2004/482

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat een met naam genoemde ambtenaar van de Dienst Spoorwegpolitie van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) op 10 augustus 2001 bij de aanhouding van verzoeker zijn politiehond heeft ingezet, waardoor die hond verzoeker heeft gebeten.

Verzoeker klaagt voorts over de wijze waarop de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland zijn klacht over het politieoptreden jegens hem van 10 augustus 2001 heeft behandeld. Hij klaagt er met name over dat de Commissie:

- heeft nagelaten zijn klacht over de inzet van de politiehond ter behandeling door te zenden aan het KLPD;

- heeft nagelaten een verklaring van de diensthondgeleider te betrekken bij het formuleren van haar advies;

- meer waarde heeft toegekend aan de verklaringen van de betrokken politieambtenaren dan aan de verklaring van verzoeker, terwijl hun verklaringen onderling tegenstrijdig zijn.

Verder klaagt verzoeker erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland verzoekers klachten over het krachtig duwen met de knie in verzoekers rug en de onduidelijke informatieverstrekking door ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland ongegrond heeft verklaard, en zich heeft onthouden van een oordeel ten aanzien van de klacht dat een politieambtenaar van dat korps verzoeker zou hebben geslagen.

Tot slot klaagt verzoeker erover dat de korpsbeheerder hem niet heeft geïnformeerd over de maatregelen die zijn getroffen naar aanleiding van het gegrond verklaren van zijn klacht dat een politieambtenaar van dat korps hem hardhandig had vastgepakt bij zijn keel.

Beoordeling

a. ALGEMEEN

1. Een politieambtenaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, O., voerde op vrijdagavond 10 augustus 2001 op de motorfiets een surveillance uit op de openbare weg te Amsterdam. Hij zag op enig moment nabij het NS-station Duivendrecht een auto rijden, met daarachter een aanhanger waarop twee motorvoertuigen waren geplaatst. In de auto zaten twee mannen; verzoeker zat in de passagiersstoel naast de bestuurder, een kennis van hem. Politieambtenaar O. nam zich voor een controle uit te voeren op de juiste naleving van de verkeersvoorschriften, en gebaarde daartoe naar de bestuurder. Volgens hem waren de bewuste motorvoertuigen niet naar behoren aan de aanhanger gezekerd.

De bestuurder bracht de auto op enig moment tot stilstand. Verzoeker stapte uit en liep naar het station Duivendrecht, waarvandaan hij de trein nam naar station Amsterdam Amstel.

2. Intussen reed verzoekers kennis weer weg. Volgens de lezing van politieambtenaar O. reed hij hem hierbij bijna aan. O. kon naar zijn zeggen een ongeluk nog net vermijden door snel met zijn motorfiets opzij te gaan. O. zette de achtervolging in van de auto, en deed via de portofoon een oproep 'assistentie collega'. Hij meldde dat hij bijna was aangereden en dat hij in verband daarmee een verdachte achtervolgde. Hij gaf het signalement door van zowel de bestuurder als van verzoeker.

Via de portofoon werd op enig moment gemeld dat de aanhanger als gestolen stond geregistreerd, en dat de betreffende auto was voorzien van valselijk aangebrachte kentekenplaten. Aldus rees jegens verzoeker een verdenking dat hij betrokken was bij diefstal in vereniging en/of heling.

3. Verzoeker stapte inmiddels bij station Amsterdam Amstel in een gereedstaande taxi. Terwijl hij in die taxi zat werd hij aangesproken door een ambtenaar van de Dienst Spoorwegpolitie van het KLPD. Zij wilde verzoeker aanhouden, nu hij voldeed aan het opgegeven signalement. Zij trachtte daarom te voorkomen dat verzoeker uit de taxi zou stappen en zou proberen te ontkomen. Verzoeker wist echter desondanks uit te stappen en ontvluchtte te voet. Een aantal politieambtenaren van de Dienst Spoorwegpolitie van het KLPD en een aantal ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland zetten de achtervolging van verzoeker in, waaronder O., die inmiddels ook ter plaatse was gekomen.

4. Verzoeker vluchtte het talud op langs de spoorlijn. Via de portofoon werd doorgegeven dat hij zich op dat talud zou bevinden. Een diensthondgeleider van de Dienst Spoorwegpolitie van het KLPD, de heer V., zag vanuit zijn dienstvoertuig een man het talud oprennen, die aan het doorgegeven signalement voldeed. V. had via de portofoon de melding 'assistentie collega' gehoord, en had begrepen dat verzoeker diende te worden aangehouden ter zake een verdenking van het plegen van een aantal misdrijven. V. reed een klein stukje verder om zijn voertuig te parkeren, en hoorde daar van omstanders dat de man zich in het struikgewas op het talud had verscholen. V. gaf deze informatie door via de portofoon. Hij besloot zijn diensthond in te zetten. Voordat hij met zijn hond het talud opliep sommeerde hij verzoeker drie maal om tevoorschijn te komen, omdat anders de hond zou worden ingezet. Hierna liep V. het talud op met de hond aan de lange lijn, een lijn van 5 à 6 meter lang. Bovenaan op de spoordijk gaf hij de hond de opdracht om verzoeker te zoeken.

5. De hond vond verzoeker en blafte aan. Kort hierna kwam politieambtenaar O. ter plaatse om verzoeker aan te houden. V. hield O. tegen, opdat hij zich eerst met zijn hond zou kunnen verwijderen. Terwijl V. O. aansprak, zag O. verzoeker in het struikgewas liggen. Hij herkende hem als de passagier in de auto die hij eerder die avond gezien had. O. zag dat de hond verzoeker beet. V. liep naar zijn hond toe, hield de lijn kort en nam de hond mee terug naar zijn dienstauto.

Nadat V. met zijn hond was weggegaan, hield O. verzoeker aan. Verzoeker werd ter voorgeleiding voor een hulpofficier van justitie overgebracht naar het politiebureau te Diemen.

6. Op verzoek van een GG en GD-arts werd verzoeker vanuit het politiebureau naar het AMC gebracht voor een tetanusinjectie, in verband met de bijtwonden die hij had opgelopen. Verder was geen behandeling nodig, aldus blijkt uit het arrestantensysteem van de politie Amsterdam-Amstelland.

B. DE DIENST SPOORWEGPOLITIE VAN HET KORPS LANDELIJKE POLITIEDIENSTEN

1. Verzoeker klaagt erover dat de diensthondgeleider V. van de Dienst Spoorwegpolitie van het KLPD bij de aanhouding zijn diensthond heeft ingezet, waardoor die hond hem heeft gebeten. Verzoeker stelt tot bloedens toe te zijn gebeten in zijn schouder, rug en arm. Deze wonden waren niet oppervlakkig van aard, aldus verzoeker. Verzoeker kon tijdens het onderzoek geen verklaring van een arts overleggen om zijn stelling te onderbouwen.

2. Over de toedracht van het incident is namens verzoeker het volgende naar voren gebracht. Verzoeker gleed uit, terwijl hij over de spoordijk trachtte te ontvluchten, en kwam liggend op het talud terecht. Hij bleef daar liggen, en gaf zich over. De politiehond kwam op hem af. Nadat de diensthondgeleider de hond had geslagen, nam deze verzoekers rechterarm stevig in zijn bek vast. De hond beet op dat moment nog niet door. Volgens verzoeker sloeg de diensthondgeleider de hond hierna opnieuw, waarna deze doorbeet. Volgens verzoeker was hiertoe geen reden. Verzoeker pakte de hond naar zijn zeggen vast bij zijn riem en hals, en tilde hem met zijn voorpoten van de grond. Hierop trok de diensthondgeleider de hond terug. Verzoeker heeft gesteld dat hij tijdens dit incident herhaaldelijk in het Engels en in het Nederlands heeft geroepen de aanval met de hond te stoppen.

3.1. Politieambtenaar V. heeft verklaard dat hij via de portofoon had vernomen dat de verdachte een man betrof van mogelijk Joegoslavische afkomst, die vuurwapengevaarlijk kon zijn. V. achtte de melding dat de verdachte mogelijk gevaarlijk was geloofwaardig, nu hij blijkens de informatie mogelijk betrokken was bij een poging een politieambtenaar aan te rijden. Verder is het voor politieambtenaren een feit van algemene bekendheid dat Joegoslavische criminelen gevaarlijk zijn en mogelijk wapens bij zich dragen, aldus V. Politieambtenaren werden ten tijde van het onderhavige incident hiervoor in het algemeen gewaarschuwd, aldus V.

V. besloot vanwege de dreiging voor gevaar om meteen zijn hond in te zetten. Volgens V. is het gebruikelijk om in een dergelijke situatie de hond in te zetten. Hoewel naar verwachting versterking inmiddels onderweg was, besloot V. om niet te wachten tot de collega-politieambtenaren ter plaatse zouden komen, omdat er naar zijn oordeel sprake was van gevaar voor een ieder, en dus ook voor hen. Naar het oordeel van V. kon hij de risico's voor alle betrokkenen beperken door zelf meteen met de hond te gaan zoeken. V. wilde verder het zoekgebied zo klein mogelijk houden, dus snel handelen was geboden, aldus zijn verklaring.

3.2. V. heeft verklaard dat hij verzoeker vanaf de onderkant van het talud drie maal luid en duidelijk sommeerde tevoorschijn te komen, omdat anders de hond zou worden ingezet. Naar zijn zeggen bemerkte V. hierop geen enkele reactie. Hij liep vervolgens het talud op, dat ter plaatse dicht begroeid was met struikgewas, waardoor een duidelijk overzicht van de omgeving ontbrak. V. gaf zijn hond een zoekopdracht, en hield continu spanning op de lijn. Zelf kon V. door de bosjes verzoeker aanvankelijk niet zien. V. heeft verklaard dat hij in een dergelijke onoverzichtelijke situatie ervan uit moet gaan dat een verdachte mogelijk bewapend kan zijn. Uiterste voorzichtigheid was geboden, aldus V.

Toen de hond verzoeker eenmaal had gevonden, sommeerde V. hem om zijn handen te laten zien en om stil te blijven liggen. V. kon vanwaar hij stond verzoekers gezicht en handen zien; verzoeker lag op zijn buik op het talud, met zijn hoofd naar V. toe en zijn armen boven zijn hoofd gestrekt. De hond stond op veilige afstand van verzoeker; hij kon niet bij hem komen, aldus V. V. hield spanning op de lijn, zodat de hond geen ruimte zou hebben naar verzoeker toe te komen. V. bevroor die situatie.

3.3. Politieambtenaar O. was inmiddels ter plaatse gekomen om verzoeker aan te houden. Blijkens de verklaring van V. hield hij politieambtenaar O. met zijn linkerarm tegen, en vertelde hem dat hij pas tot de aanhouding van verzoeker kon overgaan nadat V. met zijn hond die plaats zou hebben verlaten. Dit in verband met het gevaar dat O. en de eventuele andere toesnellende politieambtenaren door de hond zouden worden gebeten.

Terwijl V. politieambtenaar O. aansprak, was zijn aandacht blijkens zijn verklaring gedurende een periode van vijftien à twintig seconden niet op zijn hond gericht. Zijn volledige aandacht was gericht op het waarborgen van de veiligheid van zijn collega, aldus V.

V. verklaarde niet te hebben gezien of gemerkt dat zijn hond verzoeker op enig moment heeft gebeten. Hij vroeg zich dan ook af of verzoekers verwondingen niet konden zijn veroorzaakt door bijvoorbeeld het stekelige struikgewas. Verder gaf V. aan niet te hebben gezien of gemerkt dat verzoeker trachtte te ontvluchten, of had geprobeerd de hond te slaan, schoppen en/of op te tillen. Evenmin had V. gehoord dat verzoeker op enig moment zou hebben geroepen het bijten van de hond te staken.

V. voelde de gehele tijd dat hij daar zo stond, inclusief de periode waarin zijn aandacht op O. gericht was geweest, voortdurend een gelijkmatige spanning op de lijn, zo verklaarde hij. Als de hond al zou hebben geprobeerd om bij verzoeker te komen, zou hij zijn gecorrigeerd door een pijnprikkel van de speciaal daartoe ontworpen halsband, maar V. gaf aan ook hiervan niets te hebben gemerkt.

V. heeft verklaard zijn hond niet een commando te hebben gegeven om te bijten. V. ontkende voorts de hond te hebben geslagen om hem tot bijten te bewegen. Een dergelijke handelwijze zou schadelijk zijn voor de latere inzetbaarheid van de hond, aldus V.

3.4. Ten aanzien van de training van een politiehond heeft V. het volgende laten weten. Een politiehond wordt erop getraind personen te zoeken, zonder te bijten. De hond wordt aangeleerd om aan te blaffen wanneer hij een verdachte heeft gevonden. Slechts wanneer de verdachte probeert te ontvluchten, moet de hond volgens de training bijten. Dat wordt een hond tijdens de training aangeleerd. Iedere beweging van de verdachte, ook wanneer deze niet te maken heeft met een poging tot ontvluchting, is voor de hond een signaal dat hij moet bijten, zo verklaarde V. Om het risico dat de hond onnodig zal bijten te beperken, zal de hondengeleider zijn hond zo veel mogelijk aan de lijn houden. De hondengeleider zal tijdens het zoeken zorgen dat er voortdurend spanning blijft op de lijn. Ook aangelijnd kan echter nooit 100% worden gegarandeerd dat een hond niet ongeoorloofd zal bijten, aldus V.

4. De betrokken politieambtenaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, de heer O., heeft verklaard dat de diensthondgeleider de hond niet heeft geslagen.

O. zag blijkens zijn verklaring in de periode dat V. hem tegenhield, dat verzoeker trappende bewegingen maakte in de richting van de hond en dat hij probeerde te ontkomen. Hierop beet de hond verzoeker, aldus O. Vervolgens tilde verzoeker de hond op bij zijn riem en zijn nek, en sloeg hem op zijn kop. De hond bleef bijten, waarop verzoeker zijn verzet opgaf, aldus nog steeds O.

5.1. De beheerder van het KLPD heeft laten weten de klacht niet gegrond te achten, voor wat betreft het dreigen met de inzet van de hond en de daadwerkelijke inzet van de hond om verzoeker te zoeken. Volgens de korpsbeheerder was er in zoverre sprake van een bevoegde geweldsaanwending, en heeft de diensthondgeleider een juiste afweging gemaakt tussen het gekozen middel en de daaraan verbonden gevaren en risico's.

5.2. De korpsbeheerder nam aan dat de hond, toen deze verzoeker eenmaal had opgespoord, vervolgens heeft gebeten. Of de hond echter tot het bijten overging na een daartoe gegeven opdracht, dan wel vanwege een vluchtpoging of het agressieve gedrag van verzoeker, kon volgens de korpsbeheerder niet worden vastgesteld. Ten aanzien van de vraag of de politieambtenaar de hond verzoeker onnodig had laten bijten, onthield de korpsbeheerder zich dan ook van het geven van een oordeel.

De korpsbeheerder ging er in elk geval van uit dat de hondengeleider de hond niet had geslagen teneinde hem tot het bijten aan te zetten. Hij baseerde zijn standpunt op dit punt mede op een verklaring van een getuige-deskundige, de inspecteur van politie Kl., afgelegd in het kader van de interne klachtbehandeling bij het KLPD. Kl. was gedurende achttien jaren instructeur geweest van de politie surveillancehonden bij de Spoorwegpolitie, en vervolgens gedurende negen jaar hoofd van de Hondenbrigade. Daarnaast was hij rijksgecommitteerde voor surveillance- en speurhonden en was hij keurmeester bij de examens. Kl. had verklaard het zeer onwaarschijnlijk te achten dat een diensthondgeleider zijn hond zou slaan teneinde hem tot bijten aan te zetten, nu dat een risico met zich mee zou brengen dat de diensthondgeleider zelf zou worden gebeten, en nu de vertrouwensrelatie tussen de hond en zijn baas hierdoor kon worden geschaad.

