Vrouw heeft op grond van een rechterlijke beschikking ten behoeve van haar kind recht op kinderalimentatie van haar ex-man. Op een bepaald moment betaalde de man opeens een lager bedrag dan het bedrag uit de rechterlijke beschikking. Vrouw schakelde het LBIO in. De ex-man legde aan het LBIO een door de vrouw ondertekende verklaring over, waarin zij toestemde in verlaging van de kinderalimentatie.
De vrouw klaagde erover dat het LBIO bij de overname van de inning van kinderalimentatie uitging van een door haar ex-man ingebrachte verklaring, in plaats van de rechterlijke beschikking. Zij stelt dat deze overeenkomst is vervalst en deed hiervan aangifte bij de politie. Deze aangifte werd in eerste instantie geseponeerd. Later besloot de officier van justitie om alsnog onderzoek te laten doen.
De Nationale ombudsman overwoog in deze zaak dat het niet juist was dat het LBIO bij de inning uitging van het lagere bedrag in de verklaring, met als argument dat het voor het LBIO niet mogelijk was om te controleren of de handtekening daadwerkelijk van de vrouw was. Nu de vrouw de verklaring betwistte, had het LBIO moeten kijken naar vaststaande feiten en relevante omstandigheden. Feit was dat er een rechterlijke beschikking lag, waarin een hoger bedrag werd vermeld. Voorts was er sprake van een (schijnbaar) door de vrouw ondertekende verklaring. Verder waren er geen aantoonbare omstandigheden die een verlaging zouden kunnen rechtvaardigen. Nu de verklaring werd betwist, had het LBIO het verzoek van de vrouw in het licht van de rechterlijke beschikking moeten - blijven - bekijken. Indien de ex-man van mening zou blijven dat er andere afspraken waren gemaakt, had het LBIO hem naar de rechter moeten verwijzen. Het LBIO handelde in strijd met het vereiste van betrouwbaarheid. De onderzochte gedraging was niet behoorlijk.
Aan het LBIO werd de aanbeveling gedaan om weer het bedrag uit de rechterlijke beschikking te innen en ervoor te zorgen dat de vrouw de achterstallige alimentatie alsnog zal ontvangen.