Ten aanzien van het arrondissementsparket te 's-Hertogenbosch
Verzoeker klaagt erover dat de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket te 's-Hertogenbosch toestemming heeft verleend tot de inzet van een arrestatieteam voor het binnentreden in zijn woning, gelegen aan de R.laan te Weert, op 8 oktober 2002.
Voorts klaagt verzoeker erover dat de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket te 's-Hertogenbosch in zijn brief van 23 mei 2003 geen excuses heeft aangeboden voor de opgelopen vertraging in de behandeling van zijn klacht van 15 november 2002.
Ten aanzien van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost:
Verzoeker klaagt over de wijze van optreden van de leden van het arrestatieteam van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost in verband met de inval in zijn woning, gelegen aan de R.laan te Weert, op 8 oktober 2002.
Verzoeker klaagt er met name over dat de leden van het arrestatieteam:
disproportioneel geweld hebben gebruikt, door hem op zijn hoofd, rug en nek te slaan en hem vervolgens op de grond te duwen;
disproportioneel geweld hebben gebruikt jegens zijn oudste zoon (toen 16 jaar oud) door hem op bed te duwen;
hem en zijn oudste zoon hebben geboeid.
Beoordeling
I. Algemeen
1. Op dinsdag 8 oktober 2002, omstreeks 6:20 uur, trad het Interregionaal Arrestatieteam Zuid-Nederland (dat onder het beheer van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost valt), de woning van verzoeker, gelegen aan de R. laan te Weert, binnen. Doel van het binnentreden was de aanhouding van X, de broer van verzoeker, die werd verdacht van een (gewelddadige) poging tot wederrechtelijke vrijheidsberoving. Dit gebeurde met toestemming van een officier van justitie te 's-Hertogenbosch. Ten tijde van het politieoptreden bevonden zich vijf personen in de woning; verzoeker, zijn echtgenote en drie kinderen. X werd niet aangetroffen in de woning van verzoeker.
2. Omstreeks 6:33 uur droeg het arrestatieteam (AT) de woning over aan rechter-commissaris V. van de rechtbank te 's-Hertogenbosch, onder wiens leiding een doorzoeking ter inbeslagneming werd verricht. De doorzoeking werd omstreeks 7:15 uur gesloten. Er werd niets in beslag genomen.
3. De inzet van een AT wordt algemeen beschouwd als een zwaar geweldsmiddel. Dit heeft te maken met de wijze van optreden van AT's. Een AT treedt op als een operationele eenheid en maakt daarbij gebruik van specifieke aanhoudingstechnieken en -tactieken. Kenmerkend voor het optreden van AT's bij aanhoudingen buiten heterdaad is dat het optreden erop is gericht de aan te houden vuurwapengevaarlijk geachte persoon of personen geen gelegenheid te bieden van zijn/hun vuurwapen(s) gebruik te maken. De werkwijze van AT's is gebaseerd op snelheid van handelen en op het verrassingseffect. Zo worden woningen standaard betreden zonder toestemming van de bewoner, worden aangehouden personen meteen na hun aanhouding geboeid, en worden zij doorgaans geblinddoekt. De overrompelende werkwijze van een AT houdt veelal een ernstige inbreuk in op de grondrechten van de betrokken burger(s) zoals het huisrecht en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Een AT beschikt ten behoeve van een adequate uitoefening van zijn taak over afwijkende bewapening, uitrusting en kleding. Voor de inzet van een AT is toestemming vereist van het Openbaar Ministerie.
A. Met betrekking tot het arrondissementsparket te 's-Hertogenbosch
II. Ten aanzien van de toestemming
1. Verzoeker klaagt erover dat de (hoofd)officier van justitie van het arrondissementsparket te 's-Hertogenbosch toestemming heeft verleend tot de inzet van een AT voor het binnentreden in zijn woning op 8 oktober 2002.
2. De minister van Justitie acht de klacht niet gegrond. De minister gaf in reactie op de klacht onder meer het volgende te kennen. Onder leiding van de officier van justitie was in september 2002 door de politie Brabant-Noord een strafrechtelijk onderzoek gedaan naar de wederrechtelijke vrijheidsberoving van een man. Uit dit onderzoek bleek dat de broer van verzoeker (X) als verdachte kon worden aangemerkt. De medeverdachten in deze zaak werden tevens verdacht van andere delicten. Alle verdachten (dus ook X) hadden geweldsantecedenten. Op 8 oktober 2002 trad het AT binnen in de woning van verzoeker aan de R.laan te Weert. De overtuiging dat dit de woning was van X was volgens de minister gebaseerd op het feit dat X in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) stond ingeschreven op dit adres. Na binnentreden bleek dat X niet meer verbleef op dit adres. Volgens de minister vonden de inzet van het AT en het binnentreden ter aanhouding plaats op wettelijke gronden. Aangezien uit de GBA was gebleken dat X op het adres van verzoeker woonachtig was, was binnentreden op dit adres gelegitimeerd. Hieraan deed niet af dat de aan te houden verdachte niet was aangetroffen op dit adres.
3. Tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman gaf verzoeker onder meer te kennen dat hem gebleken was dat zijn broer X ten tijde van de inval inderdaad nog ingeschreven stond op zijn adres. Volgens verzoeker verbleef zijn broer op het adres van hun ouders op de W.straat te Weert en was de recherche hiervan op de hoogte. Zo gaf verzoeker aan dat de recherche zijn broer na zijn aanhouding te kennen had gegeven dat zij hem in de voorliggende weken hadden gevolgd van zijn woonhuis naar zijn werk. En dat was niet de R.laan, maar zijn eigen woonhuis aan de W.straat te Weert, aldus verzoeker. Verzoeker acht het onbegrijpelijk dat men dan toch op het adres R.laan een inval heeft gedaan. Verzoeker acht dit extra wrang, nu volgens hem uit de verhoren is gebleken dat X geen enkele blaam treft ten aanzien van de onderzochte feiten, en zeker niet vuurgevaarlijk was (zie Bevindingen, onder E.).
4. In verband met de zienswijze van verzoeker verzocht de Nationale ombudsman de minister enkele nadere vragen te beantwoorden. Om te beginnen verzocht de Nationale ombudsman aan te geven of (naast het gegeven dat X stond ingeschreven op het adres van verzoeker) uit enig (opsporings)onderzoek was gebleken dat X daadwerkelijk verbleef op het adres R.laan te Weert. Verder verzocht de Nationale ombudsman de minister te reageren op verzoekers opmerking dat het recherchebijstandsteam dat deze zaak onderzocht wist (dan wel had kunnen weten) dat X feitelijk verbleef op het adres van zijn ouders op de W.straat te Weert en derhalve niet op de R.laan (zie Bevindingen, onder L.).
5. In reactie hierop gaf de minister onder meer het volgende te kennen. Behalve het feit dat de verdachte bij de GBA stond ingeschreven op het adres van verzoeker, had verdachte twee auto's in gebruik die op zijn naam stonden met als adres dat van verzoeker aan de R.laan. Eén van deze auto's betrof een auto die bij het delict was ontvreemd. Voorts was uit het bedrijfsprocessensysteem (BPS) van de politie Limburg-Noord gebleken dat er op de R.laan een telefoonaansluiting was op naam van X. En ten slotte was uit een verhoor van een medewerker van KPN Post gebleken dat deze medewerker iemand met dezelfde achternaam als X van de W.straat wel kende, maar dat dit 'opa' betrof en hieruit dan ook niet kon worden afgeleid dat deze medewerker X kende als bewoner van de W.straat, aldus de minister. Over de feitelijke verblijfplaats van de verdachte had de politie geen nadere informatie, alleen een GBA-adres, aldus de minister.
Gelet op het voorgaande was de minister, met het College van procureurs-generaal en de hoofdofficier van justitie te 's-Hertogenbosch, van mening dat het Openbaar Ministerie niet verweten kan worden dat in de woning van verzoeker is binnengetreden, omdat instanties zoals het Openbaar Ministerie af mogen gaan op GBA-gegevens en ook overigens aanleiding bestond te veronderstellen dat de verdachte in het huis van verzoeker verbleef. Met betrekking tot de inzet van het AT was de minister van mening dat het gegeven dat de verdachte mogelijk betrokken was bij wapentransporten en geweldsantecedenten had, op zich de inzet van een AT kon rechtvaardigen (zie Bevindingen, onder M.).
6. Een AT mag, ingevolge artikel 8 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen (BBRP), slechts worden ingezet voor het verrichten van een aanhouding indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat levensbedreigende omstandigheden tegen de politie of anderen dreigen (zie Achtergrond, onder 1.). Voor de inzet van een AT is toestemming vereist van de hoofdofficier van justitie, diens plaatsvervanger of een door hem aangewezen officier van justitie eerste klas (zie Achtergrond, onder 2. en 3., nr. 4.). De officier van justitie zal toestemming moeten geven als het gaat om planmatige aanhoudingen, zoals genoemd in artikel 8, eerste lid BBRP. Zoals hierboven onder I.3. is aangegeven wordt de inzet van een AT beschouwd als een zwaar geweldmiddel en houdt de overrompelende werkwijze van een AT een ernstige inbreuk in op de grondrechten van de betrokken burger(s). De toestemming van een officier van justitie tot inzet van een AT is daarom een zwaarwegende beslissing met een vergaand karakter.
7. Bij circulaire van 19 mei 1995 is op aanbeveling van de Nationale ombudsman voorzien in een regeling voor de registratie van de inzet van aanhoudings- en ondersteuningseenheden, alsmede in het niveau waarop de toestemming voor de inzet binnen het Openbaar Ministerie dient te worden verleend (zie Achtergrond, onder 3.). Volgens deze circulaire is, teneinde controle op de correctheid van de ambtshandeling te vergemakkelijken, een adequate registratie nodig. Uit de registratie in deze zaak (zie Bevindingen, onder I.6.) blijkt dat de toestemming voor de inzet van een AT op het adres van verzoeker is verleend door officier van justitie eerste klasse Ni.
Voor de motivering van het verzoek om inzet verwijst de betrokken officier naar een proces-verbaal van het rechercheteam Lo. van het regionale politiekorps Brabant-Noord. Dit proces-verbaal vermeldt dat X werd verdacht van het met geweld, of bedreiging met geweld en het dreigen met de dood een persoon dwingen tot afgifte van goederen. Voorts werd X verdacht van het wederrechtelijk van de vrijheid beroven van deze persoon. Deze feiten zouden zijn gepleegd tussen 23 en 25 september 2002. Verder geeft het proces-verbaal aan dat X mogelijk betrokken was bij wapentransporten en geweldsantecedenten had. Tevens staat in het proces-verbaal vermeld dat X op 24 september 2002 het van het slachtoffer ontvreemde voertuig op zijn naam had gesteld.
8. De Nationale ombudsman is van oordeel dat de betrokken officier op grond van deze verdenkingen er redelijkerwijs vanuit kon gaan dat bij de aanhouding van X mogelijk levensbedreigende omstandigheden tegen de politie of anderen zouden dreigen en derhalve kon besluiten tot inzet van een AT. In zoverre is juist gehandeld.
9. Voor de vraag of de betrokken officier juist heeft gehandeld door toestemming te verlenen de verdachte X te laten aanhouden op het adres aan R.laan (de woning van verzoeker) is het volgende van belang.
10. Vooropgesteld wordt dat in geval van verdenking van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan, iedere opsporingsambtenaar elke plaats kan doorzoeken ter aanhouding van de verdachte, waartoe in beginsel een machtiging van de officier van justitie vereist is (zie Achtergrond, onder 7.).
11. Bij de inzet van een AT dient de kans van slagen op een succesvolle aanhouding zo groot mogelijk te zijn, met een zo gering mogelijk veiligheidsrisico voor de binnentredende politieambtenaren, de verdachte zelf en derden. Dit houdt in dat de beslissing om op een bepaald adres binnen te treden weloverwogen dient te worden genomen.
12. Volgens de door de minister overgelegde gegevens beschikte de betrokken officier met betrekking tot de mogelijke verblijfplaats van X over de volgende informatie. X stond in de GBA ingeschreven op het adres van verzoeker, X had twee auto's in gebruik die op zijn naam stonden met als adres het adres van verzoeker aan de R.laan (waaronder één van de bij het delict ontvreemde auto's) en de telefoonaansluiting op de R.laan stond op naam van X.
13. De Nationale ombudsman is van oordeel dat de betrokken officier er, gezien de omstandigheid dat X twee weken voor de invalsdatum het adres aan de R.laan nog had gebruikt bij het op naam zetten van één van de bij hem in gebruik zijnde auto's, in redelijkheid vanuit kon gaan dat de beschikbare GBA-gegevens juist waren. Hoewel de Nationale ombudsman het ten stelligste betreurt dat het gezin van verzoeker is onderworpen aan deze voor hen zeer traumatische gebeurtenis, was deze wetenschap, in combinatie met het feit dat ook de telefoonaansluiting op de R.laan op naam van X stond en er voorts geen aanwijzingen waren op grond waarvan er getwijfeld diende te worden aan de juistheid van de beschikbare gegevens, voldoende grond om aan te nemen dat X zich vermoedelijk op het adres van verzoeker zou bevinden. De betrokken officier kon dan ook in redelijkheid toestemming verlenen tot de inzet van het AT op het adres van verzoeker.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
III. Ten aanzien van de excuses
1. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket te 's-Hertogenbosch in zijn brief van 23 mei 2003 geen excuses heeft aangeboden voor de opgelopen vertraging in de behandeling van zijn klacht van 15 november 2002.
