Verzoeker klaagt over de wijze waarop de Belastingdienst/Particulieren Utrecht informatie van hem wil ontvangen met betrekking tot zijn aangifte inkomstenbelasting 2000. Verzoeker stelt dat hij niet gehouden is tot afgifte aan de Belastingdienst van de door hem bijgehouden administratie of tot het maken van kopieën daarvan ten behoeve van de Belastingdienst.
Verzoeker klaagt er voorts over dat de Belastingdienst:
in zijn brief van 27 juni 2002 heeft gedreigd de zaak voor te leggen aan de boete/ fraudecoördinator;
niet is tegemoetgekomen aan zijn verzoek om een andere ambtenaar te belasten met de behandeling van zijn aangifte.
Beoordeling
I. Algemeen
1. Verzoeker voerde in zijn aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2000 een bedrag van f 133.402 op als aftrekbare kosten bij de inkomsten uit diverse onroerende zaken waarvan hij (mede-)eigenaar is.
2. In het kader van de beoordeling van zijn aangifte verzocht de Belastingdienst/Particulieren Utrecht verzoeker om nadere informatie over de door hem opgevoerde kosten. De Belastingdienst verzocht hem onder meer de facturen, betalingsbewijzen, kostenbegrotingen en offertes ter zake van de kosten aan de onroerende zaken te overleggen. Tevens vroeg de Belastingdienst hem om de kosten te splitsen naar onderhoud en verbetering en om de kosten te specificeren naar het pand waarop zij betrekking hadden. Ook verzocht de Belastingdienst hem om aan te geven wanneer de diverse werkzaamheden hadden plaatsgevonden, om bouwvergunningen en dergelijke te overleggen en om informatie te verstrekken ten aanzien van eventuele subsidieaanvragen.
3. Verzoeker gaf in zijn reactie een meer gespecificeerde opstelling van het door hem opgevoerde bedrag aan kosten. Voorts gaf hij aan dat de werkzaamheden aan de onroerende zaken voornamelijk door hem zelf waren uitgevoerd. Verzoeker stelde de door de Belastingdienst gevraagde specificaties daarom niet te kunnen maken. Omdat het maken van kopieën van de kassabonnen en bankafschriften een omvangrijk werk zou zijn, stelde verzoeker voor dat hij zich met de betrokken vijf ordners zou vervoegen ten kantore van de Belastingdienst. Deze zou de administratie zodoende aldaar kunnen inzien, verzoeker zou zonodig nadere inlichtingen kunnen verschaffen en de Belastingdienst zou eventueel kopieën van stukken uit de administratie kunnen maken.
Verder gaf verzoeker aan dat geen bouwvergunningen waren aangevraagd of verstrekt. Ook gaf verzoeker aan geen subsidie te hebben aangevraagd omdat de uitgevoerde werkzaamheden daarvoor volgens hem niet in aanmerking kwamen en omdat de daaraan verbonden regels hem bovendien te veel zouden belemmeren.
4. In antwoord op verzoekers reactie specificeerde de Belastingdienst zijn vraagstelling enigszins aan de hand van de door verzoeker verstrekte nadere gegevens. De Belastingdienst gaf verder aan over de eerder gevraagde gegevens mede te willen beschikken met het oog op een mogelijke beoordeling door een deskundige. De behandelend ambtenaar gaf aan niet te willen ingaan op verzoekers aanbod om met de ordners op kantoor te komen, omdat hem voor een dergelijke procedure de tijd ontbrak. De ambtenaar gaf verzoeker de keus tussen overlegging van de originele stukken of kopieën daarvan.
5. Verzoeker reageerde door de Belastingdienst afschriften te sturen van enkele grootboekrekeningen uit zijn administratie. Hij gaf aan dat van verbetering aan de panden geen sprake was geweest en dat de kosten niet per pand door hem waren geadministreerd zodat de gevraagde specificatie van de kosten per pand niet mogelijk was. Ook gaf verzoeker aan niet van alle werkzaamheden precies te kunnen aangeven wanneer ze waren uitgevoerd.
6. De Belastingdienst liet verzoeker weten aan de afschriften van de grootboekrekeningen niet genoeg te hebben en stelde hem voor het laatst in de gelegenheid de gevraagde informatie en stukken te overleggen. De Belastingdienst gaf aan de zaak ter afhandeling te zullen voorleggen aan de boete-/fraudecoördinator indien verzoeker hieraan niet zou voldoen.
7. In een klacht, gericht aan het hoofd van de Belastingdienst, hekelde verzoeker het dreigement van de inschakeling van de boete-/fraudecoördinator. Hij verzocht het hoofd van de Belastingdienst de verdere behandeling van zijn aangifte inkomstenbelasting op te dragen aan een andere ambtenaar.
In zijn reactie op de klacht wees het hoofd van de Belastingdienst verzoeker op de verplichtingen ingevolge het bepaalde in de artikelen 47 en 49 Algemene wet inzake rijksbelastingen. Het hoofd stelde dat het dreigement met inschakeling van de boete-/fraudecoördinator een formele zaak was. Het weigeren te voldoen aan de verplichtingen ex de artikelen 47 en 49 Algemene wet inzake rijksbelastingen zou namelijk kunnen leiden tot strafvervolging, aldus het hoofd.
Het hoofd weigerde in te gaan op het verzoek een andere ambtenaar met de behandeling van verzoekers aangifte te belasten. Het honoreren van een dergelijk verzoek was volgens het hoofd niet gebruikelijk.
II. Ten aanzien van het verzoek om informatie
1. Verzoeker klaagt in de eerste plaats over de wijze waarop de Belastingdienst de gevraagde informatie van hem wil ontvangen. Hij is naar zijn mening niet gehouden de door hem bijgehouden administratie aan de Belastingdienst af te geven, noch tot het maken van afschriften (van delen) daarvan ten behoeve van de Belastingdienst. Verzoeker heeft zich tegenover de Belastingdienst bereid verklaard met zijn administratie, die ongeveer vijf ordners beslaat, ten kantore van de Belastingdienst te verschijnen teneinde de Belastingdienst in staat te stellen daarvan tijdens zijn aanwezigheid inzage te nemen en eventueel fotokopieën te maken. Verzoeker meent daarmee volledig aan zijn verplichtingen te hebben voldaan.
2. De Belastingdienst stelt zich op het standpunt dat verzoeker gehouden is de informatie in de gevraagde vorm te verstreken. De Belastingdienst geeft verzoeker daarbij de keus de gevraagde bescheiden hetzij in kopie aan te leveren, hetzij in originele vorm aan de Belastingdienst ter inzage te verstrekken door deze af te leveren en voor de duur van de beoordeling daarvan door de Belastingdienst achter te laten op diens kantoor. De Belastingdienst acht het juist dat de behandelend ambtenaar heeft geweigerd verzoekers administratie te beoordelen in aanwezigheid van verzoeker. Deze zou zich daarmee volgens de Belastingdienst medeverantwoordelijk maken voor de splitsing tussen aftrekbare en niet aftrekbare kosten.
3. Nu verzoeker door het opvoeren daarvan in zijn aangifte inkomstenbelasting 2000 stelt voor aftrek in aanmerking komende uitgaven te hebben gedaan voor de (mede) door hem geëxploiteerde onroerende zaken, is het volgens vaste jurisprudentie aan hem om die kosten daarnaar gevraagd tegenover de Belastingdienst aannemelijk te maken. Verzoeker en de Belastingdienst verschillen hierover niet van mening. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat de Belastingdienst ten onrechte aan verzoeker heeft gevraagd hem bewijsstukken zoals facturen en betaalbewijzen ter inzage te verstrekken.
