Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Groningen zijn zoon in de nacht van 5 juli 2000 ten onrechte hebben staande gehouden en/of aangehouden, hem met zijn brommer hebben meegenomen naar het politiebureau en hem vervolgens hebben verhoord.
Verder klaagt verzoeker erover dat het regionale politiekorps Groningen onvoldoende onderzoek heeft verricht naar aanleiding van de constateringen van politieambtenaren op 12 oktober 1999 en 5 juli 2000 dat het framenummer van de brommer waarop verzoekers zoon reed vermoedelijk was vervalst.
Ten slotte klaagt verzoeker erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Groningen zijn klacht van 11 augustus 2000 bij brief van 19 maart 2001 op onzorgvuldige wijze heeft afgedaan, nu in deze brief niet duidelijk staat vermeld of verzoekers zoon op 5 juli 2000 al dan niet is aangehouden.
Beoordeling
I. Algemeen
Verzoekers destijds zestienjarige zoon Be. reed op 5 juli 2000 om één uur 's nachts op zijn bromfiets. Twee politieambtenaren gaven hem een stopteken. De politieambtenaren controleerden de bromfiets en troffen hierbij een vermoedelijk vals framenummer aan. Be. overhandigde de betrokken ambtenaren hierop een politiemutatie van 12 oktober 1999.
Be. werd daarna meegenomen naar het politiebureau, waar hij werd verhoord. Na het verhoor mocht Be. naar huis. Zijn bromfiets bleef voor nader onderzoek achter op het bureau.
II. Ten aanzien van het staande houden/aanhouden en het verhoren van Be.
1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de politie zijn zoon in de nacht van 5 juli 2000 heeft staande gehouden en/of aangehouden. Volgens verzoeker was hiertoe geen reden. Tevens klaagt verzoeker erover dat de politie zijn zoon vervolgens heeft meegenomen naar het politiebureau om hem te verhoren, ondanks het feit dat zijn zoon de politiemutatie van 12 oktober 1999 aan de politieambtenaren heeft getoond op het moment dat deze zijn brommer controleerden.
2.1. Op grond van artikel 160 van de Wegenverkeerswet 1994 (zie Achtergrond, onder 4.) is iedere opsporingsambtenaar bevoegd om de bestuurder van een motorrijtuig ter controle op de naleving van de voorschriften van de Wegenverkeerswet te doen stilhouden. De opsporingsambtenaar moet bij het geven van het bevel stil te houden wel de bedoeling hebben een controle te verrichten op het gebied van toezicht op naleving van de verkeerswetgeving. De politieambtenaar is bevoegd om degene die hij heeft doen stilhouden naar enkele documenten te vragen, zoals het bromfietscertificaat of -rijbewijs. De controlerend ambtenaar kan het voertuig ook aan een nader onderzoek onderwerpen. De bestuurder van het voertuig is dan verplicht om mee te werken aan het onderzoek aan het voertuig zelf. Om toezicht op de naleving van de voorschriften van de Wegenverkeerswet mogelijk te maken - hierbij gaat het met name om naleving van technische voorschriften - mogen de politieambtenaren een voertuig ten aanzien waarvan zij een onderzoek wensen in te stellen naar een nabij gelegen plaats voeren of doen voeren.
2.2. Op het moment dat de politieambtenaar die op grond van artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering met de opsporing van strafbare feiten is belast, de burger die hij tot stoppen heeft bewogen als verdachte van enig strafbaar feit kan aanmerken (zie Achtergrond, onder 1.), kan hij deze persoon vervolgens staande houden. Het staande houden van een verdachte heeft als doel het vragen naar de persoonsgegevens van deze verdachte. (Zie Achtergrond, onder 2.) Voorts kan een verdachte worden aangehouden (zie Achtergrond, onder 2). Aanhouding heeft als doel om de verdachte te geleiden naar een plaats van verhoor. De verdachte moet vervolgens na zijn aanhouding voor een (hulp)officier van justitie worden geleid.
2.3. Merkvervalsing valt onder artikel 219 van het Wetboek van Strafrecht (zie Achtergrond, onder 5.). Onder merkvervalsing wordt verstaan het vervalsen of valselijk plaatsen van merken op goederen die in het maatschappelijk verkeer gebruikt worden. (Zie Bevindingen, onder A.9.2 en A.9.4.)
3. In het proces-verbaal van 16 augustus 2000 (zie Bevindingen, onder A.5.), opgemaakt door de politieambtenaren K. en S., komt naar voren dat de politieambtenaren Be. een stopteken gaven om een controle op de naleving van de verkeerswetgeving te houden. Tevens komt in dit proces-verbaal aan de orde dat Be. vervolgens vrijwillig is meegegaan naar het politiebureau om daar een verklaring af te leggen. Ook in de mutatie van 5 juli 2000 (zie Bevindingen, onder A.3.), staat vermeld dat Be. vrijwillig is meegegaan naar het politiebureau om een verklaring af te leggen.
Betrokken ambtenaar K. verklaarde tijdens de hoorzitting van 26 januari 2001 (zie Bevindingen, onder A.9.4.) dat hij en zijn collega Be. hebben staande gehouden in het kader van een algemene verkeerscontrole. Be. heeft toen een kopie van de mutatie van 12 oktober 1999 overhandigd. Tevens controleerden de betrokken politieambtenaren K. en S. het bromfietscertificaat en de verzekeringspapieren van Be. (Zie Bevindingen, onder A.6. en A.5.) Vervolgens is Be. vrijwillig meegegaan naar het bureau, waar hem een aantal vragen is gesteld, aldus betrokken ambtenaar K.
4.1. De commissie voor de politieklachten heeft geconcludeerd (zie Bevindingen, onder A.9.2) dat de betrokken ambtenaren K. en S. Be. hebben staande gehouden vanwege een vermoedelijk ondeugdelijk achterlicht. Be. liet hierop de mutatie van 12 oktober 1999 zien, en werd daarna staande gehouden en naar het politiebureau gebracht.
4.2. De korpsbeheerder neemt in zijn brief van 19 maart 2001 (zie Bevindingen, onder A.9.1) het oordeel van de commissie voor de politieklachten over en acht de klachten van verzoeker niet gegrond. In zijn reactie van 20 december 2001 (zie Bevindingen, onder C.1.) oordeelt de korpsbeheerder dat Be. niet is aangehouden, in tegenstelling tot wat er in zijn brief van 19 maart 2001 staat.
De korpsbeheerder deelt mee dat het bij de politie niet ongebruikelijk is om met toestemming van de verdachte toepassing van dwangmiddelen achterwege te laten. De betrokken politieambtenaren hebben Be. bij een verkeerscontrole doen stilhouden en hem vervolgens staande gehouden. Daarna is Be. vrijwillig met K. en S. meegegaan naar het politiebureau om een verklaring af te leggen. Dit blijkt volgens de korpsbeheerder uit de mutatie die op 5 juli 2000 om 1.04 uur is opgemaakt door betrokken politieambtenaren K. en S.
5.1. Nu de betrokken ambtenaren K. en S. in hun proces-verbaal hebben vermeld dat zij Be. ter controle op de juiste naleving van de regels van de wegenverkeerswetgeving een stopteken hebben gegeven en verzoeker aangeeft dat tegen Be. is opgetreden vanwege een mogelijk kapot achterlicht, acht de Nationale ombudsman het aannemelijk dat K. en S. jegens Be. gebruik hebben gemaakt van de hun op grond van artikel 160 WVW 1994 toekomende bevoegdheid om een bestuurder te doen stilhouden en hem daartoe een stopteken te geven en zijn bromfietscertificaat in te zien. De Nationale ombudsman merkt op dat dit stilhouden in de praktijk ook wel - minder nauwkeurig - wordt aangeduid met de term "staande houden", terwijl dan niet de in artikel 52 Sv omschreven bevoegdheid tot staande houden is bedoeld.
5.2. Bij controle van de bromfiets troffen K. en S. vervolgens een framenummer aan, waarvan zij vermoedden dat het vals was. De Nationale ombudsman is met de betrokken ambtenaren van oordeel dat op grond van dit vermoedelijk valse framenummer sprake was van een redelijk vermoeden van schuld en dat K. en S. Be. om deze reden als verdachte van merkvervalsing mochten aanmerken.
K. en S. waren bevoegd deze verdachte staande te houden. De Nationale ombudsman acht het niet aannemelijk dat de politieambtenaren tot staandehouding zijn overgegaan. Daartoe bestond voor hen geen aanleiding. Be. had immers zijn bromfietscertificaat laten zien, zodat K. en S. reeds op de hoogte waren van zijn persoonsgegevens.
In het oordeel van 19 maart 2001 van de korpsbeheerder en het advies van de Klachtenadviescommissie van 12 maart 2001 staat vermeld dat Be. werd aangehouden op 5 juli 2000. Nu er echter geen proces-verbaal van aanhouding is opgemaakt, terwijl er wel andere mutaties en een proces-verbaal van verhoor van Be. op 5 juli 2000 zijn opgemaakt, acht de Nationale ombudsman het niet aannemelijk dat de betrokken politieambtenaren Be. hebben aangehouden op 5 juli 2000, maar dat zij Be. enkel een stopteken hebben gegeven.
Vanwege het feit dat K. en S. Be. als verdachte mochten aanmerken, hem van tevoren hebben verteld waarvan hij verdacht werd en dat hij niet tot antwoorden verplicht was, waren zij dan ook bevoegd om Be. te vragen als verdachte een verklaring af te leggen op
het politiebureau. Dat dit weliswaar niet als vrijwillig is overgekomen op de zestienjarige Be., doet hier niet aan af.
De gedraging is op dit punt behoorlijk.
5.3. Het was wellicht juister geweest van de betrokken politieambtenaren om Be. de volgende dag op een voor hem geschikt tijdstip naar het politiebureau te laten komen om een verklaring af te leggen, in plaats van hem dit rond één uur 's nachts te laten doen. Vanwege het feit dat het verhoor op het politiebureau korte tijd heeft geduurd, Be. zestien jaar oud was op 5 juli 2000 en hij zelf bovendien rond één uur 's nachts op zijn bromfiets door G. reed, hebben de betrokken politieambtenaren echter niet onjuist gehandeld door hem te vragen meteen een verklaring af te leggen op het politiebureau.
De gedraging is op dit punt behoorlijk.
