scheldwoorden), en op een gegeven moment ging ik een beetje duwen en trekken en dat deden zij ook. Ik heb later gehoord dat één van die politieagenten (ik weet niet wie van hen) mij een karateschop zou hebben gegeven, terwijl dat niet gebeurd is.

Dus vrijwel direct kwam er een auto aan, ik zag één agent met een hond uit de auto komen. Ik weet niet precies hoe ver weg de auto geparkeerd stond, misschien een meter of 6 verderop. Ik weet niet meer of de hond aangelijnd was. Een van de agenten die mij vasthield, zei: 'maak die hond maar los'. De hond kwam toen meteen op mij afgelopen, en beet mij. Ik weet niet hoe die hond wist dat hij mij moest bijten en niet de politieagenten. Misschien wist de hond door mijn bewegingen dat ik degene was die hij moest bijten. Toen ik de hond zag aankomen, was ik al door de knieën op de grond en hadden die twee agenten mij vast. Ik ging toen meteen op mijn buik liggen en probeerde rustig te blijven. Ik weet niet of ik op dat moment al beide boeien omhad, of dat ik slechts één boei omhad.

Toen ik op de grond lag, hebben ze de handboeien omgedaan. En tegelijkertijd kwam de hond aanrennen en beet mij. Je kunt zien aan de beten dat ze aan de zijkant en aan de achterkant zijn, wat bewijst dat ik op mijn buik lag.

Ik ben maar klein van stuk, en drie agenten - die toch getraind moeten zijn in het aanhouden van mensen - zouden het niet moeilijk moeten hebben om mij te boeien. Twee agenten waren behoorlijk groot en sterk. De derde agent probeerde niet eerst te helpen met het boeien, hij liet meteen de hond op me los. Daarna pakte ook hij mij beet. Op een gegeven moment waren er dus drie agenten. Ik heb geen vierde agent gezien. Ik voelde een knie in mijn linkerflank (halverwege mijn rug), een knie in mijn rechterflank, en één op mijn linkerbeen.

Het rechteronderbeen was voor de hond. Die hond beet me al voordat de derde politieagent mij beetpakte.

De hond liet op een gegeven moment los nadat hij had doorgebeten. Ik had zoveel pijn dat ik me niet kan herinneren of er een commando is gegeven aan de hond, waardoor hij losliet.

Door de pijn ga je natuurlijk wel bewegen. Ik kan me niet meer herinneren waar de hond mij precies heeft gebeten; het was in ieder geval mijn rechterbeen. De tweede keer was het volgens mij in het bovenbeen. Ik weet ook niet meer of er na de tweede keer een commando werd gegeven om los te laten.

Ik was toen al geboeid. Ik was al geboeid toen de hond op me afkwam en me beet.

Ik heb de agenten uitgescholden nadat ik door de hond was gebeten.

Er was helemaal geen reden om de hond in te zetten. De hond is slechts één keer ingezet, niet twee keer. Hij heeft op meerdere plekken gebeten. Ik beschouw dit als een zware mishandeling.

Ik had die avond helemaal niets gedronken, alleen een glaasje bier om halfzes. Ik had geen medicijnen of iets anders gebruikt. Ik voelde heel veel pijn. Het is heel snel gegaan; het gebeurde allemaal in een minuut.

Toen alles klaar was, hebben ze mij in de auto gezet. Ik klaagde over de inzet van de hond. Ze antwoorden: 'wij zij niet van de hondenbrigade'.

Ze lieten mij op het bureau uitstappen, ik kon bijna niet lopen, maar ze hebben me bijna niet geholpen. Pas binnen het bureau hebben ze me naar de cel geholpen. Het heeft een hele tijd geduurd voordat ik naar het ziekenhuis kon gaan.

In het ziekenhuis wilden ze een blaastest doen, maar toen wilde ik niet. Waarom hadden ze dat niet eerder gedaan?"

U vraagt mij of ik me tijdens het incident op enig moment heb verzet. Nee, niet extreem. Het is een pure leugen dat ze mij niet konden boeien met zijn tweeën."