2. In reactie op deze klacht heeft de minister aangegeven dat het, gelet op het feit dat het een aanzienlijke vertraging betrof en er geen tussentijdse berichten over de voortgang van de behandeling waren uitgegaan, in de rede had gelegen dat de hoofdofficier van justitie zijn excuses had aangeboden. De minister acht de klacht gegrond en biedt namens de hoofdofficier van justitie alsnog excuses aan voor de late reactie.
3. De Nationale ombudsman is, evenals de minister, van oordeel dat het in de rede had gelegen dat de hoofdofficier van justitie excuses had aangeboden voor de opgelopen vertraging.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
4. Met instemming heeft de Nationale ombudsman kennisgenomen van het feit dat de minister inmiddels namens de hoofdofficier van justitie excuses heeft aangeboden.
B. Met betrekking tot het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost
IV. Ten aanzien van het jegens verzoeker gebruikte geweld
1. Verzoeker klaagt er over dat de leden van het AT disproportioneel geweld jegens hem hebben gebruikt, door hem op zijn hoofd, rug en nek te slaan en hem vervolgens op de grond te duwen. Verzoeker heeft naar voren gebracht dat hij de bewuste nacht wakker was geworden van de vernieling van zijn voordeur. Omdat hij niet wist wat er gebeurde was hij opgestaan. Toen hij naar de slaapkamerdeur wilde lopen werd deze met grof geweld geopend en werd hij door meerdere teamleden naar de grond gewerkt. Met kracht werd verzoeker tegen zijn linker- en rechtervoorhoofd geslagen. Ook werd hij enkele keren op zijn rug geslagen, aldus verzoeker (zie Bevindingen, onder A.2.).
2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond. Volgens de korpsbeheerder is duidelijk geworden dat verzoeker ten opzichte van de binnentredende AT-leden een gevechtshouding had aangenomen. De leden van het AT hadden hier, gelet op het veiligheidsrisico waarvoor hun inzet was verzocht, adequaat op gereageerd, aldus de korpsbeheerder (zie Bevindingen, onder D.1.).
3. In het door betrokken ambtenaar EXO-02 (ten tijde van het incident operationeel commandant van het AT) op 14 oktober 2002 opgemaakte meldingsformulier geweldsaanwending, staat onder meer vermeld dat AT-lid EXO-18 als eerste de woning betrad. Hierbij werd door EXO-18 luidkeels "politie" geroepen. Op de eerste verdieping van de woning zag EXO-18 dat er vanuit de slaapkamer een man de overloop opkwam. Deze man leek enigszins op verdachte X. Deze man nam een zogenaamde bokshouding aan en maakte slaande bewegingen richting EXO-18. Vervolgens heeft EXO-18 deze man met zijn gebalde vuist twee slagen in het gelaat gegeven. Dit om de man snel onder controle te krijgen en om de verdere actie niet te vertragen. De gehele woning moest namelijk zo snel mogelijk onder controle komen van het AT om eventuele andere verdachten aan te houden en escalatie te voorkomen. Volgens de geweldsmelding heeft EXO-18 de man onder controle genomen, naar de grond gebracht en afgeboeid. Later bleek dat het hier ging om verzoeker S. en niet om de verdachte X. Nadat de identiteit was vastgesteld zijn de aangebrachte handboeien meteen losgemaakt, aldus EXO-02 in de rapportage (zie Bevindingen, onder D.3.).
4. Betrokken ambtenaar EXO-18 verklaarde tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman dat hij als eerste AT-lid de woning van verzoeker binnenging. Toen hij de trap op liep, richting de slaapvertrekken, zag hij boven aan de trap een man staan die een gevechtshouding had aangenomen. Deze man (naar later bleek verzoeker) maakte slaande bewegingen in zijn richting. Hierop heeft EXO-18 verzoeker twee vuistslagen in het gezicht gegeven. Volgens EXO-18 was er geen andere mogelijkheid om verzoeker snel onder controle te krijgen. Het was een smal trappengat, er was geen mogelijkheid tot uitwijken en achter hem had hij een "treintje" van teamgenoten. EXO-18 moest direct het verzet breken zodat de actie doorgang kon vinden. EXO-18 gaf te kennen dat de snelheid van handelen bepalend is voor de veiligheid. "Als ik te lang wacht, schep ik de mogelijkheid dat iemand een wapen grijpt", aldus EXO-18.
EXO-18 heeft verzoeker naar de grond gewerkt, afgeboeid en hem een kap over zijn hoofd gedaan. Een teamgenoot kwam er bij staan toen EXO-18 op de rug van verzoeker zat. EXO-18 gaf tenslotte te kennen dat hij verzoeker niet in zijn rug en nek had geslagen. Toen hij verzoeker naar de grond had gewerkt, heeft hij zijn knie in de rug van verzoeker gezet. EXO-18 opperde de mogelijkheid dat verzoeker zijn knie wellicht als slag had ervaren. Hij had zijn knie zeker niet in de nek van verzoeker gezet, omdat je dan mogelijk een vitaal deel beschadigd, aldus EXO-18 (zie Bevindingen, onder G.).
5. Voorts staat in het door EXO-18 op de dag van het incident opgemaakte proces-verbaal van bevindingen onder meer vermeld, dat verzoeker, gekomen uit zijn slaapkamer, een bokshouding had aangenomen en slaande bewegingen in de richting van EXO-18 maakte. Volgens het proces-verbaal heeft EXO-18 verzoeker hierop twee vuistslagen in het gezicht gegeven (zie Bevindingen, onder D.4.).
6. Vast is komen te staan dat verzoeker twee vuistslagen in zijn gezicht heeft gekregen en naar de grond is gewerkt. Met betrekking tot het overige geweld lopen de lezingen uiteen. Gelet echter op het feit dat zowel het door de operationeel commandant opgemaakte meldingsformulier geweld, als het door EXO-18 opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, hierover niets vermeldt en bovendien EXO-18 tijdens het onderzoek gemotiveerd heeft aangeven dat hiervan geen sprake is geweest, acht de Nationale ombudsman het niet aannemelijk dat verzoeker tevens in zijn rug en nek is geslagen.
7. Ten aanzien van de vraag of de betrokken ambtenaar in dit geval bevoegd was tot het geven van de twee vuistslagen, overweegt de Nationale ombudsman het volgende. Het gebruik van geweld uitgeoefend op personen betekent een inbreuk op het recht op onaantastbaarheid van het menselijk lichaam, welk recht in artikel 11 Grondwet is neergelegd (zie Achtergrond, onder 4.). Bij of krachtens de wet kunnen beperkingen op dit grondrecht worden gemaakt. Ook in artikel 8 Europees verdrag voor de rechten van de mens is bepaald dat een inbreuk op ieders recht op respect voor zijn privé-leven - waaronder mede wordt verstaan zijn lichamelijke integriteit - moet zijn voorzien bij wet (zie Achtergrond, onder 5.). Op grond van artikel 8, eerste lid Politiewet (zie Achtergrond, onder 6.) is een politieambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening bevoegd geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt (het proportionaliteitsvereiste) en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt (het subsidiariteitsvereiste). Deze bepaling kan worden gezien als een uitwerking van het evenredigheidsbeginsel.
8. In dit geval was sprake van een AT-optreden. Zoals hierboven onder I.3. is aangegeven is het optreden van AT's er onder meer op gericht aan te houden vuurwapengevaarlijke personen geen gelegenheid te bieden gebruik te maken van een vuurwapen. De werkwijze is gebaseerd op de snelheid van handelen en het verrassingseffect.
9. De Nationale ombudsman acht het op grond van de stukken aannemelijk dat verzoeker een dreigende houding ten opzichte van betrokken ambtenaar EXO-18 heeft aangenomen. Gelet op de feiten en omstandigheden van het geval gaf de houding van verzoeker een onaanvaardbaar risico voor het AT. Teneinde te voorkomen dat verzoeker of andere (mogelijk) aanwezigen de gelegenheid werden geboden om van een vuurwapen gebruik te maken, diende EXO-18 verzoeker terstond onder controle te krijgen. Gezien het korte tijdsbestek waarin EXO-18 een beslissing diende te nemen en de positie waarin hij verkeerde, acht de Nationale ombudsman het niet in strijd met de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit dat EXO-18 er voor heeft gekozen om dit middels twee vuistslagen te bewerkstelligen. Hoewel het voorstelbaar en tevens betreurenswaardig is dat deze gedraging een enorme impact op verzoeker heeft gehad, kan in redelijkheid niet worden gesteld dat het gebruikte geweld buitensporig is geweest. Ook het naar de grond duwen kan in het licht van deze omstandigheden niet in strijd met het vereiste van proportionaliteit en van subsidiariteit worden geacht.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
V. Ten aanzien van het jegens de oudste zoon gebruikte geweld
1. Verzoeker klaagt er voorts over dat de leden van het AT disproportioneel geweld hebben gebruikt jegens zijn (toen 16 jaar oude) zoon door hem op bed te duwen.
2. De korpsbeheerder acht ook deze klacht niet gegrond. Volgens de korpsbeheerder is duidelijk geworden dat tegen de zoon geen geweld is aangewend. Hem is direct na het binnentreden duidelijk gemaakt zich afzijdig te houden, waarbij een van de teamleden hem heeft tegengehouden, dan wel enigszins heeft teruggeduwd, aldus de korpsbeheerder (zie Bevindingen, onder D.1.).
3. Op het moment dat een AT een woning binnentreedt ter aanhouding van een (vuurwapengevaarlijke) verdachte, is niet altijd direct duidelijk wie de verdachte is. Ter waarborging van de veiligheid van alle betrokkenen tijdens het zoeken naar de verdachte, worden alle in de woning aanwezigen zo snel mogelijk onder controle gebracht. Dit kan in voorkomende gevallen inhouden dat de leden van een AT iemand (op bed) duwen. De Nationale ombudsman acht deze gedraging op zichzelf niet onjuist, tenzij dit duwen op een disproportioneel gewelddadige wijze plaatsvindt. Niet is gebleken dat dit is gebeurd.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
VI. Ten aanzien van het boeien
1. Verzoeker klaagt er ook over dat de leden van het AT hem en zijn oudste zoon hebben geboeid.
2. De korpsbeheerder acht tenslotte ook dit laatste klachtonderdeel niet gegrond.
Volgens de korpsbeheerder is verzoeker in eerste instantie aangezien als verdachte, waardoor het boeien gerechtvaardigd was (zie Bevindingen, onder D.1.). Nadat de identiteit van de aangehouden verdachte was gecontroleerd, zijn de handboeien direct verwijderd, aldus de korpsbeheerder. Verder gaf de korpsbeheerder te kennen dat de chef van het AT had aangegeven dat er geen sprake is geweest van het zogenaamde afboeien van de zoon.
3. Vast staat dat verzoeker door betrokken ambtenaar EXO-18 is geboeid. Echter, met betrekking tot het boeien van de zoon van verzoeker lopen de lezingen uiteen.
4. Ingevolge artikel 23 van de Ambtsinstructie voor de politie dient het gebruik van handboeien schriftelijk te worden gemeld (zie Achtergrond, onder 2.). In dit geval is er geen melding gedaan van het gebruik van handboeien ten aanzien van de zoon van verzoeker. Wel staat in de stukken vermeld dat verzoeker is geboeid.
5. Operationeel commandant EXO-02 heeft tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman verklaard dat wanneer de zoon was geboeid, dit zeker zou zijn gemeld. Volgens EXO-02 wordt het gehele AT-optreden achteraf geëvalueerd en op schrift gesteld. "Al zou die jongen maar drie seconden zijn geboeid, dan nog wordt dat gemeld", aldus EXO-02 (zie Bevindingen, onder F.).
6. Nu het boeien van verzoeker wél schriftelijk is gemeld, acht de Nationale ombudsman het niet aannemelijk dat de zoon van verzoeker door leden van het AT is geboeid. Daarbij komt dat verzoeker is geboeid, aangezien hij korte tijd is aangezien voor de verdachte. Het ligt niet voor de hand dat ook de zoon van verzoeker is gehouden voor de ruim 15 jaar oudere verdachte X. Al met al hecht de Nationale ombudsman meer waarde aan de lezing van de korpsbeheerder en gaat er bij de verdere beoordeling van deze gedraging vanuit dat de zoon van verzoeker niet is geboeid.
7. Met betrekking tot het boeien van verzoeker overweegt de Nationale ombudsman het volgende. Het boeien van een persoon betekent een inbreuk op het recht op onaantastbaarheid van het menselijk lichaam, welk recht in artikel 11 Grondwet is neergelegd. Bij of krachtens de wet kunnen beperkingen op dit grondrecht worden gemaakt. Ten aanzien van personen aan wie rechtens de vrijheid is ontnomen, is in artikel 15, vierde lid Grondwet meer in het algemeen bepaald dat zij kunnen worden beperkt in de uitoefening van hun grondrechten voor zover deze zich niet met de vrijheidsontneming verdraagt (zie Achtergrond, onder 4.). Ook in artikel 8 Europees verdrag voor de rechten van de mens is bepaald dat een inbreuk op ieders recht op respect voor zijn privé-leven - waaronder mede wordt verstaan zijn lichamelijke integriteit - moet zijn voorzien bij wet (zie Achtergrond, onder 5.).