III. Ten aanzien van het onvoldoende verrichten van onderzoek
1. Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Groningen onvoldoende onderzoek heeft verricht naar aanleiding van de constateringen van politieambtenaren op 12 oktober 1999 en 5 juli 2000 dat het framenummer van de brommer waarop de zoon van verzoeker reed, vermoedelijk was vervalst.
2. Het staat de politie in beginsel vrij te bepalen welke opsporingshandelingen zij naar een haar bekend strafbaar feit verricht. Slechts wanneer de politie niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om af te zien van een bepaalde opsporingshandeling, is het nalaten van die opsporingshandeling als onjuist te kwalificeren.
3. Uit het onderzoek is gebleken dat politieambtenaren de bromfiets van verzoeker op 12 oktober 1999 hebben meegenomen naar het politiebureau om deze te etsen, vanwege het feit dat zij een vermoedelijk vals framenummer op deze bromfiets hadden aangetroffen. Op 9 november 1999 heeft verzoeker zijn bromfiets weer terug gekregen. Er had geen onderzoek plaatsgevonden vanwege de hoge werkdruk en ziekte bij de politie. Betrokken politieambtenaar Bl. heeft met verzoeker afgesproken dat wanneer verzoeker daar prijs op stelde de bromfiets op een later tijdstip alsnog geëtst kon worden, teneinde het originele framenummer van de bromfiets te achterhalen. (Zie Bevindingen, onder A.6., A.9.1. en C.2.) In de memo van 6 december 2001 geeft Bl. bovendien aan dat verzoeker volgens hem te goeder trouw was, dat niet was gebleken dat de snorfiets was gestolen en dat het echte framenummer niet naar voren was gekomen (zie Bevindingen, onder C.2.).
Toen de bromfiets van verzoeker op 5 juli 2000 opnieuw in beslag werd genomen vanwege een vermoedelijk vals framenummer, werd deze voor technisch onderzoek overgebracht. Uit dit technisch onderzoek is vervolgens gebleken dat het framenummer van de bromfiets van verzoeker waarschijnlijk vals was. (Zie Bevindingen, onder A.4.)
Verzoeker heeft op 13 oktober 1999 de gegevens van F., de verkoper van de bromfiets, aan de politie doorgegeven. Uit de Internetadvertentie en de verkoopovereenkomst van de bromfiets blijken naam, adres en telefoonnummer van de verkoper. (Zie Bevindingen, onder A.6.)
4. De korpsbeheerder geeft in zijn reactie van 20 december 2001 (zie Bevindingen onder C.1) aan dat de zaak van verzoeker niet verder in onderzoek is genomen, vanwege het feit dat er slechts summiere gegevens beschikbaar waren en dat bovendien in de praktijk zelden het bewijs van diefstal of heling is te leveren. Bovendien is er door verzoeker of diens zoon nimmer aangifte van een strafbaar feit gedaan, aldus de korpsbeheerder.
De korpsbeheerder is het met de Klachtenadviescommissie eens dat er technisch sporenonderzoek had moeten plaatsvinden, nadat de bromfiets op 12 oktober 1999 mee naar het politiebureau was genomen. De korpsbeheerder geeft tevens in zijn reactie aan dat het niet instellen van een strafrechtelijk onderzoek afhankelijk is van de beschikbare politiecapaciteit in relatie tot de voor dat moment geldende prioriteiten. De korpsbeheerder is het echter niet eens met de klachtenadviescommissie op het punt dat de politie bij het teruggeven van de bromfiets op 9 november 1999 tegen verzoeker had moeten zeggen dat er niet op de bromfiets gereden mocht worden. De korpsbeheerder is van mening dat verzoeker vanaf het moment dat de bromfiets voor de eerste maal in beslag was genomen, op de hoogte was van het feit dat de bromfiets niet was voorzien van het oorspronkelijke door de fabrikant toegekende identificatienummer. Hiermee kwam het dan ook voor de rekening van verzoeker dat de bromfiets opnieuw in beslag werd genomen, aldus de korpsbeheerder.
5. De Nationale ombudsman sluit zich aan bij het oordeel van de korpsbeheerder dat er in eerste instantie nader onderzoek had moeten worden verricht naar het vermoedelijk valse framenummer op de bromfiets. De politie heeft niet in redelijkheid kunnen besluiten om af te zien van nadere opsporingsactiviteiten. Hierbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan contact opnemen met de verkoper van de bromfiets, wiens gegevens verzoeker reeds op 13 oktober 1999 aan de politie had verstrekt. De gegevens uit dit onderzoek had verzoeker kunnen gebruiken bij de afwikkeling van de civiele eigendomskwestie.
Andere werkzaamheden, waardoor de werkdruk van de politie hoog lag, of ziekte, kunnen het achterwege laten van deze opsporingshandelingen verklaren noch rechtvaardigen. Dit geldt temeer nu de korpsbeheerder niet nader heeft toegelicht wat de geldende prioriteiten waren, op het moment dat onderzoek had moeten plaatsvinden en om welke reden de beschikbare politiecapaciteit niet voldoende was. De hierboven genoemde onderzoekshandelingen zijn immers relatief eenvoudig van aard en de ermee gepaard gaande inspanningen relatief gering. Bovendien heeft betrokken ambtenaar Bl. verklaard dat verzoeker volgens hem te goeder trouw was op het moment dat hij de bromfiets kocht. De politie heeft geen actie ondernomen om deze bewering te bevestigen noch te weerleggen.
De gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
Ten overvloede merkt de Nationale ombudsman het volgende op.
Naar zeggen van verzoeker heeft de politie bij hem de verwachting heeft gewekt dat Be. op de bromfiets mocht rijden, vanwege het feit dat de politie de bromfiets heeft teruggegeven zonder hierbij te vermelden of Be. hier wel of niet op mocht rijden. Verzoeker was er echter van op de hoogte dat de bromfiets van een vermoedelijk vals framenummer was voorzien en dat dit nummer bovendien niet was geëtst om zodoende het originele framenummer te achterhalen. Om deze reden had verzoeker behoren te begrijpen dat de reële mogelijkheid bestond dat de politie de bromfiets nogmaals aan een controle zou kunnen onderwerpen en de bromfiets in beslag kon nemen. Weliswaar had de politie er verstandig aan gedaan bij de teruggave van de bromfiets nog eens goed toe te lichten dat verder gebruik zonder het voertuig van een nieuw identificatienummer te voorzien, een strafbaar handelen oplevert, doch dit doet geen afbreuk aan de eigen verantwoordelijkheid van verzoeker om zelfstandig aan die situatie een einde te maken.
IV. Ten aanzien van de klachtbehandeling door de korpsbeheerder
1. Verzoeker klaagt erover dat de korpsbeheerder de klacht van verzoeker van 11 augustus 2000 niet zorgvuldig heeft afgedaan, nu de korpsbeheerder in zijn brief van 19 maart 2001 niet duidelijk heeft aangegeven of de zoon van verzoeker op 5 juli 2000 wel of niet is aangehouden.
2. Een zorgvuldige klachtbehandeling brengt met zich mee dat op alle relevante klachtonderdelen wordt ingegaan.
3. Verzoeker schrijft in zijn brief van 11 augustus 2000 (zie Bevindingen, onder A.6.) dat hij een klacht indient wegens het zonder reden staande houden van zijn minderjarige zoon Be.
4. De commissie voor politieklachten vermeldt in het advies van 12 maart 2001 ( zie Bevindingen, onder A.9.2.) dat betrokken politieambtenaren K. en S. Be. hebben staande gehouden vanwege een ondeugdelijk achterlicht en dat bij deze staandehouding ook het framenummer van de bromfiets werd bekeken. Vervolgens werd Be. aangehouden, aldus de commissie en vanaf de plaats van de staandehouding overgebracht naar het politiebureau, alwaar hij een verklaring heeft afgelegd.
De korpsbeheerder neemt hetgeen de commissie voor politieklachten in haar advies heeft vermeld, over in zijn oordeel van 19 maart 2001 (zie Bevindingen, onder A.9.1.). In zijn reactie van 20 december 2001 vermeldt de korpsbeheerder echter dat Be. niet is aangehouden, in tegenstelling tot wat er in het oordeel van 19 maart 2001 staat.
5. Nu er in het oordeel van 19 maart 2001 van de korpsbeheerder geen eenduidig standpunt over het al dan niet aanhouden van Be. op 5 juli 2000 naar voren komt, heeft de korpsbeheerder hiermee de klacht van verzoeker met betrekking tot het zonder reden staande houden van zijn zoon bij het interne onderzoek niet zorgvuldig behandeld.
De gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
6. Overigens verdient vermelding dat de korpsbeheerder in zijn reactie van 20 december 2001 (zie Bevindingen, onder C.1.) expliciet de vraag of Be. is aangehouden negatief heeft beantwoord.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Groningen, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Groningen, is niet gegrond met betrekking tot het aanhouden/staande houden van Be. en het verhoren van Be. en gegrond met betrekking tot het onvoldoende verrichten van onderzoek. De klacht over de klachtbehandeling door de korpsbeheerder is eveneens gegrond.
Onderzoek
Op 4 november 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. te Groningen, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Groningen.
Uit de door verzoeker overlegde stukken bleek dat hij zijn klach[Author ID1: at Thu Mar 6 08:41:00 2003 ]verzoekschrift [Author ID1: at Thu Mar 6 08:38:00 2003 ]t [Author ID1: at Thu Mar 6 08:38:00 2003 ]op 11 augustus 2000 reeds bij[Author ID1: at Thu Mar 6 08:41:00 2003 ]aan[Author ID1: at Thu Mar 6 08:41:00 2003 ] de Klachtencommissie van het regionale politiekorps Groningen had gestuurd[Author ID1: at Thu Mar 6 08:41:00 2003 ]ingediend[Author ID1: at Thu Mar 6 08:41:00 2003 ], maar dat zijn klacht nog niet was afgehandeld. Op 6 december 2000 heeft een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman de klacht van verzoeker telefonisch voorgelegd aan de beheerder van het regionale politiekorps Groningen. Vervolgens heeft de medewerker van het Bureau Nationale ombudsman meerdere malen gerappelleerd. Op 8 april 2001 stuurde verzoeker de Nationale ombudsman een e-mail bericht, waaruit bleek dat het regionale politiekorps Groningen zijn klacht uiteindelijk op 19 maart 2001 had beoordeeld.