Ook kan niet op voorhand worden gezegd dat de Belastingdienst van verzoeker te veel of te gedetailleerde informatie heeft gevraagd. Alle informatie, bescheiden en specificaties zoals door de Belastingdienst gevraagd kunnen van belang zijn voor de beoordeling van de aftrekbaarheid in 2000 van de opgevoerde kosten. Voor een en ander is niet van belang of de Belastingdienst eerder heeft gevraagd om dezelfde of soortgelijke specificaties.
4. Nu het aan verzoeker is de door hem opgevoerde aftrekbare kosten in verband met de opbrengst van de onroerende zaken aannemelijk te maken, mag de Belastingdienst van hem verwachten dat hij daarvoor een redelijke inspanning levert. Hierboven is al overwogen dat niet gezegd kan worden dat de Belastingdienst van hem te veel of te gedetailleerde informatie vraagt. Gelet hierop kan niet worden gezegd dat de Belastingdienst onredelijk handelt door van verzoeker te vragen dat hij of de gevraagde stukken zoals nota's en betaalbewijzen in afschrift levert, ofwel in originele vorm. Aan verzoekers bezwaar dat het vanwege de hoeveelheid niet doenlijk is de originele stukken uit de administratie te lichten en daarvan kopieën te maken, is de Belastingdienst voldoende tegemoet gekomen door verzoeker, zo hij dat liever doet, in de gelegenheid te stellen de door hem bijgehouden administratie van de door hem geëxploiteerde onroerende zaken in zijn geheel aan de Belastingdienst ter beschikking te stellen. Gelet op verzoekers aanbod met de vijf ordners op kantoor van de Belastingdienst te verschijnen, kunnen tegen deze werkwijze geen praktische bezwaren worden aangevoerd. Verzoeker kan niet worden gevolgd in zijn kennelijke bezwaar tegen het achterlaten van de administratie op het kantoor van de Belastingdienst, nu deze werkwijze het gevolg zou zijn van zijn eigen keus daarvoor.
De Belastingdienst kan worden gevolgd in zijn bezwaar tegen de door verzoeker voorgestane werkwijze dat de Belastingdienst de administratie beoordeelt tijdens de aanwezigheid van verzoeker. Gelet op de omvang van die administratie zou een dergelijke werkwijze ten koste kunnen gaan van een voldoende diepgaande beoordeling zonder druk van bijvoorbeeld de tijd.
Van de Belastingdienst mag verwacht worden dat hij de administratie, indien verzoeker kiest voor deze werkwijze, zorgvuldig beheert en binnen een vooraf afgesproken, zo kort mogelijke termijn, in exact dezelfde staat weer aan verzoeker ter beschikking stelt.
De onderzochte gedraging van de Belastingdienst is in zoverre behoorlijk.
5. Verzoeker stelt niet alle door de Belastingdienst gevraagde specificaties te kunnen verstrekken. Zo stelt verzoeker dat niet is geadministreerd voor welk van de door hem geëxploiteerde panden de diverse kosten zijn gemaakt. Ook stelt verzoeker niet te kunnen aangeven wanneer de diverse werkzaamheden hebben plaatsgevonden.
De Belastingdienst zal aan de hand van de wel door verzoeker verstrekte informatie moeten vaststellen of de opgevoerde kosten door hem voldoende aannemelijk zijn gemaakt. In het vervolgtraject is het zonodig mogelijk die vraag voor te leggen aan de belastingrechter, in een eventuele beroepsprocedure over de aanslag inkomstenbelasting 2000. Een oordeel over de vraag of verzoeker de opgevoerde kosten voldoende aannemelijk heeft gemaakt indien hij niet alle gevraagde specificaties levert, valt dan ook buiten de bevoegdheid van de Nationale ombudsman zoals die is geregeld in artikel 16 van de Wet Nationale ombudsman.
III. Ten aanzien van de boete-/fraudecoördinator
1. In zijn brief van 27 juni 2002 (opgenomen bij A. FEITEN, onder 5.), stelde de Belastingdienst verzoeker voor het laatst in de gelegenheid de gevraagde stukken en informatie aan hem toe te zenden. De Belastingdienst gaf daarbij aan dat hij de zaak aan de boete-/fraudecoördinator zou voorleggen indien verzoeker ook na die brief nog in gebreke zou blijven.
2. Verzoeker klaagt er over dat de Belastingdienst heeft gedreigd de zaak voor te leggen aan de boete-/fraudecoördinator. Verzoeker is van mening dat de Belastingdienst het geschil daarmee heeft gecriminaliseerd.
3. In zijn reactie van 3 september 2002 op verzoekers klacht (opgenomen bij A. FEITEN, onder 7.) geeft de Belastingdienst aan dat de verwijzing naar de boete-/fraudecoördinator een formaliteit is die zijn oorzaak vindt in de strafbaarstelling (in het tweede lid van artikel 68 Algemene wet inzake rijksbelastingen, zie Achtergrond, onder 1.) van het niet-nakomen van de verplichtingen uit artikel 47 Algemene wet inzake rijksbelastingen.
4. Het dreigement van de Belastingdienst met inschakeling van de boete-/fraudecoördinator voorbarig, zo niet misplaatst.
In de eerste plaats is daarvoor van belang dat artikel 47 Algemene wet inzake rijksbelastingen niet primair is geschreven voor de situatie die ten aanzien van verzoeker aan de orde was. Artikel 47 Algemene wet inzake rijksbelastingen regelt de bevoegdheid van de Belastingdienst tot het vragen van gegevens en inlichtingen, en de bevoegdheid van de Belastingdienst kennis te nemen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers. Van een dergelijk verzoek was in het geval van verzoeker feitelijk geen sprake. De vragen van de Belastingdienst waren er primair op gericht verzoeker de door hem opgevoerde aftrekbare bedragen aannemelijk te doen maken. Indien verzoeker aan dit verzoek geen gehoor zou geven of daarin anderszins niet zou slagen, is de meest voor de hand liggende sanctie van de Belastingdienst het schrappen van de gevraagde aftrekpost. Uiteindelijk zou de vraag of de aftrekbare kosten door verzoeker voldoende aannemelijk zijn gemaakt dan ter beoordeling aan de belastingrechter kunnen worden voorgelegd. Van een afzonderlijk, verdergaand belang van de Belastingdienst bij het verkrijgen van gegevens of het ter inzage verkrijgen van verzoekers administratie is tijdens het onderzoek niet gebleken. Om die reden was het niet nodig te dreigen met inschakeling van de boete-/fraudecoördinator. Dit dreigement heeft een onnodig escalerend uitwerking gehad op de relatie met verzoeker.
Voorts kon in het stadium waarin de Belastingdienst zijn dreigement uitte niet zonder meer worden gezegd dat verzoeker weigerachtig was zijn administratie ter inzage te verstrekken. Zoals hierboven, onder II. bleek, spitste het geschil met verzoeker zich vooral toe op de plaats, de tijd en de voorwaarden waaronder de Belastingdienst inzage kon nemen van de administratie. Ook om die reden was het indirect dreigen met strafrechtelijke sancties voorbarig en onnodig.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
IV. Ten aanzien van het verzoek een andere ambtenaar aan te wijzen
1. Verzoeker klaagt er verder over dat de Belastingdienst geen gevolg heeft gegeven aan het verzoek in zijn klachtbrief van 1 juli 2002 een andere ambtenaar met de behandeling van zijn aangifte te belasten dan degene die tot dan toe de behandeling van zijn aangifte had verricht en die hem de vragen had gesteld met betrekking tot de opgevoerde aftrekbare kosten.