F. VERKLARING BETROKKEN AMBTENAAR l.

In het kader van het onderzoek verklaarde betrokken ambtenaar L. op 11 september 2002 telefonisch tegenover een medewerkster van Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"Ik kan mij het voorval met de heer T. nog herinneren. Ik zat toen bij de vrijwillige politie. Inmiddels ben ik in opleiding om agent te worden. Ik reed met collega S. surveillance in het uitgaanscentrum van X. Wij wilden een Mercedes controleren. Dat doen we wel vaker 's avonds in de buurt van de horecagelegenheden; dan onderwerpen we de bestuurder aan een alcoholtest. We reden achter de Mercedes aan en gaven hem een stopteken. T. stopte en stapte uit. Ook ik stapte uit en liep op hem af met de alcoholtest. Toen sprong hij meteen weer terug in de Mercedes en reed met hoge snelheid achteruit weg. Wij gingen direct met de auto achter hem aan, maar waren hem al uit het oog verloren. Op de (…) kwamen er mensen op ons af om te vertellen dat ze bijna waren aangereden door een Mercedes. Ze wezen naar de straat waar hij in was gereden. Op dat moment zagen wij een man met een vrouw in die straat lopen. Op de achtergrond zagen wij de Mercedes geparkeerd staan. We spraken de man aan (dit was T.). Wij vroegen hem geloof ik of de Mercedes van hem was. Ook vroegen we hem om zijn rijbewijs. Hij werd meteen (verbaal) vervelend. Hij gaf ons aan dat hij geen medewerking wilde verlenen en uitte zich direct zeer kwetsend en beledigend. Wij gingen over tot aanhouding, wegens belediging van een ambtenaar in functie. Hij begon toen te duwen en te trekken om zich aan zijn aanhouding te onttrekken. Dit nam zulke vormen aan dat ik genoodzaakt was assistentie te roepen. Ik heb met één hand met portofoon bediend, met de ander hand hield ik T. vast. Ik geloof dat ik en mijn collega ieder een arm beethadden. T. was verschrikkelijk weerbarstig. Het lukte ons niet om hem te boeien. Ik geloof dat het ons op enig moment gelukt is om één handboei om te doen. Terwijl wij wachtten op assistentie probeerde wij T. naar de grond te werken. We zijn groot en stevig en T. is niet echt groot. Toch kregen we hem niet naar de grond.

Vrij snel verscheen assistentie van de collega's H. en E. H. kwam uit de auto en stapte direct op ons af. Hij riep T. aan het verzet te staken T. deed dit niet. Met z'n drieën probeerde we vervolgens T. naar de grond te werken. Dit lukte eindelijk half; hij zat in een soort zithouding op het wegdek. T. bleef zich hevig verzetten. Zelfs met drie agenten kregen we hem niet geboeid. E. waarschuwde volgens mij twee maal voor de inzet van de politiehond. T. bleef doorgaan. Ik dacht dat hij waarschijnlijk onder invloed was van drugs of drank. Toen zette E. de hond in. Ik geloof eerst op het bovenbeen van T. Toch bleef T. zich nog steeds verzetten. E. gaf toen het commando los, omdat T. totaal niet ophield. De hondenbeet had klaarblijkelijk geen effect. De hond werd een tweede maal ingezet, ik geloof nu op het onderbeen. Toen pas brak T. het verzet en konden wij hem afboeien. Ik hoorde de vrouw waarmee T. was op de achtergrond steeds roepen 'je moet ophouden je te verzetten!', of iets dergelijks. Wie hem heeft afgeboeid weet ik niet meer.

U vraagt mij of wij tegen E. zouden hebben gezegd 'laat die hond maar los'. Absoluut niet. Dat zou ik ook nooit zeggen, want een politiehond ziet echt niet het verschil tussen een politieagent en de verdachte. Dan bijt hij mij ook! E. had de hond constant aangelijnd. Ik wil graag nog kwijt dat ik de verklaring die T. heeft afgelegd en nu naar voren brengt heel kwetsend vind. Wij worden als leugenaars bestempeld. Ik neem het hem ook nog hoogst kwalijk voor welke ziektes hij mij allemaal heeft uitgescholden. Dat doet echt wat met je. Ik zal niet vergeten dat hij constant 'kankerlijers' riep."

g. verklaring betrokken ambtenaar s.

In het kader van het onderzoek verklaarde betrokken ambtenaar S. op 11 september 2002 telefonisch tegenover een medewerkster van Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"Ik ben al 18 jaar in dienst bij de vrijwillige politie. Ieder weekend heb ik dienst. Ik herinner mij dit geval nog wel. Het had een behoorlijke impact op me. De heer T. heeft zich dermate beledigend geuit, dat ik er nu nog boos over kan worden.