Omdat verzoeker het niet eens was met het oordeel van de korpsbeheerder, wendde hij zich op 29 mei 2001 tot de Nationale ombudsman met het verzoek een onderzoek in te stellen naar zijn klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Groningen. Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Groningen verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de hoofdofficier van justitie te Groningen gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Hij maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tevens werden de betrokken politieambtenaren S. en K. in de gelegenheid gesteld om op de klacht te reageren. Zij hebben van de gelegenheid geen gebruik gemaakt. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoekers destijds zestienjarige zoon Be. reed op 5 juli 2000 om één uur 's nachts op zijn bromfiets door Groningen. De politieambtenaren K. en S. verzochten hem stil te staan. Vervolgens controleerden zij de bromfiets en troffen zij een vermoedelijk vals framenummer aan. Be. overhandigde de betrokken ambtenaren hierop een politiemutatie van 12 oktober 1999. De politieambtenaren namen Be. hierna mee naar het politiebureau, waar hij werd verhoord.
2.1. Uit het proces-verbaal van verhoor van Be. op 5 juli 2000 omstreeks 1.06 uur, opgemaakt door betrokken ambtenaren S. en K., blijkt onder meer het volgende:
"U heeft mij uitgelegd waarvan ik word verdacht en dat ik niet tot antwoorden ben verplicht. Ik ben bereid een verklaring af te leggen.
(…)
Ik ben eigenaar van de snorfiets. Eigenlijk heeft mijn vader de snorfiets gekocht, maar ik rijd er bijna altijd op.
We hebben de snorfiets eind juli, danwel begin augustus 1999 gekocht. We hebben hem particulier gekocht. Ik weet alleen de voornaam van de verkoper. Dat is F. Verder weet ik geen naam. Ik was zelf niet bij de aankoop. Mijn vader heeft dat geregeld.
Ik ben op 12 oktober 1999 door de politie in Groningen gecontroleerd. Toen zei men dat er duidelijk zichtbaar geknoeid was aan het framenummer van de snorfiets. Dat klopt. Dat kan ik zelf ook zien.
De snorfiets is toen meegegaan naar het politiebureau voor een etsonderzoek. Maar vier weken later kreeg ik de snorfiets niet onderzocht terug van de politie. Het bleek namelijk dat er in die periode niemand bij de politie beschikbaar was om op redelijke termijn het etsonderzoek uit te voeren. Daarom heeft de politieman die mijn snorfiets aan het politiebureau heeft geplaatst, mij de snorfiets terug gegeven.
U heeft mij uitgelegd dat het beleid van de politie en justitie inmiddels veranderd is ten aanzien van dergelijke vervalste framenummers, danwel framenummers waaraan geknoeid is. Ik begrijp dat.
Ik geef toe dat er aan het framenummer geknoeid is. Dat heb ik zelf niet gedaan of laten doen. Dat was al zo toen wij de snorfiets kochten.
De snorfiets hebben wij voor f 850,- gekocht in 1999."
2.2. Tijdens het verhoor op 5 juli 2000 ging Be. in op de controle van zijn snorfiets op 12 oktober 1999. Uit de mutatie van 12 oktober 1999, opgemaakt door politieambtenaar Bl., blijkt onder meer het volgende:
"Bromfiets controle gehouden. Aan Be. is een beschikking uitgereikt in verband met teveel geluid.
Bij nadere controle werd een vermoedelijk vals/foutief framenummer aangetroffen op het balhoofd stuurkolom. Betreft framenummer (…). Tevens was het stuurslot verbroken. Be. had hiervan ook geen sleutel. Zijn vader had de snorfiets in Twente gekocht voor een redelijk bedrag. Betreft een snorfiets van het merk Gilera, kleur groen/blauw, voorzien van een verzekeringsplaatje (…). Verzoek aan de technische recherche om etsing. Proces-post opgemaakt."
2.3. Be. had de mutatie van 12 oktober 1999 altijd bij zich wanneer hij op de bromfiets reed. Bij de zitting van 13 december 2000 voor de kinderrechter van de arrondissementsrechtbank te Groningen in verband met de onttrekking aan het verkeer van de bromfiets, diende verzoeker een verweerschrift in. Uit dit verweerschrift blijkt onder meer:
"Be. heb ik een kopie van het mutatie dagrapport (van 12 oktober 1999; N.o.) gegeven met de opdracht deze bij zijn brommerpapieren te voegen en de brommer voor de politie beschikbaar te houden."
3. Uit de mutatie van 5 juli 2000, opgemaakt door politieambtenaren K. en S. blijkt onder meer het volgende:
"Be. trad op als bestuurder van een snorfiets, Girela, type Dizzy Eco, voorzien van het verzekeringsplaatje (…). Er was duidelijk zichtbaar geknoeid met het framenummer.
Verdachte werd te 01.00 uur gecontroleerd en ging vrijwillig mee naar het hoofdbureau (N.o.) voor een verklaring. Hij verliet te 01.25 uur het hoofdbureau (N.o.).
Snorfiets is in beslag genomen en zal in de loop van de dag voor technisch onderzoek naar de S-weg worden overgebracht.
Proces-post gemaakt voor EXON-verkeer (tikker-onderzoek)."
4. Uit het proces-verbaal van technisch onderzoek, opgemaakt door politieambtenaar Ha. op 5 juli 2000, omstreeks 13.45 uur, blijkt onder meer het volgende:
"ONDERZOEK IDENTIFICATIE NUMMER INZAKE MERKVERVALSING
Ik zag dat bij een door mij ingesteld onderzoek, het identificatienummer (framenummer) van voornoemd voertuig niet conform het origineel van fabriekswege was aangebracht.
Ik zag namelijk dat:
Ik zag dat er slijpsporen op de plaats van het ingeslagen identificatienummer zichtbaar waren.
Ik zag dat het ingeslagen identificatienummer niet van merktekens was voorzien, welke door de fabrikant origineel wel zijn aangebracht.
Ik zag dat (het; N.o.) identificatienummer op omgekeerde wijze was ingeslagen, de type code aan de onderzijde in plaats van aan de bovenzijde zoals origineel door de fabrikant wordt gedaan.
Door het inslaan van een ander identificatienummer kreeg deze bromfiets een andere identiteit als welke door de fabrikant bij de productie aan deze bromfiets was toegekend."
5. Uit het proces-verbaal van 16 augustus 2000, opgemaakt door politieambtenaren K. en S. blijkt onder meer het volgende:
"Op woensdag 5 juli 2000, omstreeks 01.00 uur, zagen wij, een persoon als bestuurder van een tweewielige snorfiets rijden over de voor het openbaar verkeer openstaande weg de S-weg te Groningen.
Ter controle op de juiste naleving van de regels van de wegenverkeerswetgeving, werd deze persoon een stopteken gegeven waaraan hij voldeed.
De bestuurder gaf op te zijn genaamd:
naam : Be.
minderjarige zoon van : B. en W.
geboren op : (…)
wonende : (…)
Wij zagen dat het voertuig betrof een:
merk : Vespa
type/model : Gilera
kleur : blauw
verzekeringsplaatje : (…)
verzekeringsmaatschappij : (…)
goedkeuringsnummer : (…)
Wij zagen op de rechterzijde van het balhoofd een ingeslagen nummer staan welke niet meer goed leesbaar/zichtbaar was. Aan kras- en slijpsporen was duidelijk zichtbaar dat er met het identificatienummer (voorheen framenummer) was geknoeid. Op deze plaats wordt bij genoemd merk en type bromfiets van fabriekswege altijd een frame-/ identificatienummer aangebracht via de methode 'inslaan'. Daarbij slaat de fabrikant soms voor en altijd achter en tussen de cijfercombinatie een 'sterretje'.
Wij zagen dat deze sterretjes niet meer zichtbaar waren. Een deel van de cijfers was niet meer goed zichtbaar.
VERHOOR:
=========
Op woensdag 5 juli 2000, tussen de tijdstippen 01.04 en 01.25 uur, verbleef verdachte vrijwillig aan het wijkbureau van de Basiseenheid Centrum van de Regiopolitie Groningen voor het afleggen van een verklaring.
Hij ontkende met het framenummer te hebben geknoeid. Hij verklaarde hiervan niet op de hoogte te zijn geweest. Zie het proces-verbaal van verhoor. (Zie Bevindingen, onder A.2.1.; No.)
ONDERZOEK:
===========
Na een door Ha. ingesteld onderzoek kon blijken dat de bromfiets was voorzien van het framenummer (…), welke kennelijk was vervalst. Samenvatting van de door de specialist bij proces-verbaal vastgelegde bevindingen, welke deel uitmaakt van dit dossier:
* slijpsporen zichtbaar op de plaats van het ingeslagen identificatienummer.
* identificatienummer was niet voorzien van merktekens.
* identificatienummer was op omgekeerde wijze ingeslagen.
Uit het ingestelde onderzoek is overtuigend naar voren gekomen dat het framenummer van de bromfiets opzettelijk vervalst is, kennelijk met de bedoeling te voorkomen dat de juiste identiteit hiervan bekend zou worden. Vermoedelijk staat het originele frame-nummer als gestolen gesignaleerd. Ook middels het aangetroffen motornummer kon de herkomst van de bromfiets niet vastgesteld worden."
6. Verzoeker stuurde op 11 augustus 2000 een brief naar de Klachtencommissie van het regionale politiekorps Groningen. In deze brief stelt verzoeker onder meer:
"Op 5 juli 2000 om 1:19 uur is mijn zoon, Be. (…) staande gehouden bij het S-plein door brigadier K. Het vermoeden bestond, volgens de verklaring van mijn zoon, dat hij op de snorfiets reed zonder deugdelijk achterlicht. Na het staande houden werd geconstateerd dat dit achterlicht geheel aan de wettelijke eisen voldeed. Ook werden bromfietscertificaat en verzekeringspapieren gecontroleerd. Deze bleken in orde. Vervolgens werd het framenummer van de brommer bekeken, waarna mijn zoon het mutatie dagrapport van 12 oktober 1999 overhandigde. Daarop werd hij aangehouden en overgebracht naar het hoofdbureau van politie waar een verhoor werd afgenomen. Ook werd een verklaring opgesteld, welke mijn zoon kon lezen en daarna diende te ondertekenen.
De snorfiets is daarna in beslag genomen.
