Verzoeksters, zusters, klagen over het optreden van ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee tijdens hun aanhouding op de vliegbasis Volkel op 1 oktober 2001.
Verzoeksters klagen er met name over dat de betrokken ambtenaren:
hen onnodig hebben overgebracht naar de kazerne van de Koninklijke Marechaussee te Eindhoven, zulks terwijl op het politiebureau in Uden plaats genoeg was, en hebben geweigerd hen terug te brengen naar Uden;
hen urenlang hebben laten wachten op de uitreiking van de dagvaarding.
Beoordeling
A. Ten aanzien van de overbrenging naar Eindhoven en de weigering terug te brengen
1. Verzoeksters namen op 1 oktober 2001 op de vliegbasis Volkel, gemeente Uden, deel aan de jaarlijks terugkerende actie in het kader van de zogenoemde Abolition Day. De actie bestond eruit dat zij zich toegang verschaften tot het vliegveld Volkel, dat niet open is voor publiek, teneinde de vliegbasis te inspecteren op de aanwezigheid van kernwapens. Verzoeksters verschaften zich toegang tot de vliegbasis en werden rond 7.00 uur aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 461 Wetboek van Strafrecht, het betreden van verboden terrein (zie Achtergrond, onder 2.).
2. Nadat verzoeksters waren overgedragen aan ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee (KMar) te Uden, werden zij conform de afspraken in het Draaiboek Abolition Day van het openbaar ministerie, het regionale politiekorps Brabant-Noord en de KMar (zie Achtergrond, onder 3.), nadat een proces-verbaal van aanhouding was opgemaakt op de Brigade van de KMar te Uden, voor verhoor overgebracht naar één van de in het draaiboek genoemde locaties, de kazerne van de KMar te Eindhoven. Tevoren had de KMar te Uden de komst van de arrestanten bij de Brigade Eindhoven aangekondigd.
3. De minister van Defensie deelde tijdens het onderzoek mee dat was gekozen voor de kazerne van de Brigade Eindhoven omdat de Brigade van de KMar te Uden vanwege een eerdere aanhouding van drie andere actievoeders op Volkel die dag geen celcapaciteit meer beschikbaar had gehad. Ook de locatie De Peel had wegens verbouwing geen celcapaciteit beschikbaar op 1 oktober 2001. Volgens de in het draaiboek vastgelegde afspraken dienden de activisten die op de vliegbasis waren aangehouden verder te worden afgehandeld door de KMar. Besloten werd de arrestanten te vervoeren naar de Brigade Eindhoven.
Bij aankomst in Eindhoven bleek dat ook daar wegens verbouwing geen cellen beschikbaar waren. Verzoeksters hebben om die reden gedurende ongeveer een half op de gang moeten wachten op hun verhoor. Na afloop van het verhoor, dat ongeveer vijf minuten heeft geduurd, hebben zij opnieuw op de gang moeten wachten. Na ongeveer twee uur hebben zij een dagvaarding uitgereikt gekregen en werden zij in vrijheid gesteld, aldus de minister.
4. De KMar heeft conform de afspraken vastgelegd in bovengenoemd draaiboek gehandeld en heeft zelf de strafrechtelijke afdoening van de zaken van verzoeksters ter hand genomen.
Het had echter op de weg van de opstellers en de uitvoerders van het draaiboek gelegen zich ervan te vergewissen of de geplande celcapaciteit op en rond de dag van de acties bij de verschillende Brigades en eventueel politiebureaus daadwerkelijk beschikbaar was. Nu de arrestantenverblijven op de Brigade Eindhoven niet beschikbaar bleken te zijn wegens verbouwing, moesten verzoeksters aldaar in andere ruimten worden vastgehouden voor verhoor.
In zoverre is de gedraging niet behoorlijk.
5. Nadat verzoeksters in vrijheid waren gesteld, hebben zij gevraagd om te worden teruggebracht naar Uden. De betrokken ambtenaren van de KMar hebben dit verzoek niet gehonoreerd.
De minister deelde tijdens het onderzoek mee dat het optreden van de betrokken ambtenaren zijns inziens zorgvuldig was geweest omdat er ter zake geen wettelijke verplichting bestaat. Het had op de weg van de KMar gelegen in dit geval wel aan het verzoek van verzoeksters om hen terug te brengen naar Uden te voldoen, nu zij wegens capaciteitsgebrek waren vervoerd naar een andere plaats dan waar de aanhouding had plaatsgevonden.