2. In zijn reactie van 29 januari 2003 op verzoekers klacht geeft de Belastingdienst aan geen reden te hebben gezien aan het verzoek tegemoet te komen omdat de behandelend ambtenaar aan verzoeker terechte eisen stelde en van vooroordelen of intimidatie niet was gebleken.
3. De Belastingdienst kan op dit punt in zijn standpunt worden gevolgd. Van redenen om een andere ambtenaar met de behandeling van verzoekers aangifte te belasten, is tijdens het onderzoek niet gebleken. Met name is niet gebleken dat de behandelend ambtenaar jegens verzoeker dusdanig verwijtbaar onjuist, onheus of onterecht is opgetreden dat in redelijkheid niet van verzoeker zou kunnen worden verwacht dat hij ter zake van de behandeling van zijn aangifte nog met de behandelend ambtenaar contacten zou onderhouden of vertrouwen in diens werkwijze zou hebben. Het feit dat de behandelend ambtenaar, zoals hiervoor onder III. overwogen, voorbarig of onnodig heeft gedreigd met inschakeling van de boete-/fraudecoördinator is daarvoor niet voldoende.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Belastingdienst/Particulieren Utrecht (vanaf 1 januari 2003 onderdeel van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financiën, is niet gegrond, behoudens voor zover deze betrekking heeft op het dreigement met inschakeling van de boete-/ fraudecoördinator. In zoverre is de klacht wel gegrond.
Onderzoek
Op 3 december 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift, gedateerd 29 november 2002, van de heer V. te Zeist, met een klacht over een gedraging van de Belastingdienst/Particulieren Utrecht (vanaf 1 januari 2003 onderdeel van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi; hierna: de Belastingdienst).
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financiën, werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de Belastingdienst verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De Belastingdienst deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag aan te vullen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. In een brief van 21 februari 2002 wendde de Belastingdienst zich tot verzoeker met het volgende:
“…Ik heb uw aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 in behandeling genomen. Om deze aangifte te kunnen beoordelen heb ik aanvullende informatie van u nodig. Hierna geef ik aan om welke informatie het gaat, waarbij de vetgedrukte tekst verwijst naar het betreffende onderwerp in de aangifte. Aan het eind van de brief staat binnen welke termijn u moet reageren.
Toelichting vooraf
In de Toelichting bij de aangifte is vermeld dat de Belastingdienst extra aandacht besteedt aan de rubriek 'Inkomsten: overige onroerende zaken en verhuur eigen woning'. Omdat in uw aangifte deze rubriek is ingevuld, verzoek ik u de hieronder gestelde vragen te beantwoorden.
Inkomsten: overige onroerende zaken en verhuur eigen woning
Het is mogelijk dat u in verband met de door u opgevoerde onderhoudskosten bezoek krijgt van een taxateur van de Belastingdienst.
Ik verzoek u mij de volledige adressen van de verhuurde onroerende zaken mee te delen (de vrije specificatie 1 ontbreekt)
U trekt kosten af die zijn gemaakt voor het onderhoud van overige onroerende zaken en/of de verhuurde eigen woning. De kosten hiervoor zijn aftrekbaar als deze zijn gemaakt voor het onderhoud en het instandhouden van de onroerende zaak. Uitgaven die u heeft gedaan voor de verbetering van de onroerende zaak, zijn niet aftrekbaar. Om te kunnen beoordelen of u recht heeft op de aftrek verzoek ik u de volgende informatie ter inzage te sturen:
Graag ontvang ik van u een volledige specificatie van het door u afgetrokken bedrag van f 75.000;
alle facturen en de bijbehorende offertes en kostenbegrotingen van de gemaakte kosten f 75.000;
alle betalingsbewijzen van het afgetrokken bedrag van f 75.000;
Gaarne alle facturen en de bijbehorende offertes en kostenbegrotingen en betalingsbewijzen per pand gespecificeerd aanleveren;
een eventuele bouwvergunning, het bestek en de bouwtekeningen van de oude en de nieuwe situatie;
wanneer zijn de werkzaamheden uitgevoerd (graag periodes vermelden per uitgevoerde werkzaamheid en per pand)?
als u subsidie heeft aangevraagd;
een kopie van uw aanvraag;
alle stukken die betrekking hebben op de beslissing op het verzoek om subsidie;
als u geen subsidie heeft aangevraagd:
een omschrijving van de reden waarom u geen subsidie heeft aangevraagd.
Als er sprake is van zowel kosten van onderhoud als kosten van verbetering, verzoek ik u ook de volgende informatie te sturen:
een splitsing tussen de kosten van onderhoud en de kosten van verbetering;
een specificatie van de facturen die op het onderhoud en op de verbetering betrekking hebben…”
2. Verzoeker reageerde in een brief van 6 mei 2002 als volgt:
“…Uw brief van 1 mei 2002 heb ik in goede orde ontvangen. Mijn verontschuldiging dat het allemaal veel langer heeft geduurd dan ik voorzien had, maar door alle omstandigheden moest ik prioriteiten stellen hetgeen tot gevolg had dat ik nu pas u kan informeren. Nogmaals mijn excuses daarvoor. Ik heb overigens op mijn verzoek om uitstel van 20 maart j.l., waar u aan refereert, niets van u vernomen.
Zoals ik op mijn eerdere aangifte heb gezet, betreft dat een voorlopige, omdat nog niet alle gegevens juist konden worden ingevoerd. Inmiddels is dat wel gebeurd en treft u bijgaand een definitief exemplaar inclusief bijlagen aan welke in de plaats treedt van de in uw bezit zijnde versie.
De adressen van de onroerende zaken, welke u overigens bekend zouden moeten zijn, zijn:
- (…);
- (…);
- (…);
- (…).
De afgetrokken kosten hebben betrekking op de exploitatie van de onroerende zaken en de kosten van (achterstallig) onderhoud. Uitdrukkelijk betreft het geen kosten ter verbetering of verfraaiing van de onroerende zaken.
Er zijn geen bouwvergunningen aangevraagd of verstrekt, daar deze niet nodig zijn voor onderhoud. Ook is er geen subsidie aangevraagd omdat naar mijn weten de verstrekking van subsidie niet tot de mogelijkheden behoort. Bovendien word ik, voor zover die mogelijkheid wel aanwezig zou zijn, door regels van subsidies zodanig in de werkzaamheden belemmerd dat dat geen optie voor mij is.
Voor de financiering van de opgevoerde kosten heb ik nieuwe leningen afgesloten ten bedrage van ƒ 115.000,00. Het is mij bekend dat de rente daarvan vanaf 2001 niet langer aftrekbaar is.
Omdat de werkzaamheden voornamelijk door mijzelf werden uitgevoerd - alleen werkzaamheden die ik niet meer fysiek aan kon werden door derden uitgevoerd - is het niet mogelijk van alles nu nog een specificatie te maken. Ook het maken van kopieën is een omvangrijk werk, omdat het vele kasbonnen en bankrekeningafschriften betreft. Om uw controlewerk zo eenvoudig mogelijk te houden en mij onnodig werk en kosten te besparen, stel ik u voor met de (5) ordners bij u te komen, zodat u alles ter inzage heeft en zonodig kopieën kunt maken van de relevante stukken. Ook kan ik u dan zonodig inlichtingen verschaffen. Ik verzoek u mij daartoe uit te nodigen. Doorgaans komt mij dat het beste uit op de maandagen, dinsdagen en donderdagen, uitgezonderd de gangbare schoolvakanties…”
3. De Belastingdienst wendde zich opnieuw tot verzoeker, in een brief van 16 mei 2002. De Belastingdienst schreef het volgende:
“…Na enige dagen van afwezigheid trof ik uw brief aan van 6 mei 2002, alsmede een aanvullende definitieve aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000. Thans ben ik in het bezit van uw volledige specificaties, te weten: adressen verhuurde onroerende zaken en de verhoogde aftrek onderhoud en andere kosten en lasten tot een bedrag van f 133.402.