5.3. Naar het oordeel van de korpsbeheerder wist de hondengeleider dat zijn hond had gebeten, dan wel had hij daar ernstig rekening mee dienen te houden. Hij had volgens de korpsbeheerder dan ook moeten nagaan of de hond gebeten had, en moeten informeren of er schade en/of letsel was ontstaan. Hij zou dan hebben kunnen vaststellen dat er sprake was van letsel, waarvan hij op grond van artikel 17, derde lid sub b van de Ambtsinstructie voor de politie (zie Achtergrond, onder 1.) melding had dienen te maken. Dat de diensthondgeleider heeft nagelaten na te gaan of er sprake was van letsel, acht de korpsbeheerder niet juist. In zoverre acht de korpsbeheerder de klacht gegrond.

6. Ingevolge artikel 8 van de Politiewet (zie Achtergrond, onder 2.) zijn politieambtenaren bevoegd in de rechtmatige uitoefening van hun bediening geweld te gebruiken indien het door hen beoogde doel alleen daardoor kan worden bereikt en indien het belang van het doel het gebruik van geweld rechtvaardigt.

Het inzetten van een diensthond valt onder het gebruik van geweld. De daadwerkelijke inzet van een diensthond moet, evenals iedere andere geweldstoepassing van de politie, in overeenstemming zijn met de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit. Van geval tot geval zal moeten worden beoordeeld of het beoogde doel het gebruik van geweld rechtvaardigt en of dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld moet bovendien zo mogelijk een waarschuwing vooraf gaan.

7. Diensthondgeleider V. heeft zijn hond ingezet met als doel om verzoeker te zoeken, teneinde hem te kunnen aanhouden. Uitgaande van de rechtmatigheid van die beoogde aanhouding, overweegt de Nationale ombudsman het volgende. De inzet van een politiehond is een zwaar geweldsmiddel, waarvan behoedzaam gebruik dient te worden gemaakt. Met de korpsbeheerder is de Nationale ombudsman van oordeel dat V. er in dit geval in redelijkheid toe kon besluiten voor dit doel de hond in te zetten. De volgende omstandigheden zijn in dit verband van belang. Nu niet door verzoeker weersproken staat voldoende vast dat V. eerst tot de daadwerkelijke inzet van de hond is overgegaan nadat hij verzoeker bij herhaling had gesommeerd tevoorschijn te komen, en verzoeker hieraan geen gehoor had gegeven. Er was via de portofoon om 'assistentie collega' gevraagd, een term die alleen wordt gebruikt wanneer er sprake is van een acute noodsituatie. V. kon in redelijkheid verwachten een gevaarlijke situatie aan te treffen, gelet op deze noodoproep en gelet op de verstrekte informatie dat het een mogelijk vuurwapengevaarlijke verdachte betrof. Hij zag zich voorts geconfronteerd met een onoverzichtelijk terrein, alwaar zich de nog immer voortvluchtige verdachte bevond. V. besloot zijn hond in te zetten omwille van zijn eigen veiligheid en die van zijn collega's, en vanwege de benodigde spoed ter veiligstelling van het opsporingsbelang. De inzet van de hond geeft onder de gegeven omstandigheden geen reden voor kritiek.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

8. Voldoende staat vast dat de hond verzoeker op enig moment heeft gebeten, waardoor hij letsel heeft opgelopen. In dit verband wordt het volgende opgemerkt. Indien een politiehond aangelijnd aan de lange lijn wordt ingezet met als doel een verdachte te zoeken, dan mag van de diensthondgeleider worden verwacht dat hij - met behoud van spanning op de lijn - zo spoedig mogelijk naar zijn hond toeloopt wanneer deze de verdachte heeft gevonden. Ook dient de diensthondgeleider zijn hond gedurende de gehele periode van de inzet zo veel mogelijk onder direct en voortdurend toezicht te houden (zie Achtergrond, onder 1.).

Voor de beoordeling van het bijtincident zijn de volgende omstandigheden van belang. V. heeft verklaard dat de hond op een veilige afstand van verzoeker stond, en dat hij met deze situatie als uitgangspunt de lijn voortdurend strak heeft gehouden. Politieambtenaar O. heeft verklaard te hebben gezien dat verzoeker probeerde te ontkomen, dat hij trappende bewegingen maakte in de richting van de hond en dat hij de hond sloeg. De hond was er op getraind een verdachte na het voltooien van een zoekopdracht niet te bijten. Pas bij een beweging van de verdachte zou de hond volgens hetgeen hem was aangeleerd tot bijten overgaan. Verder moet verzoekers lezing dat V. de hond bij herhaling heeft geslagen om hem tot bijten aan te zetten, als ongeloofwaardig worden aangemerkt. Het laat zich immers gemakkelijk denken dat een dergelijke handelwijze ertoe zal leiden dat de vertrouwensrelatie tussen de hond en zijn begeleider wordt geschaad. Alles overziend wordt aannemelijk geacht dat verzoeker - in weerwil van de waarschuwing van V. om stil te blijven liggen - zichzelf in de richting van de hond heeft bewogen, en dat de hond vervolgens heeft gebeten, zoals het hem tijdens de training was geleerd.

Diensthondgeleider V. kan in dit verband geen verwijt worden gemaakt. Hij heeft de hond onder de gegeven omstandigheden zo veel mogelijk onder direct en voortdurend toezicht gehouden en heeft getracht de veiligheid van een ieder die zich ter plaatse bevond zo veel mogelijk te waarborgen. V. heeft de periode dat hij zijn aandacht op zijn collega richtte tot het minimum beperkt, en is daarna meteen naar zijn hond toegelopen. Er is geen reden voor het vermoeden dat V. bewust of door onachtzaamheid zijn hond heeft laten inbijten op verzoeker. Hoewel het te betreuren is dat verzoeker letsel heeft opgelopen, moet dit worden aangemerkt als het gevolg van zijn eigen handelen.

De onderzochte gedraging is ook in zoverre behoorlijk.

C. DE COMMISSIE VOOR DE POLITIEKLACHTEN AMSTERDAM-AMSTELLAND

Verzoeker klaagt voorts over de wijze waarop de Commissie voor de Politieklachten van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland zijn klacht over het politieoptreden jegens hem van 10 augustus 2001 heeft behandeld. Met name maakt hij bezwaar tegen de in het hiernavolgende, onder I. tot en met III., genoemde gedragingen van de Commissie.

I. Ten aanzien van het nalaten zijn klacht door te zenden

1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de Commissie voor de Politieklachten van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland heeft nagelaten zijn klacht over de inzet van de politiehond ter behandeling door te zenden aan het KLPD.

2. Verzoekers toenmalige intermediair zond het KLPD op enig moment een klachtbrief naar aanleiding van het bewuste optreden van de diensthondgeleider V. Bij brief van 24 oktober 2001 zond de waarnemend teamchef Amsterdam van het KLPD verzoekers intermediair een reactie op de klacht. Hij ging hierbij onder meer in op het optreden van de betrokken politieambtenaar V.

Verzoekers huidige intermediair diende namens verzoeker bij brief van 7 december 2001 een klacht in bij de Commissie voor de Politieklachten van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Zij lichtte de klacht bij brief van 14 december 2001 nog toe. In deze laatste brief kwamen onder meer verzoekers bezwaren tegen het optreden van de diensthondgeleider van het KLPD nadrukkelijk aan de orde. Verzoekers intermediair liet de Commissie weten dat verzoeker hetgeen stond vermeld in de brief van het KLPD van 24 oktober 2001 betwistte. De Commissie ondernam geen actie met betrekking tot verzoekers klachten over het optreden van de betrokken ambtenaar van het KLPD.

3. De voorzitter van de Commissie voor de Politieklachten heeft laten weten de klacht ongegrond te achten. Zij liet weten dat de Commissie de klacht over de inzet van de hond niet aan het KLPD had doorgezonden, omdat verzoekers klacht al eerder bij het KLPD was ingediend en het KLPD hierop al had gereageerd. De voorzitter was van mening dat verzoeker zijn eventuele bezwaren tegen de reactie aan het KLPD kenbaar had moeten maken, of aan de Nationale ombudsman. De Commissie zag hierin voor zichzelf geen taak weggelegd.

4. De zorg voor de behandeling van klachten over het KLPD ligt bij de beheerder van dat korps. In artikel 2:3 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een bestuursorgaan, wanneer een ander bestuursorgaan bevoegd is om een ontvangen geschrift te behandelen, dat geschrift dient door te sturen aan het bevoegde bestuursorgaan, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de afzender (zie Achtergrond, onder 3.). Gelet op deze bepaling mocht van de Commissie worden verwacht dat zij een kopie van de brief aan de beheerder van het KLPD ter behandeling had doorgestuurd, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan verzoekers nieuwe intermediair Dat de voorganger van verzoekers intermediair al rechtstreeks met het KLPD over de klacht had gecorrespondeerd, doet hieraan niet af. In zoverre kan de Nationale ombudsman de voorzitter van de Commissie derhalve niet volgen.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

II. Ten aanzien van het meewegen van de verklaring van de diensthondgeleider

1. In de tweede plaats klaagt verzoeker erover dat de Commissie voor de Politieklachten heeft nagelaten een verklaring van de betrokken diensthondgeleider van de Dienst Spoorwegpolitie van het KLPD, de heer V., te betrekken bij het formuleren van haar advies.

2. De voorzitter van de Commissie heeft laten weten ook deze klacht ongegrond te achten. De voorzitter liet weten dat de Commissie de verklaring als getuigenverklaring had betrokken bij het formuleren van haar advies. De diensthondgeleider had echter verklaard niets te hebben gezien van het aan het oordeel van de Commissie onderworpen optreden van de betrokken ambtena(a)r(en) van het regionale politiekorps Amsterdam Amstelland. Bij het formuleren van haar advies had de Commissie derhalve weinig baat bij die verklaring, aldus de voorzitter.

3. De lezingen van verzoeker en de voorzitter van de Commissie staan op dit punt tegenover elkaar. De Nationale ombudsman ziet echter reden de lezing van de voorzitter van de Commissie meer aannemelijk te achten, gelet op de uitleg die zij heeft verschaft van wijze waarop de afweging van de Commissie heeft plaatsgevonden, en de waardering die daarbij is gegeven aan de verklaring van de diensthondgeleider. Als voldoende aannemelijk wordt dan ook aangenomen dat de Commissie de verklaring van de diensthondgeleider weliswaar heeft betrokken bij het formuleren van haar advies, maar dat deze

daarbij van weinig inhoudelijke betekenis is geweest. In zoverre mist de klacht feitelijke grondslag.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk

III. Ten aanzien van het onpartijdig behandelen

1. Verzoeker klaagt er in de derde plaats over dat de Commissie bij het opstellen van haar advies aan de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland meer waarde heeft toegekend aan de verklaringen van de betrokken politieambtenaren dan aan de verklaring van verzoeker, terwijl hun verklaringen onderling tegenstrijdig zijn.

2. Verzoekers intermediair heeft de Commissie tijdens de interne behandeling van de klacht gemotiveerd aangegeven op welke punten zij de verschillende verklaringen met elkaar in tegenspraak achtte (zie Bevindingen, onder B.4.). Zij wees de Commissie in dit verband met name de volgende punten:

- de begroeiing van het talud: volgens de verklaringen van de politieambtenaren was het talud ter plaatse begroeid met struikgewas, terwijl het talud volgens de verklaring van verzoeker voorzien was van gras;

- de precieze toedracht van het bijtincident: volgens politieambtenaar O. van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland probeerde verzoeker te ontvluchten en beet de hond daarom vast, terwijl het volgens verzoeker zo was dat de diensthondgeleider de hond aanspoorde om te bijten;

- het geweld bij het omdoen van de handboeien: volgens O. wilde verzoeker niet blijven liggen bij het omdoen van de handboeien, reden waarom O. een knie op verzoekers rug plaatste. Volgens O. is verzoeker niet geslagen. Verzoeker heeft verklaard dat de politieambtenaren onnodig geweld tegen hem hebben gebruikt bij het omdoen van de handboeien, door hem met de knie in zijn rug te duwen en door hem te slaan en te duwen.

3. De voorzitter van de Commissie acht ook deze klacht ongegrond. Zij verwees naar de overwegingen en de motivering van het advies van de Commissie.

4. Voor de beoordeling van de door de Commissie gemaakte afweging zal in het hiernavolgende ten aanzien van de drie door verzoekers intermediair aangedragen punten afzonderlijk worden overwogen of de Commissie in redelijkheid tot haar advies heeft kunnen komen.

Ten aanzien van de begroeiing

4.1. De Commissie constateerde in haar advies dat de lezing van verzoeker op dit punt tegenover de lezingen van diensthondgeleider V. en politieambtenaar O. stond.

Verzoeker had tijdens het onderzoek van de Commissie verklaard dat hij liggend in het gras op het talud belandde; de politieambtenaren verklaarden echter dat verzoeker zich op het talud in de bosjes respectievelijk struiken bevond. De Commissie ging in haar advies op dit punt uit van de juistheid van de lezingen van de politieambtenaren, en gaf aan dat verzoeker deze lezing niet of onvoldoende had weersproken.

Nu verzoekers verklaring op dit punt tegenover de twee aan elkaar gelijkluidende verklaringen van de betrokken politieambtenaren stond, en er ook overigens niet is gebleken van een reden waarom de Commissie meer gewicht had moeten toekennen aan de lezing van verzoeker, geeft de beslissing van de Commissie om uit te gaan van de lezingen van de politieambtenaren geen reden voor kritiek.

In zoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.

Ten aanzien van het bijtincident

4.2. De Commissie heeft zich bij het geven van haar advies uitsluitend uitgesproken over het optreden van de politieambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland; ten aanzien van de klacht over de betrokken politieambtenaar van het KLPD achtte zij zich niet bevoegd. In zoverre mist de klacht feitelijke grondslag.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Ten aanzien van het geweld bij het boeien

4.3. De Commissie achtte aannemelijk dat verzoeker zich bij zijn aanhouding en tijdens het boeien had verzet, nu hij al eerder voor de politieambtenaren had proberen te vluchten, en nu hij had geweigerd te voldoen aan een bevel van de politie om zich stil te houden. De Commissie achtte aannemelijk dat verzoeker met kracht met een knie in zijn rug was neergeduwd. De Commissie was van oordeel dat deze geweldstoepassing aan verzoeker zelf te wijten was, en dat niet was gebleken dat het toegepaste geweld disproportioneel was. De Commissie achtte het politieoptreden op dit punt niet onbehoorlijk, en zij adviseerde de korpsbeheerder de klacht ongegrond te verklaren.

De Nationale ombudsman ziet geen reden voor kritiek op de door de Commissie gemaakte afweging.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

4.4. Ten aanzien van de klacht dat de politieambtenaren verzoeker hadden geslagen onthield de Commissie zich van het geven van een oordeel, nu de lezingen op dit punt tegenover elkaar stonden en de Commissie geen reden zag de ene verklaring meer aannemelijk te achten dan de andere. In zoverre mist de klacht feitelijke grondslag.

De onderzochte gedraging is ook in zoverre behoorlijk.

D. DE BEHEERDER VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS AMSTERDAM-AMSTELLAND

I. Ten aanzien van zijn beslissing in de interne klachtprocedure

1. Verzoeker klaagt er verder over dat de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland zijn klachten over het krachtig duwen met de knie in verzoekers rug en de onduidelijke informatieverstrekking door ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland in de interne klachtenprocedure ongegrond heeft verklaard, en zich heeft onthouden van het geven van een oordeel ten aanzien van de klacht dat een politieambtenaar van dat korps verzoeker bij de aanhouding zou hebben geslagen.

2. Op grond van artikel 32 van de Klachtenregeling politiekorps Amsterdam-Amstelland (zie Achtergrond, onder 4.), vindt een formele afdoening van de klacht plaats door de korpsbeheerder, na de ontvangst van een advies van de onafhankelijke Commissie voor de Politieklachten.

3. De korpsbeheerder liet de Nationale ombudsman weten de klacht over zijn beslissing in de interne klachtprocedure ongegrond te achten. Hij bleef dan ook bij zijn eerdere beslissing, die luidde conform het advies van de Commissie voor de politieklachten.

Ten aanzien van de klacht over het duwen met de knie

4. Verzoeker heeft er bij de Commissie voor de Politieklachten over geklaagd dat de betrokken politieambtenaar O. bij zijn aanhouding onnodig vaak zijn knie hardhandig in zijn rug had geduwd.