8. De politie heeft in deze zaak een bevoegdheid om verzoeker te boeien niet kunnen ontlenen aan artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie. Dit artikel heeft uitsluitend betrekking op het aanleggen van boeien bij personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd (zie Achtergrond, onder 2.). Verder is de toepassing in lid 1 beperkt tot gebruik ten behoeve van vervoer. Geen van beide is hier aan de orde. De Ambtsinstructie voor de politie noemt geen andere situaties waarin van handboeien gebruik mag worden gemaakt. Overigens is oprekking van het toepassingsgebied van artikel 22 tot personen aan wie niet de vrijheid is ontnomen, uitgesloten. Artikel 22 vindt immers, blijkens de Nota van Toelichting bij de Ambtsinstructie, zijn grondslag in artikel 15, vierde lid, van de Grondwet dat uitsluitend ten aanzien van personen aan wie rechtens de vrijheid is ontnomen een basis biedt voor beperking in de uitoefening van grondrechten.
In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
9. De Nationale ombudsman merkt ten overvloede op dat begrip kan worden opgebracht voor de gehanteerde werkwijze. Uit het onderzoek is gebleken dat tijdens de inval de identiteit van verzoeker niet direct duidelijk was. Omdat verzoeker op dat moment kon worden aangezien voor de vuurwapengevaarlijke verdachte X en hij bovendien de situatie ernstig verstoorde door een gevechtshouding aan te nemen, heeft de betrokken politieambtenaar hem (korte tijd) als ware hij de verdachte behandeld en hem - zonder hem daadwerkelijk aan te houden en evenmin met het oog op een eventueel vervoer naar het politiebureau - geboeid. Toen eenmaal de identiteit van de verdachte werd vastgesteld en verzoeker onder controle was, werd verzoeker onverwijld van zijn handboeien ontdaan (zie Bevindingen, onder D.3.). De Nationale ombudsman stelt vast dat, hoewel een wettelijke basis voor het boeien in dit geval ontbreekt, de toepassing ervan om redenen van veiligheid voor de betrokken politieambtenaren in de gegeven omstandigheden op zich begrijpelijk is geweest.
10. De Nationale ombudsman merkt ten slotte nog op dat hij naar aanleiding van vergelijkbare overwegingen in rapport 2003/353 de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overweging heeft gegeven zich te bezinnen op wetgeving. De minister van Justitie heeft de Nationale ombudsman inmiddels laten weten dat regelgeving over deze kwestie is opgenomen in het wetgevingsprogramma van 2005.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het arrondissementsparket te 'sHertogenbosch, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie, is niet gegrond, behalve ten aanzien van het niet aanbieden van excuses; op dit punt is de klacht gegrond.
De klacht over het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost, is eveneens niet gegrond, behalve ten aanzien van het boeien van verzoeker; op dit punt is de klacht gegrond.
Met instemming heeft de Nationale ombudsman kennisgenomen van het feit dat de minister inmiddels namens de hoofdofficier van justitie excuses heeft aangeboden.
Onderzoek
Op 25 februari 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer S. te Weert, ingediend door het Bureau Slachtofferhulp te Venlo, met een klacht over een gedraging van het arrondissementsparket te 's-Hertogenbosch en een klacht over gedraging van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost. Naar deze gedragingen, die respectievelijk worden aangemerkt als een gedraging van de minister van Justitie en een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost (de burgemeester van Eindhoven), werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de minister en de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Twee betrokken ambtenaren zijn telefonisch gehoord.
Voorts wisselde verzoeker tegen het einde van het onderzoek van intermediair. Op 10 september 2004 liet de heer mr. R.A.J. Delescen, advocaat te Roermond, namens verzoeker weten de zaak van het Bureau Slachtofferhulp te Venlo te hebben overgenomen.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoekers intermediair en EXO-18 (betrokken ambtenaar) gaven binnen de gestelde termijn geen reactie. EXO-02 (betrokken ambtenaar) berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. De korpsbeheerder en de minister deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 8 oktober 2002 vond er in de woning van verzoeker aan de R.laan te Weert een inval plaats door het arrestatieteam (AT) van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost.
2. Op 28 oktober 2002 deed verzoeker aangifte van mishandeling bij het regionale politiekorps Limburg-Noord. In dit proces-verbaal van aangifte staat onder meer het volgende vermeld.
"Op dinsdag 8 oktober 2002 (…) werd er door een groep politiemensen, naar later bleek een arrestatie-eenheid, in mijn woning binnengevallen. Men was op zoek naar mijn broer X. Bij het binnenvallen van deze politiemensen, werd ik hardhandig aangepakt en werd ik verschillende keren geslagen. Ik bemerkte dat ik enkele keren tegen mijn linkervoorhoofd alsmede tegen mijn rechtervoorhoofd met kracht geslagen werd. Ook werd ik enkele keren van achteren op mijn rug geslagen. Tijdens het binnenvallen van deze groep politiemensen werd ik wakker van het vernielen van de voordeur. Daar ik toen niet wist wat er zich afspeelde ben ik opgestaan. Toen ik naar de slaapkamerdeur wilde lopen werd deze met grof geweld geopend en werd ik naar de grond gewerkt. Ik weet niet waarmee ik geslagen werd, doch ik vermoed dat ik met de vuisten ben geslagen. Ik voelde op dat moment hevige pijnen aan mijn hoofd. Ik ben niet gearresteerd. Dit om het feit, dat men mij niet moest hebben doch mijn broer voornoemd. Na deze actie heb ik me onder doktersbehandeling gesteld en zijn er foto's gemaakt van mijn hoofd. Ook heb ik zelf foto's gemaakt van mijn gelaat. Dit nadat de politie vertrokken was. Verder wil ik bij deze mededelen, dat mijn zoon: Z (...) en inwonende bij mij, op hetzelfde moment op zijn kamer ook hardhandig is aangepakt. Hij is wel geslagen, doch niet op zijn gezicht. Verder werd hij klem gelegd op zijn bed in zijn slaapkamer. Door deze actie heeft mijn gezin het er erg moeilijk mee om e.e.a. te verwerken. Ik gaf niemand toestemming tot het plegen van dit feit".
3. Bij brief van 15 november 2002 diende verzoeker een klacht in bij de hoofdofficier van justitie te Roermond. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld.
"Bij deze wil ik, mede namens mijn vrouw en kinderen, een klacht indienen over het optreden van het recherchebijstandsteam Lo. (van het regionale politiekorps Brabant-Noord; N.o.) op dinsdag 8 oktober jl. Op genoemde datum is een arrestatieteam, onder leiding van de rechter-commissaris V. op brute wijze onze woning binnengetreden (...). Onze klacht betreft de grove en brute wijze waarop de agenten ons hebben behandeld en wij willen u wijzen op de gevolgen welke daaruit voortvloeien. Bij het begin van de inval was niet duidelijk wie de indringers waren. Zij waren nl. gemaskerd en droegen geen uniform. Zij stormden de trap op en schreeuwden alleen "mond houden". Mijn vrouw werd op brute wijze vastgehouden in de badkamer en het werd haar verboden onze kinderen mondeling gerust te stellen.
Zelf werd ik door meerdere agenten, zonder enige aanleiding, geslagen op hoofd, rug en nek en op de grond geduwd en geboeid. Later heb ik mij onder doktersbehandeling moeten stellen. In het ziekenhuis zijn röntgenfoto's gemaakt. Mijn oudste zoon (16 jaar) werd eveneens op bed geduwd en geboeid. De 2 andere zoons moesten in hun slaapkamer blijven en mochten niet naar hun moeder. Het bleek dat men mijn broer zocht. Toen het duidelijk werd dat hij niet aanwezig was moesten wij ons kleden en naar de huiskamer gaan. Verder is onze gehele woning doorzocht op wapens. Deze bezitten wij niet en die werden dus niet aangetroffen.
Na enige uitleg is men vertrokken, doch zonder enig woord van excuus. Alleen de mededeling dat Slachtofferhulp zou worden ingelicht. Het proces-verbaal maakt melding van schade. Wat geschreven staat is juist doch het is onvolledig. Er is meer materiële schade, maar dit vinden wij onbelangrijk. Veel ingrijpender is de mentale schade welke is aangericht. Ik noem daarvan o.a. de angst en de vernedering. Zelf ben ik dusdanig overstuur dat ik in overleg met de Arbo/bedrijfsarts (...) reeds 6 weken niet heb kunnen werken. Mijn vrouw is in ernstige mate getraumatiseerd en heeft haar werk via het uitzendbureau verloren. (...) De kinderen zijn angstig, slapen slecht, kunnen zich slecht concentreren. Dit heeft o.a. geleid tot duidelijke lagere schoolresultaten. Ook maken zij vaker ruzie. Onze jongste zoon is erg bang in het donker geworden, zelfs in ons eigen huis. Voor ons allen geldt dat wij ons onveilig voelen in ons eigen huis. Onze goede naam in de buurt en de Turkse gemeenschap heeft ernstige schade opgelopen. Dit alles heeft de inval teweeggebracht. Gebleken is echter dat wij niets en absoluut niets te maken hebben met de zaak welke U in onderzoek heeft. Wij willen graag gehoord worden om onze klachten toe te lichten en vernemen wat uw standpunt is in dezen."
4. Bij brief van 21 november 2002 liet het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost verzoeker onder meer weten dat zijn klacht na afstemming met de officier van justitie te Roermond ter toetsing aan de politie was voorgelegd.
5. Bij brief van 23 december 2002 liet betrokken ambtenaar B. van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost verzoeker onder meer het volgende weten.
"Door de heer Vr. is als klachtonderzoeker een onderzoek ingesteld. Op 17 december heeft de heer Vr. op uw woonadres een gesprek met u gehad, waarbij uw echtgenote en een broer van u aanwezig waren. Het optreden van het arrestatieteam op 8 oktober 2002 vond plaats in opdracht van een onderzoeksteam van de politieregio Limburg-Noord en na verkregen toestemming van de hoofdofficier van justitie in het arrondissement Roermond.
Het arrestatieteam werkt volgens strikte procedures waarbij elk veiligheidsrisico vermeden dient te worden. Een aanhouding door een arrestatieteam is per definitie een ingrijpende gebeurtenis voor zowel de aangehouden persoon, alsmede voor alle direct betrokkenen en heeft een impact voor diegenen die een dergelijke aanhouding waarnemen. Zoals u in uw klachtschrijven weergeeft heeft het optreden in deze casus ook voor u en uw gezinsleden ook het effect van een ingrijpende gebeurtenis. Ik wil hierbij opmerken dat dit door mij en de leden van het arrestatieteam wordt betreurd.
De heer Vr. heeft bij zijn bezoek aan u de gelegenheid gekregen om een en ander nader toe te lichten. U hebt aan de heer Vr. aangegeven dat er naar uw mening voldoende aandacht is besteed is aan de klacht met betrekking tot het feitelijk optreden van het arrestatieteam. Ik beschouw deze klacht als afgedaan. Mocht u alsnog het oordeel wensen van de (...) korpsbeheerder dan kunt u dit binnen 14 dagen na ontvangst van deze brief aan hem kenbaar maken.
Daarnaast hebt u aan de heer Vr. aangegeven dat u ontevreden bent over de inzet van het arrestatieteam als middel en instrument bij de aanhouding van uw broer. U bent daarbij van mening dat deze aanhouding op een andere manier had kunnen plaatsvinden en dat het onderzoeksteam een onnodig zwaar middel voor de aanhouding heeft ingezet. Dit klachtgedeelte zal door tussenkomst van de klachtencoördinator van de regio Brabant Zuid-Oost overgedragen worden aan de korpsbeheerder van de politieregio Limburg-Noord."
6. Bij brief van 3 januari 2003 liet verzoeker betrokken ambtenaar B., in reactie op de brief van 23 december 2002, onder meer het volgende weten.
"Wij zijn en blijven verbaasd over het feit dat U toegeeft dat een aanhouding door een arrestatieteam een ingrijpende gebeurtenis is en vervolgens niet verder komt dan te schrijven dat U dit betreurt. Geen enkel woord of gebaar van excuus. Sterker nog in uw schrijven legt U ons in de mond dat er voldoende aandacht besteed is aan de klacht. Vervolgens schrijft U dat daarmede de klacht als afgedaan wordt beschouwd.
(...)
Aangegeven en gezegd werd dat de gevolgde handelswijze tot de bevoegdheden van het arrestatieteam behoren. Als u daarbij aangeeft dat U bekend bent met het feit dat een dergelijke inval een ingrijpende gebeurtenis is dan was een grote zorgvuldigheid toch zeker geboden. Naar onze mening is deze zorgvuldigheid niet betracht.