Uit de overgelegde specificatie adressen verhuurde onroerende zaken blijkt thans dat er sprake blijkt te zijn van gezamenlijk verhuurde onroerende zaken met uitzondering van verhuurde boxen. Graag ontvang ik van u de volledige naam en het volledige adres inclusief postcode en eventueel sofinummer van de andere eigenaar.
Worden de huurinkomsten en de kosten ieder voor 50% verantwoord in uw beider aangiften?
Aangezien mij thans de volledige specificatie van de kosten (f 133.402) duidelijk is geworden, dien ik slechts van een beperkt aantal kosten te beschikken over de facturen, kasbonnen, bankafschriften/betalingsbewijzen, offertes en kostenbegrotingen. Graag ontvang ik deze stukken over de navolgende aftrekposten:
1- Onderhoudskosten f 81.180,60;
2- Verhuur- en huisvestingskosten f 13.024,16;
3- Administratiekosten f 4.964.18;
4- Overige kosten f 4.832,79.
Aangaande post 1 dienen de stukken te worden overgelegd zoals in mijn brief van 21 februari 2002 is gevraagd. De stukken dienen per pand gespecificeerd te worden aangeleverd. Dit is nodig omdat door mij zo mogelijk deskundige hulp wordt ingeroepen van een taxateur van de Belastingdienst en door mij een afweging dient te worden gemaakt of en in hoeverre bepaalde onderhoudskosten van bepaalde verhuurde panden door hem nader ter plekke moeten worden beoordeeld. Gezien de grote hoeveelheid van te onderzoeken onderhoudskosten houd ik mij alleen bezig met de administratieve/fiscale beoordeling en zal beoordeling op onderhoud/verbetering door een taxateur plaats moeten vinden.
Daarnaast dient per onderhoudspost of cluster van onderhoudskosten de periodes te worden aangegeven per uitgevoerde werkzaamheid en per pand.
Aangaande posten 2 en 4 verzoek ik u tevens nadere specificaties te overleggen waaruit de diverse uitgaven bestaan.
Gezien het feit dat ik over minder stukken dien te beschikken lijkt het aantal ordners gereduceerd te kunnen worden tot ongeveer twee ordners. U wenst een afspraak om met mij de ordners door te nemen. Helaas ontbreekt mij hiertoe de tijd zodat ik het voorwerk toch bij u moet leggen. Overigens bent u op dit moment vrij om te kiezen op welke wijze u de stukken wenst aan te leveren: originele stukken of kopieën of gewoon de relevante stukken op de inspectie afleveren. Na beoordeling zullen de eventuele originele stukken alsdan aangetekend weer door mij retour worden gezonden dan wel worden meegedeeld dat deze weer op afspraak op de inspectie kunnen worden opgehaald.
Ik verzoek u dan ook met klem alsnog aan mijn verzoek te voldoen. Een kopie van mijn verzoek van 21 februari 2002 heb ik opnieuw bijgesloten. Uiteraard verwijs ik voor de soort stukken naar bovenstaande. Graag ontvang ik de gevraagde stukken en antwoorden uiterlijk vóór 1 juni 2002…”
4. Verzoeker reageerde in een brief van 14 juni 2002 met het volgende:
“…U miskent de hoeveelheid werk en produkties waarmee u mij opzadelt. Het is te gemakkelijk te stellen dat, gezien het nu door u gewenste aantal produkties, het aantal ordners te reduceren valt tot twee, vooropgesteld dat iets te reduceren valt. Het getuigt evenmin van begrip mij op te zadelen met onnodig voorwerk, alleen maar omdat u zegt het te druk te hebben. Al vanaf 1988 administreer ik een en ander, naar volle tevredenheid van uw collega's en bovendien vraagt u onnodig informatie die uw dienst al jaren in zijn bezit heeft. Kennelijk ontbreekt het u niet aan tijd mij uitvoerige brieven te sturen, terwijl alles in een paar uurtjes met u had kunnen worden doorgenomen, zoals ik u heb voorgesteld, veel tijd, kosten en ergernis besparend. Ik neem u dat hoogst kwalijk.
Om te beginnen heb ik van de grootboekrekeningen terzake de posten waarvan u de facturen, kasbonnen, betalingsbewijzen, offertes en kostenbegrotingen wenst te ontvangen, dit in volgorde van de door u genoemde (totaal)posten (met het grootboekrekeningnummer voor het bedrag), te weten:
1. grootboekrekening onderhoud 400 ƒ 81.180,60
2a. verhuur- en huisvestingskosten 410 ƒ 4.069,20
2b. huur kantoorruimte 411 - 3.005,94
2c. servicekosten kantoorruimte 412 - 1.000,50
2d. huur opslagruimte 413 - 3.000.00
2e. communicatiekosten 422 - 1.948,52
ƒ 13.024,16
3. administratiekosten 420 ƒ 4.964,18
4. overige kosten 490 ƒ 4.832,79
Daar waar staat "AFSCHR Afschrijvingen" en "Autom. boeking" betreft het maandelijks automatisch geboekte bedragen, zoals afschrijvingskosten onderhoudsgereedschap (400) en verhuur- en huisvestingskosten (410), huur kantoor (411) en opslagruimte (413), servicekosten kantoor (412) en afschrijvingskosten kantoormachines (420). Mocht u aan de hand van de overgelegde grootboekrekeningen specifieke nota's of facturen willen ontvangen, dan verneem ik dat graag van u.
De meeste onroerende zaken maken deel uit van de gemeenschap met (L.; N.o.) wonende te (Z.; N.o.). Voor deze gemeenschap is in 1989 een overeenkomst opgemaakt en waarvan uw dienst indertijd een kopie heeft ontvangen. De gezamenlijke onroerende zaken betreffen:
- (…)
- (…)
- (…)
- (…).
Er is nimmer per pand geadministreerd. Een uitsplitsing per pand is derhalve onmogelijk. Is in het verleden ook nooit door de belastingdienst verlangd. Ook is het niet goed mogelijk periodes te noemen waarin wat gedaan is. Wel is een en ander summier uit de grootboekrekeningen te halen, met name de door derden uitgevoerde werkzaamheden, zoals in december de dakbedekkingen en in het laatste halfjaar van 2000 een aantal andere werkzaamheden.
Ik vertrouw er op (dat ik) met deze gegevens en de door mij overgelegde stukken heb voldaan aan uw verzoek. Is dat niet (geheel) het geval, dan verneem ik dat graag van u en zal ik zo goed mogelijk aan uw verzoeken voldoen.
De onroerende zaken zijn in economisch eigendom van partijen gezamenlijk, ieder voor de onverdeelde helft. De zaken zijn gezamenlijk aangekocht, bij aankoop in juridische zin op naam van (L.; N.o.) gezet en de onverdeelde helft in economisch eigendom overgedragen aan mij. Van alles zijn notariële aktes opgemaakt.