5. Na de afronding van haar onderzoek, adviseerde de Commissie de korpsbeheerder om de klacht ongegrond te verklaren. De korpsbeheerder nam dit advies over. Voor een nadere toelichting op zijn oordeel verwees de korpsbeheerder naar de motivering van de Commissie.

6. De overwegingen van de Commissie, opgenomen in haar advies, luidden als volgt. De Commissie achtte voldoende aannemelijk dat verzoeker met kracht was neergeduwd, nu O. in zijn verklaring verzoekers lezing had bevestigd, in zoverre dat hij zijn knie in verzoekers rug had geduwd teneinde hem onder controle te brengen.

De Commissie achtte voorts aannemelijk dat, zoals O. voor de Commissie had verklaard, verzoeker zich bij zijn aanhouding en tijdens het boeien had verzet. Van belang in dit verband was volgens de Commissie dat verzoeker al eerder te voet voor de politie had proberen te vluchten en niet had voldaan aan een bevel om stil te blijven staan. Omtrent dit verzet had O. voor de Commissie verklaard dat verzoeker tegenwerkte tijdens het boeien door te proberen op zijn knieën te komen (hij lag op de spoordijk) en te proberen op te staan.

De Commissie oordeelde dat de fysieke dwang die de politie had gebruikt om verzoeker te boeien onvermijdelijk was, en aan verzoeker zelf te wijten. De Commissie overwoog dat niet was gebleken dat het door de politie toegepaste geweld disproportioneel was. De Commissie achtte het politieoptreden niet onbehoorlijk.

7. Een zorgvuldige klachtbehandeling brengt onder meer met zich mee dat de motivering van de beslissing op de klacht die beslissing moet kunnen dragen. Dat betekent dat alle relevante feiten, omstandigheden en argumenten in de overwegingen moeten worden betrokken, zodat recht wordt gedaan aan de visie van alle betrokkenen.

Wanneer een korpsbeheerder zich kan verenigen met een aan hem gericht advies van een klachtencommissie, alsook met de daaraan ten grondslag liggende motivering, behoeft hij zijn beslissing om dat advies te volgen in beginsel niet nader te motiveren. Van belang in dit verband is dat het onderzoek van die commissie volledig dient te zijn geweest en de aan het advies ten grondslag liggende motivering duidelijk en toereikend dient te zijn. Wanneer echter de korpsbeheerder een advies overneemt dat lijdt aan een onduidelijke, onvolledige of ondeugdelijke motivering, dient hij de gronden voor zijn beslissing te verduidelijken of aan te vullen.

8. Naar het oordeel van de Nationale ombudsman berust de conclusie van de Commissie op dit punt op een voldoende kenbare en draagkrachtige motivering. Daarnaast blijkt afdoende op welke wijze hetgeen de betrokkenen tijdens de klachtenprocedure naar voren hebben gebracht bij het oordeel heeft meegewogen.

Het voorgaande overziend, komt de Nationale ombudsman tot het oordeel dat de korpsbeheerder zonder een aanvullende toelichting of motivering het advies van de klachtencommissie kon overnemen. Dat hij de klacht ongegrond heeft verklaard, geeft dan ook geen reden voor kritiek.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

Ten aanzien van de klacht over de onduidelijke informatieverstrekking

9. Verzoeker heeft er in de interne klachtprocedure verder over geklaagd dat hij - na zijn insluiting in het politiebureau - telkens een ander antwoord kreeg te horen op zijn vraag om welke reden hij vast zat. Hem werd naar zijn zeggen onderscheidenlijk verteld dat hij een auto had gestolen, een overval had gepleegd en dat hij een motorfiets had gestolen. Verzoeker duidde niet nader aan welke politieambtenaren hem deze mededelingen hadden gedaan, of op welke momenten hij deze informatie kreeg.

Naar verzoekers zeggen werd hem op de laatste dag dat hij op het politiebureau verbleef uitleg geboden, met behulp van een tolk.

10. De Commissie voor de Politieklachten adviseerde de korpsbeheerder om deze klacht ongegrond te verklaren. Ook op dit punt besloot de korpsbeheerder om - onder verwijzing naar de motivering van de Commissie - conform het advies te oordelen.

11. De Commissie betrok bij het formuleren van haar advies verklaringen van de verschillende betrokken politieambtenaren van de politie Amsterdam-Amstelland: politieambtenaar O., die verzoeker had aangehouden, politieambtenaar A., die verzoeker in verzekering had gesteld, en politieambtenaar J., de dienstdoend hulpofficier van justitie, voor wie verzoeker was voorgeleid.

Politieambtenaar O. heeft verklaard verzoeker te hebben meegedeeld dat hij was aangehouden ter zake een verdenking van het plegen van diefstal. De politieambtenaren A. en J. verklaarden zich niet meer goed te kunnen herinneren wat zij precies tegen verzoeker hadden gezegd. A. verklaarde echter dat het zijn gangbare werkwijze is om een verdachte te vertellen voor welk feit hij in verzekering wordt gesteld. De Commissie merkte in dit verband nog op dat in het proces-verbaal van verhoor bij inverzekeringstelling stond vermeld dat politieambtenaar A. verzoeker had verteld dat hij werd verdacht van diefstal en/of heling (zie ook Bevindingen, onder H.2.4.).

Politieambtenaar J. verklaarde dat hij normaal gesproken bij iedere voorgeleiding controleert of de verdachte bekend is met de reden voor de aanhouding. Indien hem zou blijken dat daar onduidelijkheid over bestond, dan zou J. die reden alsnog op een duidelijke manier aan de verdachte kenbaar maken, aldus zijn verklaring.

12. De Commissie concludeerde dat een aantal politieambtenaren verzoeker de reden voor zijn aanhouding kenbaar hadden gemaakt. Uit de verkregen informatie was gebleken dat in elk geval de politieambtenaren O. en A. verzoeker juist hadden ingelicht, zo overwoog de Commissie. De Commissie kon niet vaststellen of verzoeker van één of meer andere politieambtenaren andere redenen had vernomen voor de aanhouding. Verzoeker had volgens de Commissie echter onvoldoende feiten of omstandigheden aangevoerd om op dit punt zijn standpunt te onderbouwen. Zij adviseerde de korpsbeheerder daarom om de klacht ongegrond te verklaren.

13. Naar het oordeel van de Nationale ombudsman berust ook deze conclusie van de Commissie op een voldoende kenbare, volledige en draagkrachtige motivering, en heeft de Commissie in voldoende mate ervan blijk gegeven hetgeen de betrokkenen tijdens de klachtenprocedure naar voren hebben gebracht bij haar oordeel te hebben meegewogen.

Ook op dit punt kon de korpsbeheerder het advies van de Commissie dan ook zonder meer volgen.

De onderzochte gedraging is ook in zoverre behoorlijk.

Ten aanzien van de klacht over het slaan van verzoeker

14. Verder heeft verzoeker er bij de Commissie voor de Politieklachten over geklaagd dat een betrokken politieambtenaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland hem bij zijn aanhouding had geslagen.

15. De korpsbeheerder, daartoe geadviseerd door de Commissie, onthield zich van het geven van een oordeel ten aanzien van deze klacht.

16. De betrokken politieambtenaar O. van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland heeft tijdens het onderzoek van de Commissie verklaard dat verzoeker noch door hem, noch door een andere aanwezige politieambtenaar was geslagen. Blijkens de verklaring van O. was er op de bewuste avond nog een politieambtenaar ter plaatse aanwezig op de spoordijk; een adspirant agent van politie. O. en de adspirant wachtten volgens O. samen en keken toe terwijl de diensthondgeleider V. naar zijn diensthond - die kort daarvoor verzoeker had gevonden - toeliep, en zich met zijn hond verwijderde. Samen met de adspirant pakte O. verzoeker vervolgens bij de polsen vast. Zij trokken hem omhoog, naar een hoger gelegen plek op het talud, teneinde hem veilig te kunnen boeien, aldus O. Zoals hiervóór, onder D.I.6. al staat vermeld, verklaarde politieambtenaar O. dat verzoeker zich tijdens de aanhouding en het omdoen van de handboeien verzette.

De Commissie overwoog in haar advies dat niet kon worden vastgesteld of verzoeker door de politieambtenaren was geslagen, nu de verklaringen elkaar op dit punt tegenspraken. De Commissie zag voorts geen aanleiding om aan één van de verklaringen meer gewicht toe te kennen dan aan de andere. De Commissie concludeerde dat op dit punt geen oordeel kon worden gegeven.

17. Zoals hiervóór, onder D.I.7. is overwogen, brengt een zorgvuldige klachtbehandeling met zich mee dat de motivering van de beslissing op een klacht die beslissing moet kunnen dragen. Dit betekent dat een bestuursorgaan zich zal moeten onthouden van het geven van een oordeel, in het geval de lezingen ten aanzien van de gedraging waartegen de klacht zich richt tegenover elkaar staan, terwijl er geen reden is één van de lezingen meer aannemelijk te achten dan de andere. Dit impliceert dat het onderzoek naar aanleiding van de klacht volledig moet zijn geweest, zodat alle relevante feiten, omstandigheden en argumenten bij de overwegingen kunnen worden betrokken.

18. Uit het advies van de Commissie blijkt niet dat zij de door politieambtenaar O. bedoelde adspirant agent van politie heeft gehoord. Evenmin blijkt dat de Commissie op andere wijze een verklaring van deze politieambtenaar bij het onderzoek heeft betrokken. De Nationale ombudsman is dan ook van oordeel dat het onderzoek van de Commissie ten aanzien van dit klachtonderdeel onvolledig is geweest. Dat de Commissie op basis van dit onvolledige onderzoek de korpsbeheerder heeft geadviseerd zich te onthouden van het geven van een oordeel is niet juist. De korpsbeheerder had zich ten aanzien van dit klachtonderdeel dan ook niet zonder meer kunnen conformeren aan het ter zake door de Commissie voor de politieklachten uitgebrachte advies.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

II. Ten aanzien van de informatieverstrekking

1. Tot slot klaagt verzoeker erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland hem niet heeft geïnformeerd over de maatregelen die zijn getroffen naar aanleiding van het gegrond verklaren van zijn klacht dat een politieambtenaar van dat korps hem hardhandig had vastgepakt bij zijn keel.

2. De korpsbeheerder heeft in reactie op de klacht aangegeven dat hij verzoeker heeft laten weten dat zijn oordeel aan de betrokken ambtenaar zou worden meegedeeld. Andere maatregelen zijn niet getroffen, aldus de korpsbeheerder.

3. Gebleken is dat de korpsbeheerder in zijn brief aan verzoekers intermediair van 29 oktober 2002, waarin zijn beslissing op de klacht staat vermeld, heeft aangegeven dat hij een afschrift van zijn beslissing op de klacht alsmede een afschrift van het advies van de Commissie voor de Politieklachten aan de korpschef had gestuurd, met het verzoek de betrokken ambtenaren van zijn oordeel op de hoogte te laten brengen. De klacht mist derhalve feitelijke grondslag.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Dienst Spoorwegpolitie van het Korps Landelijke Politiediensten, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het Korps Landelijke Politiediensten (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), is niet gegrond.

De klacht over de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland is niet gegrond, behalve wat betreft het nalaten verzoekers klacht ter behandeling door te zenden aan het Korps Landelijke Politiediensten; op dit punt is de klacht gegrond.

De klacht over de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam) is niet gegrond, behalve wat betreft zijn beslissing in de interne klachtprocedure ten aanzien van de klacht over het slaan van verzoeker door een ambtenaar van dat korps; op dit punt is de klacht gegrond.

Onderzoek

Op 13 mei 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B., ingediend door Rechtshulp Noord te Groningen, met een klacht over een gedraging van respectievelijk de Dienst Spoorwegpolitie van het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD), de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland en de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam).

De Nationale ombudsman beschikte na de ontvangst van het verzoekschrift over onvoldoende informatie om vast te kunnen stellen of alle klachtonderdelen voor onderzoek in aanmerking kwamen. Verder voldeed het verzoekschrift op dat moment nog niet volledig aan het kenbaarheidsvereiste, zoals neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman, voor wat betreft de klacht over de politieambtenaar van het KLPD. Teneinde ter voldoening aan dat vereiste het bestuursorgaan in de gelegenheid te stellen op verzoeksters klacht te reageren, stelde de Nationale ombudsman op dat moment nog geen onderzoek in naar het betreffende klachtonderdeel.

Bij brief van 7 juli 2003 wendde verzoekers intermediair zich opnieuw tot de Nationale ombudsman. Zij liet weten de klacht over het KLPD op die dag aan de korpschef van het KLPD te hebben voorgelegd. Voorts verschafte zij nadere informatie over de klacht, en verzocht de Nationale ombudsman om een onderzoek in te stellen.

Naar de gedragingen, die worden aangemerkt als respectievelijk een gedraging van de beheerder van het KLPD (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), een gedraging van de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland en een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), werd op 6 oktober 2003 een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het KLPD, de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland en de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. De betrokken politieambtenaar van het KLPD, de heer V., werd tijdens het onderzoek gehoord.

Daarnaast werd de betrokken politieambtenaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. De bedoelde ambtenaar maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

In verband met hun verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werden ook de Landelijk hoofdofficier van justitie en de hoofdofficier van justitie te Amsterdam over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld hun zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar hun oordeel reden was. De genoemde hoofdofficieren van justitie maakten van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen de beheerder van het KLPD, de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland, de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder KLPD berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. Noch verzoeker, de Commissie voor de Politieklachten noch de betrokken ambtenaar V. gaf binnen de gestelde termijn een reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker - een man van Servische afkomst - reed op vrijdagavond 10 augustus 2001 als passagier met een kennis mee in een auto op de openbare weg te Amsterdam. Achter de auto was een aanhanger bevestigd, waarop twee motorvoertuigen stonden.

Politieambtenaar O. van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland was op die avond bezig een surveillance uit te voeren op de motorfiets. Hij trof de auto met daarin verzoeker en zijn kennis rijdend aan nabij het NS-station Duivendrecht. O. nam zich voor een controle uit te voeren van de juiste naleving van de verkeersvoorschriften, en gebaarde daartoe naar de bestuurder van de auto.

De bestuurder bracht de auto op enig moment tot stilstand, waarna verzoeker uitstapte en naar het station Duivendrecht liep. Verzoeker nam vanaf dat station de trein naar het station Amsterdam Amstel.

2. Verzoekers kennis reed met de auto weer verder, nadat verzoeker was uitgestapt. Volgens de verklaring van O. reed hij hem op enig moment bijna aan. O. deed hierop via de portofoon een oproep 'assistentie collega', en gaf het signalement van de bestuurder van de auto en van verzoeker door. Hij meldde dat hij bijna was aangereden.

O. zette de achtervolging van de auto in. Hij vernam via de portofoon dat het kenteken van de betreffende aanhanger als gestolen stond geregistreerd, en dat de auto was voorzien van valselijk aangebrachte kentekenplaten.

Aldus rees jegens verzoeker de verdenking dat hij was betrokken bij diefstal in vereniging en/of heling.

De achtervolging van de auto kwam tot een einde, toen O. deze verlaten aantrof op een plein. O. vernam via de portofoon dat ambtenaren van de Dienst Spoorwegpolitie van het Korps Landelijke Politiediensten (verder: de Spoorwegpolitie) verzoeker het station Amsterdam Amstel hadden zien verlaten. O. begaf zich hierop naar dat station.

3. Verzoeker stapte in een taxi bij het station Amsterdam Amstel. Toen hij achter in die taxi zat, liep een ter plaatse aanwezige ambtenaar van de Spoorwegpolitie op de taxi toe, en sprak verzoeker aan. Zij wilde verzoeker aanhouden, nu hij voldeed aan het doorgegeven signalement. Zij trachtte daarom te voorkomen dat hij uit de taxi zou stappen. Verzoeker wist desondanks uit te stappen en vluchtte weg.

Politieambtenaar O. kwam op dat moment ter plaatse en zag nog juist dat verzoeker wegrende. O. zette de achtervolging in, evenals een aantal andere ter plaatse aanwezige politieambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, alsmede ambtenaren van de Spoorwegpolitie.