De gedraging is ook op dit punt niet behoorlijk.
B. Ten aanzien van het wachten op de uitreiking van de dagvaarding
1. De minister heeft aangevoerd dat met het openbaar ministerie was afgesproken dat aangehouden verdachten, na ontvangst van een dagvaarding, in vrijheid zouden worden gesteld. De aanhouding van verzoeksters vond rond 7.00 uur plaats. De voorgeleiding voor een hulpofficier van justitie gebeurde om 9.59 uur. De dagvaarding werd omstreeks 12.00 uur uitgereikt. De invrijheidstelling vond om 12.05 uur plaats.
2. Ingevolge artikel 61, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan een verdachte maximaal zes uren worden opgehouden voor verhoor. In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat de verdachte die niet in verzekering wordt gesteld of voor de rechter-commissaris wordt geleid, na zijn verhoor dadelijk in vrijheid wordt gesteld (zie Achtergrond, onder 1.).
3. Nadat verzoeksters waren voorgeleid, was het opsporingsonderzoek kennelijk ten einde. Immers, er is niet gebleken van een voornemen om verzoeksters nader te horen, of anderszins nadere opsporingshandelingen te verrichten. De totale insluitingduur viel weliswaar binnen de wettelijk toegestane termijn, maar het doel waarvoor verzoeksters na de voorgeleiding nog werden vastgehouden, kon niet meer kan worden aangemerkt als "voor verhoor". Dit betekent dat er geen rechtsgeldige reden meer was om verzoeksters nog enkele uren vast te houden na verhoor.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van Koninklijke Marechaussee, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Defensie, is gegrond.
Onderzoek
Op 21 maart 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw X, ingediend door de heer mr. E.Th. Hummels, advocaat te Zeist, met een klacht over een gedraging van Koninklijke Marechaussee. Vervolgens ontving de Nationale ombudsman op 30 mei 2002 een identiek verzoekschrift van mevrouw Y, eveneens ingediend door de heer mr. E.Th. Hummels. Dit tweede verzoekschrift is op 2 juli 2002 gevoegd bij het verzoekschrift van mevrouw X
Naar de gedraging van de Koninklijke Marechaussee, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Defensie, werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de minister van Defensie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Vervolgens werden verzoeksters in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.
Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik.
Tijdens het onderzoek kregen de minister en verzoeksters de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
Noch verzoeksters noch de minister van Defensie gaven binnen de gestelde termijn een reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoeksters namen op 1 oktober 2001 deel aan de zogenoemde burgerinspectie op de vliegbasis Volkel, gemeente Uden. Deze burgerinspectie vindt jaarlijks op die dag plaats zowel in Nederland als in andere Europese landen waar Amerikaanse kernwapens liggen opgeslagen. De actievoerders verrichten deze symbolische inspecties teneinde openheid over de aanwezigheid van kernwapens te eisen en ook de ontmanteling ervan. De vliegbasis is tevoren op de hoogte van de acties.
2. Verzoekster B.S. (1.) werd op 1 oktober 2001 om 7.00 uur op de vliegbasis Volkel, dat niet open is voor publiek, nabij gebouw 309, aangehouden door personeel van de vlieghaven R. op grond van artikel 461 Wetboek van Strafrecht (zie Achtergrond, onder 2.) en overgedragen aan de Koninklijke Marechaussee (KMar). Om 8.01 uur voorgeleid aan opperwachtmeester K. van de KMar, District Noord Brabant/Limburg, Brigade Uden, dienstdoende als hulpofficier van justitie. Om 8.20 uur werd mevrouw X overgebracht naar de Brigade van de Koninklijke Marechaussee Eindhoven voor verhoor. Zij arriveerde daar om 9.35 uur.
Om 9.59 uur is mevrouw X verhoord door W., wachtmeester eerste klas van de KMar, welk verhoor enkele minuten duurde. Omstreeks 12.00 uur is aan verzoekster een dagvaarding uitgereikt. Rond 12.05 uur werd mevrouw X in vrijheid gesteld.
3. Mevrouw Y, samen met mevrouw X, werd op 1 oktober 2001 te 7.05 uur op de vliegbasis Volkel, nabij gebouw 123, eveneens aangehouden op grond van artikel 461 Wetboek van Strafrecht, en om 7.57 uur voorgeleid aan opperwachtmeester K. Om 8.20 uur is mevrouw Y samen met mevrouw X, overgebracht naar de Brigade van de Koninklijke Marechaussee Eindhoven voor verhoor. Zij arriveerde daar om 9.35 uur.