Voorts is overeengekomen dat de baten en lasten uit exploitatie van het geheel aan mij toegerekend worden. Het resultaat is dan ook nooit geheel of gedeeltelijk in de belastingaangifte van (L.; N.o.) opgenomen, maar altijd geheel in die van mij. Ten behoeve van de financiering is indertijd een gezamenlijke hypothecaire basislening afgesloten, waarvoor partijen ieder hoofdelijk aansprakelijk zijn. De aflossing geschiedt door partijen gezamenlijk, ieder voor de onverdeelde helft. De rente komt ten laste van de exploitatie en derhalve ten laste van mijn inkomen. Het gezamenlijk vermogen is derhalve voor elk der partijen ter grootte van de onverdeelde helft van de waarde minus de onverdeelde helft van de hypothecaire basislening. Ik heb in 2000 persoonlijk nog ƒ 115.000,00 extra geleend voor de onderhoudskosten. Dat bedrag komt uitsluitend ten laste van mijzelf.
Terzake de onderhoudskosten merk ik op dat deze uitsluitend betrekking hebben op achterstallig groot onderhoud dat ik voornamelijk zelf heb uitgevoerd, met uitzondering van nieuwe dakbedekkingen en een aantal andere werkzaamheden waar ik minder goed in ben. Voorts zijn er geen bouwkundige werkzaamheden uitgevoerd waarvoor een bouwvergunning vereist is. Er zijn dus geen tekeningen, bestekken of anderszins aanwezig…”
Bij zijn brief zond verzoeker de Belastingdienst een 30 bladzijden tellende bijlage met afschriften van de genoemde grootboekrekeningen.
5. In een brief van 27 juni 2002 schreef de Belastingdienst verzoeker het volgende:
“…Ondanks mijn pogingen vanaf 21 februari 2002 om alle benodigde stukken te ontvangen bent u nog steeds niet in staat gebleken alle stukken te overleggen zoals gevraagd in mijn laatste brief van 16 mei 2002.
De overgelegde grootboekrekeningen geven weliswaar enigszins gespecificeerd de kosten aan, doch ik dien ook te beschikken over de facturen, kasbonnen, bankafschriften/betalingsbewijzen, offertes en kostenbegrotingen van de in mijn brief van 16 mei 2002 vermelde kosten. Daarnaast zal u ook aan moeten geven op welke verhuurde panden per onderhoudskost de uitgaaf betrekking heeft zodat per pand door mij de afweging gemaakt kan worden in hoeverre een nader onderzoek door de taxateur benodigd is.
Verder dient u van de onderhoudskosten (minimaal uitgaven boven f 1.000) aan te geven in welke periodes de werkzaamheden zijn uitgevoerd.
Ter verduidelijking verzoek ik u tevens het volledige adres mee te delen van de gehuurde kantoorruimte en opslagruimte.
Ondanks het feit dat ik u in het verleden al heb moeten rappelleren en de gevraagde informatie heb moeten vorderen stel ik u voor het laatst in de gelegenheid de stukken vóór 5 juli 2002 bij mij te bezorgen/toe te zenden. Een kopie van mijn brief van 16 mei 2002 heb ik nogmaals bijgevoegd. Mocht u hiertoe niet bereid zijn zal door mij de zaak ter afhandeling worden voorgelegd aan onze boete/fraudecoördinator…”
6. Naar aanleiding van de brief van de Belastingdienst diende verzoeker in een brief van 1 juli 2002 een klacht in bij het Hoofd van de Belastingdienst. Hij schreef het volgende:
“…Naar aanleiding van de gedragingen van uw inspecteur de heer (H.; N.o.) wens ik mij te beklagen. Ik heb sedert jaar en dag een goede verstandhouding met de belastingdienst. Ik doe mijn aangiften altijd zeer correct en alle opgaven zijn altijd aantoonbaar. Geschillen, zo die er waren, zijn altijd in goed overleg en naar tevredenheid van zowel de inspecteur als ondergetekende opgelost. Met de heer (H.; N.o.) loopt het echter anders.
Ik heb er alle begrip voor dat de belastingdienst met het oog op de gewijzigde belastingwetgeving bijzondere aandacht besteedt aan de aangiftes voor het belastingjaar 2000, met name waar het gaat om onroerende zaken. Ik heb echter geen begrip voor de wijze waarop de heer (H.; N.o.) dat doet, met name waar het gaat om de communicatie met mij en het mij opzadelen met onredelijke eisen. Bovendien word ik verondersteld zaken te hebben bijgehouden waarvan de plicht daartoe op geen enkele wijze door de wet worden gedragen.
Waar gaat het om. Ik ben sinds 1988 mede-eigenaar (50%) van een aantal onroerende zaken en beheer die zoals overeengekomen. Daartoe worden alle zaken geadministreerd met een computerboekhouding (Queen/King), al 14 jaar naar tevredenheid, ook van de inspectie. Het onderhoud van de onroerende zaken werden en worden doorgaans door mij zelf uitgevoerd dan wel, indien ik daar het vakmanschap niet voor heb, door derden. Juist omdat ik de werkzaamheden zelf uitvoer en de materialen apart aanschaf, bevat mijn administratie erg veel (kassa)bonnen. Mede met het oog op de gewijzigde wetgeving heb ik in 2000 veel (groot)onderhoudswerk uitgevoerd. Voor de bekostiging daarvan heb ik een extra hypothecaire lening van ƒ 60.000,- afgesloten.
Van de onderliggende gegevens van de onroerende zaken en de afspraken daaromtrent is uw dienst al jaren op de hoogte. Kennelijk wenst (H.; N.o.) niet de moeite te nemen deze gegevens te raadplegen en verzocht mij deze gegevens wederom te verstrekken. Voorts dien ik te overleggen alle facturen, bijbehorende offertes(?), kostenbegrotingen(?) en betaalbewijzen van de gemaakte kosten, alles gespecificeerd per pand, per periode en per post waarin elke werkzaamheid is uitgevoerd. De zomer is nog niet zo warm geweest dat ik kan veronderstellen dat (H.; N.o.) door de hitte is bevangen. Zijn verlangens gaan echter elke realiteit en redelijkheid te boven.
Gezien de onuitvoerbaarheid van deze onvoorstelbare maar vooral onredelijke verlangens heb ik (H.; N.o.) voorgesteld een afspraak met mij te maken om op zijn kantoor mijn volledige administratie, of voor zover hij dat nodig vindt, door te nemen, waarna hij zonodig kan aangeven over welke stukken hij alsnog een kopie wenst te beschikken. Dat bespaart hem en mij ontzettend veel kostbare tijd. (H.; N.o.) heeft mijn voorstel afgewezen, onder het mom van ontbrekende tijd, zodat hij, zoals hij dat het stelde, het "voorwerk" bij mij wenste te leggen. Ongehoord!!! De gevolgen van hoge werkdruk bij uw dienst behoren niet bij mij als belastingplichtige gelegd te worden. Ook ik heb mijn werkdruk en kan de gevolgen daarvan niet bij uw dienst leggen. Bovendien gaf en geeft mijn voorstel een enorme besparing aan tijd, ook en misschien wel vooral voor hem.
Ik heb (H.; N.o.) daarom een afschrift toegezonden van de betreffende grootboekrekeningen, zodat hij inzicht heeft in de wijze van administreren en de kosten, zodat hij kon aangeven over welke relevante stukken hij alsnog wenste te beschikken. Minachtend schreef hij mij: "de overgelegde grootboekrekeningen geven weliswaar enigszins gespecificeerd...", en hield vast aan overlegging van alle stukken, tot elk bonnetje toe. Bovendien bleef hij volharden in zijn eis tot overlegging van offertes en kostenbegrotingen, terwijl hij weet dat ik die niet heb en uitsplitsing per onderhoudskost per pand, waarvan hij weet dat ik dat niet heb bijgehouden (en de wetgever mij dat ook niet heeft opgelegd). Maar wat voor mij werkelijk de emmer heeft doen overlopen, is het feit dat hij het geschil criminaliseert met zijn opmerking dat hij mijn aangifte wil laten afhandelen door een boete-/fraudecoördinator.