Die bewuste dag wilden wij (ik en collega L.) de auto van T. aan een routinecontrole onderwerpen. Een soort preventieve controle op grond van de Wegenverkeerswet. We hadden hem een stopteken gegeven. De auto reed hard weg. Een vrouw, die bijna van haar brommer was gereden door deze actie van T. tipte ons op een gegeven moment dat ze T. had zien lopen. Wij zagen hem op dat moment op straat lopen met een vrouw. Ik geloof dat ook mijn collega T. hem herkende. We spraken hem aan. De vrouw liep door. Ik weet nog dat we hem vroegen waar de auto was. Toen zij hij dat hij niet met de auto was. Twee tellen later zagen we zijn auto verderop staan. Hij werd eigenlijk meteen vervelend. Verderop zij de vrouw 'nu doe je het alweer'. We zagen aan zijn ogen dat vermoedelijk hij ofwel alcohol ofwel drugs had gebruikt. We wilden hem controleren, omdat hij het stopteken had genegeerd; volgens mij vroegen we hem om zijn rijbewijs. Hij uitte zich bijzonder beledigend. We gingen over tot aanhouding. Hij verzette zich hevig tegen zijn aanhouding, door te trekken en te duwen e.d. We hielden hem vast en vroegen ondertussen met de portofoon om 'assistentie collega'. Ik weet niet meer hoe lang het duurde voordat assistentie verscheen. We probeerden hem in de tussentijd in bedwang te houden. We moesten ons daar erg voor inspannen. Het was ons gelukt om één arm te boeien, voordat assistentie verscheen. Ik herinner me dat T. met ons bij de politieauto stond toen H. en E. verschenen. Op uw vraag of E. met de diensthond kwam aanlopen kan ik u geen antwoord geven. Ik stond met mijn rug naar de collega's. Was ook te druk bezig om daar op te letten. Ik denk dat E. de hond in de bus had laten zitten. Dat is de normale werkwijze. H. bood hulp. Met z'n drieën hebben we T. op de grond gekregen. Hij lag toen met z'n buik op de grond. En met drie agenten probeerden we hem af te boeien. Maar zelfs met drie agenten lukte dit niet. T. bood nog steeds hevig verzet, door te schoppen e.d. Op een gegeven moment werd de diensthond van E. ingezet. Er is door mij of L. op geen enkel moment geroepen 'laat die hond maar los', of iets dergelijks. Ik herinner me dat T. dit heeft verklaard, maar dat is onzin. Wij hebben daar ook niets over te zeggen. Dat behoort tot de verantwoordelijkheid van de hondengeleider. Ik weet zeker dat er eerst is gewaarschuwd voor de inzet van de hond. Niet door mij of L., maar door één van de andere agenten. Zowel H. als E. is hondengeleider.

T. was dus nog steeds niet afgeboeid toen de eerste maal de hond werd ingezet. De hond beet T. het verzet van T. werd niet gebroken. De hondengeleider zorgde ervoor dat de hond losliet, maar het lukte ons nog steeds niet om T. af te boelen. Hij verzette zich nog steeds hevig, pas nadat de hond een tweede keer T. had gebeten lukte dit. U vraagt mij wie van ons T. heeft afgeboeid. Ik moet u zeggen dat ik dat niet meer weet. Ik denk met z'n allen. De hond was aangelijnd en E. had de lijn vast. Dat weet ik zeker.

Nadat T. geboeid was hebben wij hem naar het bureau overgebracht. Vandaar is hij naar het ziekenhuis gebracht. Zelfs in het ziekenhuis ging hij nog steeds heftig te keer, zo erg zelfs dat we daar hem niet konden ontdoen van zijn handboeien. We hebben in het ziekenhuis echt alles voor hem gedaan, maar hij bleef ons voor alle ziektes uitmaken (kankerlijer, teringlijer). Ik vind dit nog steeds heel erg. Hij heeft ons ernstig beledigd."