4. Via de portofoon werd op enig moment doorgegeven dat verzoeker zich zou bevinden op het talud van de spoordijk. Diensthondgeleider V. van de Spoorwegpolitie kwam als eerste ter plaatse, en zag een man rennen die aan het doorgegeven signalement voldeed. De man rende het talud op. V. reed een klein stukje verder om zijn auto te parkeren, en hoorde van omstanders dat de man zich had verscholen in het struikgewas op het talud. V. besloot zijn diensthond in te zetten, en liep - na verzoeker driemaal te hebben gesommeerd om tevoorschijn te komen - met de hond het talud op. Bovenaan op de spoordijk gaf hij zijn hond de opdracht de man tussen het struikgewas te zoeken. Verzoeker bevond zich op dat moment liggend tussen het struikgewas op het talud, onttrokken aan het gezichtsveld van V.

5. Nadat de hond verzoeker had gevonden, hield politieambtenaar O. hem aan wegens verdenking van (betrokkenheid bij) het plegen van diefstal en/of heling. De politieambtenaren brachten verzoeker over naar het politiebureau te Diemen. Hierna werd verzoeker naar het ziekenhuis gebracht, vanwaar hij later werd overgebracht naar het politiebureau Amstelveen-Noord. Verzoeker werd voorgeleid voor de hulpofficier van justitie, en werd in verzekering gesteld.

b. Interne klachtbehandeling door de commissie voor de politieklachten amsterdam-amstelland

1. Verzoekers intermediair diende bij brief van 7 december 2001 een klacht in bij de Commissie voor de Politieklachten van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Ter nadere toelichting op de klacht deelde zij de Commissie bij brief van 14 december 2001 onder meer het volgende mee:

"Op vrijdag 10 augustus 2001 is mijn cliënt, de heer B., door de politie nabij het Amstelstation opgepakt. Tijdens deze arrestatie is cliënt onnodig door een politiehond gebeten door toedoen van een agent. Cliënt vertelde mij het volgende:

Vrijdag 10 augustus 2001 reed cliënt mee met een kennis in de auto. Op ongeveer 200 meter van het station Duivendrecht is cliënt uitgestapt. Zijn kennis stopte de auto vlakbij een zebrapad en stapte ook uit om de achterklep te controleren. Een voorbijrijdende motoragent gebaarde naar de kennis van cliënt door te rijden omdat hij het verkeer ophield. Cliënt is naar het station gelopen en de kennis is verder gereden. Met de trein is cliënt naar het Amstelstation gereden. Bij het Amstelstation heeft hij een taxi genomen. Toen hij achterin de taxi zat kwam er een vrouw aangelopen. De taxichauffeur ging naar haar toe en sprak met haar. De vrouw komt vervolgens op cliënt af en begint te roepen en te schreeuwen. Ze probeert de achterdeur van de taxi dicht te houden en cliënt in de taxi te houden. Cliënt stapt toch uit en vraagt wat er aan de hand is. De vrouw identificeert zich vervolgens als politieagente. Cliënt, die zich realiseert dat hij illegaal in Nederland verblijft, neemt vervolgens snel de benen.

Ongeveer 10 agenten zetten de achtervolging in. Cliënt klimt over een hek, loopt over de spoorbrug en komt bij een gebouw. Het is dan ongeveer 20.00 uur 's avonds. Cliënt ziet van één kant een politieauto komen, van de andere kant een politiemotor en van weer een andere kant een agent met een hond. Ook rent er nog politie achter hem aan. Cliënt rent door lage struiken en vervolgens over het gras van de spoordijk richting het spoor. Hij glijdt uit en komt op de helling van de spoordijk in het gras op zijn rug terecht. Hij draait zich om en gaat met de armen gespreid op zijn buik liggen. Hij geeft het op.

De motoragent en een politieagent staan op 2 à 3 meter aan de, voor cliënt, rechterkant stil en spreken met elkaar. Van linksboven komt de agent met de hond. De agent geeft de hond een commando en cliënt voelt de neus van de hond. Vervolgens slaat de agent de hond en de hond pakt de rechterarm van cliënt in zijn bek en houdt deze stevig vast. De hond bijt niet door. De hond wordt weer geslagen door de agent en nu bijt de hond door. Cliënt wordt tot bloedens toe gebeten in zijn schouder rug arm etc.

Cliënt pakt de hond dan vast bij zijn riem en hals en tilt de hond met de voorpoten van de grond. De hond wordt dan teruggetrokken. Tijdens dit gebeuren heeft cliënt herhaaldelijk in het Engels en in het Nederlands geroepen te stoppen.

Nadat de hond is teruggetrokken komen de agenten in actie. De motoragent duwt onnodig vaak zijn knie hardhandig in de rug van cliënt. Ook wordt cliënt geslagen en geduwd. Met de handboeien op de rug wordt cliënt naar de politieauto gebracht. Hier staan inmiddels zo'n tien omstanders. De omstanders roepen en als cliënt wil reageren wordt zijn mond dichtgehouden door de motoragent. Cliënt draait zijn hoofd weg en de motoragent duwt zijn keel dicht.

Met de politieauto wordt cliënt naar een politiebureau gebracht en na ongeveer een halfuur wordt hij naar een groot ziekenhuis, waarschijnlijk het AMC, gebracht. Daarna wordt hij naar het politiebureau Amstelveen Noord gebracht.

Cliënt krijgt als hij vraagt waarom hij vast zit steeds een ander verhaal. 'Je hebt een auto gestolen'; 'je hebt een overval gepleegd'; 'je hebt een motor gestolen'.

De laatste dag op het politiebureau heeft cliënt uitleg gekregen met behulp van een tolk. Aan hem werd een foto getoond met de vraag of de persoon op de foto zijn kennis was die de auto had bestuurd. Dit was niet zo. Tegen cliënt is geen strafvervolging ingesteld.

Telefonisch heeft mr. W. (verzoekers toenmalige intermediair; N.o.) al een klacht ingediend. Hierop is door het Korps Landelijke Politiediensten schriftelijk gereageerd (zie hierna, onder D.2.; N.o.) (…). Cliënt betwist hetgeen in deze brief staat beschreven."

2. Politieambtenaar O. van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland verklaarde in het kader van de klachtbehandeling door de Commissie op 14 januari 2002 onder meer het volgende:

"Ik heb kennis genomen van de bijgevoegde stukken inzake de klacht van B. Ik kan daar nog het volgende over verklaren. Ik heb destijds een uitgebreid proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. Dit proces-verbaal is ook bij de stukken gevoegd. Die bevindingen zijn de exacte weergave van dit incident. Ik lees nu de brief van advocaat mr. Sw. (verzoekers intermediair; N.o.). Ik heb behoefte op een aantal zaken te reageren, die niet kloppen met de juiste gang van zaken.

1. Aanspreken verdachten bij station Duivendrecht. Ik heb reeds op de Spaklerweg een volgteken gegeven aan het rijdende voertuig van verdachten. Dit volgteken werd genegeerd en de verdachten sloegen af naar links in de richting van station Duivendrecht.

2. Cliënt is naar het station gelopen terwijl de kennis is verder gereden.

Verdachte B. heeft gezien wat er is voorgevallen bij station Duivendrecht. De bestuurder is in het voertuig gestapt en is met hoge snelheid weggereden. Daarna heb ik de achtervolging ingezet en ben ik verdachte B. uit het oog verloren.

3. Cliënt is met de trein naar het Amstelstation gereden.

Ik heb via portofonisch berichtenverkeer vernomen dat verdachte B. op het station Duivendrecht is waargenomen in het bijzijn van de kennis, die voldeed aan het signalement van de bestuurder van het vluchtende voertuig. Er is gezien dat ze beiden in de trein zijn gestapt. Op het Amstelstation zijn beide personen uitgestapt en uit elkaar gegaan.

4. Cliënt klimt over een hek en verdere vluchtroute.

Deze weergave klopt niet met de exacte vluchtroute. Details staan in mijn proces-verbaal van bevindingen.

5. De motoragent en een politieagent staan op 2 à 3 meter e.v.

Ik hoorde via de portofoon dat de verdachte ergens in de struiken lag van een talud. Ik ben daarheen gelopen en trof aldaar de hondengeleider van de Spoorwegpolitie, tezamen met een aspirant. Buurtbewoners riepen dat aldaar in de struiken een persoon lag en wezen naar boven in de struiken van het talud. Vervolgens heeft de hondengeleider zijn hond uit het dienstvoertuig gehaald en daarna een aantal malen geroepen dat de man uit de struiken moest komen, omdat anders de hond zou worden ingezet. Er volgde geen reactie. De hondengeleider is vervolgens met de aangelijnde hond het talud opgelopen. Ik bleef met de aspirant onder aan het talud wachten, in samenspraak met de hondengeleider. Ik hoorde korte tijd later de hond blaffen en de hondengeleider beloonde dit gedrag met 'braaf, braaf'. Ik ben daarna met de aspirant ook naar boven gelopen. Ik zag aldaar de verdachte in de struiken liggen en herkende hem als de passagier van de auto, de verdachte B.

6. Vervolgens slaat de agent de hond.

De diensthond werd door de hondengeleider niet geslagen. Voor alle duidelijkheid ook ik heb de diensthond niet aangeraakt. In de brief staat dat de hond nogmaals zou zijn geslagen. Dit is absoluut niet waar. De diensthond heeft de verdachte wel gebeten, nadat hij door de hondengeleider was gewaarschuwd dat hij moest blijven liggen, omdat de hond anders zou bijten. De verdachte wilde echter weg, waarna de hond heeft gebeten.

7. Cliënt pakt de hond dan vast bij zijn riem en hals en tilt deze op.

Verdachte B. heeft de hond inderdaad vastgepakt met zijn linkerhand en deze met zijn rechterhand geslagen. Hij raakte de diensthond op z'n kop. De hond bleef daarna bijten en de verdachte gaf zijn verzet toen op.

8. Nadat de hond is teruggetrokken en verder optreden verbalisant.

De diensthond werd door de hondengeleider teruggehaald, waarna ik verdachte heb benaderd, in gezelschap van de aspirant van de Spoorwegpolitie. Verdachte lag op dat moment nog op de grond. Wij hebben beiden een pols van hem vastgepakt. Wij hebben samen geprobeerd verdachte iets hoger op het talud te krijgen, aangezien aldaar een vlak stuk grond was om hem onder controle te krijgen en hem veilig te kunnen boeien. Hij is daarbij een aantal meters omhooggetrokken door het aldaar aanwezige gras. Ik had zijn linkerpols vast. Ik heb geprobeerd zijn arm op de rug te draaien en hem onder controle te krijgen, zodat ik de handboeien kon aanleggen. Verdachte werkte hierbij tegen en wilde zich gaan oprichten. Ik bemerkte dat hij op zijn knieën probeerde te komen. Ik riep de verdachte dat hij op de grond moest blijven liggen. Ik heb hem vervolgens onder dwang op de grond gehouden, waarbij ik inderdaad mijn knie op zijn rug heb geduwd om hem onder controle te houden. Dit was nodig om hem te kunnen boeien. De verdachte bleef zich immers verzetten. Ik heb de verdachte absoluut niet geslagen. Ook de aspirant heeft hem niet geslagen. De hondengeleider stond op enige afstand van dit optreden en heeft zich daarbij afzijdig gehouden.

9. Omstanders roepen en als cliënt wil reageren wordt zijn mond dichtgehouden.

Tijdens het overbrengen naar het dienstvoertuig liep de verdachte vanaf het talud te schreeuwen naar de omwonenden en de mensen die aldaar op straat stonden. Hij roept daarbij in gebrekkig Nederlands dat hij nog wel een keer terug zou komen. Ook hoorde ik een vreemde taal. Zijn roepen was in ieder geval bedreigend voor de omstanders en ik heb hem dat belet door mijn rechterhand op zijn mond te houden. Ik wilde hem zo snel mogelijk van die locatie hebben en afvoeren naar een politiebureau. Het initiatief van roepen lag duidelijk bij de verdachte. Ik heb enkele omstanders alleen horen bevestigen dat het de man was die in de struiken had gelegen.

10. Cliënt draait zijn hoofd weg en de motoragent duwt zijn keel dicht.

Vlakbij het dienstvoertuig kijkt de verdachte mij indringend aan. Ik had op dat moment zijn mond niet meer bedekt. Hij was inmiddels redelijk rustig geworden. De verdachte draaide zich plotseling om, kijkt mij aan en zei mij iets in een voor mij vreemde taal. Uit zijn manier van kijken en de wijze van spreken heb ik dat opgevat als een persoonlijke bedreiging, waarna ik hem met mijn rechterhand bij zijn keel heb vastgepakt. Ik heb toen nog iets geroepen of het hun bedoeling was geweest mij dood te rijden. Tegelijkertijd heeft een collega van bureau Ganzenhoef mij aangesproken en mij tot rust gebracht. Ik heb de verdachte direct losgelaten en hij werd overgenomen door de assisterende collega's. Ik heb de verdachte slechts stevig bij de keel vastgepakt. Ik heb zijn keel beslist niet dichtgeknepen. Het was volgens mij een reactie op de eerdere achtervolging en het feit dat verdachten op mij zijn ingereden. Ik heb die achtervolging ook uitvoerig beschreven in het proces-verbaal van bevindingen.

Ik heb kennis genomen van de brief van de teamchef van de Spoorwegpolitie. Ik kan daarover zeggen dat de dienstdoende hondengeleider alles moet hebben gezien. Afsluitend kan ik nog verklaren dat ik dit optreden later heb doorgesproken met de dienstdoende Chef van Dienst, de inspecteur van politie T., (…). Ik heb hem het hele verhaal verteld, ook dus het voorval tijdens het overbrengen van de verdachte. Het gebruik van de handboeien is vastgelegd in het arrestantensysteem. Verdachte heeft letsel opgelopen door de inzet van de diensthond. Het aanleggen van de handboeien en de volgende handelingen hebben volgens mij geen ander letsel veroorzaakt. De verdachte heeft in het bureau van politie Diemen bezoek gehad van een arts en is daarna behandeld in het AMC."

3. In het kader van de behandeling van de klacht legde de diensthondgeleider V. van het KLPD op 25 juni 2002 een verklaring af. In deze verklaring staat onder meer het volgende vermeld:

"De Commissie verzoekt van mij een verklaring omtrent het optreden van de motoragent. Hierover kan ik het volgende verklaren:

Nadat ik de verdachte met behulp van mijn diensthond in de bosjes had opgespoord, zag ik dat de motoragent en diverse andere geüniformeerde collegae naar mij en de verdachte toekomen. Omdat niemand anders dan ik de verdachte kan benaderen als mijn hond de verdachte bewaakt, heb ik de collegae op afstand gehouden. Ik heb hun medegedeeld dat zij pas de verdachte konden benaderen, als ik met mijn hond bij de verdachte weg zou zijn.

Hierop heb ik mijn hond kort aangelijnd, om op een veilige manier de collegae te passeren, waaronder de motoragent.

Wat hierna gebeurd is weet ik niet. Ik heb dat ook niet kunnen zien. Zoals klager zelf aangeeft in zijn verklaring, komen de agenten in actie nadat de hond is teruggetrokken.

Bij het terugtrekken van mij en mijn diensthond, was ik alleen geconcentreerd op mijn diensthond, en de weg die ik terug moest lopen. De verdachte lag namelijk in de bosjes boven aan een spoortalud.

Mijn zorg was dat andere collegae en diverse omstanders, niet door mijn diensthond gebeten zouden worden. Hierbij moest ik deels door bosjes, en deels een steil zanderig talud aflopen. Bij mijn dienstvoertuig aangekomen heb ik mij beziggehouden met de verzorging van mijn hond, zoals belonen, water laten drinken, aflijnen en in de kennel van het dienstvoertuig stoppen. Dit deed ik terwijl er veel omstanders waren, en mijn hond op die mensen gefixeerd bleef.

Ik heb dan ook niets gezien en/of kunnen zien van wat daar verder boven op het talud, en later bij de dienstvoertuigen volgens de klager gebeurd zou zijn."

4. De Commissie zond verzoekers intermediair bij brief van 2 juli 2002 afschriften van de verklaringen van de betrokken politieambtenaren, in het kader van wederhoor.

