Verzoeker klaagt erover dat de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RVV) hem bij brief van 13 juli 2001 heeft laten weten niet aansprakelijk te zijn voor de schade die verzoeker heeft geleden als gevolg van het onterecht afgeven door de RVV van exportpapieren voor vijf slachtpaarden.
Beoordeling
1. De Nationale ombudsman toetst de afwijzing van een verzoek om schadevergoeding marginaal. Dit betekent dat hij beoordeelt of het bestuursorgaan in redelijkheid heeft kunnen komen tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. Het is niet aan de Nationale ombudsman om een schadevergoeding toe te kennen. Dat is voorbehouden aan de burgerlijke rechter.
2. Vaststaat dat een medewerker van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees (RVV), Kring Zuidwest te Rotterdam, verzoeker op 5 april 2001 onjuist heeft geïnformeerd over de mogelijkheid paarden levend naar België te exporteren. In verband met de MKZ-crisis die in de eerste helft van 2001 in (onder andere) Nederland heerste, hadden de Belgische autoriteiten een verbod uitgevaardigd op de invoer van paarden vanuit Nederland. Dit verbod gold in ieder geval vanaf 27 maart 2001.
Ondanks dit verbod heeft de betrokken medewerker van de RVV op 5 april 2002 aan verzoeker meegedeeld dat de export van levende slachtpaarden naar België weer was toegestaan.
3. Naar aanleiding van de mededeling dat de export van levende slachtpaarden naar België weer was toegestaan, heeft verzoeker de RVV gevraagd de benodigde exportpapieren op te maken. Een keuringsarts van de RVV heeft daar nog op dezelfde dag voor gezorgd.
4. Nadat verzoeker op 6 april 2001 zijn paarden had overgebracht naar het Stedelijk Slachthuis te Antwerpen, kreeg hij van de Belgische autoriteiten te horen dat hij de paarden niet naar België had mogen overbrengen. In verband met overtreding van het importverbod werden zijn paarden in beslag genomen.
5. Verzoeker heeft de RVV op 10 april 2001 gevraagd om vergoeding van de door hem geleden schade, bestaande uit het verlies van zijn paarden met een gezamenlijke waarde van f 15.297. De directeur van de RVV wees dit verzoek op 13 juli 2001 af op grond van de overweging dat op 5 april 2001 niet bij de RVV bekend was dat er vanuit Nederland geen paarden België ingevoerd mochten worden. Om die reden achtte de RVV zich niet aansprakelijk voor de schade die verzoeker had geleden.
6. Namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij herhaalde de directeur van de RVV dit standpunt bij brief van 28 november 2001, nadat verzoeker had aangedrongen op heroverweging van de beslissing tot afwijzing van zijn schadeclaim.
Deze herhaalde afwijzing was mede gebaseerd op de stelling dat verzoeker al vóór het transport van zijn paarden op de hoogte was van het exportverbod naar België.
7. In het kader van het onderzoek van de Nationale ombudsman stelde de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zich op het standpunt dat in beginsel van de RVV mag worden verwacht dat deze op de hoogte is van de geldende - in grote lijnen geharmoniseerde - regelgeving in het intracommunautair verkeer. Volgens de Minister ligt dit echter anders in het geval van een dierziekte-uitbraak. In een dergelijke situatie nemen de Europese Commissie en de getroffen lidstaten maatregelen om de uitbraak in te dammen, en nemen andere lidstaten soms zelfstandig maatregelen om te voorkomen dat de ziekte ook op hun grondgebied optreedt. Deze zelfstandig genomen maatregelen wijken soms af van de communautaire maatregelen. Volgens de Minister kan niet van de RVV worden verwacht dat deze in een dergelijke situatie tijdig op de hoogte is van alle regelgeving die de lidstaten zelfstandig uitvaardigen. Daarom rust volgens de Minister in dergelijke omstandigheden een grotere onderzoeksverplichting op de aanvrager. In verband daarmee was de Minister van mening dat verzoeker zelf bij de Belgische autoriteiten had moeten informeren of invoer van paarden vanuit Nederland was toegestaan.