H. verklaring betrokken ambtenaar E.

In het kader van het onderzoek verklaarde betrokken ambtenaar E. op 14 november 2002 telefonisch tegenover een medewerkster van Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"Ik ben een gecertificeerde hondengeleider bij het regionale politiekorps Noord-Holland Noord. Het voorval met de heer T. kan ik me herinneren. Door twee collega's van de vrijwillige politie werd om assistentie gevraagd: niet specifiek om een hondengeleider, maar ik reed met collega H., die toen aankomend hondengeleider was, op zo'n 100 meter afstand. We waren dan ook vrijwel direct ter plaatse. Ik zag dat twee collega's met een man aan het stoeien waren. H. stapte uit en liep naar de collega's om assistentie te bieden. Ik moest mijn auto enige meters achteruitrijden, om ervoor te zorgen dat de weg niet geblokkeerd werd. Ik ben uitgestapt en heb op een afstand gekeken of T. door drie collega's onder controle kon worden gebracht. Ik hoorde de collega's zeggen dat dat niet lukte. Nu waren er dus drie collega's aan het stoeien met T. Ik heb vervolgens mijn hond uit de auto gepakt. Dit heb ik eigenhandig gedaan, daar werd niet door mijn collega's om gevraagd. H. heeft pijnprikkels toegediend aan T. om te zorgen dat hij zijn verzet zou breken maar T. reageerde hier niet op. Ik weet dit omdat ik er bij stond toen dat gebeurde. Ik heb toen een aantal keer gewaarschuwd voor de inzet van de hond. T. bleef zich desondanks verzetten. Ik heb nog even afgewacht, daarna heb ik T. nogmaals gewaarschuwd en toen heb ik de hond in T.'s been laten bijten. Als collega's het niet redden moet je de hond inzetten. De hond beet in en liet op mijn commando direct weer los. De insteek is dat je zo min mogelijk schade wilt berokkenen, maar wel bereikt dat iemand z'n verzet breekt en zich laat afboeien. Normaal is het zo, wanneer je een hond één keer laat inbijten, deze pijnprikkel voldoende is om Iemand te kunnen afboeien. T. ging echter door.

Toen heb ik, na wederom gewaarschuwd te hebben, een tweede keer de hond op T. ingezet. Volgens mij op zijn scheenbeen. In principe zet je de hond in tot iemand z'n verzet staakt. Maar dit mag in mijn optiek niet langer dan enkele seconden duren, anders richt je teveel schade aan. Na zo'n 5, 6, misschien 10 seconden staakte T. z'n verzet en gaf ik mijn hond het commando 'los'. Mijn collega's pakten T. bij zijn schouders en brachten hem in zit-stand op de grond en boeiden hem af.

U vraagt mij of ik een lange wapenstok bij me had. Dat is juist. Deze wapenstok heb ik niet gebruikt, omdat ik in de situatie die ik voor me had, mijn collega's eerder zou raken dan de verdachte.

U vraagt mij waarom ik de hond heb meegenomen en niet heb geprobeerd om op eigen kracht mijn collega's te helpen in hun poging T. af te boeien. Ik kan u het volgende vertellen. Mijn ervaring is dat als iemand door het lint gaat, hij of zij vele malen sterker is dan normaal. Ik heb meegemaakt dat we met 6 man iemand niet onder controle kregen. Het ligt ook aan de situatie ter plekke of ik met of zonder hond ga. Misschien had ik het in dit geval eerst zonder hond geprobeerd als de auto naast de collega's had gestaan, maar dat was niet het geval. De auto stond zo'n 15 meter verderop. Bovendien is in 99 van 100 gevallen een blaffende hond voldoende om iemand z'n verzet te laten staken. Mijn hond staat altijd te blaffen in een hectische situatie. Daar is geen commando voor nodig.

Op uw vraag welke criteria ik hanteer bij het inzetten van de hond kan ik u vertellen dat wij in Noord-Holland Noord ongeveer dezelfde criteria hanteren als die worden gebruikt bij het vuurwapen, Het ligt er dicht tegenaan. We zetten de hond pas in bij een ernstige verstoring van de openbare orde.

De volgorde is: praten / wapenstok / diensthond / vuurwapen. Eerst moeten de collega's proberen om het zelf op te lossen. Daar zal door mij op worden toegezien. In het geval van T. hoorde ik dat geen enkele pijnprikkel tot hem was doorgedrongen. Ik ga er dan vanuit dat mijn collega's alles hebben geprobeerd maar dat het niet toereikend is. Welke pijnprikkels ze hebben toegepast (dus of dat ook een wapenstok is geweest) ga ik niet vragen. Zolang ik maar weet dat iemand niet onder controle te krijgen is. Ik leg de lat heel hoog.

U vraagt mij of mensen niet automatisch gaan bewegen als ze door een hond worden gebeten. Het is mij nog nooit overkomen dat iemand agressiever is geworden door de inzet van een hond.

Ik had mijn hond constant aangelijnd. Mijn hond laat alleen op commando los."