Gezien het voorgaande verzoek ik u dringend mijn aangifte door een andere inspecteur te laten behandelen (gelijk aan wraking in de rechtspraak), daar deze man niet langer objectief naar mijn aangifte kan kijken en ik ook geen enkel vertrouwen heb ik een juiste afhandeling door hem. Komt u hier niet aan tegemoet, dan zal ik de op te leggen aanslag tot in hoogste instantie aanvechten. Voorts verzoek ik de nieuwe behandelend inspecteur opdracht te geven met mij een afspraak te maken om mijn aangifte en alle onderliggende stukken te zijner kantore door te nemen, waarna hij kan aangeven over welke stukken hij dan nog wenst te beschikken…”
7. Op verzoekers klacht reageerde de Belastingdienst in een brief van 3 september 2002 als volgt:
“…Op 4 juli 2002 heb ik uw brief van 1 juli 2002 ontvangen. In deze brief schrijft u zich over de gedragingen van de heer (H.; N.o.) te willen beklagen. Naar aanleiding van de op 10 juli 2002 aan u toegezonden ontvangstbevestiging heeft u contact gehad met de heer (M; N.o.) en met hem afgesproken de beantwoording van uw klacht na uw vakantie (en die van de heer (H.; N.o.)) te laten plaatsvinden. Daarom is de klacht niet binnen de in de Awb genoemde termijn van 6 weken behandeld. Thans zal ik u hieronder op uw brief antwoorden.
Op 21 februari 2002 is aan u een vragenbrief gezonden die betrekking heeft op de in uw aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2000 ingevulde rubriek inkomsten uit overige onroerende zaken. In deze brief werd u verzocht om toezending van de bescheiden die betrekking hadden op de door u in aftrek gebrachte kosten van onderhoud. Omdat op deze brief geen reactie werd ontvangen is op 20 maart 2002 een herhaald verzoek aan u gezonden en omdat ook hier geen reactie op werd ontvangen zijn op 1 mei 2002 de gevraagde gegevens gevorderd. Op 6 mei 2002 heeft u gereageerd en de heer (H.; N.o.) heeft u op 16 mei 2002 een nader verzoek gedaan waarin hij heeft aangegeven welke gegevens hij van u wilde ontvangen. Omdat hierop geen reactie werd ontvangen heeft de heer (H.; N.o.) u op 5 juni 2002 en 27 juni 2002 nogmaals verzocht de gevraagde gegevens te verstrekken.
In uw brief schrijft u dat u het gevraagde onuitvoerbaar en onredelijk vindt. Daarom heeft u ook contact gehad met de heer (H.; N.o.) en hem voorgesteld uw volledige administratie op kantoor met hem door te nemen. De heer (H.; N.o.) wilde hier niet op in gaan en heeft gesteld dat u zelf alle op de aftrek betrekking hebbende bescheiden gespecificeerd moet aanleveren. U schrijft hier geen begrip voor te hebben. Ik zal hieronder de werkwijze van de Belastingdienst in dit soort gevallen toelichten.
Een belastingplichtige die bedragen in de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen in aftrek brengt, zal deze aftrek moeten aantonen. Dit kan onder andere door het overleggen van nota's en betalingsbewijzen. Deze informatieplicht is geregeld in artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. In artikel 49 van dezelfde wet is vastgelegd dat de gegevens duidelijk en zonder voorbehoud moeten worden verstrekt. Het is dan ook aan de belastingplichtige deze duidelijkheid te verschaffen door middel van het aanleveren van de bescheiden in een zodanige volgorde dat de Belastingdienst de gevraagde aftrekpost(en) kan controleren. Er is dus geen sprake van het feit dat de Belastingdienst gevolgen van een hoge werkdruk bij de belastingplichtige zou neerleggen.
In uw brief schrijft u dat de heer (H.; N.o.) het inmiddels ontstane geschil criminaliseert door te dreigen met de boete/fraudecoördinator. Ik wil hier het volgende over opmerken.
De in de brief van 27 juni 2002 hierover opgenomen zinsnede is een formele zaak. Als een belastingplichtige ondanks herhaalde verzoeken niet voldoet aan de informatieplicht zoals die is vastgelegd in de artikelen 47 en 49 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, dan moet de belastingplichtige formeel op de hoogte worden gesteld van de gevolgen die dit met zich meebrengt. Het niet verstrekken van de gevraagde informatie kan namelijk leiden tot het instellen van strafvervolging. Overigens hoop ik dat het in dit geval niet zover zal komen.
Mijn conclusie is dat de Belastingdienst, in de persoon van de heer (H.; N.o.), het beleid en de regelgeving correct heeft toegepast en ik vind uw klacht daarom niet gegrond.
Aan het eind van uw brief doet u het dringende verzoek uw aangifte door een andere ambtenaar te laten behandelen. Ik kan u daarop zeggen dat het niet gebruikelijk is een behandelaar op verzoek van een belastingplichtige uit te sluiten voor het behandelen van zijn/haar aangiftebiljet. Er is op dit moment ook nog geen aanleiding om de behandeling van uw aangifte aan een andere behandelaar over te dragen.
Tevens wilt u een afspraak maken om alle onderliggende stukken op het belastingkantoor met de behandelaar door te nemen. Aan dat verzoek kan ik vooralsnog niet voldoen. In de brief van 16 mei 2002 is aangegeven welke stukken de Belastingdienst ter inzage van u wil ontvangen. Aan dat verzoek zal eerst nog door u moeten worden voldaan. Tevens zult u ook nog antwoord moeten geven op de brief van 27 juni 2002. In het geval dat de door u aangeleverde bescheiden vragen oproepen dan zult u door de behandelend ambtenaar worden benaderd om op kantoor een en ander te kunnen toelichten. Ook in het geval er van uw aangifte wordt afgeweken en de aan te brengen correctie daar aanleiding voor geeft, bestaat de mogelijkheid hierover in een persoonlijk gesprek met de behandelend ambtenaar te praten…”
8. In een brief van 3 oktober 2002 reageerde verzoeker met het volgende:
“…Ik word geacht mij aan de wet te houden. De werkwijze zoals (H.; N.o.) wenst te voeren (of dat ook die van de belastingdienst is, laat ik hierbij buiten beschouwing), vloeit niet voort uit enige wettelijke bepaling. Is dat wel zo, dan moet mij dat maar aangetoond worden. Het is kennelijk een geheel eigen interpretatie van de wetstekst.
U stelt dat er geen sprake is van het neerleggen bij mij van de gevolgen van de hoge werkdruk bij de belastingdienst. U miskent daarmee het schrijven van (H.; N.o.) van 16 mei j.l., waarin (H.; N.o.) schreef, ik citeer: "U wenst een afspraak om met mij de ordners door te nemen. Helaas ontbreekt mij hiertoe de tijd zodat ik het voorwerk toch bij u moet leggen."
U verwijst naar artikel 47 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen, waarin is bepaald dat ieder gehouden is desgevraagd aan de inspecteur de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan - zulks ter keuze van de inspecteur - waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen. Onder beschikbaar stellen valt onder andere het laten inzien, het raadplegen, waarbij ik ingevolge artikel 49 van voornoemde wet (waarnaar u ook verwees) moet toelaten dat (door de belastingdienst) kopieën, leesbare afdrukken of uittreksels worden gemaakt van de voor raadpleging (door mij) beschikbaar gestelde gegevensdragers of de inhoud daarvan.