Hem is een bewijs van ontvangst overhandigd volgens artikel 116 van het Wetboek van Strafvordering met de mededeling dat op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering de inbeslagname plaats vond.
Eén van de twee agenten heeft de brommer naar het politiebureau gereden.
Voor het gebruik van de brommer werd geen toestemming gevraagd.
Er is geen beschikking uitgereikt.
Mijn zoon heeft op 4 juli 2000 's avonds met mijn toestemming mijn snorfiets meegenomen. Hij reed dus uitdrukkelijk met mijn toestemming.
Vorig jaar op 12 oktober 1999 is bij een grote controle actie door hoofdagent Bl. deze brommer meegenomen voor technische controle. Hierbij werd geconstateerd dat deze snorfiets 'overgetikt' was. Van deze controle heb ik een mutatie dagrapport gekregen.
De dag daarna heb ik hoofdagent Bl. een kopie van mijn dossier overhandigd, bestaande uit:
1. de Verkoop overeenkomst
2. de Internetadvertentie
Echter wegens capaciteitsproblemen van de technische recherche werd het onderzoek niet afgerond en in november is de snorfiets weer aan mij overhandigd.
Ik heb met hoofdagent Bl. overlegd dat deze snorfiets ten allen tijde ter beschikking staat om het technisch onderzoek alsnog uit te voeren. De politie is daar tot op heden niet op terug gekomen.
1. Hierbij dien ik een klacht in tegen brigadier K. wegens het zonder reden en dus onreglementair staande houden van mijn zestienjarige en dus minderjarige zoon Be. Ook werd hij door brigadier K. tijdens het verhoor niet gewezen op zijn rechten. Toen na het staande houden het strafbare feit niet werd geconstateerd, was de reden van staande houden op dat moment niet meer aanwezig. Ook vond K. het niet nodig om het mutatie dagrapport van 12 oktober 1999 verder bij het onderzoek te betrekken, hoewel dit voor mijn zoon ontlastend was. Hij volhardde in een nachtelijk verhoor van de minderjarige. De politiebeambte heeft bij verhoor een cautie-verplichting, hieraan is door (heeft; N.o.) brigadier K. (zich; N.o.) niet gehouden. Het is voor de openbare moraal laakbaar dat een politiebeambte zich niet aan de regels houdt en ten overstaan van minderjarigen de wet overtreedt.
2. Ik verzoek u de status van het verhoor van mijn zoon duidelijk te maken. Werd hij als getuige of als verdachte gehoord. Indien mijn zoon als verdachte werd gehoord, dan verneem ik graag waarvan hij dan wordt verdacht.
(…) Hij kwam 's nachts om drie uur ontdaan thuis, niet begrijpend waarom dit was gebeurd."
7. Op 15 augustus 2000 stuurde politieambtenaar M. verzoeker een brief waarin hij meedeelde dat de klacht van verzoeker in onderzoek zou worden genomen. Uiterlijk 20 oktober 2000 zou M. het oordeel over de klacht van verzoeker aan verzoeker kenbaar maken.
8. Op 26 augustus 2000 rapporteerde betrokken politieambtenaar K. onder meer het volgende aan hoofdcommissaris We.:
"Naar aanleiding van de klacht van B. inzake het politieoptreden d.d. 5 juli 2000, rapporteer ik u het volgende:
Ik ben verbijsterd over de inhoud van deze brief (klacht).
Ik heb volledig juist, zowel juridisch als ethisch, gehandeld.
Voorafgaand aan het verhoor is Be. medegedeeld dat hij als verdachte werd aangemerkt en dat hij als zodanig niet verplicht was om antwoord te geven op de gestelde vragen.
De 'voorgeschiedenis' (met betrekking tot de behandeling door collega Bl.) werd mij in de loop van het onderzoek wel bekend, doch tegenwoordig wordt er door de politie opgetreden op grond van artikel 219 van het Wetboek van Strafrecht (merkvervalsing).
Ik vind de brief van B. ronduit grievend en rieken naar smaad(-schrift).
Ik heb er geen behoefte aan om gedetailleerd en puntsgewijs op de inhoud van de klacht in te gaan, omdat ik dat zonde van mijn tijd vind. Ik ervaar deze klacht als een aaneenschakeling van onterechte aantijgingen.
Bovendien schrijft B. dat zijn zoon 's nachts om drie uur thuis kwam. Hij heeft het politiebureau om 01.25 uur verlaten. Om dan naar de H. (het huisadres van Be.; N.o.) te lopen, hoeft geen anderhalf uur te duren. Hooguit 10 minuten."
9.1. Op 19 maart 2001 stuurde de korpsbeheerder zijn oordeel met het advies van de Klachtencommissie aan verzoeker. Het oordeel van de korpsbeheerder houdt onder meer het volgende in:
"Allereerst wil ik u mijn verontschuldigingen aanbieden voor het feit, dat mijn antwoord te lang op zich heeft laten wachten. De reden hiervan is gelegen in het feit, dat het onderzoek naar uw klacht aanmerkelijk meer tijd heeft gevraagd dan was verwacht.
Uw klacht en de ter zake opgemaakte rapportage werden voorgelegd aan de onafhankelijke klachtenadviescommissie.
(…) (de korpsbeheerder volgt hierbij de redenering[Author ID1: at Thu Mar 6 08:42:00 2003 ]weergave van het advies[Author ID1: at Thu Mar 6 08:42:00 2003 ] van de commissie voor politieklachten, zie onder A.9.2.; N.o.)
Op grond van haar bevindingen en overwegingen heeft de onafhankelijke klachtenadviescommissie mij geadviseerd om de door u ingediende klacht ongegrond te verklaren.
Het advies van de onafhankelijke klachtenadviescommissie is door mij in afschrift bij dit schrijven gevoegd.
Door de aan mij uitgebrachte rapportage en mede gelet op het advies van de onafhankelijke klachtenadviescommissie heb ik besloten om uw klacht ongegrond te verklaren."
9.2. De korpsbeheerder had bij zijn oordeel het advies van 12 maart 2001 van de Klachtenadviescommissie van het regionale politiekorps Groningen als bijlage toegevoegd. Dit advies houdt onder meer het volgende in:
"Samenvatting inhoud klacht:
Klager is van mening dat beklaagde zonder reden en onreglementair zijn zoon heeft staande gehouden. Bij de staandehouding heeft de zoon van klager een kopie van een mutatie van een dagrapport overhandigd; dit veranderde voor beklaagde niets, doch klager is van mening dat dit wel een andere kijk op de zaak had moeten opleveren. Tevens is klager van mening dat de status van het verhoor onduidelijk was. Tenslotte is klager van mening dat de brommer zonder toestemming door de politie naar het bureau is gereden.
Bevindingen:
De commissie nam kennis van de haar toegezonden rapportage, alsmede enige overige op deze aangelegenheid betrekking hebbende correspondentie.
Uit hetgeen uit de ter zitting beschikbare stukken naar voren is gekomen.
De reactie van de klager:
Op 5 juli 2001 (2000; N.o.) om 01.19 uur is de zoon van klager staande gehouden door beklaagde. Het vermoeden bestond dat de zoon van klager op een snorfiets reed zonder deugdelijk achterlicht. Bij de staandehouding werd ook het framenummer van de brommer bekeken. Hierop overhandigde de zoon van klager een mutatie dagrapport van 12 oktober 1999. Daarop werd de zoon van klager door beklaagde aangehouden en overgebracht naar het hoofdbureau van politie waar een verhoor werd afgenomen. Eén van de agenten heeft de brommer vanaf de plaats van staandehouding naar het bureau gereden. Klager stelt dat hiervoor geen toestemming aan zijn zoon is gevraagd.
Vorig jaar op 12 oktober 1999 is bij een grote controleactie door hoofdagent Bl. deze brommer meegenomen voor een technische controle. Hierbij werd geconstateerd dat de snorfiets was overgetikt. Wegens capaciteitsproblemen van de technische recherche werd het onderzoek niet afgerond en in november is de snorfiets weer aan klager overhandigd. Klager heeft met hoofdagent Bl. overlegd dat deze snorfiets ten allen tijde ter beschikking stond om het technische onderzoek alsnog uit te kunnen voeren.
Klager dient een klacht in, over de volgende punten:
1. Tegen beklaagde wegens het zonder reden en dus onregelmatig staande houden van zijn zestienjarige zoon. Tevens werd de zoon van klager door beklaagde tijdens het verhoor niet gewezen op zijn rechten. Ook vond beklaagde het niet nodig om de mutatie van het dagrapport van 12 oktober 1999 niet verder bij het onderzoek te betrekken, hoewel dit voor de zoon van klager ontlastend was. Tevens heeft beklaagde zich niet aan zijn cautieverplichting gehouden.
2. Klager wil graag vernemen of zijn zoon als verdachte is gehoord door beklaagde.
3. De brommer is zonder toestemming van de zoon van klager of de eigenaar gebruikt door de ambtenaren, voor het vervoer van de brommer.
Klager stelt eveneens dat zijn zoon 's nachts om drie uur ontdaan thuis is gekomen, niet begrijpend waarom dit was gebeurd.
Uit het rapport van de zijde van de politie blijkt:
Bij een standaard verkeerscontrole trad de zoon van klager op als bestuurder van een snorfiets. Er was duidelijk zichtbaar geknoeid met het framenummer. De zoon van klager werd rond 01.00 uur gecontroleerd en ging vrijwillig mee naar het hoofdbureau voor een verklaring. Beklaagde stelt dat hij volledig juist, zowel juridisch als ethisch, heeft gehandeld. Voorafgaande aan het verhoor is aan de zoon van klager medegedeeld dat hij als verdachte werd aangemerkt en dat hij als zodanig niet verplicht was om antwoord te geven op de gestelde vragen. De 'voorgeschiedenis' is beklaagde (met betrekking tot de behandeling door collega Bl.) in de loop van het onderzoek wel bekend geworden. Echter, tegenwoordig wordt er door de politie opgetreden op grond van artikel 219 van het Wetboek van Strafrecht (merkvervalsing).
Uit hetgeen uit de hoorzitting naar voren is gekomen:
Klager herhaalt hetgeen hij in zijn brief heeft verwoord. Klager stelt dat zijn zoon 's nachts door beklaagde is staande gehouden en meegenomen naar het bureau alwaar hij aan een verhoor is onderworpen. Klager begrijpt dit niet aangezien zijn zoon aan beklaagde een kopie van een mutatie van het dagrapport van 9 november 1999 kon overhandigen waaruit bleek dat de snorfiets eerder op het bureau was geweest, maar wegens tijdgebrek van de zijde van de politie weer was meegegeven.