Omdat enerzijds niet van de RVV kan en mag worden verwacht dat deze een overzicht bijhoudt van alle aanvullende eisen die lidstaten aan het intracommunautaire verkeer stellen in tijden van dierziektebestrijding en omdat anderzijds tijdens een dergelijke periode een extra onderzoeksplicht rust op de exporteur, kon verzoekers actie wegens onrechtmatige daad volgens de Minister niet slagen. Volgens de Minister heeft de directeur van de RVV dan ook terecht aangegeven dat de RVV niet aansprakelijk is voor de door verzoeker geleden schade.
8. De Nationale ombudsman kan de Minister slechts ten dele volgen in zijn standpunt.
In geval van een uitbraak van een besmettelijke dierziekte zoals mond- en klauwzeer, mag inderdaad van handelaren in slachtvee worden verwacht dat zij zich goed laten informeren over eventuele beperkende maatregelen die door de bevoegde autoriteiten zijn genomen. Tegelijkertijd moeten handelaren er ook in een periode waarin een besmettelijke dierziekte heerst op kunnen vertrouwen dat de informatie die hun namens de bevoegde autoriteiten wordt verstrekt, correct is. Door zich op 5 april 2001 allereerst te wenden tot de RVV als bevoegde instantie, heeft verzoeker gedaan wat van hem mocht worden verwacht om zich te laten informeren.
9. De betrokken medewerker van de RVV heeft verzoeker vervolgens meegedeeld dat de export van levende slachtpaarden naar België (weer) was toegestaan. Hij heeft daarbij geen enkel voorbehoud gemaakt, en evenmin heeft hij verzoeker geadviseerd voor de zekerheid ook bij de Belgische autoriteiten navraag te doen. Bovendien heeft een keuringsarts van de RVV op dezelfde dag de benodigde exportpapieren afgegeven.
10. Juist ook vanwege de stelligheid waarmee de medewerker van de RVV verzoeker heeft geïnformeerd, was er naar het oordeel van de Nationale ombudsman sprake van een situatie waarin verzoeker erop moest kunnen vertrouwen dat de gegeven informatie juist was. Ook omdat een keuringsarts van de RVV vervolgens de benodigde papieren aan verzoeker heeft verstrekt, vindt de Nationale ombudsman het begrijpelijk dat verzoeker er zonder meer van is uitgegaan dat de informatie van de RVV klopte, en dat hij op basis van die informatie is overgegaan tot de daadwerkelijke export van zijn paarden zonder zich elders nader te laten informeren. Dat zou anders zijn geweest, wanneer de betrokken medewerker van de RVV had aangegeven dat de RVV in verband met de MKZ-crisis niet op de hoogte kon zijn van alle regelgevingen die de lidstaten uitvaardigen.
11. Nu verzoeker mocht afgaan op de informatieverstrekking door de RVV die achteraf onjuist is gebleken, en hij als gevolg daarvan door de inbeslagneming van zijn paarden schade heeft geleden, acht de Nationale ombudsman het niet juist dat die schade geheel voor zijn rekening komt.
12. Gelet op de omstandigheden van dit geval heeft de RVV die achteraf onjuist is gebleken naar het oordeel van de Nationale ombudsman niet in redelijkheid kunnen komen tot totale afwijzing van de schadeclaim van verzoeker. Van de RVV mag daarom worden verwacht dat deze in overleg treedt met verzoeker over een redelijke tegemoetkoming in de door hem geleden schade.
13. Voor de volledigheid merkt de Nationale ombudsman nog op dat de herhaalde afwijzing van verzoekers schadeclaim van 28 november 2001 mede is gebaseerd op de onjuiste veronderstelling dat verzoeker op 6 april 2001 al voorafgaande aan het vervoer van zijn paarden naar België op de hoogte was van het Belgische importverbod.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
Dit oordeel geeft aanleiding tot het opnemen van een aanbeveling.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees, die in verband met het opgaan van deze dienst in de Voedsel en Waren Autoriteit van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, is gegrond.