Om 10.07 uur is mevrouw Y samen met mevrouw X verhoord door W., welk verhoor enkele minuten duurde. Omstreeks 12.00 uur is aan verzoekster een dagvaarding uitgereikt. Rond 12.05 uur werd mevrouw Y tezamen met mevrouw X in vrijheid gesteld.
4. Naast verzoeksters zijn die dag nog drie andere vredesactivisten aangehouden op de vliegbasis Volkel. Deze drie vredesactivisten werden naar de Brigade van de KMar te Uden overgebracht voor verhoor.
B. Standpunt verzoeksters
Voor het standpunt van verzoeksters wordt verwezen naar de klachtformulering zoals die is weergegeven onder Klacht.
C. Standpunt Minister van Defensie
1. In zijn reactie op de klacht van mevrouw X, die geacht kan worden eveneens betrekking te hebben op de klacht van mevrouw Y, deelde de minister van Defensie bij brief van 4 juli 2002 met bijlagen onder meer het volgende mee:
"Verzoekster werd op 1 oktober 2002 om 07.00 uur, aangehouden als verdachte van een strafbaar feit, in het kader van antimilitaristische acties, op het terrein van de vliegbasis Volkel. Omtrent de werkwijze bij dergelijke acties zijn afspraken gemaakt tussen het Openbaar Ministerie te 's-Hertogenbosch, de regiopolitie Brabant-Noord en Brigadecommandant Koninklijke Marechaussee Uden. Daarbij is onder meer afgesproken dat indien verdachten zouden worden aangehouden op het terrein van de vliegbasis Volkel, deze zouden worden ingesloten op de Brigade Uden, de Brigade Eindhoven, de Brigade Weert of de Brigade Gilze Rijen. Insluitingen dienen plaats te vinden teneinde de verdachten te kunnen verhoren ter zake de gepleegde strafbare feiten. Voorts was met het Openbaar Ministerie afgesproken dat aangehouden verdachten, na ontvangst van een dagvaarding, in vrijheid zouden worden gesteld.
In verband met capaciteitsproblemen op de Brigade Uden werd besloten verzoekster over te brengen naar de Brigade Eindhoven. Bij aankomst op de Brigade Eindhoven bleek dat daar inmiddels ook capaciteitsproblemen waren ontstaan.
Teneinde de toegestane tijd voor het ophouden voor onderzoek en de te nemen maatregelen voor onderzoek niet te overschrijden werd besloten verzoekster, ondanks de capaciteitsproblemen, op de Brigade Eindhoven op te houden voor het instellen van het onderzoek. Daar werd aan verzoekster, nadat zij ter zake was verhoord, een dagvaarding uitgereikt en werd zij op 1 oktober 2001 om 12.05 uur in vrijheid gesteld. Verzoekster werd conform artikel 61 van het Wetboek van Strafvordering (zie Achtergrond, onder 1.; N.o.) niet langer dan noodzakelijk opgehouden. Ik stel vast dat de ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee conform de vigerende wet- en regelgeving hebben gehandeld.
Met betrekking tot de mededeling van verzoekster dat zij, na haar invrijheidsstelling, niet werd terug gebracht naar Uden merk ik op dat hiertoe geen wettelijke verplichting bestaat. Ik stel vast dat door de ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee zorgvuldig is opgetreden.
De ingediende klacht acht ik gelet op het vorenstaande ongegrond."
D. Reactie verzoeksters
Verzoeksters deelden daarop bij brief van hun gemachtigde van 23 september 2002 mee onverkort vast te houden aan de klachtenformulering zoals deze in het verzoekschrift naar voren was gebracht.
De Nationale ombudsman verzocht verzoeksters' gemachtigde bij brief van 26 juli 2002 onder meer aan te geven waaruit volgens verzoeksters was gebleken dat de vliegbasis Volkel op de komst van vele activisten was voorbereid, en op grond waarvan verzoeksters van mening waren dat er in het politiebureau te Uden voldoende plaats was geweest.