U schrijft in uw vierde alinea dat het aan mij is duidelijkheid te verschaffen door middel van het aanleveren van de bescheiden in een zodanige volgorde dat de belastingdienst de aftrekposten kan controleren. Met mijn voorstel met mijn administratie naar het kantoor van (H.; N.o.) te komen om hem in de gelegenheid te stellen kennis te nemen van alle stukken (in de volgorde zoals ik administreer, dat wil zeggen per kostensoort op datum) en hem bovendien in de gelegenheid te stellen kopieën van de stukken te maken, heb ik volledig aan mijn verplichting voldaan. Mij valt derhalve niets te verwijten. Uit de wetstekst blijkt niet het tegendeel.
Bovendien heb ik aan (H.; N.o.) overgelegd de complete computeruitdraai van de diverse grootboekrekening waarvan (H.; N.o.) de facturen en kassabonnen wenste. Ik heb (H.; N.o.) in de gelegenheid gesteld aan te geven van welke specifieke facturen en nota's hij afschriften wenst te ontvangen. Ik was bereid op mijn kosten daarvan kopieën te maken en hem toe te zenden. Hij heeft daar geen gebruik van gemaakt.
Ik heb mij onder andere beklaagd over het feit dat (H.; N.o.) het geschil over hoe (H.; N.o.) over de gewenste stukken kan beschikken, heeft gecriminaliseerd door te dreigen met de boete-/fraudecoördinator. Dat is pure intimidatie en ongepast machtsmisbruik, omdat ik wel degelijk bereid was en ben inzage te verschaffen, en wel binnen het kader van hetgeen de wet mij gebiedt. Niet meer en niet minder. Er was en is dus geen enkele aanleiding een dergelijke opmerking te plaatsen. U kunt zich dan ook niet verschuilen achter formaliteiten.
U stelt tot slot dat ik nog antwoord moet geven op de vragen, gesteld in de brief van 27 juni 2002. Indien u mijn dossier goed had doorgenomen, had u geweten dat ik met mijn brief van 14 juni 2002 alle vragen, voor zover dat mogelijk was, beantwoord heb. Ik verwijs u naar genoemd schrijven. De vragen die ik niet kan beantwoorden vloeien overigens niet voort uit hetgeen de wet stelt aan de door mij te voeren administratie.
Ik stel vast dat u niet akkoord gaat met inzage van de gevraagde stukken terwijl ik wel bereid ben alle stukken ter inzage te geven. U plaatst zich daarmee volkomen buiten de wet. De rechter moet dan maar uitsluitsel geven wie van ons gelijk heeft.
Ik stel tevens vast dat u mijn belastingaangifte niet door een andere inspecteur laat behandelen. Gezien het voorgaande kan van een objectieve beoordeling geen sprake meer zijn. Ik zal dan ook niet akkoord gaan met een aanslag door (H.; N.o.) opgelegd en daartegen bezwaar en beroep aantekenen, desnoods tot in hoogste instantie.
Het spijt mij te moeten constateren dat de slogan "Mooier kunnen we het niet maken, wel makkelijker." hier niet opgaat. Deze wel: "Mooier kunnen we het niet maken, wel moeilijker..."
9. In een brief van 30 oktober 2002 reageerde de Belastingdienst als volgt:
“…In de brief van 16 mei 2002 van de heer (H.; N.o.) is door hem gevraagd naar de stukken van een viertal aftrekposten (onderhoudskosten, verhuur- en huisvestingskosten, administratiekosten en overige kosten). Hier heeft u niet aan willen voldoen. Ook in uw brief van 1 juli 2002 heeft u alleen maar gesproken over het willen maken van een afspraak met de heer (H.; N.o.) om samen met hem uw administratie door te nemen. De heer (H.; N.o.) heeft dit geweigerd omdat hij de betreffende stukken ter inzage wilde ontvangen en indien nodig daar in een later stadium met u over te praten.
De bereidheid om uw administratie aan de Belastingdienst ter hand te stellen is conform de verzoeken die de heer (H.; N.o.) u een aantal malen heeft gedaan. Uit uw brief trek ik nu de conclusie dat u uw administratie ter inzage wilt afgeven en dat de Belastingdienst daarmee over de gevraagde gegevens en stukken beschikt die nodig zijn om de inhoud van uw aangifte verder te kunnen beoordelen.
Over het dreigen met de boete-/fraudecoördinator nog het volgende. De voorschriften vermelden dat als de gevraagde gegevens niet worden verstrekt er een rappel aan belastingplichtige moet worden verzonden. Als ook aan dit rappel geen gehoor wordt gegeven, moeten de gevraagde gegevens worden gevorderd. Hierbij moet aangegeven worden wat de gevolgen zijn van het niet voldoen aan het verzoek. Daarom is in de brief van 27 juni 2002 melding gemaakt van het mogelijk in handen geven van de zaak aan de boete-/fraudecoördinator.
Gelet op uw bereidheid uw administratie aan de Belastingdienst te overhandigen ga ik er van uit dat u binnenkort de bescheiden op mijn kantoor komt afgeven. Ik zal er voor zorgen dat er zorgvuldig met uw administratie wordt omgegaan. Mochten er dan nog vragen en/of opmerkingen zijn dan zal er contact met u worden opgenomen. Ook als uw administratie niet langer nodig is zal contact met u worden opgenomen om een afspraak te maken zodat u de bescheiden kunt ophalen…”
B. Standpunt verzoeker
Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder Klacht en naar de brieven van verzoeker aan de Belastingdienst, hiervoor opgenomen bij A. FEITEN, onder 6. en 8. Telefonisch liet verzoeker nog weten dat hij niet bereid is de door hem bijgehouden administratie of delen daarvan achter te laten op het kantoor van de Belastingdienst.
C. Standpunt Belastingdienst UTREcht-gooi
In reactie op de klacht liet de Belastingdienst in een brief van 29 januari 2003 het volgende weten:
“…In zijn (verzoekschrift aan de Nationale ombudsman; N.o.) uit (verzoeker; N.o.) dezelfde klachten als in zijn brieven van 1 juli en 3 oktober 2002. Voor mijn reactie op uw verzoek verwijs ik dan ook naar mijn brieven van 3 september en 30 oktober 2002.
U verzoekt mij in te gaan op de vraag hoe het verzoek van de Belastingdienst aan (verzoeker; N.o.) zich verhoudt tot artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Ik wil daar het volgende op zeggen. In artikel 47 staat onder andere expliciet vermeld dat een ieder is gehouden desgevraagd aan de inspecteur boeken, bescheiden en andere gegevensdragers waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen. Het door de Belastingdienst aan (verzoeker; N.o.) gedane verzoek is naar mijn mening dan ook gerechtvaardigd.
Ter toelichting van de gevraagde informatie wil ik nog het volgende aanvoeren.
De behandelend ambtenaar heeft geweigerd samen met (verzoeker; N.o.) de bescheiden door te nemen. Naar mijn mening is dit correct. Door samen met de belastingplichtige in de ordners te duiken, neemt de behandelend ambtenaar daarmee impliciet de verplichting op zich onderscheid aan te brengen tussen aftrekbare en niet-aftrekbare kosten. Dit is voor hem echter niet mogelijk. Hij zou zich daarmee medeverantwoordelijk maken voor een niet door hem aan te brengen splitsing. Die verantwoordelijkheid ligt bij de belastingplichtige.