Verzoekers intermediair liet de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland bij brief van 30 juli 2002 onder meer het volgende weten, in reactie op de bovenvermelde verklaringen van de betrokken ambtenaren:

"Het inrekenen van de heer B.

De heer B. verklaart hierover het volgende:

A. Het was ongeveer 20.00 uur 's avonds;

B. Cliënt struikelt in het gras, gaat vervolgens in het gras op zijn buik liggen met zijn armen gespreid;

C. De motoragent en nog een politieagent zijn al bij hem op het moment dat de agent met de hond arriveert;

D. De agent heeft de hond aangespoord om cliënt te bijten zonder dat daar een reden voor was;

E. Cliënt pakt de hond vast bij zijn riem en hals en tilt de hond met de voorpoten van de grond;

F. De hond wordt teruggetrokken en de twee agenten (motoragent en derde) brengen handboeien aan en gebruiken hierbij teveel geweld;

G. Cliënt zijn mond wordt dichtgehouden door de motoragent;

H. De motoragent duwt de keel van cliënt dicht.

De heer O. geeft een andere versie:

A. De tijd is niet terug te vinden in het verslag;

B. Cliënt wordt in de struiken gevonden;

C. De motoragent en de adspirant staan niet als eerste bij cliënt. De hondengeleider is de eerste die cliënt vindt;

D. Cliënt probeerde weg te gaan en werd vervolgens door de hond gebeten;

E. Cliënt hield met zijn linkerhand de hond vast en heeft de hond geslagen, de hond bleef daarom bijten;

F. Omdat cliënt niet wilde blijven liggen bij het omdoen van de handboeien heeft de motoragent een knie op de rug geplaatst. Cliënt is niet geslagen;

G. De motoragent heeft de mond dichtgehouden van cliënt;

H. De motoragent heeft de keel gegrepen van cliënt, niet dichtgeduwd;

I. De hondengeleider stond op enige afstand;

J. De hondengeleider moet alles gezien hebben.

De hondengeleider verklaart:

B. Dat hij de verdachte heeft opgespoord in de bosjes;

C. Dat vervolgens een motoragent en diverse collegae zijn gekomen; dat hij deze collegae op afstand heeft gehouden;

D. Dat hij de hond vervolgens kort heeft aangelijnd en is weggegaan;

I. en J. Hij heeft verder niets gezien.

Bij het vergelijken van de versies van hetgeen is gebeurd komen nog de volgende vragen op:

1. Lag cliënt in de stuiken of in het gras?

Vreemd is hierbij dat de motoragent in eerste instantie verklaart dat cliënt in de struiken lag, maar vervolgens verklaart dat hij door het gras naar een hoger gelegen stuk is getrokken.

2. Heeft de hond gebeten omdat cliënt wilde vluchten of heeft de hond gebeten eventueel onder aansporing van de hondengeleider, zonder enige reden?

Bij het lezen van de verklaringen valt op dat de hondengeleider in het geheel niet heeft gezien dat de hond heeft gebeten. Als de motoragent gelijk heeft en de hond heeft gebeten omdat cliënt wilde vluchten, zou de hondengeleider zich dat zeker hebben herinnerd. Hij is immers degene die verantwoordelijk is voor het belonen c.q. in bedwang houden van de hond. Daarnaast is het erg opmerkelijk dat zowel cliënt als de motoragent verklaren dat cliënt de hond heeft vastgepakt aan zijn nek. Ook hiervan zou de hondengeleider niets hebben vernomen.

3. Is er bij het omdoen van de handboeien onnodig geweld gebruikt?

Cliënt heeft daarover verklaard dat de motoragent hem onnodig vanuit zijn knie hardhandig in de rug heeft geduwd en ook heeft geslagen en geduwd. De motoragent geeft aan dat hij en de aspirant cliënt terwijl hij op zijn buik lag aan zijn polsen enkele meters omhoog hebben getrokken en daarna hebben geboeid. Omdat cliënt niet wilde blijven liggen is er een knie op zijn rug geplaatst. Hij zou niet zijn geslagen. De motoragent verklaart verder dat de hondengeleider alles moet hebben gezien, omdat hij op enige afstand stond. De hondengeleider daarentegen verklaart dat hij niets heeft gezien en direct is weggegaan. Het is niet erg logisch dat cliënt niet zou willen meewerken aan het omdoen van de handboeien. Hij was inmiddels immers behoorlijk toegetakeld door de hond, er was een overmacht van politie aanwezig; hij had werkelijk geen enkele kans meer om een geslaagde vluchtpoging te doen."

5. De Commissie voor de Politieklachten bracht op 25 september 2002 haar rapportage uit, met advies aan de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. In deze rapportage staat onder meer het volgende vermeld:

"De klacht

Op vrijdag 10 augustus 2001 neemt klager bij het Amstelstation een taxi. Er komt een vrouw op klager afgerend die begint te schreeuwen en voor de achterdeur van de taxi gaat staan om op die manier klager in de taxi te houden. Klager weet toch uit de taxi te komen. De vrouw identificeert zich als politieagente. Klager die zich realiseert dat hij illegaal in Nederland verblijft, neemt op dat moment de benen. Ongeveer tien agenten zetten de achtervolging in. Klager rent richting spoor, hij glijdt uit en komt op de spoordijk op zijn rug terecht. Hij draait zich om en gaat met de armen gespreid op zijn buik liggen. Drie agenten naderen klager, van wie één met hond. Deze agent slaat de hond. De hond pakt de rechterarm van klager in zijn bek en houdt deze stevig vast. De hond wordt nogmaals door de agent geslagen en dit keer bijt de hond door. Klager wordt tot bloedens toe gebeten in zijn schouder, rug en arm, terwijl hij herhaaldelijk in het Engels en Nederlands roept de hond te doen stoppen. Nadat de hond is teruggetrokken komen de agenten in actie. De motoragent duwt onnodig vaak zijn knie hardhandig in klagers rug. Hierbij wordt klager geslagen en geduwd. Met de handboeien op de rug wordt klager naar de politieauto gebracht. Als klager wil reageren op omstanders die naar hem roepen, wordt zijn mond dichtgehouden door de motoragent. Klager draait vervolgens zijn hoofd, waarop de motoragent zijn keel dichtduwt. Als klager op het bureau komt en vraagt waarom hij wordt vastgehouden krijgt hij steeds een ander verhaal te horen: 'je hebt een auto gestolen' of 'je hebt een overval gepleegd' of 'je hebt een motor gestolen'.

Samengevat betreft dek lacht de volgende klachtonderdelen:

1. geweld door inzet diensthond

2. geweld door politieambtenaar

3. onvoldoende informatieverstrekking

De procedure

Op 7 december 2001 ontving de Commissie de klacht die namens klager was ingediend door zijn advocaat mevrouw mr. Sw. van het Buro voor Rechtshulp in Groningen. Op 17 december 2001 heeft de Commissie de politie verzocht de klacht te onderzoeken ten behoeve van een formele afhandeling van de klacht door de Commissie. De klachtbehandelaar inspecteur K. heeft op 14 januari 2002 agent O. gehoord. Ook heeft K. gesproken met inspecteur Tu., die op 10 augustus 2001 inspecteur van dienst was. Op 28 februari 2002 ontving de Commissie de rapportage van de politie. Aangezien de Commissie de rapportage op enkele punten onduidelijk vond, verzocht zij de politie bij brief van 23 april 2002 een aanvullende rapportage op te stellen. Tevens verzocht zij op 23 april 2002 het Korps landelijke politiediensten (KLPD) een verklaring van de hondenbegeleider V. te doen toekomen. De Commissie ontving op 14 mei 2002 de aanvulling van de politie. In deze reactie berichtte K. dat het beklaagde incident waaromtrent aanvullende informatie was verzocht vermoedelijk had plaatsgevonden aan het wijkteam Amstelveen-Noord. De Commissie verzocht de politie bij brief van 2 juli 2002 om het verzoek om aanvullende informatie te doen toekomen aan de wijkteamchef van Amstelveen-Noord. De Commissie ontving op 1 juli 2002 per fax de aanvulling van het Korps landelijke politiediensten. De Commissie stelde klager op 2 juli 2002 in de gelegenheid te reageren op de rapportages van de politie. Op 17 juli 2002 ontving de Commissie de rapportage van het wijkteam Amstelveen-Noord. Deze bevatte onder andere een rapport van hoofdinspecteur R. en een verklaring van inspecteur A. Deze aanvullende rapportage zond de Commissie op 17 juli 2002 naar klager in het kader van wederhoor. Op 31 juli 2002 ontving de Commissie de reactie van klager. Daarbij werd gemeld dat een complete reactie werd bemoeilijkt omdat in de verslagen van de politie werd verwezen naar processen-verbaal die niet in het bezit waren van klager. De Commissie heeft vervolgens op 22 augustus 2002 de verklaring van O. zoals gerelateerd in het proces-verbaal van aanhouding, aan klager toegezonden en hem in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Klagers reactie hierop ontving zij op 2 september 2002.

De bevoegdheid

De Commissie is niet bevoegd een klacht over politieambtenaren van het Korps landelijke politiediensten te behandelen. Diensthondgeleider V. is een politieambtenaar in dienst van het Korps landelijke politiediensten. De Commissie is derhalve niet bevoegd te oordelen over het optreden van de diensthondgeleider en zal zich alleen uitspreken over het optreden van de politieambtenaren van het korps Amsterdam-Amstelland.

De feiten

Op vrijdagavond 10 augustus 2001 reed klager mee in de auto van een kennis. De meningen van klager en de politie omtrent het verdere verloop van de gebeurtenissen lopen uiteen.

Klager verklaart dat zijn kennis de auto ongeveer 200 meter van het station Duivendrecht bij een zebrapad parkeerde. Klager is uitgestapt en is naar het station gelopen. Zijn kennis stapte ook uit om de achterklep van de auto te controleren. Een voorbijgaande motoragent gebaarde naar klagers kennis dat hij het verkeer ophield en door moest rijden. Hierop stapte klagers kennis in de auto en vervolgde zijn weg. Klager is met de trein naar het Amstelstation gereden. Daar aangekomen wilde hij een taxi nemen. Toen klager achter in een taxi zat, kwam er een vrouw naar de taxi gelopen. Zij begon vervolgens tegen klager te schreeuwen en ging voor de achterdeur van de taxi staan om klagers weg naar buiten te belemmeren. Klager wist toch uit de taxi te stappen. De vrouw identificeerde zich als politieagente. Klager die zich realiseerde dat hij illegaal in Nederland verbleef, nam vervolgens de benen. Ongeveer tien politieambtenaren zetten de achtervolging in. Klager klom over een hek, liep over de spoorbrug en kwam uiteindelijk op een spoordijk terecht. Klager zag dat drie politieambtenaren hem achtervolgden: een motoragent, een andere politieambtenaar en een hondenbegeleider. Klager gleed uit en kwam op zijn rug terecht. Hij draaide zich vervolgens om en ging met zijn armen gespreid op zijn buik in het gras liggen.

O. verklaart dat hij op zijn motor in de richting van de Holterbergweg reed, toen hij op de rijbaan voor hem een auto met aanhanger zag. Op de aanhanger stond een crossauto en een crossmotor. Aangezien beide voertuigen niet gezekerd waren aan de aanhanger, wilde O. de bestuurder van de combinatie hierop aanspreken. O. ging voor de auto rijden en gaf de bestuurder het gebaar dat hij hem moest volgen. Plotseling zag hij dat de auto remde en linksaf sloeg. O. keerde onmiddellijk en volgde de auto met aanhanger. Vervolgens zag O. de auto met aanhanger stilstaan aan de kant langs de weg. Hij zag dat twee mannen tussen de auto en de aanhanger stonden en dat zij bezig waren de koppeling van de aanhanger los te maken. O. verklaart dat beide mannen geschokt reageerden toen hij aan kwam rijden. Hij zag dat zij met wijd geopende ogen in zijn richting keken en zag dat hun handen trilden. Toen O. beide mannen aansprak, hoorde hij hen in een vreemde taal praten. O. begreep dat de mannen niet naar hem wilden luisteren. De bestuurder van de auto stapte weer in en startte de motor. De auto reed met slippende banden naar voren en maakte vervolgens een scherpe bocht naar links en reed op O. af. O. rolde net op tijd zijn motor naar achter, hierdoor raakte de auto de politiemotor net niet. O. verklaart dat hij naar alle waarschijnlijkheid bekneld zou zijn geraakt tussen de auto en de aanhanger of hij zou onder de aanhanger terecht zijn gekomen indien hij niet op deze manier gereageerd zou hebben. O. heeft het kenteken van de aanhanger en het signalement van de beide mannen via de portofoon doorgegeven. Tevens heeft hij versterking gevraagd. Vervolgens heeft O. de achtervolging van de auto ingezet. Tijdens deze achtervolging hoorde O. via de portofoon dat het kentekennummer van de aanhanger als gestolen stond geregistreerd. Op een gegeven moment verloor O. de auto met aanhanger uit het oog. Na enkele minuten zag hij de auto geparkeerd staan op het midden van een plein. Beide inzittenden hadden de auto verlaten. O. gaf het kenteken van de auto door via de portofoon en hoorde even later dat er bij dit kentekennummer een ander merk en type auto stond geregistreerd. Kennelijk waren de kentekenplaten valselijk aangebracht op de auto, aldus O. Via de portofoon hoorde O. dat collega's van de Spoorwegpolitie twee mannen in het zicht hadden die voldeden aan de signalementen. Beide mannen waren op het station Duivendrecht in de trein gestapt richting het Amstelstation. O. is onmiddellijk richting het Amstelstation gereden. Via de portofoon hoorde hij dat beide mannen het station hadden verlaten via verschillende uitgangen. Eén van de mannen, later blijkt de bestuurder van de auto, wist te ontkomen. De andere man, later blijkt deze klager te zijn, liep richting een taxi en stapte in. O. kwam op dat moment aanrijden bij het Amstelstation en zag dat klager wegrende vanaf de taxistandplaats richting het talud van het Amstelstation. Een vrouwelijke politieambtenaar van de Spoorwegpolitie volgde klager. Ook O. zette hierop de achtervolging in. Op een gegeven moment hoorde O. via de portofoon dat klager zich verscholen zou hebben in de struiken van het talud aan de Schollenburgstraat. Daar aangekomen zag hij dat er twee collega's van de Spoorwegpolitie aanwezig waren. Buurtbewoners vertelden de politieambtenaren waar klager zich had verscholen. Eén collega van de Spoorwegpolitie, diensthondgeleider V., haalde een diensthond uit zijn politievoertuig. Zowel V. als O. verklaren dat klager zich op dat moment in de bosjes dan wel struiken bevond.

De Commissie volgt hier de lezing van de politie. Klager heeft deze lezing niet of althans onvoldoende weersproken.

Klachtonderdeel 2: geweld door politieambtenaar

(De eerste klacht betrof de inzet van de diensthond door de betrokken ambtenaar van het KLPD. Ten aanzien van deze klacht heeft de Commissie zich niet bevoegd verklaard; N.o.) Klager hoorde de hondenbegeleider de hond een commando geven en voelde even later de neus van de hond. Klager verklaart dat de politieambtenaar de hond sloeg. Hierdoor pakte de hond de rechterarm van klager in zijn bek en hield deze stevig vast. De hond beet nog niet door, maar nadat de hond nog een keer door zijn begeleider werd geslagen en werd aangespoord te bijten deed hij dit wel. Klager werd tot bloedens toe gebeten in zijn schouder, rug en arm, terwijl hier geen enkele reden voor was. Vervolgens pakte klager de hond vast bij zijn riem en hals en hij tilde de hond met zijn voorpoten van de grond. Hierna werd de hond teruggetrokken en kwamen de politieambtenaren in actie. De motoragent duwde hardhandig zijn knie in klagers rug. Klager werd hierbij ook geslagen en geduwd. Vervolgens kreeg klager handboeien om en werd hij naar de politieauto gebracht. Tijdens het lopen naar de politieauto werd er door omstanders naar klager geroepen. Klager probeerde hierop te reageren maar dit werd belemmerd doordat O. zijn hand voor klagers mond hield. Klager draaide zijn hoofd weg waarop O. klagers keel dicht duwde.