Verbaasd zijn we ook dat we ervaren dat we van het kastje naar de muur worden gestuurd. Volgens het proces-verbaal stond de binnentreding onder leiding van een rechter-commissaris. Mede omdat hij werd geassisteerd door andere leden van de rechterlijke macht hebben wij ons in eerste instantie gewend tot de hoofdofficier van justitie in Roermond. Deze verwijst door naar de klachtencoördinator van de politie Brabant Zuid-Oost. Deze verwijst door naar U. U op uw beurt stelt de heer Vr. aan om de klacht te onderzoeken. Het eerste wat de heer Vr. doet bij zijn bezoek aan ons op 17 december is terug verwijzen naar Roermond. Nog dezelfde dag draait het dit weer terug en adviseert ons de door hem geschreven conceptbrief toch niet te verzenden. Nu maakt U weer melding van overdracht van een deel van de klacht naar de korpsbeheerder van de politieregio Limburg-Noord.
Wij begrijpen er niets meer van en vragen ons af wie is verantwoordelijk voor wat? Al met al we zijn en blijven zeer ontevreden over de behandeling van onze klacht en ervaren dat wij niet serieus worden genomen."
7. Bij brief van 27 januari 2003 liet betrokken ambtenaar B. de beheerder van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost onder meer het volgende weten.
"Naar aanleiding van het verzoek van de heer S. uit Weert aan u als korpsbeheerder om alsnog de klacht over het optreden van de politie en de behandeling van de klacht als zodanig te beoordelen bericht ik u het volgende.
(...)
Samenvatting:
1. Het optreden van het arrestatieteam vond plaats op verzoek van de regiopolitie Limburg-Noord en in opdracht van de officier van justitie in het arrondissement Roermond en voor wat betreft het feitelijk optreden ter aanhouding van de verdachte X, broer van klager, na toestemming van de hoofdofficier van justitie te Roermond.
2. De inzet van het arrestatieteam geschiedde op basis van artikel 8 van het Besluit Beheer Regionale Politie (BBRP). De feitelijke inzet geschiedt volgens strikte procedures, waarbij alle veiligheidsrisico's vermeden dienen te worden. Hierbij kan of moet fysiek geweld worden toegepast. Steeds redelijk en niet buiten proportioneel.
3. De inzet van een arrestatieteam is een "zwaar middel". Voordat de keuze gemaakt wordt voor inzet van een team moet de aanvrager (Limburg-Noord in dit geval) goed overwegen en afwegen of er andere middelen zijn ter aanhouding. Dit geschiedt in overleg met de Korps- en of districtsleiding van de regio Limburg-Noord. In dit geval betrof het de aanhouding van een vuurwapengevaarlijke verdachte, in het kader van een gerechtelijk vooronderzoek. De hoofdofficier verleende toestemming voor de inzet van het arrestatieteam.
4. Klager doet aangifte bij de politie in Weert en deponeert een klacht bij de hoofdofficier van justitie te Roermond. Hierbij afgezet dat de regiopolitie Limburg-Noord de inzet van het arrestatieteam vraagt en het team als zodanig onder het beheer - en dus korpsbeheerder - van de regio Brabant Zuid-Oost valt, is vrijwel niet te ontkomen aan een omvangrijke formele (klacht)route.
5. Klachtonderzoek geschiedt op basis van een regionale klachtenregeling. De behandeling en verwerking van een klacht dient uiterst zorgvuldig - in het belang van klager - te geschieden. In deze casus is zorgvuldig en met respect voor klager gehandeld.
6. Klachtonderzoeker heeft energie, aandacht en zorg besteed aan de klacht. Klager is op zijn woonadres bezocht. Klachtonderzoeker heeft nog aangeboden een gesprek aan te gaan met de inwonende minderjarige kinderen. Er is wel degelijk begrip voor het feit dat de actie van het arrestatieteam door klager en zijn gezinsleden als traumatisch wordt ervaren. In een formele afhandeling van de klacht - althans dat klachtgedeelte - laat zich dat begrip niet gemakkelijk vertalen. Een excuus mag in dit geval niet leiden tot de kwalificatie van niet rechtmatig optreden van het team. Het effect van het feitelijk optreden wordt zeker betreurd.
7. Wel mag een kritische noot gezet worden bij de beoordeling over de inzet van een arrestatieteam in deze casus. Nagegaan mag worden of niet vlug 'gegrepen' is naar dit zware middel ter aanhouding. Nagegaan mag worden of bij de (vreemdelingen)politie van de regio Limburg-Noord bekend was dat verdachte verbleef op het adres van zijn ouders in Weert.
Klager is over dit gedeelte niet tevreden. Dit klachtgedeelte is ter beoordeling door of namens de korpsbeheerder van de regio Limburg-Noord. Klager wilde aanvankelijk zelf een aanvullende klacht indienen. Door klachtonderzoeker Vr. is klager medegedeeld dat de klachtencoördinator van de regio Brabant Zuid-Oost dit klachtgedeelte ambtshalve zou overdragen aan de regio Limburg-Noord. Dit is immers in het belang van klager. Klager heeft dit goedbedoelde aanbod van klachtonderzoeker Vr. wellicht verkeerd begrepen, althans het effect is thans dat klager ervaart niet serieus genomen te worden.
Het klachtonderzoek is zorgvuldig en adequaat geweest en in het belang van klager. De korpsbeheerder van de regio Limburg-Noord dient nog te bezien wat de werkelijke overwegingen waren om het middel arrestatieteam in te zetten."
8. Bij brief van 6 februari 2003 liet de korpsbeheerder verzoeker onder meer het volgende weten.
"Naar aanleiding van uw klacht is intern een nader onderzoek ingesteld. In dit kader heeft klachtonderzoeker Vr. met u gesproken over de inzet van het team als arrestatiemiddel. Daarbij zijn de inzetcriteria uitvoerig aan de orde geweest. Met name bij het stabiliseren en onder controle gaan hebben van een situatie kan fysiek geweld noodzakelijk zijn. Het arrestatieteam behoort te werken volgens strikte procedures, die vooraf worden gekozen en worden gewogen op proportionaliteit en subsidiariteit. Dat is hier ook het geval geweest. Tegen die achtergrond is uw klacht aanvankelijk ook afgedaan.
Het spreekt voor zich en daarvan zijn de leden van het arrestatieteam, die van oorsprong uit eerdergenoemde korpsen komen zich ook terdege bewust, dat hun handelen als een ingrijpende gebeurtenis wordt ervaren. Het is dan ook niet voor niets, dat voor een dergelijke inzet de toestemming nodig is van de hoofdofficier van justitie, temeer daar er meerdere partners bij zijn betrokken. Kennelijk is deze toestemming, naar echter eerst achteraf feitelijk is gebleken, op onvolledige of onjuiste informatie gegeven. Ik betreur dit ten zeerste en bied hiervoor mijn welgemeende verontschuldigingen aan. In dat opzicht is uw klacht als gegrond te beschouwen.
Dit moet los worden gezien van uw mening, dat het niet nodig was geweest een dergelijk zwaar middel in te zetten. Immers er is niet gebleken, dat de beslissing niet is genomen binnen de daarvoor vastgelegde kaders van het convenant of dat er sprake was van onzorgvuldigheid. Het arrestatieteam en de beslissers is in dat opzicht dan ook geen verwijt te maken. Wel zal dit incident worden meegenomen bij de evaluatie van de inzetten van het team binnen het samenwerkingsverband van de zuidelijke politiekorpsen, waarbij bezien zal worden of de procedures voldoende garanties bieden en dit als een incident moet worden aangemerkt. Een dergelijke ervaring is immers niet alleen voor u, maar ook voor de leden van het arrestatieteam erg vervelend. Zij mogen en moeten er immers op kunnen vertrouwen, dat zo'n beslissing zorgvuldig is genomen en zij niet nodeloos anderen in gevaar of een onveilige situatie brengen.
(...)
Ik beschouw uw klacht daarmee als afgedaan. Mocht u zich niet in mijn oordeel kunnen vinden, dan kunt u zich nog wenden tot de Nationale ombudsman."
B. Standpunt verzoeker
1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.
2. Verzoeker wendde zich op 25 februari 2003 tot de Nationale ombudsman met een verzoekschrift waarin onder meer het volgende staat vermeld.
"Op 8 oktober 2002 werd er door een arrestatieteam een inval gedaan in de woning van de familie S. aan de R.laan te Weert. Met geweld verschafte een met bivakmutsen getooid arrestatieteam zich toegang tot het pand op zoek naar de broer van de hoofdbewoner welke daar niet woonde en niet aanwezig was. De inval stond onder leiding van rechter-commissaris de heer V. Van dit gebeuren is door politie en justitie proces-verbaal van binnentreding en procesverbaal van doorzoeking ter inbeslagneming opgemaakt. (...) De versie van de familie S. is neergelegd in de brief van 15 november gericht aan de hoofdofficier van Justitie te Roermond. (...)
Vanuit het oogpunt van de familie S. wil ik nog het volgende aan deze opsomming toevoegen:
- de reacties gaan volledig voorbij aan de mentale schade en lichamelijke klachten welke door het gebeurde zijn aangericht. Er wordt met geen woord over gerept.
- Ook de onduidelijkheid over: wie is verantwoordelijk voor wat blijft bestaan of wordt niet begrepen. Ervaren wordt dat de verantwoordelijkheden in stukjes wordt gehakt en daarmede kleiner wordt gemaakt. Men schuift van de een naar de ander.
- Brieven vol van ambtelijke taal bevorderen de duidelijkheid niet, integendeel.
- Excuses in woord en gebaar blijven achterwege (m.u.v. de burgemeester welke zich verontschuldigd voor de toestemming die gebaseerd is op onvolledige en onjuiste informatie). (...) Toegegeven wordt dat er sprake is van een ernstige fout om vervolgens in de volgende alinea te verklaren dat er geen sprake is van onzorgvuldigheid."
3. Bij het verzoekschrift was onder meer een afschrift gevoegd van het proces-verbaal van binnentreden op de R.laan te Weert, opgemaakt door politieambtenaar W. van het regionale politiekorps Limburg-Noord op 15 oktober 2002. In dit proces-verbaal staat onder meer het volgende vermeld.
"Op dinsdag 8 oktober 2002, werd er onder leiding van de rechter-commissaris V. binnengetreden en ingevolge artikel 110 van het wetboek van Strafvordering een doorzoeking verricht in de woning, R.laan te Weert. De rechter-commissaris werd vergezeld door de griffier Vl., de officier van justitie A. en parketsecretaris T.
In de woning werd gezocht naar X, (...), die op dit adres stond ingeschreven en die tevens de broer van de hoofdbewoner is. X werd NIET in de woning aangetroffen. Voor aanvang van de zoeking, werd op dinsdag 8 oktober 2002, omstreeks 06.20 uur, in de woning binnengetreden door een arrestatieteam. Van het binnentreden ter aanhouding is door de leider van het arrestatieteam een proces-verbaal opgemaakt.
(...)
OPENING ZOEKING:
De zoeking werd op dinsdag 8 oktober 2002 te 06.33 uur geopend door voornoemde rechter-commissaris.
De woning werd betreden met 7 politieambtenaren.
(...)
SLUITING ZOEKING:
De zoeking werd op dinsdag 8 oktober 2002 te 07.15 uur, gesloten door voornoemde rechter-commissaris."
4. Ook bevond zich een afschrift van het proces-verbaal van de doorzoeking ter inbeslagneming in de woning aan de R.laan bij het verzoekschrift. In dit proces-verbaal, opgemaakt door rechter-commissaris V., staat onder meer het volgende vermeld.
"Op 8 oktober 2002, heb ik, mr. V., rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (...) mij begeven naar het perceel R.laan te Weert teneinde aldaar doorzoeking ter inbeslagneming te doen, mede omvattende de inbeslagneming van brieven en bescheiden van welke aard ook zulks naar aanleiding van een door de officier van justitie in dit arrondissement gedane vordering tot gerechtelijk vooronderzoek in de strafzaak tegen:
naam : Y.
(...) verdacht terzake het tenlastegelegde zoals in die vordering tot gerechtelijk vooronderzoek nader omschreven.
Ik, rechter-commissaris, arriveerde te 06.27 uur bij het perceel R.laan te Weert, alwaar door leden van het Arrestatieteam reeds ter aanhouding was binnengetreden. Bij het binnentreden is het slot van de deur ontzet. De situatie ter plaatse was bevroren in afwachting van de komst van mij, rechter-commissaris, door de navolgende opsporingsambtenaren: C., hulpofficier van justitie, Li., Be., allen van de regiopolitie Zuid-Oost/Weert, W., Ke., Ka. en O., allen van de regiopolitie Brabant-Noord/'s-Hertogenbosch.
In de woning waren voorts aanwezig 5 personen, te weten: dhr. S., broer van verdachte, mevrouw S., de heer Z, de heer Zx en de heer Zy.
Ik, rechter-commissaris, heb mij bekendgemaakt, gelegitimeerd en het doel van mijn komst medegedeeld. Desgevraagd wist men niet te vertellen alwaar de broer van S. momenteel verblijft. Op de vraag of er vuurwapens in de woning aanwezig zijn is door S. ontkennend geantwoord. Desgevraagd verklaarden de heer en mevrouw S. geen bezwaar tegen de doorzoeking te hebben, waarna ik, rechter-commissaris, te 06.33 uur met de doorzoeking een aanvang heb gemaakt.
(...) Ik, rechter-commissaris, heb de woning (...) te 06.39 uur verlaten in verband met ambtsbezigheden elders, tijdens welke afwezigheid ik, rechter-commissaris, steeds telefonisch bereikbaar ben gebleven. Door mij, rechter-commissaris, is niets in beslag genomen. Ik, rechter-commissaris, heb te 07.15 uur de doorzoeking telefonisch beëindigd."