Omdat het hier om een aftrekpost handelt, heeft (verzoeker; N.o.) hiervan de bewijslast, tot de grenzen der redelijkheid zijn bereikt. Nu (verzoeker; N.o.) nog niet alle van belang zijnde gegevens en bescheiden heeft aangeleverd, is die grens naar mijn mening nog niet overschreden.
Door de behandelend ambtenaar is aan (verzoeker; N.o.) gevraagd enig voorwerk te verrichten met betrekking tot het overhandigen van zijn gehele administratie. De Belastingdienst heeft per pand inzicht nodig in het onderscheid tussen onderhoudskosten en verbeteringskosten. Ik ben van mening dat hiermee niet teveel wordt verlangd van (verzoeker; N.o.). De opmerking van de behandelend ambtenaar dat dit voorwerk een gevolg is van het feit dat hij hier geen tijd voor zou hebben is enigszins ongelukkig. Hiermee zou de indruk zijn gewekt dat wegens tijdgebrek (verzoeker; N.o.) het voorwerk moet verrichten.
Het betreft hier een relatief grote aftrekpost. (Verzoeker; N.o.) houdt zijn administratie bij in een computerprogramma. Hij onderkent daarmee het belang van een goede administratie bij een dergelijke omvang van vermogensexploitatie. (Verzoeker; N.o.) is kennelijk redelijk goed op de hoogte van de gevolgen die de wijzigingen de Wet op de inkomstenbelasting 2001 met zich meebrachten. Juist daarom heeft hij naar eigen zeggen veel onderhoud in de tijd naar voren gehaald. Het lijkt mij daarom alleszins redelijk dat van (verzoeker; N.o.) het bijhouden van zijn administratie per pand met een onderscheid tussen onderhoud en verbetering verwacht mag worden.
Zoals ik al aan (verzoeker; N.o.) heb geschreven is de mededeling de zaak voor te leggen aan de boete-/fraudecoördinator een strikt formele stap die noodzakelijk is om bescheiden te vorderen. Er is op geen enkele wijze sprake van een dreiging dan wel intimidatie richting (verzoeker; N.o.).
Omdat de behandelend ambtenaar tot op heden terechte eisen stelt aan (verzoeker; N.o.) en er van intimidatie en/of vooroordelen niets is gebleken, zie ik geen aanleiding op dit moment een andere ambtenaar met de zaak te belasten…”
D. Reactie verzoeker
Verzoeker reageerde in een brief van 10 april 2003 op het standpunt van de Belastingdienst. Hij schreef het volgende:
“…Zoals de inspectie terecht uit artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen memoreert is een ieder gehouden desgevraagd aan de inspecteur boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien. Ik heb daaraan voldaan door aan te bieden met mijn gehele administratie naar het belastingkantoor te komen om daarvan inzage te verlenen. In de wet wordt niet afgifte verlangd.
De belastingdienst verdedigt de behandelend ambtenaar met de stelling dat "door samen met de belastingplichtige in de ordners te duiken, de behandelend ambtenaar daarmee expliciet de verplichting op zich neemt onderscheid aan te brengen tussen aftrekbare en niet-aftrekbare kosten." Een stelling waarvoor elke grond ontbreekt. "Hij zou zich (…) daarmee medeverantwoordelijk maken voor een niet door hem aan te brengen splitsing, waarvan de verantwoordelijkheid bij de belastingplichtige ligt." Een stelling die kant noch wal raakt en niet is onderbouwd.
Verder stelt de belastingdienst de bewijslast voor aftrekposten bij mij als belastingplichtige ligt, tot de grenzen der redelijkheid zijn bereikt. Met de verlangens van de belastingdienst, welke niet door de wet worden gedragen, is die grens ruimschoots overschreden. Mijn bereidheid om de inspectie inzage te verlenen in mijn volledige administratie kan worden beschouwd als binnen de grenzen van redelijkheid. De wet verlangt inzage en geen afgifte. Derhalve kan afgifte, zoals door de inspectie wordt verlangd, niet anders worden gekwalificeerd als grensoverschrijdend.
De belastingdienst zegt per pand inzicht nodig te hebben in het onderscheid tussen onderhoudskosten en verbeteringskosten en is van mening dat daarmee niet teveel van mij wordt verlangd. Ik heb reeds diverse malen de inspectie verteld dat ik in de nu vijftien jaar dat ik deze administratie bijhoud, nimmer per pand heb geadministreerd en derhalve daarin achteraf geen onderscheid kan maken. De inspectie verlangt dus gegevens die er niet zijn en blijft daarin volharden. Bovendien heeft de inspectie dat in het verleden nooit van mij verlangd en ook de wet verplicht mij dat niet.
Ik houd mijn administratie met een computerprogramma bij. Daarmee onderken ik volgens de inspectie het belang van een goede administratie. Het lijkt de inspectie daarom alleszins redelijk dat van mij mag worden verwacht dat ik mijn administratie per pand voer. Onzin natuurlijk. Wordt ook niet door de wetgever van mij verlangt. Denk eens in dat een verhuurder met twee- of twintigduizend huizen per pand zou moeten administreren. Een onmogelijke opgave en onredelijk verlangen.
Voorts stelt de briefschrijver dat de opmerking van de behandelend ambtenaar betreffende het "voorwerk" enigszins ongelukkig is. De genoemde reden - werkdruk - is alleszeggend en laat geen ruimte voor een andere interpretatie.
Tot slot de fraude opmerking. Zoals ik hiervoor uiteen heb gezet, zijn de verlangens van de belastingdienst onredelijk en worden niet gesteund door de wet. Als dan, als ik niet aan die onredelijke verlangens voldoe, gedreigd wordt met overdracht aan het fraudeteam, dan kan dat niet anders uitgelegd worden als chantage en/of intimidatie…”
Achtergrond
1. Algemene wet inzake rijksbelastingen (wet van 2 juli 1959, Stb. 301)
Artikel 47
“1. Ieder is gehouden desgevraagd aan de inspecteur:
a. de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn;
b. de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan - zulks ter keuze van de inspecteur - waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen.
2. Ingeval de belastingwet aangelegenheden van een derde aanmerkt als aangelegenheden van degene die vermoedelijk belastingplichtig is, gelden, voor zover het deze aangelegenheden betreft, gelijke verplichtingen voor de derde.”
Artikel 49
“1. De gegevens en inlichtingen dienen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden verstrekt, mondeling, schriftelijk of op andere wijze - zulks ter keuze van de inspecteur - en binnen een door de inspecteur te stellen termijn.
2. Toegelaten moet worden, dat kopieën, leesbare afdrukken of uittreksels worden gemaakt van de voor raadpleging beschikbaar gestelde gegevensdragers of de inhoud daarvan.”
Artikel 68, tweede lid
“Degene die ingevolge de belastingwet verplicht is tot:
a. het verstrekken van inlichtingen, gegevens of aanwijzingen, en deze niet, onjuist of onvolledig verstrekt;
b. het voor raadpleging beschikbaar stellen van boeken, bescheiden, andere gegevensdragers of de inhoud daarvan, en deze niet voor dit doel beschikbaar stelt;
(…)
wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.
2. Kamerstukken II 1989/89, 21 287, nr. 3 (MvT), blz. 20
“…De introductie van het woord informatiedrager noopt op dit punt tot een ander woordgebruik, omdat inzage in feite alleen mogelijk is bij boeken en bescheiden in hun oorspronkelijke betekenis. Dientengevolge spreekt de wet thans van het voor raadplegen beschikbaar stelen van informatiedragers zonder dat daarmee een materieelrechtelijke wijziging is beoogd. De inspecteur mag derhalve kennisnemen van de beschikbare gegevens…”