E. Reactie Minister van Defensie
1. De minister van Defensie reageerde op de op 23 juli 2002 nader gestelde vragen van de Nationale ombudsman bij brief van 2 oktober 2002 als volgt:
"Ten aanzien van uw vraag omtrent afspraken met het Openbaar Ministerie te 's-Hertogenbosch, de regiopolitie Brabant-Noord en de Brigadecommandant Koninklijke Marechaussee Uden over de werkwijze bij acties zoals op 1 oktober 2001 op vliegbasis Volkel
De bedoelde afspraken zijn nadrukkelijk gerelateerd aan het zogenoemde "Draaiboek Abolition Day 30 september - 1 oktober 2001" (zie Achtergrond, onder 3.) (…).
Ten aanzien van uw vraag of deze afspraken ook betrekking hadden op de verdeling van de arrestanten over de verschillende Brigades.
Het antwoord luidt bevestigend. Verwezen zij naar (…) voornoemd draaiboek (…).
Ten aanzien van uw vraag of naast genoemde afspraken nog verdere maatregelen werden genomen door de Koninklijke Marechaussee in verband met de jaarlijks terugkerende acties OP vliegbasis Volkel op 1 oktober.
Het antwoord luidt bevestigend. Er vond extra inzet plaats van: op 5 (vijf) opsporingsambtenaren van de Koninklijke Marechaussee gedurende de nacht voorafgaande en volgen-de op 1 oktober, ten behoeve van verscherpte surveillances op en rond de vliegbasis Volkel: inzet van 10 (tien) opsporingsambtenaren van de Koninklijke Marechaussee alsmede inzet van 1 (één) sectie Mobiele Eenheid van de regiopolitie op 1 oktober, 1 (één) sectie Mobiele Eenheid van de Koninklijke Marechaussee ten behoeve van mogelijke calamiteiten.
Ten aanzien van uw vraag omtrent het verlopen van de acties op 1 oktober in voorgaande jaren
1 oktober 1999: massaal onbevoegd betreden van de vliegbasis Volkel. In totaal werden er 25 aanhoudingen verricht inzake overtredingen van artikel 350 (vernieling) en 461 (verboden terrein) van het Wetboek van Strafrecht; 1 oktober 2000: massaal onbevoegd betreden van de vliegbasis Volkel door meer dan 50 personen. In totaal werden er 47 aanhoudingen verricht, waarvan 11 personen in verzekering werden gesteld inzake overtredingen van artikel 141 (openlijke geweldpleging) in verband met artikel 350 (vernieling). en artikel 285 (bedreiging met enig misdrijf) van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van uw vraag omtrent capaciteitsproblemen op de Brigade Uden ten gevolge waarvan verzoeksters werden overgebracht naar de Brigade Eindhoven
Ten tijde van het moment dat verzoeksters waren aangehouden, waren de ophoudruimtes (passantenruimte en luchtplaats) van Brigade Uden reeds bezet door drie eerder die dag aangehouden verdachten. Derhalve diende, conform de afspraken, te worden uitgeweken naar Brigade De Peel dan wel Brigade Eindhoven.
In verband met verbouwingswerkzaamheden op de Brigade De Peel werd besloten verzoeksters over te brengen naar Brigade Eindhoven, teneinde aldaar het onderzoek voort te zetten. Bij aankomst op Brigade Eindhoven werd vastgesteld dat de passantenruimte, alwaar verzoeksters dienden te worden ondergebracht, niet kon worden gebruikt omdat renovatiewerkzaamheden plaats vonden. Ten tijde van de beslissing verzoeksters over te brengen naar Brigade Eindhoven was daarvan niets bekend.”
2. In aanvulling daarop liet de minister van Defensie bij brief van 6 november 2002 nog het volgende weten:
"Naar aanleiding van uw vragen in bovengenoemde zaak kan ik u het volgende meedelen. U vroeg hoeveel personen erop 1 oktober 2001 exact zijn aangehouden. Uit de stukken meende u op te maken dat het in totaal om vijf personen ging. Dat is inderdaad juist. Nog voordat verzoeksters zijn aangehouden waren reeds drie andere personen aangehouden. Voorts vroeg u waarom bij het maken van afspraken over het optreden op Abolition Day 1 oktober 2001" niet meteen is aangegeven dat op de Brigade Eindhoven verbouwingswerkzaamheden werden uitgevoerd. Dit was op het moment dat de afspraken gemaakt werden niet bekend en is ook niet door de Brigade Eindhoven aangegeven."