5. Bij brief van 11 juni 2003 zond verzoeker de Nationale ombudsman onder meer een afschrift van door hem ontvangen brief van de hoofdofficier van justitie te 's-Hertogenbosch van 23 mei 2003. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld.
"Op 24 januari 2003 ontving ik van de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie Roermond een brief met daarin het verzoek de behandeling van uw klacht over te nemen. Naar aanleiding van uw klacht bericht ik u als volgt.
U beklaagt zich over het feit dat de inzet van het arrestatieteam een onevenredig zwaar middel was voor de aanhouding van uw broer. Op 8 oktober 2002 is het Arrestatieteam ingezet om uw broer aan te houden. Onder leiding van mr. A. is door de regiopolitie Brabant-Noord een strafrechtelijk onderzoek gedaan naar de wederrechtelijke vrijheidsberoving van een Marokkaanse man. Uit dit onderzoek bleek dat uw broer en nog een aantal personen als verdachten konden worden aangemerkt. Uit informatie bleek dat een van die andere verdachten zich zou bezig houden met grootschalige handel/vervoer van hasjiesj en wapentransporten. Gelet op het veiligheidsrisico in relatie tot het feit en de nauwe banden tussen de verdachten en in relatie tot de achterliggende informatie omtrent wapentransporten is er toestemming gegeven om over te gaan tot de inzet van het arrestatieteam.
Per 17 mei 2002 is het Besluit beheer regionale politiekorpsen in werking getreden. Artikel 8 van dit besluit maakt het mogelijk om aanhoudings- en ondersteuningseenheden in te zetten waarbij levensbedreigende omstandigheden dreigen. Op basis van genoemde informatie concludeer ik dat er voldoende zwaarwegende argumenten waren om aan te nemen dat er bij de aanhouding van uw broer een levensbedreigende situatie zou kunnen ontstaan.
Ik ben dan ook van mening dat de inzet van het arrestatieteam bij de aanhouding van uw broer op goede gronden is gebaseerd en acht de inzet ervan niet disproportioneel."
C. standpunt minister van Justitie
Op 2 december 2003 ontving de Nationale ombudsman het standpunt van de minister van Justitie op de klacht van verzoeker. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld.
"A. Klacht
U heeft de klacht van verzoeker als volgt geformuleerd:
Verzoeker klaagt erover dat de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket te 's-Hertogenbosch toestemming heeft verleend tot de inzet van een arrestatieteam voor het binnentreden in zijn woning, gelegen aan de R.laan te Weert, op 8 oktober 2002; in zijn brief van 23 mei 2003 geen excuses heeft aangeboden voor de opgelopen vertraging in de behandeling van zijn klacht van 15 november 2002.
B. Feitelijk verloop
Uit de documenten in het dossier en uit informatie van de hoofdofficier van het arrondissementsparket te 's-Hertogenbosch blijkt het volgende.
Eerste klachtonderdeel
Onder leiding van de officier van justitie is in september 2002 door de politie Brabant-Noord een strafrechtelijk onderzoek gedaan naar de wederrechtelijke vrijheidsberoving van een man. Uit dit onderzoek bleek dat als verdachte kon worden aangemerkt X, de broer van verzoeker. De medeverdachten in deze zaak werden tevens verdacht van andere delicten. Alle verdachten, dus ook X, hadden geweldsantecedenten.
Op 8 oktober 2002 is de politie onder leiding van de rechter-commissaris in deze zaak en met ondersteuning van een arrestatieteam binnengetreden in de woning van verzoeker aan de R.laan te Weert. De overtuiging dat dit de woning was van verdachte X was gebaseerd op het feit dat hij in de gemeentelijke basisadministratie stond ingeschreven op dit adres. Na binnentreden bleek dat verdachte op dit adres niet meer verbleef. Hij staat overigens - in ieder geval tot 3 november 2003 - nog steeds ingeschreven op dit adres.
Tweede klachtonderdeel
De klacht van verzoeker van 15 november 2002 was abusievelijk gericht aan de hoofdofficier te Roermond. Deze heeft de klacht doorgezonden aan de hoofdofficier te 'sHertogenbosch, die hem op 24 januari 2002 heeft ontvangen. Bij brief van 23 mei 2003 heeft de hoofdofficier te 's-Hertogenbosch verzoeker geantwoord.
C. Beoordeling klacht
Eerste klachtonderdeel
(...)
Ik vat de klacht aldus op dat verzoeker klaagt over het feit dat het arrestatieteam in zijn woning is binnengetreden. Dat is binnengetreden in de woning van verzoeker vond plaats op grond van gegevens uit de Gemeentelijke Basis Administratie, waaruit bleek dat de gezochte verdachte in de betreffende zaak op dit adres woonachtig was. Daarmee is het binnentreden op dit adres gelegitimeerd. Hieraan doet niet af dat de aan te houden verdachte niet is aangetroffen op dit adres. Overigens is mij bekend dat ook thans nog de verdachte staat ingeschreven op het adres van verzoeker, waarmee verzoeker het risico loopt opnieuw te worden geconfronteerd met instanties die op basis van GBA-gegevens menen het juiste adres te hebben om de broer van verzoeker te treffen.
Gelet op het voorgaande ben ik van mening dat het eerste klachtonderdeel ongegrond is.
Tweede klachtonderdeel
Voor de opgelopen vertraging in de behandeling van zijn klacht zijn door de hoofdofficier van justitie in zijn brief van 23 mei 2003 geen excuses aangeboden. Gelet op het feit dat het een aanzienlijke vertraging betrof en geen tussentijdse berichten over de voortgang van de behandeling zijn uitgegaan had dit echter wel in de rede gelegen.
Gelet op het voorgaande ben ik van mening dat het tweede klachtonderdeel gegrond is. Ik bied hierbij namens de hoofdofficier van justitie alsnog excuses aan voor de late reactie."
D. Standpunt korpsbeheerder
1. Op 30 december 2003 ontving de Nationale ombudsman de reactie van de korpsbeheerder op de klacht. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld.
"- Ingaande op het aspect in de klachtformulering dat medewerkers van genoemd arrestatieteam disproportioneel geweld tegen hem zouden hebben aangewend, deel ik u mede dat duidelijk geworden is dat betrokkene, nadat het arrestatieteam was binnengetreden, ten opzichte van dit team een gevechtshouding aannam, waarop door teamleden adequaat is gereageerd, gelet op het veiligheidsrisico waarvoor hun inzet was verzocht. Ik ben van mening dat dit klachtaspect daarom niet gegrond is.
- Ingaande op het aspect in de klachtformulering dat medewerkers van genoemd arrestatieteam disproportioneel geweld zouden hebben aangewend, tegen zijn 16-jarige zoon, deel ik u mede dat duidelijk is geworden dat tegen betrokkene geen geweld is aangewend. Hem is direct na het binnentreden duidelijk gemaakt zich afzijdig te houden, waarbij een van de teamleden hem heeft tegengehouden, dan wel enigszins heeft teruggeduwd. Ik ben van mening dat dit klachtaspect daarom niet gegrond is.
- Ingaande op het aspect in de klachtformulering dat medewerkers van genoemd arrestatieteam hem en zijn zoon zouden hebben geboeid, deel ik u mede dat S. in eerste instantie is aangezien als verdachte, waardoor het boeien gerechtvaardigd was, op basis van de vooraf bekende informatie van het onderzoeksteam, hetgeen leidde tot een inzet van het arrestatieteam. Nadat de identiteit van de aangehouden verdachte was gecontroleerd zijn de handboeien direct verwijderd. Volgens de chef van genoemd arrestatieteam is er geen sprake geweest van het zogenaamde afboeien van de zoon. Ik ben van mening dat dit klachtaspect daarom niet gegrond is.
(...)
Mededelingen:
- in afwachting van uw oordeel wordt thans nog geen actie ondernomen ten behoeve van verzoeker.
- Bij overleg tussen de politieregio's Limburg-Noord en Brabant Zuid-Oost is nogmaals duidelijk gesteld dat het Interregionaal arrestatieteam beheersmatig is ondergebracht bij de regiopolitie Brabant Zuid-Oost. Voor wat betreft de rechtvaardiging van de inzet van dit team dient in principe toestemming te worden gevraagd door het onderzoeksteam bij de hoofdofficier van justitie in het arrondissement waarbinnen het politiekorps valt (in dit geval het arrondissement Roermond)."
2. Bij de reactie van de korpsbeheerder was onder meer een afschrift van het door betrokken ambtenaar EXO 02 op 8 oktober 2002 opgemaakte verslag van binnentreden gevoegd. In dit verslag staat onder meer het volgende vermeld.
"Op dinsdag 8 oktober 2002, omstreeks 06.20 uur, ben ik vergezeld van 7 andere leden van dit team, in opdracht en op bevel van de officier van justitie te 'sHertogenbosch Mr. A., zonder toestemming van de bewoner binnengetreden in een woning gelegen aan de: R.laan te Weert
Ik, verbalisant, was door voornoemde officier van justitie voorzien van een mondelinge machtiging als bedoeld in artikel 55a van het Wetboek van Strafvordering, teneinde genoemd pand binnen te treden ter aanhouding en doorzoeking van Y en Z.
Legitimatie en doelmededeling heeft voor het binnentreden niet plaatsgevonden omdat dit naar verwachting ernstig en onmiddellijk gevaar kon opleveren voor de veiligheid van personen. Er was sprake van een uitzonderlijke omstandigheid daar de verdachte vermoedelijk gewapend was. Derhalve werd er achteraf gelegitimeerd en de reden van binnentreden medegedeeld. Het binnentreden vond plaats na het verbreken van de voordeur, waarbij schade ontstond aan deze voordeur. In het pand werden door ons de verdachten niet aangetroffen. Het pand werd door het team op 8 oktober 2002 omstreeks 06.30 uur overgedragen aan het onderzoeksteam en vervolgens verlaten.
Ik heb dit verslag op ambtseed opgemaakt dat ik sloot en ondertekende te Eindhoven op 8 oktober 2002."
3. Voorts was onder meer bijgevoegd een meldingsformulier geweldsaanwending, op 14 oktober 2002 opgemaakt door betrokken ambtenaar EXO 02. Dit formulier vermeldt onder meer het volgende.
"PERSONALIA AMBTENAAR
Naam : EXO 18
Rang : hoofdagent van politie
Functie : medewerker Arrestatieteam
Werkzaam bij onderdeel : Interregionaal Arrestatieteam Zuid-Nederland
(...)
Soort geweldgebruik:
(...)
12. a. fysiek geweld (x) (...)
Doel aanwenden van geweld tegen:
(...) a. zichzelf (x) (...)
18. Aanhouden van (...)
b. gevaarlijke verdachte (...)
4. vuurwapen (x) (...)
c. 1. Identiteit bekend (x) (...)
Gevolgen van de geweldsaanwending:
(...) c. gering letsel (x) (...)
Feitelijke beschrijving:
22. Korte omschrijving van vermoedelijke toedracht
(...)
Beschrijving vermoedelijke toedracht:
Op dinsdag 08 oktober 2002, omstreeks 06.20 uur, heb ik als leider van een inzetploeg van het Interregionaal Arrestatieteam Zuid-Nederland, een instap verricht in een woning gelegen aan de R.laan te Weert.
In deze woning zouden vermoedelijk verblijven Y (...) en X (...). Beiden zouden betrokken zijn bij een gewelddadige ontvoering gepleegd van 23 tot 25 september 2002. Op verzoek van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch, A., moesten beiden buiten heterdaad aangehouden worden terzake vermoedelijke overtreding van artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht.
De externe toestemming voor de inzet van het arrestatieteam was verleend door (...) hoofdofficier van justitie te 's-Hertogenbosch. De interne toestemming was verleend door Ve., commissaris van politie van de regiopolitie Brabant-Noord.
Op voornoemd tijdstip heeft Exo 18 als eerste de woning betreden nadat de toegangsdeur was gemanipuleerd. Hierbij werd door Exo 18 luidkeels "Politie" geroepen. Op de eerste verdieping van de woning, zijnde een hoekwoning, zag Exo 18 dat er vanuit de slaapkamer een manspersoon de overloop opkwam. Deze man geleek enigszins op de voornoemde verdachte X. Deze man nam een zogenaamde bokshouding aan en maakte slaande bewegingen richting Exo. Vervolgens heeft Exo 18 deze man met zijn gebalde vuist twee slagen in het gelaat gegeven. Dit om deze man snel onder controle te krijgen en om de verdere aktie niet te vertragen. De gehele woning moest namelijk zo snel mogelijk onder controle komen van het arrestatieteam om eventuele andere verdachten aan te houden en escalatie te voorkomen. Vervolgens heeft Exo 18 deze man onder controle genomen en naar de grond gebracht en afgeboeid.
Later bleek bij navraag door mij, dat het hier ging om S., (...), en niet om X (...). S. is de broer van beide voornoemde verdachten. Nadat de identiteit was vastgesteld zijn de aangebrachte handboeien meteen losgemaakt."
4. Tevens bevond zich bij de stukken onder meer een afschrift van het door betrokken ambtenaar EXO 18 op 8 oktober 2002 opgemaakte proces-verbaal van bevindingen. In dit proces-verbaal staat onder meer het volgende vermeld.