Aanbeveling
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wordt in overweging gegeven het ertoe te leiden dat verzoeker alsnog een redelijke tegemoetkoming in de door hem geleden schade als gevolg van de inbeslagneming van zijn paarden wordt toegekend.
Onderzoek
Op 2 augustus 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer K. te Arnemuiden, met een klacht over een gedraging van de voormalige Rijksdienst voor de Keuring van Vee en Vlees (RVV) van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
Naar deze gedraging, die in verband met de overgang per 1 januari 2003 van de RVV naar de Voedsel en Waren Autoriteit van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de (toen nog voor gedragingen van de RVV verantwoordelijke) Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
Verzoeker deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoeker heeft een slachthuis en houdt zich onder meer bezig met de export van slachtpaarden.
2. In de eerste helft van 2001 heerste in Nederland een mond- en klauwzeercrisis. In verband met deze besmettelijke ziekte (MKZ) golden er talrijke bijzondere bepalingen voor het vervoer van dieren en voor de toegang tot besmette gebieden.
3. Op 5 april 2001 informeerde verzoeker telefonisch bij de RVV, Kring Zuidwest te Rotterdam, of hij een vijftal slachtpaarden levend kon exporteren naar België.
Aan verzoeker werd meegedeeld dat dit weer was toegestaan. In vervolg daarop kwam een keuringsarts van de RVV de vijf paarden bij verzoeker keuren. Hij keurde de paarden goed voor de export en verstrekte verzoeker nog diezelfde dag een gezondheidscertificaat voor de vijf paarden. Op dit certificaat was aangegeven dat de paarden vanuit Middelburg zouden worden vervoerd naar Antwerpen. Op het “vervolgblad gezondheidscertificaat” was aangegeven dat de paarden voldeden aan de Beschikking 2001/223/ EG van de Commissie van 21 maart 2001 tot vaststelling van beschermende maatregelen in verband met de mond- en klauwzeer in Nederland.
4. Op de volgende dag, 6 april 2001, bracht verzoeker de vijf paarden naar het Stedelijk Slachthuis te Antwerpen. Daar werd hem door een vertegenwoordiger van het Belgische Instituut voor Veterinaire keuring meegedeeld dat het niet was toegestaan paarden vanuit Nederland België in te voeren.
Verzoeker nam daarop telefonisch contact op met de RVV te Rotterdam. De medewerker van de RVV die verzoeker op de dag daarvoor had meegedeeld dat export van paarden naar België weer was toegestaan, stelde opnieuw dat zulks het geval was. Vervolgens had de bedoelde medewerker van de RVV telefonisch contact met een vertegenwoordiger van de Belgische keuringsdienst, die de RVV-medewerker wees op het importverbod.
5. De Belgische autoriteiten namen de vijf paarden van verzoeker in beslag in verband met overtreding van het bepaalde in artikel 2 van het Ministerieel Besluit houdende tijdelijke maatregelen ter bestrijding van mond- en klauwzeer.
6. Verzoeker richtte zich bij brief van 10 april 2001 tot de RVV met een verzoek om schadeloosstelling. In zijn brief stelde hij het volgende:
“…Zoals u hierboven leest heb ik juist gehandeld en treft mij geen schuld aan het hele gebeuren. Ik heb namelijk bij het R.V.V. gevraagd of het toegestaan was paarden in België te slachten die vanuit Nederland aangevoerd worden en dat was geen probleem vandaar dat ik ook alle benodigde papieren in mijn bezit had. Ik kan er toch ook niks aan doen dat het R.V.V. niet op de hoogte was van de regels in België. Ik heb echter wel schade geleden en krijg ook nog een boete. Bij de papieren treft u een factuur aan van de waarde van de paarden en kopieën van het gezondheidscertificaat…”
Blijkens bedoelde factuur bedroeg de waarde van de vijf paarden in totaal f 15.297.