I. verklaring betrokken ambtenaar H.

In het kader van het onderzoek verklaarde betrokken ambtenaar H. op 14 november 2002 telefonisch tegenover een medewerkster van Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"Het voorval kan ik me nog herinneren. Ik reed met E., net als ik een hondengeleider, surveillance in het horecacentrum van X, toen om assistentie collega werd gevraagd. We wisten niet precies waar onze collega's zaten maar bij toeval kwamen we ze tegen. Ze waren op een afstand van zo'n 200 à 300 meter van ons verwijderd. We zagen dat de twee collega's in gevecht waren met een man. Ik ben direct uit de auto gesprongen. Mijn collega E. moest toen de auto nog keren. Ik ben naar mijn vechtende collega's gerend en heb geprobeerd om de man onder controle te krijgen. Dit lukte niet. De man reageerde ook niet op mijn pijnprikkels. Ik gaf hem bijvoorbeeld met de blote handen een stoot in zijn middenrif (...). Ik heb niet mijn wapenstok gebruikt. Ik heb - als hondengeleider - alleen maar een lange wapenstok. Ten tijde van het voorval mocht je de lange wapenstok niet zonder meer inzetten. Dat kon alleen samen met de diensthond, en dan zaten er nog meer voorwaarden aan verbonden (onder andere het bevel van een meerdere e.d.). Nu is dat anders geregeld.

Of de andere twee gebruik hebben gemaakt van een (korte) wapenstok weet ik niet. Ik weet alleen dat ze (toen ik aan kwam lopen) met vier handen die vent vast hadden en die verzette zich zo hevig dat je waarschijnlijk niet het risico neemt om één hand van hem af te halen om je wapenstok te pakken.

Nadat ik de man een stoot had gegeven heb ik nog een polsklem geprobeerd, maar ook dat had geen effect. Mijn kracht kwam niet door bij deze man. Het leek alsof hij nog gewoon op zou kunnen staan met drie man op zich. Ik vermoedde dat hij drugs had gebruikt. Ik heb hem vervolgens driemaal aangezegd het geweld te staken, omdat anders de hond zou worden ingezet. Hij zei toen: 'Gaan we dreigen?'. Toen heeft E. de diensthond gepakt. Die zag op afstand dat we de man niet onder controle kregen. Dit alles gebeurde overigens binnen een tijdsbestek van 5 à 10 seconden.

Wanneer je je als hondengeleider zou mengen in het gevecht (dus zonder hond) verlies je de mogelijkheid om je hond te gebruiken. Voor hetzelfde geld krijg je dan alle vier klappen en kun je niet meer je hond pakken. Dat risico neem je niet. Een hondengeleider kan dat goed inschatten. E. heeft de hond laten inbijten, om een pijnprikkel te geven. De verdachte riep alleen 'Joh, laat die hond los'. Het was alsof hij de pijn niet voelde. Hij bleef doorgaan met zich verzetten. Hij was nog steeds niet af te boeien. Toen is de hond nog een keer ingezet door E. Toen beperkte de man zijn verzet zodanig dat we hem konden afboeien. De tweede keer beet de hond iets langer dan de eerste keer. Geloof me, als we hadden gedacht dat we het met één politieman erbij het hadden kunnen redden, dan hadden we dat gedaan. We zetten liever niet de hond in. We hadden toentertijd ook geen pepperspray. Dat was voor deze situatie een uitkomst geweest. Dan hadden we de hond niet hoeven inzetten.

Voor de inzet van een hond is het onderliggende feit niet relevant. Je zou de inzet kunnen zien als een soort van noodweersituatie. Wij hanteren niet de inzetcriteria van het vuurwapen. Dat kan helemaal niet vergeleken worden met de inzet van de hond. Wij zouden op een vluchtende verdachte de hond mogen loslaten! Voor een wapen gelden toch echt andere regels. De hond was constant aangelijnd."

j. nadere Reactie verzoeker

Bij brief van 8 januari 2003 reageerde verzoeker op de verklaringen van betrokken ambtenaren L., S., E. en H. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"Cliënt handhaaft volledig zijn zienswijze op het hetgeen op 24 september 2000 is voorgevallen en betwist de verklaringen van de betrokken ambtenaren voorzover deze daarvan afwijken als zijnde deze in strijd met de waarheid.

Bij de verklaringen worden de volgende aantekeningen gemaakt:

- het handelde in deze in eerste instantie om een 'preventieve controle op grond van de Wegenverkeerswet' (S.) en vervolgens om een 'aanhouding wegens belediging van een ambtenaar in functie' (L.).