V. en O. verklaren dat V. een aantal malen heeft geroepen dat klager uit de struiken moest komen omdat anders de diensthond zou worden ingezet. Klager gaf geen reactie. V. is vervolgens met de aangelijnde hond naar klager gelopen, terwijl O. en zijn collega toekeken en wachtten. In tegenstelling tot klager verklaart O. dat de diensthond niet door V. werd geslagen. De diensthond heeft de verdachte wel gebeten. Dit kwam volgens O. omdat klager trappende bewegingen maakte en aanstalten maakte om te vluchten. Ook verklaart O. dat klager de hond met zijn linkerhand vastpakte en deze met zijn rechterhand op zijn kop sloeg. De hond bleef hierdoor bijten en even later gaf klager zijn verzet op. Samen met zijn collega heeft O. klager bij zijn beide polsen vastgepakt. O. verklaart dat zij klager geprobeerd hebben op een iets hoger stukje talud te krijgen, aangezien daar een vast stuk grond aanwezig was om hem veilig te kunnen boeien. Klager is daarbij een aantal meters omhoog getrokken door het gras. O. probeerde aldaar klagers arm op zijn rug te draaien om hem te boeien. Volgens O. werkte klager hierbij tegen, hij probeerde op zijn knieën te komen en probeerde op te staan. O. heeft klager vervolgens onder dwang op de grond gehouden en heeft hierbij zijn knie in klagers rug geduwd om klager onder controle te houden. Dit was volgens O. nodig om klager te kunnen boeien. De Commissie acht het aannemelijk dat klager met kracht is neergeduwd. O. ontkent dat klager door hem of door een andere politieambtenaar is geslagen. Volgens O. liep klager tijdens het overbrengen naar de dienstwagen luid te schreeuwen naar de omwonenden en de mensen die zich op straat bevonden. Klager riep in gebrekkig Nederlands dat hij nog wel een keer terug zou komen. Zijn geschreeuw was in ieder geval bedreigend voor de omstanders, aldus O. Om het geschreeuw te beletten heeft O. zijn rechterhand op klagers mond gehouden. Vlakbij het dienstvoertuig draaide klager zich plotseling om, keek O. aan en zei iets in een voor O. vreemde taal. O. vatte dit op als een persoonlijke bedreiging, waarna hij klager met zijn hand bij zijn keel vastpakte. O. verklaart dat hij toen heeft geroepen of het hun bedoeling was om hem dood te rijden, of iets soortgelijks, aldus O. Tegelijkertijd sprak O.'s collega hem hierop aan waarna O. onmiddellijk klagers keel losliet. O. stelt dat hij klagers keel beslist niet heeft dichtgeknepen maar deze stevig heeft vastgepakt. De Commissie volgt hierin de politie. O. verklaart dat hij inziet dat het vastpakken van klagers keel niet juist was, maar dat dit een persoonlijke reactie was op voorgaande ingrijpende gebeurtenissen, zoals de eerdere achtervolging en het inrijden op hem door de kennis van klager, de bestuurder van de auto, en klager.

Gelet op het feit dat klager zowel per auto als te voet probeerde te vluchten en hierbij weigerde te voldoen aan een bevel van de politie om stil te blijven staan, acht de Commissie het aannemelijk dat klager ook bij zijn aanhouding en tijdens het boeien zich hiertegen verzette. De Commissie kan niet vaststellen of klager door de politie is geslagen, nu de verklaringen elkaar op dit punt tegenspreken en de Commissie geen reden heeft de ene verklaring meer aannemelijk te achten dan de andere. Derhalve onthoudt zij zich omtrent dit punt van een oordeel.

Klachtonderdeel 3: onvoldoende informatieverstrekking

Klager wordt overgebracht naar bureau Diemen. Vervolgens wordt hij naar het ziekenhuis gebracht waar zijn wonden verzorgd worden. Hierna wordt klager overgebracht naar het politiebureau Amstelveen-Noord. Klager verklaart dat hij steeds een ander verhaal te horen kreeg als hij vroeg waarom hij vastzat: 'je hebt een auto gestolen', 'je hebt een overval gepleegd', 'je hebt een motor gestolen'. Volgens klager heeft hij pas de laatste dag op het politiebureau uitleg gekregen over de reden van aanhouding, hetgeen gebeurde met behulp van een tolk.

Klager is door inspecteur A. in verzekering gesteld op het politiebureau Amstelveen-Noord. A. verklaart zich de betreffende inverzekeringstelling niet meer goed te kunnen herinneren. Hij verklaart echter wel dat het zijn normale werkwijze is om zich bij het verhoor van de inverzekeringstelling voor te stellen met zijn naam en functie en dat hij daarna de verdachte vertelt voor welk feit hij in verzekering wordt gesteld. Tevens vermeldt het proces-verbaal van verhoor bij inverzekeringstelling dat de verdachte verdacht wordt van diefstal c.q. heling en dat de verbalisant, A., dit de verdachte heeft medegedeeld. O. verklaart klager te hebben medegedeeld dat hij was aangehouden terzake diefstal. Na de aanhouding is klager voorgeleid bij hulpofficier van justitie inspecteur J. J. verklaart zich deze voorgeleiding niet meer goed te kunnen herinneren. Hij geeft aan dat hij in het algemeen bij iedere voorgeleiding checkt of de verdachte bekend is met de reden van de aanhouding. Indien daar onduidelijkheid over zou bestaan zou hij die reden alsnog op een duidelijke manier kenbaar maken.

De Commissie volgt de lezing van de politie, welke door verschillende verklaringen wordt ondersteund, dat meerdere politieambtenaren de reden voor aanhouding aan klager kenbaar hebben gemaakt. Uit de verschillende politieverklaringen volgt dat in ieder geval O. en A. klager juist hebben ingelicht. De Commissie heeft echter op grond van onderzoek niet kunnen vaststellen of klager van andere politieambtenaren andere redenen heeft vernomen voor klagers aanhouding. Nu klager geen of althans onvoldoende feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan de Commissie tot een ander oordeel zou moeten komen, acht zij de klacht op dit punt feitelijk ongegrond.

De behoorlijkheid

Vast staat dat klager zich op allerlei wijze heeft verzet tegen zijn aanhouding. Klager probeerde per auto te vluchten en heeft op een gegeven moment de benen genomen om te ontkomen aan de politie. Het blijvende verzet van klager tijdens het boeien zorgde ervoor dat de fysieke dwang die de politie gebruikte om het boeien mogelijk te maken onvermijdelijk was. De Commissie is derhalve van mening dat het aan klager zelf te wijten is dat geweld, het krachtig duwen met de knie in klagers rug, is toegepast. Niet is gebleken dat dit door de politie toegepaste geweld disproportioneel was, derhalve acht de Commissie het politieoptreden op dit punt niet onbehoorlijk.

Nu vast is komen te staan dat klager reeds geboeid was en hierdoor geen bedreiging meer vormde, is de Commissie van mening dat het vastpakken van de keel door de politieambtenaar O. niet binnen de grenzen valt van professioneel optreden. Dat dit optreden voortkomt uit een emotionele reactie op eerdere gebeurtenissen doet hieraan niet af. De Commissie acht deze handelwijze onbehoorlijk. Zij heeft er met instemming kennis van genomen dat de betrokken politieambtenaar ook zelf reeds tot dit inzicht was gekomen.

Het advies

De Commissie adviseert u het klachtonderdeel 2 (geweld) voorzover het krachtig duwen met de knie in klagers rug betreft ongegrond te verklaren.

De Commissie adviseert u de klacht betreffende klachtonderdeel 3 (onvoldoende informatieverstrekking) ongegrond te verklaren.

De Commissie adviseert u de klacht die betrekking heeft op het vastpakken van de keel gegrond te verklaren.

De Commissie adviseert u om u van een oordeel te onthouden wat betreft de klacht over het slaan door een politieambtenaar."

6. In aanvulling op de eerder verstrekte informatie deelde verzoekers intermediair de Commissie bij brief van 30 december 2002 onder meer nog het volgende mee:

"Het bijten van de hond

In de brief van 24 oktober 2001 (van het Korps Landelijke Politiediensten, zie hierna, onder D.2.; N.o.) is tevens aangegeven dat de heer B. (verzoeker; N.o.) de aangelijnde diensthond bij het nekvel vasthield en dat deze enkele vuistslagen richting de kop van de hond gaf. Tevens schopte hij de hond enkele malen. Pas hierna zou de diensthond de man hebben gebeten. Dit is volgens schrijver van de brief gebaseerd op de verklaring van de motoragent.

De motoragent verklaarde in het proces-verbaal echter dat hij zag dat de heer B. met zijn linkervoet een trappende beweging maakte in de richting van de hond en dat hij probeerde op te staan. Hij maakte trappende bewegingen en probeerde om de hond vast te pakken. Pas na een bevel van de collega met de hond heeft de hond de heer B. gebeten.

In de verklaring die de motoragent later aan de klachtbemiddelaar geeft, geeft hij aan dat de hond heeft gebeten, omdat de heer B., ook na een waarschuwing, niet op de grond wilde blijven liggen.

Pas nadat de hond gebeten had heeft de heer B. de hond vastgepakt met zijn linkerhand en met zijn rechterhand geslagen.

De hondengeleider verklaart dat hij niets van dit alles heeft gezien.

Deze verklaringen zijn met elkaar in tegenspraak."

C. klachtafdoening door korpsbeheerder Amsterdam-Amstelland

De beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam) berichtte verzoekers intermediair bij brief van 29 oktober 2002 onder meer als volgt, ter formele afdoening van de klacht in de interne klachtprocedure:

"Op grond van het onderzoek en de rapportage adviseert de Commissie mij de klacht ongegrond te verklaren voor zover het krachtig duwen met de knie in klagers rug betreft. Voorts adviseert zij mij het klachtonderdeel onvoldoende informatieverstrekking ongegrond te verklaren. Ten aanzien van het vastpakken van de keel adviseert de Commissie mij om de klacht gegrond te verklaren. Tot slot adviseert zij mij om mij van een oordeel te onthouden wat betreft de klacht over het slaan door een politieambtenaar.

Na bestudering van het advies heb ik besloten conform het advies te oordelen. Voor een nadere toelichting op mijn oordeel verwijs ik u vriendelijk naar het advies van de Commissie.

(…)

Ik heb de korpschef een afschrift van deze brief en van het advies van de Commissie toegezonden met het verzoek de betrokken ambtenaren van mijn oordeel op de hoogte te laten brengen."

d. interne klachtbehandeling door het KLPD

1. Naar aanleiding van het optreden van de diensthondgeleider V. stuurde verzoekers toenmalige intermediair, de heer mr. W., de KLPD op enig moment een klachtbrief. Op 24 oktober 2001 vond naar aanleiding van deze brief een telefoongesprek plaats tussen verzoekers intermediair en het KLPD.

2. In reactie op de klacht berichtte de waarnemend Teamchef Amsterdam van het KLPD verzoekers intermediair bij brief van 24 oktober 2001 onder meer het volgende:

"Naar aanleiding van ons telefonisch onderhoud d.d. 24 oktober 2001, te 10.15 uur, betreffende uw brief omtrent het politieoptreden tegen uw cliënt B. het volgende.

Op vrijdag 10 augustus 2001, omstreeks 21.25 uur, werd de bestuurder van een motorvoertuig staande gehouden in verband met het gesignaleerd staan van het betreffende voertuig. Aan de bestuurder werd een stopteken gegeven door een motoragent van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland. Door de bestuurder van het voertuig werd het stopteken genegeerd en reed de bestuurder met het voertuig in op de motoragent. Een aanrijding kon op het allerlaatste moment worden voorkomen. De bestuurder van het voertuig reed weg in de richting van de gemeente Duivendrecht. Tussen Diemen Zuid en Duivendrecht verlaat de bestuurder het voertuig en vlucht te voet verder. Inmiddels hebben meerdere politieagenten de achtervolging ingezet, waarbij middels portofoonverkeer de positie van de bestuurder wordt doorgegeven aan de achtervolgende agenten. Ook leden van het Korps landelijke politiediensten (KLPD), divisie Spoorwegpolitie, zijn bij de achtervolging betrokken, omdat de vluchtende bestuurder inmiddels het spoorwegterrein van Duivendrecht naar Amsterdam Muiderpoort had betreden. Ter hoogte van de Brandweerkazerne, nabij station Amsterdam-Amstel, wordt gezien dat de bestuurder zich ophield in het aldaar aanwezige struikgewas. De bestuurder wordt aangeroepen om tevoorschijn te komen, doch hij geeft geen reactie. Hierop heeft de ter plaatse gekomen hondengeleider van de divisie Spoorwegpolitie de man nogmaals aangeroepen om tevoorschijn te komen, anders zou hij de aangelijnde diensthond inzetten. Wederom gaf de bestuurder geen reactie. Hierop heeft de hondengeleider zijn aangelijnde hond de opdracht gegeven om te zoeken. Kort hierop werd de man in het struikgewas, naast het hoofdspoor aangetroffen. Door de inmiddels ter plaatse gekomen motoragent werd gezien dat de aangetroffen bestuurder de aangelijnde diensthond bij zijn nekvel vasthield en dat deze enkele vuistslagen tegen de kop van de hond gaf. Tevens schopte hij de diensthond enkele malen, waarna de diensthond de man zou hebben gebeten. Dit werd gezien door de motoragent en niet door de diensthondgeleider. Vervolgens werd de man (later genaamd B.) aangehouden door de motoragent, die vervolgens de verdachte heeft meegenomen naar het bureau en de aanhouding administratief heeft afgehandeld. Bij de verwerking van de aanhouding en voorgeleiding, alsmede de administratieve afhandeling, heeft de hondengeleider van het KLPD, divisie Spoorwegpolitie, geen betrokkenheid meer gehad. De hondengeleider heeft zijn assistentie betreffende de aanhouding, gemuteerd in het bedrijfsprocessensysteem van de divisie Spoorwegpolitie. Omdat op het moment van aanhouding door hem niet was gezien, dat de diensthond de aangehouden verdachte had gebeten, is er geen geweldsrapport opgemaakt. Ook de motoragent heeft de hondengeleider niet geattendeerd op het bijten van de hond."

3. Ter nadere voldoening aan het kenbaarheidsvereiste, zoals neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman, (zie ook hiervoor, onder Onderzoek), diende verzoekers intermediair op 7 juli 2003 bij het KLPD een klacht in (onder meer) over de inzet van de diensthond. Het KLPD stelde een onderzoek in.

In het kader van dit onderzoek verklaarde de betrokken politieambtenaar V. op 17 september 2003 onder meer het volgende:

"Op 10 augustus 2001 omstreeks 21.30 uur bevond ik mij in uniform als hoofdagent hondengeleider nabij het station Amsterdam Amstel in de gemeente Amsterdam. Middels de portofoon en later mondelinge informatie van de motoragent O. hoorde ik dat de politie op zoek was naar een verdachte, die aangehouden diende te worden ter zake vermoedelijk gepleegde misdrijven. Het betrof hier een verzoek van 'assistentie collega' dat binnen de politie de hoogste prioriteit heeft in assistentieverlening.

Ik ben ter plaatse gegaan en zag een man het middels hekwerk afgesloten spoortalud opklimmen nabij de brandweerkazerne bij het Amstel station.

Ik ben even verder via een schuin oplopend pad ook het talud opgeklommen.

Het talud is dichtbegroeid met struikgewas, zodat een duidelijk overzicht ontbrak. Beneden aan het talud heb ik tot driemaal toe de klager gesommeerd: 'Politie, kom te voorschijn of de hond wordt ingezet'.

Deze sommering behoort bij de standaardprocedure die ik als hondengeleider dien af te werken om te voldoen aan een eventuele latere inzet van de diensthond. Tevens krijgt klager de kans om zich alsnog vrijwillig te melden en in dit geval met de doelstelling zijn aanhouding.

Nadat ik zag en hoorde dat klager niet wenste te voldoen aan mijn sommatie, ben ik met de hond aangelijnd aan de 'lange lijn' en vaste halsband naar de bovenzijde van het talud gegaan ter hoogte van de geluidswering.