3. In aanvulling op de brief van de minister van Defensie van 6 november 2002 ontving de Nationale ombudsman op 30 januari 2003 een plattegrond van het gebouw van de KMar Brigade te Uden. Daaruit blijkt dat zich in het gebouw twee arrestantencellen en een luchtplaats voor arrestanten bevinden.
F. Nadere reactie verzoeksterS
Verzoeksters gemachtigde reageerde bij brief van 23 september 2002 namens verzoeksters op nadere vragen van de Nationale ombudsman en deelde onder meer het volgende mee:
"Vraag 1: Waaruit bleek dat de vliegbasis Volkel op de komst van vele activisten was voorbereid?
Antwoord: Dat bleek onder meer uit het feit dat er heel veel marechaussees op de vliegbasis aanwezig waren. Er was zelfs in gebouw 309 een speciaal bureau ingericht voor de hulpofficier van justitie. De marechaussees hebben ook tegen cliënten gezegd dat ze voorbereid waren op veel meer vredesactivisten, de marechaussees vonden dat het er maar weinig waren dit jaar (2001).
Vraag: 2: Waarom is verzoekster van mening dat er in het politiebureau in Uden wel voldoende plaats was?
Antwoord: Van een medeactiviste, mevr. Z, die geplaatst was in het Politiebureau te Uden, hebben cliënten vernomen, dat er nog voldoende plaats was in dat bureau. Er stonden nog vele cellen leeg en de arrestantenwacht had tegen mevrouw Z. gezegd dat het vreemd was dat niet ook de anderen naar Uden waren overgebracht.
Vraag 3: Hoe groot waren de groepen activisten vorige jaren?
Antwoord: In 1999 ongeveer dertig vredesactivisten, schatten cliënten. In 2000 zijn ongeveer 60 vredesactivisten de basis opgegaan, schatten zij, waarvan de helft is aangehouden. Op 1 oktober 2001 waren er slechts vijf vredesactivisten."
Achtergrond
1. Wetboek van Strafvordering
Artikel 53
"1. Ingeval van ontdekking op heeterdaad is ieder bevoegd den verdachte aan te houden.
2. In zoodanig geval is de officier van justitie op de hulpofficier bevoegd den verdachte, naar eene plaats van verhoor te geleiden; hij kan ook diens aanhouding of voorgeleiding bevelen.
3. Geschiedt de aanhouding door een anderen opsporingsambtenaar, dan draagt deze zorg dat de aangehoudene ten spoedigste voor den officier van justitie of een van dienst hulpofficieren wordt geleid.
4. geschiedt de aanhouding door een ander, dan levert deze de aangehoudenen onverwijld aan een opsporingsambtenaar over, onder afgifte aan deze van mogelijk in beslag genomen voorwerpen, die dan handelt overeenkomstig de bepalingen van het voorgaande lid en, zo nodig, de artikelen 156 en 157."
Artikel 61 Wetboek van Strafvordering, zoals dat luidde tot 1 maart 2002
"1. Wordt de verdachte noch overeenkomstig artikel 57 in verzekering gesteld, noch overeenkomstig artikel 60 voor den rechter-commissaris geleid, dan wordt hij, na te zijn verhoord, dadelijk in vrijheid gesteld.
2. In geen geval mag de verdachte langer dan zes uren voor het verhoor worden opgehouden, met dien verstande dat de tijd tusschen middernacht en negen uur voormiddags niet wordt medegerekend."
Artikel 61, eerste lid bepaalt dat de verdachte die niet in verzekering wordt gesteld of voor de rechter-commissaris wordt geleid, na te zijn verhoord dadelijk in vrijheid wordt gesteld. Op grond van het tweede lid van dat artikel mag een verdachte niet langer dan zes uren voor verhoor worden opgehouden, met dien verstande dat niet wordt meegerekend de tijd tussen middernacht en negen uur 's morgens. De termijn van zes uren is een uiterste termijn en is bestemd voor verhoor. Als het verhoor binnen die termijn is beëindigd, zal dan ook onmiddellijk daarop een beslissing moeten worden genomen over de invrijheidstelling van de verdachte of over de toepassing van een nader dwangmiddel. Als het verhoor binnen de termijn van zes uren is beëindigd en geen van de vooromschreven beslissingen wordt genomen of er geen nader onderzoek wordt gedaan, met de resultaten waarvan de verdachte in een (nader) verhoor kan worden geconfronteerd, en daarmee de noodzaak tot het verhoor is komen te vervallen, moet de verdachte worden geacht niet meer "op openbaar (aan de wet ontleend) gezag" van zijn vrijheid beroofd te zijn.