- toen de hond werd ingezet was cliënt geboeid aan één arm en lag hij 'met z'n buik op de grond'. (S.) Volgens L. zat cliënt 'in een soort zithouding op het wegdek', maar dit kan niet kloppen aangezien de beten van de hond zich alle aan de achterzijde van boven- en onderbeen bevonden.

- hondengeleider E. verklaart dat bij het inzetten van de hond ongeveer dezelfde criteria worden gehanteerd als bij gebruik van het vuurwapen. De hond wordt pas ingezet bij een ernstige verstoring van de openbare orde. Hondengeleider H. verklaart dat voor de inzet van een hond het onderliggende feit niet relevant is. De inzetcriteria van het vuurwapen worden niet gehanteerd omdat dat helemaal niet vergeleken kan worden. Deze verklaringen laten zich niet met elkaar verenigen waardoor getwijfeld kan worden aan de juiste grondslag voor de inzet van de hond.

- uit de verklaring van hondengeleider E. (vuurwapencriterium) blijkt niet dat hij bekend was met de achtergronden en de aard van de problemen met cliënt. Verder blijkt dat hij, toen de hond werd ingezet (in zijn visie een zwaar middel voor ernstige gevallen), er veronderstellenderwijs vanuit ging dat al het mogelijke (en noodzakelijke), zoals praten, fysiek geweld en pijnprikkels, was voorafgegaan. Gelet op het door hem aangehouden zware criterium voor de inzet van een hond kan aldus betwijfeld worden of hij dit criterium op voldoende zorgvuldige wijze heeft gehanteerd. Hij was niet bekend met wat er eigenlijk speelde en wat er al was voorgevallen en besliste betrekkelijk snel tot inzet van de hond (hondengeleider H.: 'dit alles gebeurde overigens binnen een tijdsbestek van 5 à 10 seconden'). Ook hondengeleider H. was niet bekend met de achtergronden van de problemen en ook hij wist niet of de korte wapenstok dan wel welk ander geweld was toegepast.

- niet toereikend is gemotiveerd waarom men meende tot inzet van de hond te mogen overgaan bij iemand die reeds één handboei om had, die met zijn buik op de grond lag en die door drie verbalisanten werd vastgehouden."

Achtergrond

1. Politiewet 1993 (Wet van 9 december 1993, Stb. 724)

Artikel 8, eerste lid:

"De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."

2. Ambtsinstructie voor de politie, de koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275, in werking getreden op 1 april 1994)

Artikel 4:

"Het gebruik van geweld uitsluitend toegestaan aan een ambtenaar:

a. aan wie dat geweldmiddel rechtens is toegekend, voor zover hij optreedt ter uitvoering van de taak met het oog waarop het geweldmiddel hem is toegekend, en

b. die in het gebruik van dat geweldmiddel is geoefend."

Artikel 15:

"1. Het inzetten van een politie-surveillancehond is slechts geoorloofd onder het direct en voortdurend toezicht van een geleider bij:

a. de surveillancedienst, (...)

2. De geleider dient in het bezit te zijn van een krachtens artikel 14 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen vastgesteld certificaat."

3. Wet Nationale ombudsman

Artikel 26, tweede lid:

"Indien ten aanzien van de gedraging waarop het onderzoek van de ombudsman betrekking heeft anders dan ingevolge een wettelijk geregelde administratiefrechtelijke voorziening door een rechterlijke instantie uitspraak is gedaan, neemt de ombudsman de rechtsgronden waarop die uitspraak steunt of mede steunt, in acht."

4. Wetboek van Strafrecht

Artikel 266, eerste lid:

"Elke opzettelijke belediging die niet het karakter van smaad of smaadschrift draagt, hetzij in het openbaar mondeling of bij geschrift of afbeelding, hetzij iemand, in zijn tegenwoordigheid mondeling of door feitelijkheden, hetzij door een toegezonden of aangeboden geschrift of afbeelding, aangedaan, wordt, als eenvoudige belediging, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie."

Artikel 267, aanhef en onder 2:

"De in de voorgaande artikelen van deze titel bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd, indien de belediging wordt aangedaan aan:

2°. een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening."

Instantie: Regiopolitie Noord-Holland Noord

Klacht:

Bij aanhouding verzoeker disproportioneel geweld gebruikt door politiehond op hem los te laten, terwijl de mate waarin hij verzet bood deze inzet niet rechtvaardigde.

Oordeel:

Niet gegrond