Beklaagde stelt dat bij een verkeerscontrole de zoon van klager is staandegehouden. De zoon reed op dat moment op een snorfiets. Bij controle bleek dat er met het framenummer was gerommeld. Hierop is de zoon van klager mee naar het bureau genomen en is van hem een verklaring opgenomen. Beklaagde legt aan de leden van de commissie en aan klager uit dat er een verandering in wetgeving is opgetreden, waarbij een enkele constatering dat er was geknoeid met een framenummer, voldoende is om iemand aan te houden. Dit valt tegenwoordig (en ook op het moment van de aanhouding) onder de noemer 'merkverschillen'.
Overwegingen
Op grond van haar bevindingen en gelet op het bepaalde in artikel 9 lid 1 sub a en b Klachtenregeling Regiopolitie Groningen oordeelt de commissie dat:
a. de klacht ontvankelijk is;
b. het onderzoek naar de klacht naar behoren is verricht;
De commissie kan zich voorstellen dat deze hele situatie uiterst vervelend op klager en zijn zoon is overgekomen. Het had de commissie dan ook verstandig geleken dat in eerste instantie - bij het moment van teruggave van de snorfiets door de politie - aan klager zou zijn medegedeeld dat er niet op de bromfiets gereden mocht worden. Tevens had de politie destijds toch een onderzoek moeten instellen. De commissie is van mening dat klager (en hiermede ook de zoon van klager) in redelijkheid mocht aannemen dat op de bromfiets mocht worden gereden.
Wat betreft de cautieverplichting: hierover merkt de commissie op dat beklaagde hieraan heeft voldaan. Beklaagde heeft alvorens de zoon te onderwerpen aan een verhoor aan hem medegedeeld dat hij als verdachte werd aangemerkt en dat hij als zodanig niet verplicht was om antwoord te geven op de gestelde vragen. De commissie acht dit onderdeel van de klacht ongegrond.
Wat betreft het onderdeel van de klacht waarin klager klaagt over het feit dat beklaagde de ouders niet in kennis heeft gesteld omtrent het verhoor van hun zoon: hierover merkt de commissie op dat de politie hiertoe niet verplicht is en gelet op de korte duur van het onderhoud acht de commissie dit ook niet noodzakelijk. De commissie acht dit onderdeel van de klacht dan ook ongegrond.
De commissie is overigens van mening dat het nachtelijk verhoor veroorzaakt werd door het feit dat de zoon van klager rond 01.00 uur 's nachts werd aangehouden. De commissie heeft niet kunnen constateren dat de aanhouding langer heeft geduurd dan noodzakelijk was. Uit de mutaties blijkt dat een en ander minder dan een half uur in beslag heeft genomen.
Het onderdeel van de klacht betreffende het vervoeren van de snorfiets door een werknemer van de regiopolitie Groningen. Hierover oordeelt de commissie dat de medewerker deze handelswijze heeft toegepast uit hoofde van zijn functie. Dit onderdeel van de klacht acht de commissie dan ook ongegrond.
Advies
Naar de bepaling gesteld in artikel 9 lid 1 sub c van eerder genoemde klachtenregeling, na kennisneming van genoemde stukken en verklaringen, mede gelet op haar overwegingen adviseert de commissie u de klacht ongegrond te verklaren."
9.3. De korpsbeheerder verwijst in zijn oordeel van 19 maart 2001 naar de mutatie van 9 november 1999, opgemaakt door politieambtenaar Bl. In deze mutatie staat onder meer het volgende vermeld:
"De snorfiets zou geëtst worden door de rijksrecherche. Door de hoge werkdruk en/of ziekte werd dit op de lange baan geschoven. Be. was inmiddels zijn voertuig een maand kwijt.
Derhalve heb ik besloten, in overleg met collega G. van de rijksrecherche, de snorfiets aan Be. terug te geven.
Vanmiddag 9 november om 16.30 uur heb ik de bromfiets afgegeven aan de dolgelukkige Be."
9.4. De korpsbeheerder had eveneens als bijlage bij zijn oordeel het verslag van de hoorzitting van de Klachtenadviescommissie van het regionale politiekorps Groningen van 26 januari 2001 toe[Author ID1: at Thu Mar 6 08:42:00 2003 ]gevoegd. Verzoeker en diens echtgenote waren bij de hoorzitting aanwezig. In het verslag van de hoorzitting komt onder meer het volgende naar voren:
"Bij een verkeerscontrole (op 5 juli 2000; N.o.) heeft beklaagde de brommer van de zoon van klager gecontroleerd. Hierbij ontstond het vermoeden dat er zou zijn gerommeld met het framenummer van de brommer.
Allereerst stelt beklaagde dat hij het technisch onderzoek niet zelf heeft verricht. Dit onderzoek heeft de Technische Verkeersdienst verricht. Zijn eerste vermoeden was dat er iets niet klopte met betrekking tot de afwerking van het framenummer. Beklaagde wilde de zaak verder onderzoeken, waarop hij van de zoon van klager een verklaring heeft opgenomen. Beklaagde heeft hierbij gehandeld volgens de richtlijnen.
De zoon van klager heeft inderdaad een kopie van een mutatie van het dagrapport overhandigd aan beklaagde. Toch was dit voor beklaagde geen aanleiding om te zeggen dat ze een andere koers zouden gaan varen; het veranderde de zaak voor beklaagde niet.
Wat betreft de mutatie van 9 november; klager stelt dat hij door de hoge werkdruk van de zijde van de politie en het technische onderzoek wat nog moest plaatsvinden, de snorfiets voor één maand is kwijt geweest. Verder is de zaak toen niet meer onderzocht en is de snorfiets teruggegeven.
(…)
Beklaagde stelt dat de zoon van klager op hem absoluut niet de indruk heeft gemaakt als dat hij overstuur zou zijn. En midden in de nacht thuiskomen? Daar kan beklaagde alleen op zeggen dat zijn zoon die nacht op een bromfiets reed. Beklaagde voerde met collega's een verkeerscontrole uit, waarbij de zoon werd staande gehouden. Dat de zoon van beklaagde daar 's nachts rijdt, dat is iets wat beklaagde niet in de hand heeft.
Wat betreft de klacht, daarvan wil beklaagde een stukje uitlichten. Het betreft het gestelde in de klacht van klager op de tweede pagina; 'Hij kwam 's nachts om drie uur ontdaan thuis, …'
Beklaagde stelt dat de zoon van klager 's nachts om 01.00 uur is gecontroleerd. Volgens beklaagde is het voor de zoon van klager slechts tien minuten lopen vanaf de R-markt naar zijn woonadres. Hoe het dan kan dat de zoon pas om drie uur 's nachts is thuisgekomen, dat begrijpt beklaagde niet.
Klager vraagt zich af of formeel gezien het nachtelijk verhoor nodig was.
Beklaagde antwoordt dat indien er sprake is van een strafbare verdenking, dat er dan altijd een nachtelijk verhoor plaatsvindt.
Klager vraagt zich af hoe het kan dat zij als ouders over het nachtelijke verhoor niet zijn ingelicht. Beklaagde weet niet meer, waarom dit niet is gebeurd.
Klager vraagt of zijn zoon vrijwillig mee naar het bureau is gegaan.
Volgens beklaagde is dit het geval. Beklaagde heeft tegen de zoon gezegd dat de bromfiets even mee naar het bureau moest en dat ze daar dan ook even een praatje zouden maken.
De heer B. vraagt zich af wat de aanleiding was voor beklaagde om zijn zoon staande te houden.
Beklaagde geeft aan dat hij zich dit niet meer kan herinneren.
(…)
In het kader van een algehele verkeerscontrole is de zoon van klager staande gehouden.
Klager is van mening dat beklaagde hem had behoren in te lichten over het verhoor van hun zoon. Beklaagde stelt dat hij dit zou hebben gedaan indien hij de zoon van klager zou hebben aangehouden. Hiervan was echter geen sprake.
Overigens merkt beklaagde op dat er van een verhoor geen sprake is geweest. De zoon van klager is ondervraagd. Maar dit is niet in een cel gebeurd, zoals klager dit doet voorkomen. Het betrof een vraaggesprek in een kamertje in een kelder, zoals dit aan de R-markt is gesitueerd. Het is dan misschien wel geen mooie ruimte, maar het heeft zeker niets weg van een cel.
Beklaagde reageert tevens op de eerder geplaatste opmerking van klager over het intimiderende gedrag dat beklaagde jegens de zoon van klager zou hebben aangewend. Hiervan was volgens beklaagde absoluut geen sprake. Dit was, gezien de situatie van die avond, ook niet nodig. In deze situatie, waarbij het gaat om een constatering van een merkverschil, maakt het niet uit of een persoon bekent of ontkent.
(…)
Klager heeft, nadat de politie in eerste instantie de bromfiets in beslag had genomen (op 12 oktober 1999; N.o.), de bromfiets weer teruggegeven. Echter, daarmee was voor klager de kous niet af. Klager heeft de politie dan ook verzocht om deze zaak verder uit te zoeken en de politie aangeboden dat hij de bromfiets ter beschikking zou stellen indien zij wel tijd zouden hebben. Immers, klager wilde graag dat de dader gepakt zou worden.
Nu, in deze zaak, zo stelt klager, wordt een half jaar na bovenstaand incident zijn zoon toevallig door de politie aangehouden. En dan is ineens wel alles mogelijk. Dit levert bij klager frustratie op.
Het blijkt wel weer dat de politie achterover leunt en niets doet. In plaats van het pakken van echte boeven, pakt de politie zo een jongen als zijn zoon. De politie komt toevallig een jongen tegen en deze wordt dan meteen verhoord.
De heer R. informeert of klager, na het bekend worden dat er met het framenummer was gerommeld, contact met de verkoper van de bromfiets heeft opgenomen.
Klager geeft aan dat hij de bromfiets in Almelo had gekocht en ging er eveneens vanuit dat de verkoper ook wel eens te goeder trouw had kunnen hebben gehandeld.
De heer Wi. informeert bij beklaagde of de mutatie van het dagrapport door de zoon van klager aan beklaagde was overhandigd.
