2010/025

Onderzoek

Iemand die een WW-uitkering ontvangt, mag met behoud van uitkering een eigen bedrijf starten. Dit is de zogenaamde zelfstandigenregeling. De uren die aan het eigen bedrijf besteed zijn, moeten worden opgegeven bij het UWV. In 2007, 2008 en 2009 hebben UWV en de Belastingdienst met een bestandsvergelijking gecontroleerd op misbruik van de regeling in de periode 2004-2006. Ongeveer 3.000 ZZP'ers zijn vervolgens geconfronteerd met hoge terugvorderingen en boetes. De aanleiding voor het onderzoek door de Nationale ombudsman zijn klachten van mensen, signalen in de media en van de Tweede Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Er is onderzocht op welke manier de begeleiding, informatievoorziening en controle bij het UWV heeft gefunctioneerd.

Casemanagers van het UWV hebben ZZP'ers begeleid bij de start. Voor deze casemanagers geldt sinds 2002 als doel dat zoveel mogelijk mensen vanuit een uitkering aan het werk moeten. Uit het onderzoek van de ombudsman blijkt dat bijna een derde van de casemanagers het niet nodig vond dat startende ZZP'ers de indirecte uren strikt zouden opgeven. Iemand kon dan onverantwoord in inkomen achteruit gaan en zou daarom niet kunnen slagen als ZZP'er. Om mensen aan het werk te helpen, geeft een aanzienlijk deel van de casemanagers aan dat het nodig was pragmatisch met de urenverrekening om te gaan. Er is bijvoorbeeld geadviseerd indirecte uren te spreiden over een aantal weken of helemaal niet op te geven. Verder constateert de ombudsman dat in schriftelijke informatie van het UWV de kwestie van directe en indirecte uren niet expliciet onder de aandacht is gebracht.

Doel van de controle op misbruik van de zelfstandigenregeling over de periode 2004-2006 is volgens het UWV het bij ZZP'ers inprenten van de strikte naleving van de regels en van de pakkans. De ombudsman is van oordeel dat deze handhavende actie niet behoorlijk is geweest. Het UWV had zich er eerst van moeten verzekeren dat de regels eenduidig werden uitgevoerd, dat de informatie op orde was en dat andere maatregelen niet het gewenste effect zouden hebben. Dat dit niet is gebeurd wijt de ombudsman vooral aan het feit dat de betrokken afdelingen van het UWV niet hebben samengewerkt bij het voorbereiden en uitvoeren van de handhavingsactie.

Het is niet bekend hoeveel van de 3.000 ZZP'ers vanwege de niet eenduidige voorlichtingsaanpak van UWV ten onrechte met terugvordering en sancties is geconfronteerd. Deze mensen zijn volgens de ombudsman door de handhavingsactie onevenredig zwaar getroffen. Hij geeft het UWV in overweging dat per geval wordt beoordeeld of de betrokken ZZP'er bewust onjuiste informatie heeft verstrekt en daarom terugvordering nodig is. Mocht deze aanpak per geval niet mogelijk zijn, verdient het aanbeveling om de terugvordering en opgelegde sancties terug te draaien. Omdat vaststaat dat er bij de mondelinge en schriftelijke voorlichting over het onderscheid tussen directe en indirecte uren fouten zijn gemaakt, vindt de ombudsman het redelijk dat in lopende zaken de bewijslast niet bij de ZZP'er ligt maar bij het UWV. Het is niet gelukt om tijdens het onderzoek afspraken met het UWV te over deze of andere praktische oplossingen. Daarom heeft hij zijn aanbevelingen neergelegd bij de Minister van SZW en de Tweede Kamer.