"Op dinsdag 8 oktober 2002 omstreeks 06.20 uur bevond ik mij in opdracht en op bevel van de officier van justitie te 's-Hertogenbosch Mr. A. in de woning gelegen aan de R.laan te Weert. Voornoemd pand werd betreden ter aanhouding van Y en X. Bij het betreden van de woning werd door mij luidkeels 'politie' geroepen. Ik, verbalisant was op dat moment in uniform gekleed. Gekomen op de eerste verdieping van genoemd pand zag ik, verbalisant, een man uit een slaapkamer komen. Ik zag dat deze man een zogenaamde bokshouding aannam en slaande bewegingen in mijn richting maakte. Hierop heb ik, verbalisant, deze man met mijn gebalde vuist twee slagen in het gelaat gegeven. Ik zag vervolgens dat de man de slaapkamer achter hem inliep en op de grond ging zitten. Hierop heb ik de man onder controle gebracht.
De genoemde man bleek mij later te zijn genaamd:
S. (...) en verblijvende R.laan te WEERT
Ik, verbalisant, zag dat de man korte tijd later en kennelijk als gevolg van de klappen op zijn gelaat een buil boven zijn rechteroog had. De man werd door mij overgedragen aan het onderzoeksteam. Aldus opgemaakt (…) op 8 oktober 2002."
E. Reactie verzoeker
Op 3 maart 2004 ontving de Nationale ombudsman de reactie van verzoeker op de standpunten van de minister van Justitie en de korpsbeheerder. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld.
"1. Gebleken is dat de broer van mij (…) X ten tijde van de inval inderdaad nog ingeschreven stond in het register van de burgerlijke stand op mijn adres, R.laan te Weert.
2. Direct na de inval heeft mijn broer zich gemeld bij de politie en is enkele dagen vastgehouden voor verhoor. De recherche heeft toen uitdrukkelijk aan hem verklaard dat zij hem in de voorliggende weken hebben gevolgd van zijn woonhuis naar zijn werk en terug. Dit is niet het adres R.laan, doch zijn eigen woonhuis aan de W.straat te Weert.
Hieruit blijkt dat de recherche wel degelijk op de hoogte was van zijn woon- en werkadres. X is bereid schriftelijk te verklaren dat dit tegen hem meerdere malen is uitgesproken. Onbegrijpelijk is dan, dat men op de hoogte zijnde van zijn werkelijke woon- en werkadres zich toch op het adres R.laan vervoegde en daar een inval deed. Extra wrang is daarnaast ook dat uit de verhoren is gebleken dat X geen enkele blaam treft t.a.v. de onderzochte feiten, en zeker niet vuurgevaarlijk was.
3. Wij gaan ervan uit dat het niet de eerste keer is dat een arrestatieteam een dergelijke inval doet en dus op de hoogte kon zijn van de gevolgen die dit heeft voor de onschuldige bewoners van het pand. (...)
4. Zelf ben ik door het voorval 2 maanden arbeidsongeschikt geweest. (...) Mijn vrouw is ten gevolge van het voorval in de WAO terechtgekomen. Mijn zoon Z heeft een moeilijke periode achter de rug wat o.a. tot uiting kwam in tijdelijk zeer slechte schoolresultaten(...). Mijn jongste zoon Zy is er mentaal ernstig aan toe geweest en is enige tijd door het Riagg en maatschappelijk werk begeleid."
f. verklaring betrokken ambtenaar exo 02
In het kader van het onderzoek verklaarde betrokken ambtenaar EXO-02, operationeel commandant van het betrokken AT, op 8 april 2004 telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:
"De inval op de R.laan in Weert op 8 oktober 2002 kan ik me nauwelijks meer herinneren. Het is tenslotte anderhalf jaar geleden gebeurd. In z'n algemeenheid kan ik het volgende zeggen. De opdracht om een instap te doen krijgen wij van het onderzoeksteam. Zij reiken ons een informatieset aan. Deze set kan onder meer de volgende informatie bevatten; een plattegrond van de woning, wie we in de woning kunnen aantreffen, signalement van de verdachte(n), het crimineel verleden, een foto van de verdachte(n), HKS en HKD gegevens, het woonadres en de mogelijke verblijfsadressen van de verdachte(n). Wij doen zelf een voorverkenning van de woning. Hiermee bedoel ik een verkenning van de woning zelf en niet of de verdachte al dan niet in de woning aanwezig is. Dat heeft als het goed is het observatie- of onderzoeksteam al gedaan. Wij hebben geen inzage in de verslaggeving van de observatie. Wel stellen wij als arrestatieteam voorwaarden aan de instap. Zo willen we van het onderzoeksteam zekerheid hebben omtrent de mogelijke aanwezigheid van de verdachte (wanneer we een opdracht tot aanhouding krijgen). We willen graag met de "buit" naar buiten gaan.
Wat ik me nog kan herinneren van 8 oktober 2002 is dat we die dag drie aanvragen hadden gehad voor de aanhouding van de broer van klager. Ik was leider van de actie. Het onderliggende strafbare feit betrof volgens mij een wederrechtelijke vrijheidsberoving en er waren een aantal verdachten, waaronder de broer van klager. We hadden drie mogelijke verblijfsadressen doorgekregen. We hebben op 8 oktober drie instappen gedaan voor deze zaak. Het eerste adres was in Weert, ik weet niet meer welke straat. Ik weet wel dat we daar geen verdachte(n) aantroffen. Het tweede adres was de R.laan en het derde adres was de P.straat in Roermond. Daar is uiteindelijk de broer van klager aangehouden.
Zoals ik al zei: de instap zelf kan ik me niet herinneren. Ik moet putten uit de stukken die ervan zijn opgemaakt. Over boeien en geweldgebruik tegen de zoon van klager kan ik niets terugvinden. Dan beschouw ik dit ook als niet gebeurd. Anders wordt dit zeker gemeld. We hebben niets te verbergen. Alles wordt geëvalueerd en in stukken neergelegd. Ook al zou die jongen maar drie seconden zijn geboeid, dan nog wordt dat gemeld. Ik zelf heb in ieder geval geen bemoeienis met de zoon gehad.
Dat EXO-18 klager twee vuistslagen in het gezicht heeft gegeven heb ik niet gezien. Het staat in de stukken dus zal het gebeurd zijn. Het is een uitzonderlijke situatie. Het zal een reactie zijn geweest van mijn collega omdat hij in zijn handelen werd belemmerd. Op uw vraag waar dit gebeurd zou kunnen zijn antwoord ik dat het volgens mij op de bovenverdieping was, maar m.i. is het niet van belang waar zoiets gebeurd. Word je overrompeld dat moet je wát doen. Mijn collega heeft kennelijk geacht klager met twee vuistslagen uit te moeten schakelen. Maar wilt u daar meer over weten dan moet u bij mijn collega zijn."
g. verklaring betrokken ambtenaar EXO 18
In het kader van het onderzoek verklaarde betrokken ambtenaar EXO 18, lid van het AT op 19 april 2004 telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:
"U vraagt mij of ik me de instap op de R.laan te Weert van 8 oktober 2002 nog kan herinneren. Wat ik me kan herinneren is het volgende. Ik ging als eerste de woning binnen, liep de trap op naar de eerste verdieping, naar de slaapvertrekken. Toen ik de trap op liep (met mijn collega's achter mij aan) zag ik bovenaan de trap een man in een gevechtshouding staan. Dit was, naar later bleek, S. Ik zag hem slaande bewegingen in mijn richting maken. Ik heb hem toen twee vuistslagen in zijn gezicht gegeven. Ik heb hiertoe niet eerst gewaarschuwd of hem op enigerlei wijze verbaal aangesproken. Wel hadden we bij binnenkomst "politie!" geroepen en hebben we dat ook nog eens herhaald toen we de trap omhoog gingen. Het woord politie staat overigens in oplichtende letters op de voorkant van mijn uniform.
Ik ben van mening dat er geen andere mogelijkheid was om S. snel onder controle te krijgen, dan middels de vuistslagen in zijn gezicht. U moet zich voorstellen dat ik in een ondergeschikte positie ten opzichte van S. stond. Ik kwam de trap op, en hij stond bovenaan. Het was een smal trappengat, waar je geen mogelijkheid tot uitwijken hebt. Achter mij had ik een "treintje" van teamgenoten. Op het moment dat mijn actie stopt breng ik mijn teamgenoten in gevaar. Ik moet direct het verzet breken, zodat de actie doorgang kan vinden. De snelheid van handelen is bepalend voor de veiligheid. Als ik te lang zou wachten, schep ik de mogelijkheid dat iemand een wapen grijpt. We hadden hier tenslotte te maken met (een) vuurwapengevaarlijke verdachte.
Ik heb S. geslagen met mijn handen. Ik had op dat moment handschoenen aan. Ik heb hem niet geraakt met een wapen. Ik had ook niets in mijn handen. Mijn vuurwapen zat in mijn holster. Mijn teamgenoot achter mij had een zaklantaarn en lichtte mij bij. Ik droeg een bivakmuts en een helm. Ik ben de enige die S. heeft geslagen. Ik heb hem vervolgens naar de grond gewerkt, afgeboeid en gekapt (kap over zijn hoofd gedaan). Mijn teamgenoot kwam er bij staan toen ik al op de rug van S. zat.
U vertelt mij dat S. er ook over klaagt in zijn rug en nek geslagen te zijn. Dat heb ik niet gedaan. Ik heb S. naar de grond gewerkt en mijn knie in zijn rug gezet. Misschien heeft hij dat als een slag ervaren. Maar dat was het niet. Ik heb ook zeker mijn knie niet in de nek van S. gezet. Dat is te gevaarlijk. Het is mogelijk dat je dan een vitaal deel beschadigt.
Met de zoon van S. heb ik niets te maken gehad. Ik weet ook niet wie met de zoon is geconfronteerd. Ik weet niet meer of we die dag nog andere instappen hebben gedaan."
h. Nadere informatie korpsbeheerder
Op 22 april 2004 verzocht een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman klachtbehandelaar H. van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost telefonisch om de namen van de ambtenaren die bemoeienis hadden gehad met de betrokken zoon van verzoeker. Later die dag liet klachtbehandelaar H. de medewerkster weten dat hij van de teamchef van het betrokken AT, de heer G., had vernomen dat er niemand was geweest die zich specifiek had bemoeid met de betrokken zoon van verzoeker. De zoon was niet geboeid, noch geduwd, zo had de heer G. de klachtbehandelaar te kennen gegeven. Er konden dan ook geen namen (dan wel nummers) worden verstrekt.
I. nadere stukken korpsbeheerder
Op 21 mei 2004 ontving de Nationale ombudsman naar aanleiding van zijn verzoek om nadere informatie onder meer de volgende stukken van de korpschef van het regionale politiekorps Brabant Zuid-Oost.
1. Een proces-verbaal op 8 oktober 2002 opgemaakt door de betrokken ambtenaar C. van het regionale politiekorps Limburg-Noord, betreffende de invallen in het pand op de R.laan en op de M.straat te Weert. In dit proces-verbaal staat onder meer het volgende vermeld.
"Hedenochtend werd te 06.00 uur door het AT binnengetreden in twee woningen te Weert. Eea ivm aanhouding en doorzoeking verband houdende met een ontvoeringszaak. Zaak wordt gedraaid vanuit regio Brabant-Noord. RC en OvJ vanuit arr. Den Bosch aanwezig. In beide percelen werden geen personen aangehouden en werd niets ibn. VE (verdachte; N.o.), Y werd op andere locatie aangehouden. V.w.b. de schade n.a.v. binnentreden is dit gemeld aan woningstichting. Pv-binnentreden wordt verzorgd vanuit onderzoeksteam te Den Bosch. Bureau Slachtofferhulp in kennis gesteld gezien situatie bij bewoners R.laan. Hoofdbewoner had licht letsel bij linkeroog; volgens hem was er onnodig ruw opgetreden door AT. Hem is de procedure precies uitgelegd en de reden van deze wijze van optreden. Hij overweegt klacht te doen. Overigens staat VE X ingeschreven op genoemd adres R.laan. Hoofdbewoner wist niet waar deze persoon, zijn broer, zich bevond. Had hem al een tijd niet meer gezien. Zou zorgen dat hij in ieder geval wordt uitgeschreven op zijn adres. Voor ons af."
2. De beslissing van de rechter-commissaris te 's-Hertogenbosch tot doorzoeking van het pand aan de R.laan te Weert. In deze beslissing, opgemaakt op 7 oktober 2002, staat onder meer het volgende vermeld.
"In de zaak van Y (...)
woonplaats: Roermond
adres: P. straat
heeft de officier van justitie op 4 oktober 2002 schriftelijk gemotiveerd gevorderd dat de rechter-commissaris een doorzoeking zal verrichten in de woning op het adres:
R. laan (...) te Weert, (...)
Beslissing
De rechter-commissaris bepaalt doorzoeking te doen op vorenstaande adres.
Aldus gedaan te 's-Hertogenbosch op 7 oktober 2002.
Rechter-commissaris V."
3. De vordering doorzoeking ter inbeslagneming van de officier van justitie te 'sHertogenbosch, opgemaakt op 4 oktober 2002. Hierin staat onder meer het volgende vermeld.