Beklaagde stelt dat de mutatie van het dagrapport tijdens het gesprek met de zoon ter sprake is gekomen. Het was toen voor beklaagde duidelijk dat de bromfiets op het politiebureau was geweest. Maar dit was geen reden voor beklaagde om niet met het onderzoek door te gaan. Immers, hij voerde op dat moment het huidige uiteengezette beleid uit.
Klager geeft aan dat hij ook niet klaagt over de inbeslagname van de bromfiets maar over de menselijke benadering van beklaagde naar zijn zoon toe.
Beklaagde informeert bij klager wat hij verstaat onder menselijke benadering.
Klager stelt dat hij van mening is dat zijn zoon niet 's nachts had mogen worden verhoord.
Beklaagde reageert door te zeggen dat het gesprek met de zoon van klager niet in de zin van een verhoor kan worden opgevat. Het is een gesprek geweest tussen beklaagde en de zoon van klager dat hooguit vijftien minuten heeft geduurd. Dus, of dit kan worden opgevat als een nachtelijk verhoor?
De heer Wi. informeert of beklaagde zich kan herinneren of hij via de computer de mutatie van 9 november 2000 heeft gezien.
Beklaagde zegt dat hij deze inderdaad heeft gezien. Dit was echter voor hem iets dat een toelichting op de situatie gaf.
De heer Wi. vraagt of deze mutatie ook een aanleiding was om anders te handelen.
Beklaagde geeft aan dat dit voor hem geen aanleiding was of (om; N.o.) anders te gaan handelen.
Klager stelt dat hij destijds aan de politie heeft medegedeeld dat hij erop stond dat het onderzoek zou worden voortgezet.
Tussen klager en beklaagde ontstaat een discussie omtrent de aanleiding voor beklaagde omtrent de staandehouding van de zoon van klager. Beklaagde geeft hier wederom aan dat tegenwoordig een enkele constatering dat er gerommeld is met een framenummer, voldoende is om merkvervalsing te kunnen constateren.
(…)
De voorzitter informeert bij klager naar wat er precies is gebeurd met zijn zoon na de staandehouding.
Klager zegt dat zijn zoon na de staandehouding is meegenomen naar het politiebureau. De zoon is meegegaan naar de politieauto en een collega van beklaagde heeft de bromfiets naar het bureau gereden. Inderdaad had de zoon toen geen keuze meer om weg te lopen. De zoon van klager heeft de indruk dat hij langer op het bureau is geweest dan formeel in de computer staat geregistreerd. Nadien heeft de zoon van klager over het gebeuren met vrienden nagepraat."
B. Standpunt verzoeker
1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.
2. Tevens wordt het standpunt van verzoeker nader toegelicht in zijn brief van 11 augustus 2000 (zie Bevindingen, onder A.5.).
3. Bij brief van 29 mei 2001 deelde verzoeker de Nationale ombudsman onder meer nog het volgende mee:
"Wel is het zo dat door persoonlijke omstandigheden mijn toelichting naar u op zich heeft laten wachten, maar ik ben het niet eens met de conclusie van de klachtencommissie.
De klachtenadviescommissie heeft de klacht(en) ongegrond verklaard met de volgende redenering (in staccato):
Omdat ik mijn zoon toestemming heb gegeven om 's avonds naar een vrind te gaan en later thuis te komen, heeft de politie het recht om een nachtelijk verhoor af te nemen.
Agent K. heeft vóór aanvang van het verhoor gezien dat er over deze brommer twee mutatie dagrapporten bestonden en heeft ter zitting verklaard van de inhoud kennis te hebben genomen. In het rapport van de klachtencommissie wordt op pagina 2 dan ook deze twee dagrapporten met elkaar verwisseld. Het rapport van 9 november 1999 is nooit door mijn zoon overhandigd.
De commissie verklaart dat de politie destijds toch een onderzoek had moeten instellen. De verjaringstermijn is vast nog niet afgelopen, dus kunnen ze aan het werk."
4. In zijn brief van 3 juli 2001 lichtte verzoeker zijn klacht op verzoek van de Nationale ombudsman nader toe. In deze brief staat onder meer het volgende:
"Nog even voor de duidelijkheid een kort relaas van gebeurtenissen.
Op 25 augustus 1999 koop ik voor mijn zoon van een particulier een snorfiets in Almelo, die stond geadverteerd in (op; N.o.) Internet. Ik maak een koopovereenkomst en verwerf de snorfiets.
Op 12 oktober 1999 is er een verkeerscontrole waarbij het duidelijk wordt dat deze geen origineel framenummer meer heeft.
Op 13 oktober 1999 overhandigen we de politie de Internetadvertentie en de koopovereenkomst en de politie wil een onderzoek instellen naar de herkomst en naar de eventuele dader.
Op 9 november is (er; N.o.) nog niets gebeurd en krijgen we de snorfiets terug, waarbij ik aandring op voortzetting van het onderzoek.
Op 5 juli 2000 wordt Be. aangehouden en dan ben je geen slachtoffer van een misdrijf meer, maar verdachte van een misdrijf, zonder dat politie en justitie enige moeite doen om de waarheid boven tafel te krijgen.
De commissie volgt het oordeel van de agent dat het om een standaard verkeerscontrole ging. In het proces-verbaal wordt gezegd: 'Op woensdag 5 juli 2000, omstreeks 01.00 uur, zagen wij, een persoon als bestuurder van een tweewielige snorfiets rijden over de voor het openbaar verkeer openstaande weg de S-weg te Groningen. Ter controle op de juiste naleving van de regels van de wegenverkeers-wetgeving, werd deze persoon een stopteken gegeven waaraan hij voldeed.'
Er werd eigenlijk gesuggereerd dat het achterlicht niet in orde was, maar dat bleek wel het geval. Mijn mening is dat een standaard verkeerscontrole toch iets anders is dan een redelijke verdenking van een overtreding.
Mijn zoon werd gezegd om in de auto te gaan zitten. Dit was dus een aanhouding. Het hele optreden van de agent was intimiderend. Ook tijdens het verhoor kwam iemand binnen om te vragen of voor deze verdachte nog een cel in gereedheid moest worden gemaakt. De commissie is van oordeel dat zo'n nachtelijk verhoor mag, als de ouders hun kind toestemming hebben gegeven om later naar huis te komen. Ik ben van mening dat er al een dossier lag, de agent dat dus wist en daardoor zo'n verhoor onnodig was. In dit land zijn toch spelregels hoe je met minderjarige 'verdachten' omgaat? Omtrent cautie verlening is het het woord van de agent tegen die van mijn zoon, maar had voorkomen kunnen worden door zorgvuldig met een aanhoudingsprocedure voor minderjarigen om te gaan. De politie zwalkt van vrijwillig meegaan naar aanhouden en de klachtencommissie heeft hier geen enkele moeite mee.
Het mutatie dagrapport van 12 oktober 1999 werd door de agent afgewimpeld als niet relevant. Tijdens het onderzoek van de commissie zei de beklaagde dat hij dat wel moest doen, omdat hij niet zeker wist dat precies zo'n blauwe snorfiets met een zelfde vals nummer wel één en hetzelfde voertuig was. De commissie is ook van mening dat de politie destijds een onderzoek had moeten instellen, maar trekt daaruit geen consequenties. Ik was in de overtuiging dat dit onderzoek op 5 juli 2000 nog steeds gaande was en heb ook geen melding gehad dat het onderzoek was gestopt. Voorts wordt gezegd dat de wetgeving in juli 2000 anders was omtrent 'merkvervalsing' als op 12 oktober 1999. Dit is niet het geval, want 8 juli en 8 oktober 1999 waren er al uitspraken hierover, bleek tijdens de rechtszitting. Tenslotte is de verjaringstermijn vast nog niet verstreken, dus wat let de politie alsnog opsporing te doen. Al geloof ik wel dat zoiets in oktober 1999 makkelijker zou zijn geweest dan in 2001.
Zie punt 2.
Ik ben van mening dat eerst toestemming moet worden gevraagd alvorens deze door iemand anders mag worden gebruikt. Een busje oproepen voor het vervoer van de snorfiets had natuurlijk ook gekund."
C. Standpunt korpsbeheerder
1. De beheerder van het regionale politiekorps Groningen berichtte de Nationale ombudsman bij brief van 20 december 2001 onder meer het volgende:
"Alvorens de klacht van de heer B. te Groningen van een inhoudelijke reactie te voorzien, heb ik behoefte het door klager gepresenteerde feitenrelaas in een iets andere context te plaatsen. De heer B. heeft op 25 augustus 1999 voor zijn zoon een bromfiets gekocht, waarvan op zijn minst gezegd kan worden dat deze niet aan de wettelijk daaraan gestelde eisen voldeed en reeds om die reden niet op een voor het openbaar verkeer openstaande weg gebruikt mocht worden (artikelen 3.6.3 en 5.6.1 van het Voertuigreglement). Gegeven die situatie lag en ligt het op de weg van de heer B. om civielrechtelijke stappen tegen de hem bekende verkoper (niet zijnde een erkende bromfietshandel) te ondernemen om de koop van de snorfiets ongedaan te maken, dan wel wegens wanprestatie schadevergoeding van hem te vorderen. Het is niet de taak van de overheid om de heer B. het ongestoorde bezit te verschaffen van een goed dat niet aan de wettelijke eisen voldoet. Strafrechtelijk gezien is sprake van een voortdurend delict, waartegen ten allen tijde door de politie kan worden opgetreden. De heer B. wist in ieder geval vanaf 12 oktober 1999 dat de snorfiets van zijn zoon niet was voorzien van het oorspronkelijke door de fabrikant toegekende identificatienummer. Toen immers was door de politie vastgesteld dat met het framenummer van de snorfiets was geknoeid.
Ik ben het dan ook niet met de klachtenadviescommissie van de regiopolitie Groningen eens dat de politie expliciet aan de zoon van de heer B. had moeten mededelen dat niet op de snorfiets gereden mocht worden. Van de gemiddelde verkeersdeelnemer mag worden verwacht dat hij van de basale voor voertuigen geldende voorschriften op de hoogte is.
Bovendien had de heer B. na 12 oktober 1999 pogingen in het werk kunnen stellen om de snorfiets van zijn zoon van een nieuw identificatienummer te laten voorzien (artikel 1.9 Voertuigreglement).