Vanaf het pad langs de geluidswering heb ik mijn hond een zoekopdracht gegeven, terwijl hij aan de ongeveer 5 tot 6 meter lange lijn vast bleef zitten. Ik zag dat mijn hond aan de zoekopdracht invulling gaf en ik voelde aan de spanning van de lijn dat hij het struikgewas begon te doorzoeken.

Zelf kon ik niets zien door dit struikgewas en in een dergelijke situatie moet ik ervan uitgaan dat de verdachte mogelijk bewapend kan zijn en is uiterste voorzichtigheid geboden. Op een gegeven moment voelde ik aan een schokbeweging van de lijn, dat de hond kennelijk iets had gevonden en gelijk daarop hoorde ik de hond blaffen. Ik riep de hond toe: 'Braaf, brave hond'.

Hierna heb ik de klager gesommeerd zijn handen te laten zien, zodat hij een mogelijk wapen niet zou kunnen aanwenden en gaf ik de opdracht dat hij stil moest blijven liggen. Terwijl ik trachtte naar de hond toe te lopen zag ik voordat ik dit kon doen, een motoragent naar mij toelopen en mijn eerste reactie was om hem te attenderen op het mogelijke gevaar van het bijten door een diensthond.

Ik heb met mijn linkerarm de motoragent tegengehouden en hem verteld, dat hij tot aanhouding kon overgaan als ik met mijn diensthond de plaats waar mogelijk de klager lag, had verlaten.

Op het moment dat ik de motoragent voor zijn eigen veiligheid tegenhield en aansprak is mijn aandacht een aantal seconden niet op de hond en de verdachte gericht geweest. Ik heb niet gezien dat mijn diensthond de klager heeft gebeten.

Als de motoragent verklaarde gezien te hebben dat de klager mijn hond heeft beetgepakt en geslagen en trappende bewegingen naar de hond heeft gemaakt, dan kan ik verklaren, dat ik dit niet gezien heb.

Mijn volledige aandacht in deze seconden is gericht geweest op de veiligheid van mijn collega en naar de later toesnellende collega's, die de verdachte zo snel mogelijk wensten aan te houden.

Ik heb vervolgens de hond kort aangelijnd en ben weggegaan naar de dienstauto.

Ik ben naar het politiebureau Diemen gegaan van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland en heb mij daar bij de chef van dienst gemeld. Ik heb daar aangegeven dat ik assistentie heb verleend met mijn hond aan personeel van de regiopolitie.

Ik heb geen melding kunnen doen van het vermeende bijten van mijn diensthond, omdat ik toen niet op de hoogte was, dat mijn diensthond mogelijk gebeten had.

Ik heb pas gehoord dat mijn diensthond mogelijk had gebeten, toen er telefonisch contact werd opgenomen door dhr. mr. W. met mijn meerdere, de inspecteur S.

Van deze inspecteur heb ik mondeling vernomen dat de klager licht lichamelijk letsel had opgelopen, kennelijk door het bijten van een diensthond.

Ik heb geen melding gemaakt in het bedrijfsprocessensysteem, omdat mijn assistentieverlening is gemuteerd in het registratiesysteem van de regiopolitie (X-pol) en omdat mijn assistentie een geringe omvang had naar mijn mening op dat moment.

Als klager beweert dat ik mijn diensthond heb geslagen om de hond aan te zetten tot bijten naar klager, dan kan ik verklaren dat dit niet het geval is geweest. Dergelijke werkmethoden zouden schadelijk zijn voor de latere inzetbaarheid van de hond. Ik ben zelfs tijdens de actie constant op een afstand van 5 tot 6 meter van de klager en hond verwijderd geweest, die samen in het struikgewas zaten.

Later heb ik van mijn meerdere, via de regiopolitie, vernomen dat klager oppervlakkige verwondingen had opgelopen, waarvoor alleen een tetanusinjectie in het ziekenhuis nodig bleek te zijn.

Ik weet dat ik op 24 april 2003 nog een verklaring heb opgesteld over mijn waarnemingen over de motoragent O. en dit deed ik op verzoek van de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland.

Het klachtaspect dat mijn diensthond onnodig zou hebben gebeten, acht ik niet gegrond. Het agressieve en aanvallende gedrag van klager kan hier debet aan geweest. Ook constatering van het geringe letsel is voor mij een onderbouwing dat de hond niet onnodig hard heeft gebeten.

Als klager beweert dat hij tot bloedens toe is gebeten in zijn schouder, rug en armen dan klopt dit niet met de feitelijke constatering van de arts, die hem heeft bezocht. De bewering van klager acht ik onjuist.

Als de klager beweert, dat hij op de helling van de spoordijk is uitgegleden en op zijn rug in het gras terecht is gekomen, zich omdraait en met de armen gespreid gaat liggen om aan te geven dat hij zich overgeeft, dan is dit onjuist.

Ook omstanders hebben mij de informatie gegeven dat klager zich had verscholen in het struikgewas en dus niet meer zichtbaar was."

4. In een aanvullende verklaring van politieambtenaar V. van 7 november 2003 staat onder meer nog het volgende vermeld:

"In mijn verklaring van 17 september inzake de klachtbehandeling van klager B. heb ik verklaard, dat ik klager driemaal heb gesommeerd tevoorschijn te komen.

Ik heb verklaard dat ik zag en hoorde, dat klager niet wenste te voldoen aan de sommatie.

Klager verzoekt mij nu aan te geven op welke wijze ik gehoord zou hebben dat hij niet aan deze sommatie wenste te voldoen.

Ik kan u verklaren, dat ik gezien heb dat de klager niet tevoorschijn kwam na mijn herhaalde sommatie en kan u verklaren dat ik geen opmerking of uitlating van de klager heb gehoord die mij de indruk had kunnen geven, dat hij voornemens was om aan een uitvoering van de sommatie te beginnen.

Voorts wordt mij door klager gevraagd de naam van de behandelend arts te verstrekken alsmede de feitelijke constatering door die arts van het lichamelijke letsel dat zou zijn toegebracht door mijn diensthond.

Ik kan de naam van die arts niet geven, omdat ik pas in een later stadium op het bureau van de Spoorwegpolitie in Amsterdam door mijn inspecteur genaamd S. mondeling in kennis ben gesteld, dat mijn hond mogelijk zou hebben gebeten en klager licht lichamelijk letsel zou hebben toegebracht. S. was toen telefonisch benaderd door kennelijk een belangenbehartiger van klager, genaamd dhr. mr. W. De feitelijke constatering van die arts omtrent het vermeende toegebrachte letsel kan ik dan ook niet aangeven.

Ten derde wordt mij door klager gevraagd wanneer en op welke wijze omstanders mij de informatie hebben gegeven, dat klager zich had verscholen in het struikgewas.

Ik kan verklaren dat omstanders mij mondeling hebben toegeroepen waar klager zich zou hebben verscholen.

Dit werd gedaan nadat ik klager uit het zicht was verloren en mogelijk in het struikgewas was verdwenen."

5. De beheerder van het KLPD zond verzoekers intermediair bij brief van 6 februari 2004 zijn beslissing op de klacht. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"De behandeling van uw klacht

Het hoofd van de dienst Spoorwegpolitie van het Korps landelijke politiediensten (KLPD) heeft een onderzoek doen instellen door de inspecteur M.

Op 14 december 2001 werd door u namens uw cliënt, de heer B., een klacht over het politieoptreden ingediend bij de Commissie voor de Politieklachten van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland. Het betrof een klacht tegen personeel van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland en tegen een hondengeleider van de dienst Spoorwegpolitie van het Korps landelijke politiediensten.

Genoemde commissie beperkte zich bij de behandeling van de klacht tot het optreden van de regiopolitie maar verzuimde om de klacht voor de behandeling van de aspecten die betrekking hadden op de politieambtenaar van de spoorwegpolitie door te zenden aan het KLPD dan wel u daarvoor naar het KLPD te verwijzen.

Dit bleek toen u zich tot de Nationale ombudsman wendde, waarna uw klacht alsnog door mij in behandeling werd genomen.

Ik heb vervolgens op 11 juli 2003 de korpsbeheerder (…) om toezending van zijn afdoeningsbrief alsmede van het klachtdossier gevraagd. Deze stukken ontving ik op 14 augustus 2003.

De klachtbehandelaar heeft op 17 september 2003 een schriftelijke verklaring opgenomen van de politieambtenaar waarover u klaagt.

De andere politieambtenaar, die bij het voorval aanwezig was, verder aangeduid als de motoragent, is werkzaam bij de regiopolitie Amsterdam-Amstelland en had zijn visie al eerder gerapporteerd in het kader van de klachtbehandeling door zijn korps.

Op respectievelijk 18 september, 7 november en 1 december 2003 heeft de klachtonderzoeker u de verklaring van de politieambtenaar van het KLPD en relevante informatie toegezonden.

Vervolgens heeft u daar op 4 november, 21 november en 12 december 2003 schriftelijk op gereageerd.

De klachtencoördinator heeft, namens mij, een conceptbeoordeling van uw klacht opgesteld en deze, samen met de verklaring van de politieambtenaar en uw schriftelijke reactie hierop op 13 januari 2004 naar de onafhankelijke klachtencommissie van het KLPD gezonden. De klachtencommissie heeft uw zaak behandeld en mij vervolgens op 4 februari jl. van haar advies in kennis gesteld.

De inhoud van uw klacht

In uw klachtbrief stelt u, samengevat, het navolgende.

Op vrijdag 10 augustus 2001 is uw cliënt, de heer B., door de politie nabij het Amstelstation te Amsterdam aangehouden wegens vermoedelijk illegaal verblijf in Nederland, althans dat was de veronderstelling van uw cliënt.

Tijdens deze arrestatie zou uw cliënt onnodig zijn gebeten door een politiehond daartoe aangezet door een politieambtenaar van het KLPD.

Bij een poging om aan deze aanhouding te ontkomen, gleed uw cliënt uit op het talud van een spoordijk, waarna hij ruggelings in het gras kwam te vallen. Uw cliënt draaide zich om en gaf aan zijn poging te ontkomen op te geven, hetgeen hij deed door met gespreide armen op zijn buik te gaan liggen.

Uw cliënt zag de nadering van een politieambtenaar met diensthond en nadat de hond kennelijk een commando had gekregen, voelde hij de neus van de hond tegen zijn lichaam.

Nadat de hond door de politieambtenaar zou zijn geslagen, voelde uw cliënt dat zijn rechterarm stevig werd vastgepakt door de bek van de hond. Uw cliënt zou gevoeld hebben dat de hond niet doorbeet en zou hebben gezien dat de hond weer geslagen wordt, waarna uw cliënt tot bloedens toe zou zijn gebeten in schouder, rug en arm.

Nadat uw cliënt de voorpoten van de hond wist op te tillen middels het vastpakken van de riem en de nek van de hond, zou de hond uiteindelijk zijn teruggetrokken.

Tijdens dit gebeuren zou uw cliënt diverse malen hebben geroepen om te stoppen. Dit had hij zowel in het Engels als in het Nederlands gedaan.

Op grond van de informatie die u ontving naar aanleiding van de correspondentie over de verklaring van de hondengeleider was u van mening dat de hondengeleider ten onrechte geen geweldsrapport had opgemaakt.

Het standpunt van de betrokken politieambtenaar

Het standpunt van de politieambtenaar waarover u klaagt komt, samengevat, op het volgende neer.

Op een daartoe strekkend assistentieverzoek was de hondengeleider gegaan naar een afgesloten spoortalud bij het Amstelstation in Amsterdam. Uw cliënt diende te worden aangehouden als verdacht van meerdere misdrijven en door zowel de hondengeleider als omstanders en een motoragent werd gezien dat hij zich verstopte in het struikgewas.

Op dat moment was niet bekend of uw cliënt gewapend was en uiterste voorzichtigheid bij de benadering en behandeling was dan ook vereist voor ieders veiligheid.

Tot driemaal toe werd uw cliënt aangeroepen met de woorden: 'Politie, komt te voorschijn of de hond wordt ingezet'. Hiertoe werd uw cliënt een kans geboden zich over te geven.

Omdat bleek dat uw cliënt aan deze sommatie geen gehoor gaf, werd de diensthond middels een zoekopdracht ingezet, waarbij de hond was aangelijnd aan een 5 tot 6 meter lange lijn.

Nadat klager door de hond was getraceerd, werd ter voorkoming van eventueel wapengebruik, uw cliënt gesommeerd stil te blijven liggen en zijn handen zichtbaar te houden.

Juist op dat moment kwam de motoragent op uw cliënt toelopen. Hij wilde kennelijk tot aanhouding van uw cliënt overgaan.

Ter voorkoming van gevaar of letsel door het eventuele bijten van de diensthond waarschuwde de hondengeleider de motoragent en deelde hem mee uit te buurt te blijven tot de actie van de diensthond was beëindigd. Tijdens deze afstemming tussen de hondengeleider en de motoragent, die enkele seconden in beslag nam, zou het volgens de hondengeleider mogelijk geweest kunnen zijn dat uw cliënt is gebeten door de hond. Door deze interactie tussen de hondengeleider en de motoragent heeft de hondengeleider echter niet zelf kunnen constateren of er een bijtincident heeft plaatsgevonden.

Pas later vernam de hondengeleider dat uw cliënt licht lichamelijk letsel had opgelopen, waarbij volstaan kon worden met een tetanusinjectie. Vervolgbehandeling van het letsel werd door de bezoekend arts niet nodig gevonden.

Beklaagde ontkende zijn diensthond meerdere malen te hebben geslagen om de hond aan te zetten tot (door)bijten.

De verklaring van de motoragent

In het proces-verbaal van aanhouding van uw cliënt werd door de motoragent het volgende verklaard:

'Ik zag dat de man met zijn linkervoet trappende bewegingen maakte in de richting van de diensthond en dat hij probeerde op te staan en weg te lopen. Ik hoorde dat de collega met de hond de man maande om te blijven liggen of dat de hond anders zou bijten. Ik zag en hoorde dat de man geen gehoor gaf aan het bevel van de collega met de hond. Ik zag dat de man doorging met zijn trappende bewegingen en dat hij ook probeerde om de hond vast te pakken. De collega met de hond gaf een bevel aan de hond en ik zag dat de hond begon te bijten. De man staakte direct na enkele seconden zijn handelingen.'

In het kader van de klachtbehandeling verklaarde de motoragent op 14 januari 2002, reagerend op de beschuldiging in de klachtbrief dat de hondengeleider zijn hond had geslagen om hem tot bijten aan te zetten:

'De diensthond werd door de hondengeleider niet geslagen. Voor alle duidelijkheid ook ik heb de hond niet aangeraakt. In de brief staat dat de hond nogmaals zou zijn geslagen. Dit is absoluut niet waar. De diensthond heeft de verdachte wel gebeten, nadat hij door de hondengeleider was gewaarschuwd dat hij moest blijven liggen, omdat de hond anders zou bijten. De verdachte wilde echter weg, waarna de hond heeft gebeten.'

Reagerend op het gestelde in de klachtbrief dat uw cliënt de hond bij de riem en de hals had vastgepakt en opgetild, verklaarde hij:

'Verdachte B. heeft de hond inderdaad vastgepakt met zijn linkerhand en deze met zijn rechterhand geslagen. Hij raakte de hond op z'n kop. De hond bleef daarna bijten en de verdachte gaf zijn verzet toen op.'

De motoragent verklaarde ten slotte dat hij van mening was dat de hondengeleider het bijten van de hond moet hebben gezien.

Wederhoor

Op 18 september 2003 werd de verklaring van de hondengeleider naar uw kantoor gefaxt. Op 4 november 2003 werden per fax een aantal vragen gesteld over deze verklaring. Ter beantwoording daarvan werd op 7 november 2003 een aanvullende verklaring van de hondengeleider opgenomen die u die dag werd toegezonden.

Op 21 november stelde u een tweetal aanvullende vragen. U vroeg waarom er achteraf geen nadere informatie was ingewonnen met betrekking tot het letsel en u wenste informatie over het juiste moment waarop uw cliënt was gezien door de hondengeleider.