"De officier van justitie (te 's-Hertogenbosch; N.o.) (...)
Gezien het proces-verbaal van regiopolitie Brabant-Noord, district 's-Hertogenbosch, RBT Lo. d.d. 3 oktober 2002
Overwegende, dat
naam: Y
(...)
ervan verdacht wordt het/de feit(en), vermeld in de vordering gerechtelijk vooronderzoek onder (...), gepleegd te hebben
Overwegende, dat uit voormeld proces-verbaal blijkt dat het in het belang van het onderzoek is dat door de rechter-commissaris ter inbeslagneming de navolgende plaatsen worden doorzocht:
de S.straat (...) (GBA-adres Y)
de M.-straat (...) (verblijfplaats Y)
de R. laan (...) (GBA-adres X)
Gelet op artikel 110 van het Wetboek van Strafvordering
Vordert, dat de rechter-commissaris ter inbeslagneming voornoemde plaats(en) zal doorzoeken (...)"
4. Een proces-verbaal van het recherchebijstandsteam Lo. van het regionale politiekorps Brabant-Noord, opgemaakt door betrokken ambtenaren G. en Ki., beiden werkzaam bij het regionale politiekorps Brabant-Noord. In dit proces-verbaal van 4 oktober 2002 staat onder meer het volgende vermeld.
"Op 3 oktober 2002 is onder nummer Lo. 22-030984 proces-verbaal opgemaakt ten behoeve van de aanvraag voor de doorzoekingen op de adressen van de hierna genoemde verdachten:
X (...) te Weert (...)
Y (...) te Roermond (...)
U (...) te Venlo (...)
De verdachten worden verdacht van door geweld, het slaan of bedreiging met geweld, het dreigen met messen en dreigen met de dood, benadeelde Q, dwingen tot afgifte van goederen alsmede benadeelde wederrechtelijk van zijn vrijheid te beroven. Tevens diefstal in vereniging van een Mercedes personenauto, geld uit de Mercedes, een horloge alsmede diefstal van goederen in vereniging uit de verblijfplaats van benadeelde Q. Gepleegd tussen maandag 23 september 2002 en woensdag 25 september 2002 in 'sHertogenbosch, Venlo, Weert, Schijndel of een andere plaats in Nederland.
Strafbaar gesteld in de artikelen 317 cq 282 cq 312 cq 311 cq 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Al deze verdachten hebben geweldsantecedenten. Tevens is bekend dat in een rechtshulpverzoek gesproken werd over automatische vuurwapens. Dit rechtshulpverzoek is retour naar de aanvrager (Duitsland).
Van de verdachte X kan gesteld worden dat deze op 24 september 2002 het ontvreemde voertuig van het slachtoffer op naam stelde en op 25 september 2002 het slachtoffer nog steeds vervoerd werd in dat voertuig.
Gelet op het vorenstaande is het redelijk gerechtvaardigd om deze drie genoemde verdachten te doen aanhouden middels een arrestatie-eenheid.
Hiertoe wordt de officier (mist een werkwoord; N.o.) om het hierboven staande te bewerkstelligen.
Waarvan door ons op ambtseed is opgemaakt dit proces-verbaal te 's-Hertogenbosch op 4 oktober 2002."
5. Een registratieformulier toestemming inzet aanhoudings- en ondersteuningseenheid, op 17 oktober 2002 ingevuld door officier van justitie A. Hierin staat onder meer het volgende vermeld.
"Arrondissementsparket te Den Bosch
1.
Aanvragende politiekorps
Brabant-Noord
2.
Betreft aanhoudings- en ondersteuningseenheid
3.
Naam verdachte
X (...)
R.laan Weert
4.
Omschrijving strafzaak
Wederrechtelijke vrijheidsberoving
5.
Naam te transporteren getuige, verdachte of gedetineerde
X
6.
Motivering verzoek om inzet (basis dreiging vuurwapengeweld)
Zie pv.
7.
Omschrijving gebeurtenis (aankruisen wat van toepassing is)
X
Verrichten planmatige aanhouding van vuurwapengevaarlijke verdachte(n)
Bewaken en beveiligen van politie-infiltrant(en)
Assisteren bij bewaken en beveiligen van transport van getuige(n)/verdachte(n)/gedetineerde(n)
Assisteren bij bewaken en beveiligen van objecten
8.
Naam politiefunctionaris die om inzet verzoekt
Le., G., Wa.
9.
Toestemming voor inzet verleend door hoofdofficier van justitie/plv. hoofdofficier van justitie
……………………………../officier van justitie eerste klasse mr. Ni. op
7-10-2002 (datum en jaar), om …………………...…..(uur).
Indien van toepassing na overleg met ambtgenoot ………………………………(naam)
te ………………………………………………..
10.
Behandelend officier van justitie
(...)
Mr. A.
(...)
14.
Afloop inzet aanhoudings- en ondersteuningseenheid ingezet op 8-10-2002 (datum/jaar), om
06.00 (tijd).
a.
Resultaat
Niet aangetroffen
b.
Gebruik (automatische) vuurwapens
c.
Veroorzaakte schade
Deur
Dit formulier is ingevuld door A. (naam) op 17-10-2002 (datum/jaar)
Een kopie van dit formulier is op 31-10-02 (datum) verzonden aan de procureur-generaal te Den Haag (plaats)"
6. Een proces-verbaal van het recherchebijstandsteam Lo. van het regionale politiekorps Brabant-Noord, op 3 oktober 2002 opgemaakt door betrokken ambtenaren Ki. en Wd. van het regionale politiekorps Brabant-Noord. In dit proces-verbaal staat onder meer het volgende vermeld.
"Dit proces-verbaal is opgemaakt in het kader van het onderzoek door het recherchebijstandsteam "Lo." om te komen tot doorzoekingen van de plaatsen:
R.laan te Weert, zijnde het woonadres van verdachte X.
S.straat te Roermond, zijnde het woonadres van verdachte Y.
J.straat te Venlo, zijnde het woonadres van verdachte U.
M.straat te Weert, zijnde een verblijfadres van verdachte Y.
(…)
Aanleiding onderzoek:
Door benadeelde Q werd op woensdag, 25 september 2002 aangifte gedaan van opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving c.q. gijzeling bij de politie te Weert. Tijdens deze aangifte bleek dat het strafbare feit was aangevangen te 's-Hertogenbosch en werd de behandeling overgenomen door de regiopolitie Brabant-Noord. De benadeelde werd nader gehoord.
(...)
Strafbaarstelling:
Gezien het vorenstaande worden de verdachten verdacht van:
Door geweld, het slaan of bedreiging met geweld, het dreigen met messen en dreigen met de dood, benadeelde Q, dwingen tot afgifte van goederen alsmede benadeelde wederrechtelijk van zijn vrijheid te beroven. Tevens diefstal in vereniging van een Mercedes personenauto, geld uit de Mercedes, een horloge alsmede diefstal van goederen in vereniging uit de verblijfplaats van benadeelde Q. Gepleegd tussen maandag, 23 september 2002 en woensdag, 25 september 2002 in 's-Hertogenbosch, Venlo, Weert, Schijndel of een andere plaats in Nederland.
(….)
Tijdens het vervolgonderzoek bleek het navolgende:
Betrokkenheid verdachte X:
Overschrijven personenauto Mercedes xx-xx-xx:
Blijkens de gegevens van de Rijksdienst voor het wegverkeer, werd op dinsdag, 24 september 2002, de personenauto merk Mercedes, type C 200 CDI, kleur groen, voorzien van het kenteken xx-xx-xx overgeschreven op naam van X (...) R.laan te Weert.
Navraag bij de politie te Weert leverde op dat men daar X kende en dat deze een broer heeft, zijnde Y.
Tevens bleek dat bij de overschrijving als legitimatiebewijs een rijbewijs was getoond met het nummer (...) op naam van X (...).
(…)
Volgens de gemeentelijke Basis Administratie is de voornaam van X (...).
Van loketmedewerker (…) van een postkantoor te 'Weert werd een verklaring opgenomen. In deze verklaring geeft de getuige aan dat bij de Mercedes over had geschreven op naam van X.
X legitimeerde zich met zijn rijbewijs.
(…)
Betrokkenheid verdachte Y:
Navraag bij de politie te Weert leverde op dat men daar X kende en dat deze een broer heeft, zijnde Y. X zou in het verleden al meerdere malen auto's op zijn naam hebben gezet voor andere familieleden. Niet uit te sluiten is dat hij dit ook voor zijn broer Y heeft gedaan.
Naar aanleiding van de verklaring van de benadeelde Q werd een onderzoek te Weert verricht bij het aldaar gelegen bungalowpark: (...).
Verklaringen personeel (...) (bungalowpark N.o.):
Door een personeelslid van bungalowpark (...) werd gezien dat op woensdag, 25 september 2002, omstreeks 09:00 uur een man de receptie binnenkwam rennen en riep dat men de politie moest bellen. Dat achter hem nog twee personen binnen kwamen die kort daarop weer hard naar buiten liepen. Dat die mannen in een groene Mercedes stapten waarvan zij het kenteken noteerde en dit gelijk doorbelde naar de politie. Dat ene Y, S.straat te Roermond, telefoonnummer: (...) een bungalow telefonisch had gehuurd van 23 september 2002 tot 30 september 2002. Dat de sleutel van de bungalow niet was opgehaald. Dat Y op 25 september 2002 te 10:00 uur, belde en de boeking af wilde zeggen.
(…)
Navraag bij de politie te Weert leverde een binnenkomende melding op, waarin staat vermeld dat een persoon bij de receptie binnenkomt en zegt dat zijn auto gestolen werd. Men zag twee mensen naar buiten lopen die vertrokken in een groene Mercedes met het kenteken xx-xx-xx.
Navraag bij de politie te Weert leverde op dat bij hun bekend was:
Y. (...) verblijfadres S.straat te Roermond. Y blijkt van Turkse afkomst te zijn.
(…)
Bewijs fotoconfrontatie met Y:
Op dinsdag, 1 oktober 2002, werd een bewijs fotoconfrontatie gehouden met het slachtoffer waarbij tussen de overige foto's de foto van Y (...) was gevoegd.
Het slachtoffer Q, herkende Y en spreekt over Y als degene die de Mercedes bestuurde tijdens de gijzeling en die hij de kleine Turk noemde in zijn verklaringen.
(...)
Observatie:
Op maandag, 30 september 2002, werd door het observatieteam Limburg-Noord observaties verricht ten behoeve van bet onderzoeksteam "Lo.".
Op maandag 30 september 2002 werd gezien dat verdachte Y. reed in een personenauto, Merk Honda, type Civic, voorzien van het kenteken yy-yy-yy en aankwam bij zijn woning S.straat te Roermond.
Op woensdag, 2 oktober 2002, omstreeks 08:58 uur werd geconstateerd dat bovengenoemde personenauto stond geparkeerd bij het adres M.straat te Weert. Later werd geconstateerd dat verdachte Y. uit genoemde woning komt en in de Honda Civic wegrijdt.
(...)
Opmerking verbalisanten:
Uit de BPS registratie van de regiopolitie Limburg-Noord bleek dat op het adres M.straat te Weert de ex-vrouw/vriendin van Y. zou wonen en dat hij daar regelmatig komt.
(...)
Verzoek:
Gezien het vorenstaande wordt de officier van justitie in het arrondissementsparket 'sHertogenbosch dringend verzocht om te bewerkstelligen dat de navolgende plaatsen ter inbeslagneming worden doorzocht:
1. R.laan te Weert:
Dit is de woon- en verblijfplaats van X en waar ook volgens de Gemeentelijke Basis Administratie X staat ingeschreven.
2. S.straat te Roermond:
Dit is de woon- en verblijfplaats van Y en waar ook volgens de Gemeentelijke Basis Administratie Y staat ingeschreven.
3. M.straat te Weert:
Dit is het oude woonadres van verdachte Y. Zijnde een adres waar verdachte Y regelmatig verblijft.
4. J.-straat te Venlo:
Dit is de woon- en verblijfplaats van U. en waar ook volgens de Gemeentelijke Basis Administratie U. staat ingeschreven."
J. Nadere reactie verzoeker
"Mijn reactie op brief 17/5 met bijlagen is als volgt:
Ongetwijfeld doen de agenten van de verklaringen het hun opgedragen werk, doch wel op het verkeerde adres en gericht tegen de verkeerde persoon. Men zocht een broer van mij, de heer Y. Deze woont in Roermond en staat of stond nooit op mijn adres ingeschreven. In het proces-verbaal van de rechtbank te 's-Hertogenbosch staat zijn adres uitdrukkelijk genoemd. Onbegrijpelijk is ook dat als men weet dat de gezochte in Roermond woont men niet eerst in Roermond gaat zoeken maar in Weert.
Het fysieke geweld dat tegen mij is gebruikt wordt in de verklaringen gebagatelliseerd. Ik heb dit wel als ernstig en ook vernederend ervaren.
Vuurwapengevaarlijk zoals wordt verklaard ben ik zeker niet en nooit geweest. Bij de op de actie gevolgde huiszoeking is niets gevonden.