Het in het algemeen belang al dan niet instellen van een strafrechtelijk onderzoek is afhankelijk van de beschikbare politiecapaciteit in relatie tot de voor dat moment geldende prioriteiten. Feit van algemene bekendheid is dat de politie niet iedere haar ter kennis genomen verdenking van een strafbaar feit kan onderzoeken en derhalve gehouden is keuzes te maken.
Gelet wordt op de summiere beschikbare gegevens (van de in Almelo woonachtige verkoper kan hooguit worden gezegd dat hij ook een snorfiets met een vervalst framenummer in bezit heeft gehad) en in aanmerking genomen dat in dit soort onderzoeken zelden het bewijs van diefstal of heling is te leveren, kan ik het billijken dat de zaak van de heer B. verder niet in onderzoek is genomen, waarbij ik overigens aanteken dat door de heer B. noch door zijn zoon formeel aangifte van een strafbaar feit is gedaan.
Ik ben het wel met de klachtenadviescommissie van de regiopolitie Groningen eens dat het toegezegde technische sporenonderzoek, volgend op het uit het verkeer nemen van de snorfiets op 12 oktober 1999, had moeten plaatsvinden. Een burger moet er op kunnen vertrouwen dat als de politie eenmaal A gezegd heeft, zij ook B zal zeggen (…).
Op dat punt ben ik van mening dat de regiopolitie Groningen in gebreke is gebleven en ik betreur dat. Maar teruggave van de snorfiets impliceert uiteraard niet dat het daaraan klevende gebrek is geheeld. Wanneer daarna opnieuw met de snorfiets aan het verkeer wordt deelgenomen, terwijl die snorfiets nog steeds niet aan de daaraan gestelde wettelijke eisen voldoet, komt het geheel voor rekening en risico van de bestuurder dat hij opnieuw voorwerp wordt van politieonderzoek. Ik vermag niet in te zien dat het dagrapport van 12 oktober 1999 als een (ontlastende) vrijbrief zou gelden voor het wederom aan het verkeer deelnemen met die snorfiets.
Dan kom ik nu tot mijn reactie op het politieoptreden van 5 juli 2001.
(…)
Begin 1999 begon de regiopolitie Amsterdam-Amstelland na overleg met het openbaar ministerie aldaar een anti-diefstal offensief en nam bromfietsen, snorfietsen en scooters met een vervalst framenummer onmiddellijk in beslag, teneinde ze aan het verkeer te kunnen onttrekken. Nadat de raadkamer van de rechtbank Amsterdam in juli 1999 deze werkwijze toestond, is dit beleid ook in andere regionale politiekorpsen geïntroduceerd, waaronder eind 1999 in Groningen.
Ingevolge artikel 160 van de Wegenverkeerswet 1994 is de bestuurder van een motorrijtuig (snorfiets) verplicht op eerste vordering van een opsporingsambtenaar dat motorrijtuig te doen stilhouden. De opsporingsambtenaar is bevoegd zich te vergewissen van de naleving van de bij of krachtens de Wegenverkeerswet gegeven voorschriften en zo nodig een voertuig ten aanzien waarvan zij een onderzoek wensen in te stellen, naar een nabijgelegen plaats te voeren of doen voeren. De bestuurder van het voertuig ten aanzien waarvan dit onderzoek wenselijk wordt geoordeeld is verplicht desgevorderd zijn tot het onderzoek noodzakelijke medewerking te verlenen.
Het op grond van de Wegenverkeerswet a-selectief geven van een stopteken aan verkeersdeelnemers ter controle op de naleving van de verkeersvoorschriften is bepaald niet ongebruikelijk. Als vervolgens uit feiten en omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit voortvloeit en de bestuurder op grond daarvan als verdachte kan worden aangemerkt, kunnen eventueel in titel IV van Boek 1 van het Wetboek van Strafvordering genoemde dwangmiddelen worden toegepast.
Op 5 juli 2000, omstreeks 01.00 uur, constateerden de verbalisanten, brigadier K. en agent S. bij een verkeerscontrole op de S-weg te Groningen dat kennelijk met het framenummer van de snorfiets van Be. was geknoeid. Op dat moment was Be. verdachte als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering en werd hij ingevolge artikel 52 van het Wetboek van Strafvordering staande gehouden.
Of de staandehouding mede heeft plaatsgevonden naar aanleiding van het rijden zonder achterlicht kunnen verbalisanten zich niet meer herinneren. Het dossier vermeldt daarover niets.
Uit een op 5 juli 2000 om 01.40 uur door de verbalisanten K. en S. opgemaakte mutatie (in de mutatie zelf staat dat deze om 01.04 uur is opgemaakt, zie Bevindingen onder A.3.; N.o.) blijkt dat Be. vrijwillig is meegegaan naar het hoofdbureau van politie voor het afleggen van een verklaring en dat hij na het afleggen daarvan het bureau om 01.25 uur heeft verlaten. Be. is dus - in tegenstelling tot hetgeen staat vermeld in de brief van de korpsbeheerder d.d. 19 maart 2001 - niet aangehouden geweest. Het is bij de politie niet ongebruikelijk met (impliciete) toestemming van de verdachte toepassing van dwangmiddelen achterwege te laten. In dit geval had de vraag om mee te gaan naar het bureau slechts ten doel het afleggen van een verklaring (hetgeen overigens minder dan een half uur heeft geduurd). Het zijn doorgaans praktische overwegingen, zoals het beschikbaar hebben van een geautomatiseerd tekstverwerkend systeem en het direct na voorlezing kunnen laten ondertekenen van een verklaring, die aanleiding geven een verdachte te vragen op het bureau zijn verklaring te willen afleggen, in plaats van het opnemen van een conceptverklaring op straat.
Be. heeft er desgevraagd op geen enkele wijze blijk van gegeven bezwaar te hebben tegen het afleggen van een verklaring op het hoofdbureau van politie. Vermelding verdient tenslotte dat het hoofdbureau van politie zich in dit geval op relatief korte afstand van de plaats van de verkeerscontrole bevond.
Met toepassing van artikel 96 van het Wetboek van Strafvordering is de snorfiets op 5 juli 2001 om 01.18 uur op het hoofdbureau van politie in beslag genomen.
Aangezien de toen bijna 17-jarige Be. niet ingesloten is geweest en slechts een klein half uur aan het bureau heeft verbleven, behoefde mijns inziens geen toepassing te worden gegeven aan artikel 27, lid 1 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar.
In het licht van de voorgeschiedenis (datgene wat in september/oktober 1999 is gebeurd) kan ik mij uw vraag naar de mogelijkheid van het zich de volgende dag melden wel enigszins voorstellen. Toch vind ik het in het algemeen vanuit opsporingstactisch oogpunt onwenselijk dat het bij ontdekking van (op; N.o.) heterdaad van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren is gesteld (artikel 219 van het Wetboek van Strafrecht) het bewijs van het strafbare feit in het bezit van de verdachte worden gelaten met het risico dat dit bewijsmiddel aan inbeslagneming wordt onttrokken. Daarbij dient bedacht te worden dat de verbalisanten weliswaar wisten dat de snorfiets al eerder voorwerp van onderzoek was geweest, maar dat zij zich daarover - gelet op het nachtelijke tijdstip - geen aanvullende informatie konden verschaffen. Ik acht het daarom alleszins aanvaardbaar dat de verbalisanten in zo'n geval het zekere voor het onzekere nemen.
Beide verbalisanten hebben met inachtneming van de wettelijke voorschriften alsmede met inachtneming van het op dat moment geldende beleid gehandeld.
Alle dossierstukken nog eens overziende, handhaaf ik het eerder door (de; N.o.) korpsbeheerder ingenomen standpunt dat de klachten van de heer B. ongegrond zijn."
2. De korpsbeheerder voegde bij zijn reactie een memo van 6 december 2001 van politieambtenaar Bl. Deze memo houdt onder meer het volgende in:
"Op 12 oktober 1999 werd een bromfietscontrole gehouden. De brom- en snorfietsen werden aangeleverd door de Motordienst.
Op de binnenplaats van het hoofdbureau aan de R-markt werden de desbetreffende voertuigen aan een controle onderworpen, zo ook die van de heer Be.
Bij deze controle bleek dat het framenummer, aangebracht op het balhoofd/stuurkolom, niet een juist framenummer was. Wat ik mij herinner ontbrak er een letter aan.
Volgens de deskundige van de TPW, die de controle uitvoerde, was dit dus een fout, danwel vals framenummer.
De snorfiets werd aan het politiebureau gestald, omdat er geëtst diende te worden, om op deze wijze het juiste framenummer te kunnen vaststellen.
De snorfiets is voor het etsen overgebracht naar het bureau aan de S-laan, want etsing wordt verricht door de technische recherche.
Tussentijds is er contact geweest met de vader van Be. Hij verklaarde hoe hij aan deze snorfiets was gekomen en had daarvan ook een koopovereenkomst. Ik meen mij te herinneren dat er een bedrag van ƒ 800,- voor was betaald. Een redelijk bedrag. In mijn ogen was B. koper te goeder trouw. Dat de snorfiets van diefstal afkomstig was is niet naar voren gekomen. Het echte framenummer is niet naar voren gekomen.
Er heeft geen etsing plaatsgevonden en het waarom staat vermeld in de 2e bijgevoegde mutatie (bedoeld wordt hier de hiervoor onder A.9.3. vermelde mutatie van 9 november 1999; N.o.).
B. is niet verteld of beloofd dat er een strafrechtelijk onderzoek zal/zou worden ingesteld tegen de verkoper. Wel heb ik de heer Be. toegezegd, in overleg met collega G. van de technische recherche, dat indien Be. er prijs op stelde de snorfiets op een later tijdstip geëtst kan worden. De snorfiets is op 9 november 1999 door mij teruggegeven aan Be."
D. Reactie verzoeker
In reactie op het standpunt van de korpsbeheerder deelde verzoeker de Nationale ombudsman bij brief van 14 januari 2002 onder meer het volgende mee:
"Allereerst commentaar op een aantal aspecten van de inhoud.
Over de aanhouding:
Of het a-selectief geven van stoptekens al dan niet gebruikelijk is, kan ik niet beoordelen. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat er steeds vaker geselecteerd wordt op leeftijd en vervoermiddel. Zo ook op de bewuste avond.