7. Op 13 juli 2001 wees de directeur van de RVV verzoekers schadeclaim af. Hij stelde in dat verband het volgende:
“…U deelt mee dat u schade heeft geleden wegens een foute certificering door de RVV.
Uit onderzoek is mij gebleken dat u op donderdag 5 april 2001 aan de RVV heeft gevraagd of het mogelijk was om slachtpaarden levend naar Antwerpen te vervoeren. De RVV heeft toen geantwoord dat export van levende slachtpaarden naar België toegestaan was. U heeft daarna gevraagd of er exportpapieren opgemaakt konden worden voor 6 april 2001 voor de export van 5 slachtpaarden naar België. Diezelfde dag zijn de paarden onderzocht en goedgekeurd voor export. De exportpapieren zijn toen ook gelijk opgemaakt. Op 6 april bent u in Antwerpen aangehouden voor het illegaal invoeren van paarden. Uw paarden zijn toen in beslag genomen. U stelt dat het op 4 april 2001 bekend was dat er vanuit Nederland geen paarden België in mochten komen.
Op 5 april 2001 was er bij de RVV niet bekend dat er in België geen paarden uit Nederland ingevoerd mochten worden. Enkele dagen later was dit de RVV ook gebleken.
De exportpapieren zijn op 5 april 2001 opgemaakt, omdat er uit de gegevens die toen bekend waren export van paarden naar België mogelijk was. Dat de paarden in België werden geweigerd kan de RVV niet aangerekend worden.
Het bovenstaande overwegende kom ik tot de conclusie dat de RVV niet aansprakelijk is voor de door u beweerdelijk geleden schade. Ook anderszins zie ik geen reden om de kosten te vergoeden…”
8. Bij brief van 20 augustus 2001 vroeg verzoeker de directeur van de RVV om zijn standpunt te heroverwegen. Onder andere wees hij erop dat de Belgische autoriteiten het verbod op de import van paarden vanuit Nederland op 4 april 2001 hadden gepubliceerd en dat de RVV op 5 april 2001 contact had kunnen nemen met de Belgische autoriteiten. In dat verband refereerde verzoeker aan de in de desbetreffende periode, vanwege de MKZ-crisis, talrijke wijzigingen in de regelgeving.
Voorts stelde hij in zijn brief het volgende:
“…Ik heb er zelfs voor gezorgd dat het RVV in bezit kwam van de juiste regelgeving. Op 6 april 2001 heb ik deze gefaxt naar (de bedoelde medewerker van de RVV te Rotterdam; N.o.), en uit deze papieren blijkt ook dat op 4 april 2001 bekend is gemaakt dat er een exportverbod vanuit Nederland naar België van kracht ging…”
9. Namens de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij reageerde de directeur van de RVV bij brief van 28 november 2001 als volgt:
“…In de brief van 13 juli 2001 (…) is duidelijk uiteengezet waarom de RVV niet aansprakelijk is voor de door u beweerdelijk geleden schade. Er is dan ook geen enkele aanleiding om op de vorengenoemde brief terug te komen.
Overigens geeft u in uw brief aan dat u zelf op 6 april 2001 op de hoogte was van een exportverbod van paarden naar België. Ondanks die kennis bent u toch met paarden naar België vertrokken. De gevolgen hiervan komen mijns inziens voor uw eigen rekening. Zeker als u op de hoogte was van het verbod…”
B. Standpunt verzoeker
1. Het standpunt van verzoeker is weergegeven onder Klacht, en blijkt voorts uit de onder A. weergegeven passages uit zijn brieven aan de RVV.