Betr: uw brief d.d. 1/6 jl.:
Er is nog steeds sprake van ernstige psychische schade bij mijn vrouw. Naast de reeds eerder gemelde 100% WAO-afkeuring/keuring is er nog weinig tot geen verbetering in het genezingsproces. Het liefst kruipt zij de hele dag in bed etc. Ik maak mij hierover grote zorgen. Ook mijn jongste zoon lijdt nog steeds onder de gebeurtenis. Het uit zich vooral in angst en concentratieverlies op school. Hij is in begeleiding geweest van maatschappelijk werk en nu in gesprek met een medewerkster van Bureau Jeugdzorg.
Voor wat mij betreft is nu ongeveer alles gezegd en verklaard en ik hoop dat U snel tot uw eindconclusie kunt komen."
K. NADERE reactie KORPSBEHEERDER
"Naar aanleiding van uw klachtonderzoek, met betrekking tot de klacht, die door de heer S. uit Weert bij u is ingediend over het optreden van Interregionaal Arrestatieteam bericht ik u het volgende.
Mededelingen:
• Onlangs is duidelijk geworden dat het onderzoek tegen leden van de familie S. in tegenstelling tot wat tot dat moment werd aangenomen, geïnitieerd is door een recherchebijstandsteam (RBT) in de politieregio Brabant-Noord en niet door de politieregio Limburg-Noord.
• Ondanks het feit dat in voorgaande correspondentie niet de juiste politieregio is genoemd als verantwoordelijke voor het onderzoek tegen leden van de familie S., heeft dit geen consequenties voor mijn oordeel over het optreden van leden van het Interregionaal Arrestatieteam (IAT) dat reeds in uw bezit is.
• Op verzoek van uw onderzoekster mevr. Ge. bent u uiteindelijk in het bezit gesteld van de documenten die betrekking hebben op de aanvraag en toestemming voor de inzet van het IAT, afkomstig uit de administratie van het RBT "Lo." van de politieregio Brabant-Noord. Ik betreur het dat dit, gegeven de omstandigheden zolang op zich heeft laten wachten.
• In deze zaak was dus sprake van een samenwerkingsverband tussen drie politieregio's. De politieregio Brabant-Noord was verantwoordelijk voor het feitelijke onderzoek en het juridisch voorbereiden van de politieactie. De actie vond plaats in de politieregio Limburg-Noord die daarbij voor ondersteuning zorgde. De aanhoudingsactie werd uitgevoerd door leden van het IAT. Het IAT valt beheersmatig onder de korpsbeheerder van de politieregio Brabant Zuid-Oost.
• Recent zijn tussen de regionale politiekorpsen in Zuid-Nederland nadere afspraken gemaakt over de afhandeling c.q. advisering in geval van klachten na het inzetten van het IAT."
l. NADERE VRAGEN Nationale ombudsman aan minister van Justitie
"(...) Om te beginnen verzoek ik u aan te geven of, naast het gegeven dat de verdachte stond ingeschreven op het adres van verzoeker, in deze zaak uit enig (opsporings)onderzoek is gebleken dat X daadwerkelijk verbleef op het adres R.laan te Weert.
Voorts verzoek ik u te reageren op hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht. Verzoeker heeft aangegeven dat het recherchebijstandsteam dat deze zaak onderzocht wist, dan wel kon weten, dat de verdachte/broer van verzoeker feitelijk verbleef op het adres van zijn ouders op de W.straat te Weert en derhalve niet op de R.laan. Ik wijs u er hierbij op dat uit de stukken naar voren is gekomen dat ook de politie Brabant Zuid-Oost op enig moment een kritische noot zet bij de beoordeling over de inzet van het arrestatieteam in deze zaak en dat zij aangeeft dat nagegaan mag worden of bij de (vreemdelingen)politie van de regio Limburg-Noord bekend was dat de verdachte verbleef op het adres van zijn ouders te Weert (zie bijlage)."
m. Nadere reactie minister van Justitie
"(...) Vragen
A. U vraagt mij aan te geven of in deze zaak uit enige (opsporings)onderzoek is gebleken dat X, de broer van verzoeker, daadwerkelijk verbleef op het adres R.laan te Weert.
B. Voorts verzoekt u mij te reageren op hetgeen verzoeker naar voren heeft gebracht. Verzoeker heeft aangegeven dat het recherchebijstandsteam dat deze zaak onderzocht wist, dan wel kon weten, dat de verdachte/broer van verzoeker feitelijk verbleef op het adres van zijn ouders op de W.straat te Weert en derhalve niet op de R.laan. Daarbij wijst u mij op hetgeen uit de stukken naar voren is gekomen, namelijk dat ook de politie Brabant Zuid-Oost op enige moment een kritische noot zet bij de beoordeling over de inzet van het arrestatieteam in deze zaak en dat zij aangeeft dat nagegaan mag worden of bij de (vreemdelingen)politie van de regio Limburg-Noord bekend was dat de verdachte verbleef op het adres van zijn ouders te Weert.
Antwoorden
Naar aanleiding van uw verzoek heb ik het College van procureurs-generaal om inlichtingen gevraagd. In reactie op uw brief bericht ik u thans het volgende. Uit een nader ambtsbericht van het arrondissementsparket te 's-Hertogenbosch blijkt het volgende. (...)
ad A. Behalve het feit dat verdachte stond ingeschreven bij de Gemeentelijke Basis Administratie op het adres van verzoeker
had verdachte twee auto's in gebruik die op zijn naam stonden met als adres het adres van verzoeker aan de R.laan. Eén van deze auto's betreft de auto die bij het delict werd ontvreemd en op zijn naam werd gezet;
uit het bedrijfsprocessensysteem van de politie Limburg-Noord bleek op R.laan een telefoonaansluiting te zijn op naam van verdachte;
uit een verhoor van een medewerker van KPN Post blijkt dat deze medewerker X van de W.straat wel kende, maar dat dit 'opa' S. betrof, terwijl hieruit niet kan worden afgeleid dat hij ook verdachte kende als bewoner van de W.straat.
ad B. De politie had geen informatie over de feitelijke verblijfplaats van verdachte, alleen een GBA-adres. Verzoeker heeft zelf aangegeven dat de (vreemdelingen)politie wist dat zijn broer op het adres W.straat verbleef. Aan de (vreemdelingen)politie is niet om informatie gevraagd. Zij beschikt over het algemeen niet over actuele informatie over strafbare feiten of iemands betrokkenheid daarbij.
Gelet op het voorgaande is het College met de Hoofdofficier te 's-Hertogenbosch van mening dat het Openbaar Ministerie niet verweten kan worden dat in het huis van verzoeker is binnengetreden, omdat instanties zoals het Openbaar Ministerie af mogen gaan op GBA-gegevens en ook overigens aanleiding bestond te veronderstellen dat verdachte in het huis van verzoeker verbleef.
Met betrekking tot de inzet van het arrestatieteam moet ten slotte worden opgemerkt dat, het gegeven dat verdachte mogelijk betrokken was bij wapentransporten en geweldsantecedenten had, op zich de inzet van een arrestatieteam rechtvaardigen.
Ik kan mij met dit standpunt verenigen."
Achtergrond
1. Besluit beheer regionale politiekorpsen
Artikel 8
"1. Het regionale politiekorps beschikt, zelfstandig of samen met een of meer andere regionale politiekorpsen, over een eenheid die uitsluitend tot taak heeft, indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat levensbedreigende omstandigheden tegen de politie of anderen dreigen, de volgende werkzaamheden uit te voeren:
a. het verrichten van planmatige aanhoudingen,
b. het bewaken en beveiligen van politie-infiltranten,
c. het assisteren bij het bewaken en beveiligen van het transport van getuigen, verdachten of gedetineerden,
d. het assisteren bij het bewaken en beveiligen van objecten en
e. andere werkzaamheden waarvoor toestemming is verkregen van Onze Ministers.
2. Onze Minister geeft regels over het beheer van de eenheid, bedoeld in het eerste lid. Indien deze regels voorschriften bevatten die aan de organisatie van de eenheid moeten worden gesteld, worden zij gegeven door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Justitie."
2. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar
Artikel 6, eerste lid
"De korpschef of de daartoe door hem aangewezen ambtenaar van politie zet de eenheid, bedoeld in artikel 6 of 8 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen, slechts in na toestemming van het bevoegd gezag."
Artikel 17
"1. De ambtenaar die geweld heeft aangewend, meldt dit aanwenden van geweld, de redenen die daartoe hebben geleid en de daaruit voortvloeiende gevolgen onverwijld schriftelijk aan zijn meerdere.
2. Indien de aanwending van het geweld lichamelijk letsel van meer dan geringe betekenis tot gevolg heeft gehad (...), dient deze melding tevens ter kennis te worden gebracht van de officier van justitie van het arrondissement waarbinnen het geweld is aangewend (...).
3. De melding, bedoeld in het eerste en tweede lid, geschiedt binnen 48 uur in de vorm van een rapport indien:
a. de gevolgen van het aangewende geweld daartoe, naar het oordeel van de meerdere, aanleiding geven, of
b. gebruik is gemaakt van enig geweldmiddel en lichamelijk letsel dan wel de dood veroorzaakt is."
Artikel 22
"1. De ambtenaar kan een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien aanleggen.
2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.
3. De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:
a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of
b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, één en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt."
Artikel 23
"De ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van handboeien als bedoeld in artikel 22, eerste lid, meldt dit onverwijld schriftelijk aan de meerdere, onder vermelding van de redenen die tot het gebruik van handboeien hebben geleid."
3. Circulaire aanhoudings- en ondersteuningseenheden van 21 juni 1999
(voor zover van toepassing)
"2. Juridisch kader
In artikel 8, eerste lid, van het Besluit beheer regionale politiekorpsen is aangegeven dat de aanhoudings- en ondersteuningseenheid uitsluitend tot taak heeft op te treden indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat vuurwapengeweld tegen de politie of anderen dreigt. Naast deze taak bepaalt hetzelfde artikel welke werkzaamheden de eenheid ter uitvoering van zijn taak mag verrichten, zoals het aanhouden van een vuurwapengevaarlijke verdachte en het assisteren bij het bewaken en beveiligen van het transport van getuigen, verdachten en gedetineerden. Voor de uitoefening van deze werkzaamheden is een aanhoudings- en ondersteuningseenheid geoefend in het gebruik van bijzondere technieken en tactiek en kan deze worden uitgerust met bijzondere bewapening.
Bij inzet van deze eenheid zal, gelet op de situaties waarin wordt opgetreden en de wijze waarop, veelal sprake zijn van een ernstige inbreuk op grondrechten. De inzet mag dan ook worden beschouwd als het toepassen van een zwaar geweldmiddel, waarvoor toestemming van het bevoegd gezag nodig is (artikel 6, eerste lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar). De officier van justitie zal toestemming moeten geven als het gaat om werkzaamheden die overwegend op het vlak van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde liggen. Hierbij kan worden gedacht aan de volgende in artikel 8, eerste lid, onder a, b en c, van het Besluit beheer regionale politiekorpsen genoemde werkzaamheden: het verrichten van planmatige aanhoudingen, (...).
3. Registratie toestemming inzet aanhoudings- en ondersteuningseenheid.
(...) De toestemming van de officier van justitie tot inzet van deze eenheid is derhalve een beslissing met een vergaand karakter. Teneinde controle op de correctheid van deze ambtshandeling te vergemakkelijken, is een adequate registratie noodzakelijk.
(...)
4. Verlenen van toestemming tot inzet van een aanhoudings- en ondersteuningseenheid.
Nu de toestemming tot inzet van een aanhoudings- en ondersteuningseenheid een zwaarwegende beslissing is, die verstrekkende gevolgen kan hebben, dient in beginsel de hoofdofficier van justitie, onder wiens gezag het opsporingsonderzoek plaatsvindt, en bij diens afwezigheid de plaatsvervangend hoofdofficier van justitie deze toestemming te verlenen.
Het kan uiteraard voorkomen dat zowel de hoofdofficier van justitie als diens vervanger niet aanwezig of beschikbaar zijn. Daarom zal iedere hoofdofficier van justitie op zijn parket maximaal twee officieren van justitie eerste klasse moeten aanwijzen, die eveneens toestemming kunnen verlenen. Maximaal twee, omdat de kring zo beperkt mogelijk dient te worden gehouden. Bij het aanwijzen van deze officieren van justitie zal rekening gehouden dienen te worden met hun taak en deskundigheid op het terrein waarop de aanhoudings- en ondersteuningseenheden opereren. Wie de toestemming heeft verleend, zal tot uitdrukking dienen te komen in de registratie die door het parket wordt gevoerd."
4. Grondwet
Artikel 11
"Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam."
Artikel 15, vierde lid
"Hij aan wie rechtmatig zijn vrijheid is ontnomen, kan worden beperkt in de uitoefening van grondrechten voor zover deze zich niet met de vrijheidsontneming verdraagt."
5. Europees verdrag voor de rechten van de mens
Artikel 8
"1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen."
6. Politiewet 1993
Artikel 8, eerste lid
"De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."
7. Wetboek van Strafvordering
Artikel 55
"1. In geval van ontdekking op heterdaad van een misdrijf kan ieder, ter aanhouding van den verdachte, elke plaats betreden, met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner en van de plaatsen, genoemd in artikel 12 van de Algemene wet op het binnentreden (Stb. 1994, 572).
2. Zowel in geval van ontdekking op heterdaad als buiten dat geval kan iedere opsporingsambtenaar, ter aanhouding van den verdachte, elke plaats betreden."