Artikel 61a:
"1. Een aangehouden verdachte kan, voor zover zulks voor de vaststelling van identiteit noodzakelijk is, op bevel van de officier van justitie of de hulpofficier, voor wie hij wordt geleid, of die zelf de verdachte heeft aangehouden, tijdens de ophouding voor verhoor of de ophouding ter identificatie aan maatregelen ter identificatie worden onderworpen.
2. Als maatregelen ter identificatie zijn toegelaten: het maken van fotografische opnamen, het nemen van vingerafdrukken en het nemen van lichaamsmaten."
Artikel 61b, eerste lid:
"Een verdachte, ten aanzien van wie een verdenking bestaat ter zake van een strafbaar feit, waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten, kan ten einde te kunnen worden onderworpen aan maatregelen ter identificatie, als bedoeld in artikel 61a, tweede lid, op bevel van de officier van justitie of de hulpofficier, voor wie hij wordt geleid, of die zelf de verdachte heeft aangehouden, na afloop van de in artikel 61, tweede lid, bedoelde termijn nog gedurende ten hoogste zes uren worden opgehouden."
2. Wetboek van Strafrecht
Artikel 461:
"Hij die, zonder daartoe gerechtigd te zijn, zich op eens anders grond waarvan de toegang op een voor hem blijkbare wijze door de rechthebbende is verboden, bevindt (…), wordt gestraft met geldboete van de eerste categorie."
3. Draaiboek Abolition Day, 30 september - 1 oktober 2001
“Naar aanleiding van de te verwachten acties van activiteiten in het kader van de zogenoemde Abolition Day zijn afspraken gemaakt tussen het openbaar ministerie te 's-Hertogenbosch, het regionale politiekorps Brabant-Noord en Brigadecommandant der Koninklijke Marechaussee te Uden. De afspraken werden vastgelegd in het Draaiboek Abolition Day 30 september - 1 oktober 2001. Afgesproken is onder meer dat indien verdachten zouden worden aangehouden op het terrein van de vliegbasis te Volkel, deze zouden worden ingesloten op nader te bepalen bureaus van de Brigade Uden, de Brigade Eindhoven, de Brigade Weert of de Brigade Gilze Rijen. Insluitingen dienden plaats te vinden teneinde de verdachten te kunnen verhoren ter zake vermoedelijk gepleegde strafbare feiten. Voorts was met het Openbaar Ministerie afgesproken dat aangehouden verdachten, na ontvangst van een dagvaarding, in vrijheid zouden worden gesteld.“
4. Rapport Nationale ombudsman 1999/482
“…Verzoeker klaagt er verder over dat hij na zijn verhoor nog een uur in een ophoudkamer heeft moeten verblijven.
De korpsbeheerder heeft aangevoerd dat deze tijd nodig was in verband met de zogenaamde Kort OM-regeling, inhoudende dat in beginsel aan iedere verdachte direct na verhoor een dagvaarding in persoon wordt uitgereikt. In dit geval moesten, aldus de korpsbeheerder, de gegevens van verzoekers zaak worden doorgegeven aan een medewerker van het openbaar ministerie te Leeuwarden. Deze maakte vervolgens een dagvaarding en zond die vervolgens per fax naar het politiebureau. Al met al ging hier enige tijd overheen.
Ingevolge artikel 61, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan een verdachte maximaal zes uren worden opgehouden voor verhoor. Het eerste lid van genoemd artikel bepaalt dat de verdachte die niet in verzekering wordt gesteld of voor de rechter-commissaris wordt geleid, na zijn verhoor dadelijk in vrijheid wordt gesteld (zie Achtergrond onder 1.).
Nadat verzoeker was verhoord, was het opsporingsonderzoek kennelijk ten einde. Immers, er is niet gebleken van een voornemen om verzoeker wederom te horen na het verrichten van nadere opsporingshandelingen. De totale insluitingsduur viel weliswaar binnen de wettelijke toegestane termijn, maar dat neemt niet weg dat het doel waarvoor verzoeker na zijn verhoor nog werd vastgehouden niet meer kan worden aangemerkt als “voor verhoor”. Dit betekent dat er geen rechtsgeldige reden meer was om verzoeker nog een uur vast te houden na verhoor.
De onderzochte gedraging is op dit punt eveneens niet behoorlijk…”