2. Verzoeker wees er voorts onder meer nog op dat uit de beantwoording van zijn brief van 20 augustus 2001 bleek dat de RVV hem niet goed had begrepen. De directeur van de RVV had in zijn antwoord van 28 november 2001 (zie onder A.9.) namelijk gesteld dat verzoeker had aangegeven dat hij op 6 april 2001 op de hoogte was van het importverbod, en dat hij desondanks naar België was vertrokken met de paarden. Verzoeker benadrukte dat hij pas bij de inbeslagneming van zijn paarden was geïnformeerd over het importverbod, en dat hij zijn paarden uiteraard niet naar België zou hebben vervoerd indien hij had geweten van dat verbod.
C. Standpunt Minister
1. De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij gaf in het kader van het onderzoek van de Nationale ombudsman het volgende overzicht van de relevante wettelijke bepalingen:
“…Het verbod, bedoeld in artikel 77, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (verder: de wet) en artikel 2.1, eerste lid, tweede gedachtestreepje, van de Regeling handel levende dieren en levende producten (verder: de regeling), voor zover deze bepalingen betrekking hebben op het anders dan in doorvoer buiten Nederland brengen van slachtpaarden, bestemd voor een lidstaat, geldt niet indien de paarden vergezeld gaan van het gezondheidscertificaat bedoeld in bijlage C van richtlijn 90/426/ EEG (artikel 2.4, aanhef en onder a, derde gedachtestreepje, van de regeling).
Dit gezondheidscertificaat wordt slechts afgegeven indien op grond van een van Rijkswege ingesteld onderzoek is gebleken dat voldaan wordt aan, voor zover van toepassing, de artikelen 2.6 tot en met 2.15 en de artikelen 5.3 en 5.4 van de regeling.
In artikel 12 van de beschikking 2001/223/EG van de Europese Commissie van 21 maart 2001 tot vaststelling van beschermende maatregelen in verband met mond- en klauwzeer in Nederland is bepaald:
"1. Nederland ziet erop toe dat paardachtigen die van zijn grondgebied naar een andere lidstaat worden verzonden, vergezeld gaan van een gezondheidscertificaat volgens het model in bijlage C bij Richtlijn 90/426/EEG van de Raad, dat uitsluitend mag worden afgegeven voor paardachtigen die in de laatste 15 dagen vóór de certificering niet hebben verbleven in een beschermingsgebied of een toezichtsgebied, ingesteld overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 85/511/EEG.
2. Nederland ziet erop toe dat paardachtigen zoals bedoeld in lid 1, die naar een andere lidstaat worden verzonden, vergezeld gaan van een officieel certificaat waarop de volgende vermelding is aangebracht: "De paardachtigen voldoen aan Beschikking 2001/223/EG van de Commissie van 21 maart 2001 tot vaststelling van beschermende maatregelen in verband met mond- en klauwzeer in Nederland.".
Ingevolge beschikking 2001/262/EG van de Europese Commissie van 2 april 2001 houdende wijziging van beschikking 2001/223/EG tot vaststelling van beschermende maatregelen in verband met mond- en klauwzeer in Nederland was bovenstaand artikel van toepassing tot en met 6 april 2001, de datum van export van de slachtpaarden door klager.
In het onderhavige geval zijn de slachtpaarden van klager op 5 april 2001 overeenkomstig de bepalingen van de regeling en beschikking 2001/223/EG gecertificeerd.
Op deze datum was echter in België het Ministerieel besluit houdende tijdelijke maatregelen ter bestrijding van mond- en klauwzeer van kracht. Dit Ministerieel besluit is op 5 april 2001, om 7 uur in werking getreden en luidt, voor zover van belang:
"Artikel 10 § 1. Het binnenbrengen van runderen, varkens, schapen, geiten, herten of andere tweehoevigen, paarden, pluimvee en konijnen afkomstig van of via een land, vermeld in bijlage 1 van dit besluit is verboden."
In bedoelde bijlage 1 is onder punt 3 Nederland opgenomen.