Zoals gezegd zijn bij de aanhouding niet alleen het brommerrijbewijs en de verzekeringspapieren getoond, maar ook een kopie van het mutatiedagrapport van 12 oktober 1999, waaruit kon blijken dat het onderzoek door de politie naar het verleden van deze brommer nog gewoon liep. Op dit mutatie dagrapport staan ook alle gegevens van het voertuig vermeld. Tijdens de behandeling van deze klacht bij de klachtencommissie in Groningen, erkende agent K. wel de nodige gegevens 's nachts uit de computer te hebben gehaald.
Ten aanzien van de vrijwilligheid om mee te gaan naar het bureau kan ik u meedelen dat de politie mijn zoon opdracht gaf in de politiewagen te gaan zitten. Ik begrijp dat als hij dit had geweigerd, de politie alsnog tot formele aanhouding was overgegaan. Gezien het citaat: 'Het is bij de politie niet ongebruikelijk met (impliciete) toestemming van de verdachte toepassing van dwangmiddelen achterwege te laten.' Hieruit blijkt dat de vrijwilligheid niet zo vrijwillig was en dat er ook niet de keuze is geweest om op dat moment naar huis te gaan. Op 19 maart 2001 dacht de korpsbeheerder kennelijk ook dat er sprake was van een aanhouding.
Ik kan niet geloven dat als mijn zoon om 01.04 uur is aangehouden, daarna is vervoerd naar het politiebureau op 1100 meter afstand. Vervolgens een verhoor heeft ondergaan, waarbij ook en passant de gegevens uit 1999 zijn geverifieerd. De verklaring is opgemaakt, uitgeprint en na lezing ondertekend en (dat hij; N.o.) na exact 21 minuten weer op straat stond.
Op het moment van aanhouding had mijn zoon de zeventienjarige leeftijd nog niet bereikt. Dat zou nog ruim een maand duren. Dus om van een bijna zeventienjarige te spreken doet volgens de wet niet ter zake en daardoor behoefde mijns inziens wel toepassing te worden gegeven aan artikel 27, lid 1 van de Ambtsinstructie voor politie, de koninklijke Marechaussee en de buitengewone opsporingsambtenaar.
Ten aanzien van het onderzoek en de tijdlijn:
We wisten vanaf 12 oktober 1999 dat het framenummer niet juist zou kunnen zijn. Het bewijs daarvoor moest nog worden geleverd. Daarvoor werd de brommer meegenomen voor onderzoek.
Aan agent Bl. hebben we dan ook direct alle gegevens, die bij dit onderzoek van belang zouden kunnen zijn overhandigd. Een aantal keren heb ik de heer Bl. gebeld om te vragen hoe ver het onderzoek stond. Op geen enkele wijze heeft hij of iemand anders van de politie mij laten weten dat dit onderzoek was gestopt. Stoppen lijkt ook geen alternatief voor een misdrijf waarop een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren is gesteld (artikel 129 van het Wetboek van Strafrecht). Zogezegd met het citaat dat 'de burger moet erop kunnen vertrouwen dat als de politie A gezegd heeft, zij ook B zal zeggen' ben ik het volmondig eens.
De stukken die direct bij het onderzoek zijn overhandigd en daarna nog een aantal keren aan justitie zijn:
- De Internetadvertentie
- De overeenkomst inzake de aankoop van de brommer
Met deze gegevens was de politie op dat moment op de hoogte van de NAW-gegevens, het telefoonnummer en de erkenning dat de vorige eigenaar ook daadwerkelijk in het bezit van het voertuig is geweest. Dit leek mij een goed begin voor een opsporingsonderzoek. Van 'summiere gegevens' is dan ook geen sprake.
Op geen enkele wijze heeft de politie of iemand anders van justitie mij meegedeeld dat het verstandiger zou kunnen zijn om vervolgstappen zoals aangifte van een strafbaar feit en/of een procedure bij de RDW om deze brommer van een nieuw identificatienummer te laten voorzien. Ik dacht ook dat het formeel zo was dat eerst een onderzoek moet worden gedaan naar de herkomst, alvorens de rechtmatigheid van het eigendom formeel kon worden overgedragen. In het andere geval probeerde ik de politie te overtuigen dat de verdachte (mijn zoon), het slachtoffer van een misdrijf was en verwachtte dat de politie opsporing zou doen naar de werkelijke dader.
De heer Bl. erkende toen en doet dat nu nog steeds, dat ik met de aankoop te goeder trouw ben geweest. Ook erkent de heer Bl. in zijn reactie van 6 december 2001 dat ik er prijs op stelde dat de brommer op een later tijdstip zou worden geëtst. Ik wilde toen en nu nog steeds, dat de dader wordt gepakt.
Pas na een gesprek en een publicatie die ik van de heer Bo. van het openbaar ministerie op 1 september 2000 (…) mocht ontvangen, bleek dat de wetgeving was veranderd. Deze publicatie betrof het Politieblad van 22 april 2000, waarbij werd gezegd dat justitie een middel wilde hebben om 'al de boefjes die ooit van schuimbekkende dienders hun eerlijk gejatte brommer terugkregen alsnog op de koffie te laten komen'. Van de slachtoffers van deze daden wordt met gemak gezegd 'dat wie een gestolen en 'overgetikte' brommer heeft gekocht, beter had moeten opletten.'
Maar uit niets blijkt dat de politie geen enkele inspanning meer hoeft te leveren om de daadwerkelijke dader op te sporen. Het is te gemakkelijk om met de uitspraak van juni 1999 in Amsterdam, die ervoor bedoeld was om 'boefjes' te benadelen, slachtoffers te criminaliseren. Dat is met mijn zoon en mij gebeurd en dat is één aspect van deze klachtenprocedure.
Ik zie het overhandigde mutatiedagrapport dan ook niet als een '(ontlastende) vrijbrief' maar meer als bewijs van een onopgelost onderzoek waar de politie nog steeds aan werkt."
Achtergrond
1. Artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"1. Als verdachte wordt voordat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit."
Dit artikel stelt aan de mate van verdenking niet de eis van een 'ernstig' vermoeden, maar eist wèl dat het vermoeden van schuld (het 'gedaan hebben' moet steunen op feiten of omstandigheden en dat dit vermoeden bovendien naar objectieve maatstaven gemeten 'redelijk' dient te zijn, dat wil zeggen "niet enkel in de oogen van den opsporingsambtenaar doch redelijk op zichzelf" (Memorie van Toelichting).
Een redelijk vermoeden alleen op basis van subjectief inzicht is niet voldoende.
2. Ingevolge de artikelen 52 en 53 Wetboek van Strafvordering kan slechts degene worden staande gehouden, respectievelijk aangehouden, die als verdachte kan worden aangemerkt.
Artikel 52 van het Wetboek van Strafvordering luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"Iedere opsporingsambtenaar is bevoegd den verdachte naar zijn naam, voornamen, geboortedatum, geboorteplaats, adres waarop hij als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven en woon- of verblijfplaats te vragen en hem daartoe staande te houden."
Artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"1. In geval van ontdekking op heeter daad is ieder bevoegd den verdachte aan te houden.
2. In zoodanig geval is de officier van justitie of de hulpofficier bevoegd den verdachte, na aanhouding, naar eene plaats van verhoor te geleiden; hij kan ook diens aanhouding of voorgeleiding bevelen.
3. Geschiedt de aanhouding door een anderen opsporingsambtenaar, dan draagt deze zorg dat de aangehoudene ten spoedigste voor den officier van justitie of een van diens hulpofficieren wordt geleid.
4. Geschiedt de aanhouding door een ander, dan levert deze den aangehoudene onverwijld aan een opsporingsambtenaar over, onder afgifte aan deze van mogelijk in beslag genomen voorwerpen, die dan handelt overeenkomstig de bepalingen van het voorgaande lid en, zo nodig, de artikelen 156 en 157."
3. Artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering schrijft voor dat de verdachte voor het verhoor wordt meegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden.
Als verhoor moeten worden beschouwd alle vragen aan een persoon die door een opsporingsambtenaar als verdachte wordt aangemerkt over de betrokkenheid van die persoon bij een bepaald strafbaar feit.
4. Artikel 160, eerste lid en vierde lid Wegenverkeerswet 1994 luiden, voor zover hier van belang als volgt:
"1. Op de eerste vordering van de in artikel 159 bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig verplicht dat motorrijtuig te doen stilhouden alsmede de volgende bewijzen behoorlijk ter inzage af te geven:
a. de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen delen van het kentekenbewijs, (...);
b. het keuringsbewijs (...);
c. het rijbewijs (...);
(...)
4. De in artikel 159 bedoelde personen zijn bevoegd zich te vergewissen van de naleving van de bij of krachtens deze wet vastgestelde voorschriften en zo nodig een voertuig ten aanzien waarvan zij een onderzoek wensen in te stellen, naar een nabij gelegen plaats te voeren of te doen voeren."
In Tekst en Commentaar Strafvordering van C.P.M. Cleiren en J.F. Nijboer, 1997, staat in aantekening 9 bij dit artikel onder meer het volgende vermeld:
"a) Vordering tot stilhouden. De in lid 1 genoemde vordering tot het doen stilhouden van een motorvoertuig moet verband houden met de naleving van de bij of krachtens de WVW 1994 gegeven voorschriften (HR 25 juni 1934, NJ 1934, 1038). (...)
De opsporingsambtenaar die de vordering doet moet de bedoeling hebben een controle te verrichten ten aanzien van de WVW 1994. De vordering mag niet enkel worden gedaan met de bedoeling een verdachte in het kader van een opsporingsonderzoek staande te houden. Een consequentie van zo'n schijncontrole kan zijn dat de rechtmatigheid van het aldus verkregen bewijs komt te vervallen."
5. Artikel 219 van het Wetboek van Strafrecht luidt, voor zover hier van belang als volgt:
"Met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vijfde categorie wordt gestraft:
1°. hij die andere dan de in de artikelen 217 en 218 bedoelde merken, die krachtens wettelijk voorschrift op goederen of hun verpakking moeten of kunnen worden geplaatst, daarop valselijk plaatst of echte vervalst, met het oogmerk om die goederen te gebruiken of door anderen te doen gebruiken alsof de daarop geplaatste merken echt en onvervalst waren;
2°. Hij die, met gelijk oogmerk, op de bedoelde goederen of hun verpakking merken plaatst door wederrechtelijk gebruik te maken van echte stempels;"