Overigens was het in ieder geval al sinds 27 maart 2001 ingevolge het Ministerieel besluit houdende tijdelijke maatregelen ter bestrijding van mond- en klauwzeer van 26 maart 2001 verboden om paarden van Nederland naar België te exporteren...”
2. Vervolgens ging de Minister in op de schadeclaim van verzoeker. In dat verband stelde hij het volgende:
“…In het onderhavige geval heeft klager geïnformeerd bij het RVV-kringkantoor te Rotterdam naar de mogelijkheid slachtpaarden te exporteren naar België. Hem is gemeld dat dit weer toegestaan zou zijn. Hierbij is uitgegaan van de Europese beschikkingen met betrekking tot de MKZ-uitbraak in Nederland en de Nederlandse nationale regelgeving. Er is voorbij gegaan aan de mogelijkheid dat België in afwijking van de Europese beschikking de import van paarden vanuit Nederland zou verbieden. In het navolgende ga ik voorbij aan de vraag of de Belgische autoriteiten bevoegd waren om in afwijking van beschikking 2001/223/EG dit verbod uit te vaardigen of te handhaven.
In beginsel mag van de RVV worden verwacht dat deze op de hoogte is van de geldende regelgeving in het intracommunautair verkeer. Deze regelgeving is immers in grote lijnen geharmoniseerd. In geval van een dierziekte-uitbraak ligt dit echter anders. De getroffen lidstaat en de Europese Commissie nemen maatregelen om de uitbraak in te dammen. Deze maatregelen worden vaak snel aangepast aan nieuwe ontwikkelingen. Daarnaast besluiten andere lidstaten soms zelfstandig tot - eveneens snel wijzigende - maatregelen die hun grondgebied moeten vrijwaren van de betreffende ziekte. Deze maatregelen zijn niet altijd in overeenstemming met de communautaire maatregelen die de Europese Commissie neemt. Niet verwacht kan worden dat de RVV in een dergelijke tijd, waarin de voorschriften snel wijzigen en de wens tot harmonisatie het soms verliest van de wens gevrijwaard te blijven van een dierziekte, tijdig op de hoogte is van alle regelgeving die de lidstaten zelfstandig en in afwijking van het communautair recht uitvaardigen. Ik ben van mening dat er in dergelijke situaties een grotere onderzoeksplicht rust op de aanvrager inzake de importbeperkingen ten aanzien van levende dieren in het ontvangende land. Naar mijn mening had klager zelf bij de Belgische autoriteiten dienen te informeren of invoer van paarden vanuit Nederland was toegestaan.
In de bovengeschetste uitzonderlijke situatie van een uitbraak van een besmettelijke dierziekte, kan het - helaas - gebeuren dat een RVV-medewerker wellicht er niet aan gedacht heeft dat België in afwijking van de beschikking van de Europese Commissie een verbod op de invoer van paarden had afgekondigd.
Hoewel het in het onderhavige geval niet aan de orde is, wijs ik er op dat een exporteur in tijden van dierziektebestrijding erop bedacht dient te zijn dat de regelgeving in de periode tussen informatie-inwinning en eventuele certificering en daadwerkelijke export gewijzigd kan zijn.
Een schadeclaim als door (verzoeker; N.o.) ingediend op 10 april 2001 is gebaseerd op artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek. Naar mijn mening slaagt een dergelijke onrechtmatige daadsactie niet.
Enerzijds slaagt die niet omdat niet van de RVV verwacht kan en mag worden dat deze een overzicht bijhoudt van alle aanvullende eisen die lidstaten aan het intracommunautair verkeer stellen in tijden van dierziektebestrijding en anderzijds niet omdat tijdens een dergelijke periode een extra onderzoeksplicht op de exporteur rust om zich te informeren over snel wijzigende regelgeving in zowel het land van herkomst als het land van bestemming.
Gelet hierop meen ik dat de directeur RVV in zijn brief van 13 juli 2001 terecht heeft aangegeven dat de RVV niet aansprakelijk is voor de door (verzoeker; N.o.) geleden schade…”
D. Reactie verzoeker
Verzoeker reageerde als volgt op het standpunt van de Minister:
“…Het RVV is in Nederland de enige (…) bevoegde instelling die de geldende regelgeving in het intercommunautair verkeer in bezit heeft. Het RVV is ook de enige instantie die door alle betrokken ministeries op de hoogte wordt gehouden, zeker in de tijd rond de MKZ-crisis. Als zij mij zeer duidelijk meedelen dat het exporteren van paarden naar België toegestaan was zie ik geen reden om ook nog in België te informeren.
(De betrokken medewerker van RVV; N.o.) was in die tijd specialist voor deze zaken bij het RVV. Hij heeft mij gezegd dat alles in orde was. Dat bleef hij volhouden zelfs toen ik op 6 april rond tien uur hem belde en vertelde wat er gebeurd was. Pas toen (…) hoofd keuringsdienst van België de hele zaak had uitgelegd en de papieren had gefaxt kreeg (de betrokken medewerker van RVV; N.o.) door dat de export vanuit Nederland haar België voor levende paarden verboden was. Het is zelfs zo dat als ik niet die dag door de Belgische keuringsdienst was gepakt het RVV ook andere Nederlanders foutief had laten exporteren naar België. Bij mij is het toch ook zo dat als mijn personeel fouten maakt ik daar voor verantwoordelijk ben, werkt dit niet zo bij het RVV.
Omdat mijn bedrijf al enige weken stil lag door de MKZ-crisis en ik de slachtpaarden al een lange periode op stal had staan wilde ik toen er groen licht gegeven werd weer aan het werk en ik heb mij naar mijn idee goed geïnformeerd ik zou niet weten hoe ik dit beter had kunnen doen.
(…)
Wat mij in de hele zaak betreurt is dat ik als kleine ondernemer (die zulke financiële risico's niet kan nemen) in de steek word gelaten door de overheid, de toch al zware periode van de MKZ-crisis wordt voor mij extra zuur. En dan heb ik het nog niet over de gevolgen van een rechtszaak in België. Ik heb geen vertrouwen meer in het RVV want ik kan er niet meer van op aan dat hun uitspraken kloppen en aan certificering kan ik ook geen waarde hechten want die geven ze dus zelfs af als het verboden is. Zij zijn de enige instantie in Nederland die over zulke informatie kan beschikken en als zij dan fouten maken willen zij niet de gevolgen daarvan dragen…”
Achtergrond
1. Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Artikel 77
“1. Het anders dan in doorvoer brengen van vee of pluimvee buiten Nederland is verboden.
2. Het in het eerste lid vermelde verbod geldt niet indien de dieren overeenkomstig door Onze Minister gestelde regelen zijn voorzien van een of meer merken en vergezeld gaan van een of meer bewijsstukken aangebracht onderscheidenlijk afgegeven op grond van een van Rijkswege ingesteld onderzoek ten bewijze dat voldaan is aan de met het oog op deze uitvoer door hem gestelde eisen met betrekking tot:
a. de identificatie der dieren;
b. de gezondheidstoestand der dieren;
c. de voorbehoedende behandeling der dieren;
d. de bedrijven waarop de dieren hebben verbleven en de gezondheidstoestand der dieren op die bedrijven;
e. de markten waarop de dieren zijn aangekocht en de plaatsen waarop de dieren zijn verzameld;
f. de vervoermiddelen alsmede de inlading en het vervoer der dieren;
g. andere onderwerpen, voor zover de nakoming van internationale overeenkomsten of van volkenrechtelijke organisaties zulks met zich brengt…”
2. Burgerlijk Wetboek
Boek 6, artikel 162
“1. Hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, is verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden.
2. Als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond.
3. Een onrechtmatige daad kan aan de dader worden toegerekend, indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak welke krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.”