De klachtbehandelaar heeft vervolgens op 21 november een verklaring opgenomen van een deskundige, de inspecteur van politie Kl. De heer Kl. was van 1973 tot 1991 instructeur van de politie surveillancehonden bij de Spoorwegpolitie. Van 1991 tot 2000 was hij daar hoofd van de Hondenbrigade. Daarnaast was hij rijksgecommitteerde voor surveillance- en speurhonden en was hij keurmeester bij de examens ter verkrijging van het certificaat.

Op 25 november 2003 werd een verklaring opgenomen van de inspecteur van politie S. die in 2001 contact had gehad met mr. W. en hem over het voorval had geïnformeerd.

Deze verklaringen, alsmede een reactie van de hondengeleider werden u op 1 december 2003 toegezonden.

Op 12 december 2003 werd een reactie van u ontvangen waarin u zich afvroeg of de hondengeleider zijn diensthond wel onder direct en voortdurend toezicht had gehouden nadat uw cliënt was gevonden. Tevens vroeg u zich af waarom er achteraf geen geweldsrapport was opgemaakt, nadat bekend was geworden dat er door de hond was gebeten en de hondengeleider daarover door de heer S. was geïnformeerd.

Ten slotte gaf u aan dat het feit dat er sprake was van gering letsel niet impliceerde dat er niet onnodig was gebeten.

Verklaring getuige-deskundige

De getuige-deskundige was van mening dat de hondengeleider conform de voorschriften had gehandeld door driemaal te sommeren dat de hond zou worden ingezet. De diensthond dient als geweldsmiddel te worden beschouwd en met de sommatie was er formeel sprake van dreigen met geweld. Al op basis hiervan had er naar zijn mening een geweldsrapport opgemaakt moeten worden.

Hij verklaarde dat een diensthond na opdracht kan overgaan tot bijten, maar dat de diensthond ook zelfstandig en zonder daartoe ontvangen opdracht tot bijtgedrag kan overgaan. Veelal wordt dit veroorzaakt doordat de hond zelf in gevaar komt. Schoppen en slaan naar de hond of het (trachten) beetpakken van de hond kan dit bijtgedrag veroorzaken. Het letsel zal dan oppervlakkig zijn. Bij een bijtopdracht ontstaat doorgaans een diepere wond. Hij achtte het slaan van een hond door de geleider om de hond aan te zetten tot bijten hoogst onwaarschijnlijk, enerzijds vanwege het risico dat de geleider dan zelf wordt gebeten anderzijds omdat daardoor de vertrouwensrelatie tussen geleider en hond kan worden geschaad waardoor de geleider niet meer op zijn hond kan vertrouwen.

Verklaring van de inspecteur van politie S.

De heer S. verklaarde dat hij op 24 oktober 2001 telefonisch gesproken had met de raadsman van uw cliënt, mr. W., die om informatie vroeg uit het proces-verbaal van aanhouding en de geweldsrapportage. Hierna heeft de heer S. een gesprek met de hondengeleider gehad om meer informatie van hem te vernemen. Op basis van deze informatie en hetgeen in het bedrijfsprocessensysteem (Bps) van de Spoorwegpolitie stond, heeft S. op 24 oktober 2001 de brief aan mr. W. gestuurd. S. verklaarde ten slotte dat hij destijds onvoldoende kennis had op het gebied van regelgeving omtrent sommatie en inzet van surveillancehonden. Door de verklaring van de getuige-deskundige wist hij nu dat de hondengeleider destijds een geweldsrapport had moeten opmaken.

Beoordeling van uw klacht

In de mutatie in het Bps van de Spoorwegpolitie staat niet vermeld dat de diensthond heeft gebeten noch dat er letsel is ontstaan. Ter zake de aanhouding van uw cliënt werd door de motoragent een proces-verbaal opgemaakt in het systeem van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland. In dat proces-verbaal maakte hij melding van het bijten van de diensthond (zie onder verklaring motoragent) maar niet van daardoor ontstaan letsel.

Dat er letsel was ontstaan blijkt uit het arrestantensysteem waarin werd vermeld dat uw cliënt op verzoek van de GG&GD arts naar het AMC is vervoerd in verband met oppervlakkige bijtwonden aan arm en bovenlichaam. Volstaan kon worden met een tetanusinjectie.

Ik ga er dan ook vanuit dat uw cliënt inderdaad is gebeten door de diensthond van het KLPD.

Omdat deze informatie niet in het Bps stond, ga ik ervan uit dat deze informatie bij de heer S. bekend is geworden toen hij navraag deed bij de regiopolitie teneinde de heer mr. W. te kunnen informeren. Op dat moment was bij S. bekend dat de hondengeleider zijn hond had aangewend en dat daarbij letsel was ontstaan. Hij had de hondengeleider alsnog opdracht moeten geven een geweldsrapport op te maken.

De hondengeleider verklaarde dat hij zijn hond heeft ingezet om uw cliënt te zoeken. Daaraan voorafgaande heeft hij tot driemaal gesommeerd dat uw cliënt te voorschijn moest komen daar hij anders zijn hond zou inzetten. Omdat uw cliënt niet te voorschijn kwam heeft hij vervolgens zijn hond aan de lange lijn (5 à 6 meter) laten zoeken.

De diensthond wordt als een geweldsmiddel beschouwd. De sommatie door de hondengeleider houdt formeel in dat gedreigd wordt met geweld en dat wordt volgens artikel 1 lid 3, sub c van de ambtsinstructie beschouwd als aanwenden van geweld. Op grond van artikel 17 lid 1 onder 3 had de hondengeleider volgens de ambtsinstructie die in 2001 van kracht was dit aanwenden van geweld schriftelijk moeten melden aan zijn meerdere. De ambtsinstructie schrijft niet voor in welke vorm dit moet gebeuren. De hondengeleider meldde het gebruik van zijn hond in het Bps, hetgeen kan worden aangemerkt als een schriftelijke melding aan zijn meerdere.

In uw klacht geeft u aan dat uw cliënt door de hond werd gebeten nadat de hondengeleider de hond had geslagen, kennelijk met het doel hem tot bijten van uw cliënt aan te zetten. Zowel de hondengeleider als de motoragent geven nadrukkelijk aan dat dit niet is gebeurd. Mede gelet ook op de verklaring van de getuige-deskundige ga ik ervan uit dat dit niet is gebeurd.

U geeft verder aan dat uw cliënt de hond bij zijn riem en hals heeft gepakt en hem zo met de voorpoten van de grond heeft getild. De hondengeleider verklaarde dit niet te hebben waargenomen. Hij zou ook niet hebben gezien dat uw cliënt door de hond was gebeten. Als dat is gebeurd zou dat volgens de hondengeleider gebeurd moeten zijn in de enkele seconden dat zijn aandacht op de motoragent was gericht.

De motoragent bevestigde dat uw cliënt was gebeten. Dat zou volgens hem gebeurd zijn omdat u de sommatie van de hondengeleider om te blijven liggen, negeerde en trappende bewegingen naar de hond maakte en probeerde weg te komen. Hij bevestigde dat u de hond had beetgepakt. U zou ook de hond tegen zijn kop geslagen hebben.

Het lijkt mij hoogst onwaarschijnlijk dat de hondengeleider het vastpakken en optillen van zijn hond door uw cliënt niet zou hebben gemerkt en dat zich dit afgespeeld zou kunnen hebben in de enkele seconden dat hij op de motoragent gericht was.

Ik ga er dan ook van uit dat de hondengeleider wist dat zijn hond had gebeten, dan wel daar ernstig rekening mee had moeten houden en zich daar naderhand van had moeten vergewissen en moeten informeren of er daarbij schade en/of letsel was ontstaan. Hij zou dan hebben kunnen vaststellen dat er van letsel sprake was en op basis van artikel 17 lid 3 sub b had hij een geweldsrapport moeten opmaken. Uw klacht vind ik ten aanzien van dit aspect dan ook gegrond.

Voor wat betreft de inzet van de diensthond vind ik dat de hondengeleider juist heeft gehandeld. Er was sprake van een voortvluchtig persoon verdacht van meerdere misdrijven. Er vond een achtervolging plaats door de motoragent van de regiopolitie, die probeerde de man aan te houden. De betreffende verdachte verborg zich vervolgens in een onoverzichtelijk terrein met struikgewas. Op dat moment was niet bekend of de verdachte al dan niet was bewapend. De hondengeleider besloot vervolgens de man te zoeken met behulp van zijn aangelijnde hond. Hij waarschuwde de verdachte en sommeerde hem tot driemaal toe te voorschijn te komen. De verdachte gaf hieraan geen gehoor waarna de hondengeleider zijn hond opdracht gaf te zoeken.

Ik ben van mening dat hier sprake is van een bevoegde geweldsaanwending en dat er een juiste afweging is gemaakt tussen het gekozen middel, de daaraan verbonden gevaren en de risico's die het bereiken van het doel op andere wijze met zich zou meebrengen. Uw klacht vind ik ten aanzien van dit aspect niet gegrond.

Door de tegenstrijdigheid tussen de verklaring van de politieambtenaar van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland en die van de hondengeleider, kan niet vastgesteld worden, dat de diensthond heeft gebeten na een opdracht hiertoe of vanwege een vluchtpoging en/of het agressieve gedrag van uw cliënt naar de diensthond.

Over het klachtaspect van het onnodig laten bijten en/of aanzetten tot bijten door een diensthond in opdracht van de beklaagde politieambtenaar onthoud ik mij dan ook van een oordeel.

Voor de lange behandeltijd bied ik u mijn excuses aan.

Advies klachtencommissie

Het advies van de onafhankelijke Klachtencommissie Korps landelijke politiediensten is in overeenstemming met de in deze brief geformuleerde conclusie over de afdoening van uw klacht."

e. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.

f. STANDPUNT BEHEERDER KLPD

1. De beheerder van het KLPD deelde bij brief van 20 februari 2004 in reactie op de klacht onder meer het volgende mee:

"Het (betreft; N.o.) (…) een klacht over de inzet van een politiehond bij de aanhouding van klager door een medewerker van het Korps landelijke politiediensten (KLPD), waarbij de hond klager heeft gebeten.

(…)

De inhoud van de klacht.

Klager is op 10 augustus 2001 door de politie nabij het Amstelstation te Amsterdam aangehouden. Tijdens de arrestatie zou hij onnodig zijn gebeten door een politiehond, daartoe aangezet door een politieambtenaar van het KLPD. Bij een poging om aan deze aanhouding te ontkomen, gleed klager uit op het talud van een spoordijk, waarna hij ruggelings in het gras kwam te vallen. Hij draaide zich om en gaf aan zijn poging te ontkomen op te geven, door met gespreide armen op zijn buik te gaan liggen.'

Hij zag een politieambtenaar met diensthond naderen en nadat de hond kennelijk een commando had gekregen, voelde hij de neus van de hond tegen zijn lichaam.

Nadat de hond door de politieambtenaar zou zijn geslagen, voelde klager dat zijn rechterarm stevig werd vastgepakt door de bek van de hond. Hij zou gevoeld hebben dat de hond niet doorbeet en zou hebben gezien dat de hond weer geslagen werd, waarna hij tot bloedens toe zou zijn gebeten in schouder, rug en arm. Nadat hij de voorpoten van de hond wist op te tillen middels het vastpakken van de riem en de nek van de hond, zou de hond uiteindelijk zijn teruggetrokken. Klager zou diverse malen hebben geroepen op te houden, zowel in het Engels als in het Nederlands.

Op grond van informatie die klager ontving naar aanleiding van correspondentie terzake van de klachtbehandeling door het KLPD was hij van mening dat de hondengeleider ten onrechte geen geweldsrapport had opgemaakt.

Beoordeling van de klacht.

In de mutatie in het bedrijfsprocessensysteem (Bps) van de Spoorwegpolitie staat niet vermeld dat de diensthond heeft gebeten, noch dat er letsel is ontstaan. Terzake de aanhouding van klager werd door de motoragent van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland een proces-verbaal opgemaakt in het systeem van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland. In dat proces-verbaal maakte hij melding van het bijten van de diensthond, maar niet van daardoor ontstaan letsel. Dat er letsel was ontstaan blijkt uit het arrestantensysteem waarin werd vermeld dat klager op verzoek van de GG&GD arts naar het ziekenhuis is vervoerd in verband met oppervlakkige bijtwonden aan arm en bovenlichaam. Volstaan kon worden met een tetanusinjectie.

Ik ga er dan ook van uit dat klager inderdaad is gebeten door de diensthond van het KLPD. Omdat deze informatie niet in het Bps stond, ga ik ervan uit dat deze informatie bij de teamleider van de hondengeleider, de inspecteur van politie S., bekend is geworden toen hij navraag deed bij de regiopolitie teneinde de raadsman van de klager te kunnen informeren. Op dat moment was bij S. bekend dat de hondengeleider zijn hond had aangewend en dat daarbij letsel was ontstaan. Hij had de hondengeleider alsnog opdracht moeten geven een geweldsrapport op te maken.

De hondengeleider verklaarde dat hij zijn hond heeft ingezet om klager te zoeken. Daaraan voorafgaand heeft hij driemaal gesommeerd dat klager tevoorschijn moest komen daar hij anders zijn hond zou inzetten. Omdat klager niet tevoorschijn kwam heeft hij vervolgens zijn hond aan de lange lijn (5 à 6 meter) laten zoeken.

De diensthond wordt als een geweldsmiddel beschouwd. De sommatie door de hondengeleider houdt formeel in dat gedreigd wordt met geweld en dat wordt volgens artikel 1 lid 3, sub c van de ambtsinstructie beschouwd als aanwenden van geweld. Op grond van artikel 17 lid 1 had de hondengeleider volgens de ambtsinstructie die in 2001 van kracht was dit aanwenden van geweld schriftelijk moeten melden aan zijn meerdere.

De ambtsinstructie schrijft niet voor in welke vorm dit moet gebeuren. De hondengeleider meldde het gebruik van zijn hond in het Bps, hetgeen kan worden aangemerkt als een schriftelijke melding aan zijn meerdere.

Klager geeft aan dat hij door de hond werd gebeten nadat de hondengeleider de hond had geslagen, kennelijk met het doel hem tot bijten aan te zetten.

Zowel de hondengeleider als de motoragent geven nadrukkelijk aan dat dit niet is gebeurd. In het kader van het klachtonderzoek is een getuige-deskundige, de inspecteur K., gehoord. Hij verklaarde dat een diensthond na opdracht kan overgaan tot bijten, maar dat de diensthond ook zelfstandig en zonder daartoe ontvangen opdracht tot bijtgedrag kan overgaan. Veelal wordt dit veroorzaakt doordat de hond zelf in gevaar komt.

Schoppen en slaan naar de hond of het (trachten) vastpakken van de hond kan dit bijtgedrag veroorzaken. Het letsel zal dan oppervlakkig zijn. Bij een bijtopdracht ontstaat doorgaans een diepere wond.

Hij achtte het slaan van een hond door de geleider om de hond aan te zetten tot bijten hoogst onwaarschijnlijk, enerzijds vanwege het risico dat de geleider dan zelf wordt gebeten, anderzijds omdat daardoor de vertrouwensrelatie tussen geleider en hond kan worden geschaad waardoor de geleider niet meer op zijn hond kan vertrouwen.

Mede gelet op de verklaring van de getuige-deskundige ga ik ervan uit dat de hondengeleider de hond niet heeft geslagen met het doel hem tot bijten aan te zetten.

Verder geeft klager aan dat hij de hond bij zijn riem en hals heeft gepakt en hem zo met de voorpoten van de grond heeft getild. De hondengeleider verklaarde dit niet te hebben waargenomen. Hij zou ook niet hebben gezien dat klager door de hond was gebeten. Als dat is gebeurd, zou dat volgens de hondengeleider gebeurd moeten zijn in de enkele seconden dat zijn aandacht op de motoragent was gericht.

De motoragent bevestigde dat klager was gebeten. Dat zou volgens hem gebeurd zijn omdat de sommatie van de hondengeleider om te blijven liggen door klager werd genegeerd en omdat deze trappende bewegingen naar de hond maakte en probeerde weg te komen. De motoragent bevestigde dat klager de hond heeft vastgepakt en dat klager de hond tegen zijn kop geslagen heeft. Het lijkt mij onwaarschijnlijk dat de hondengeleider het vastpakken en optillen van zijn hond niet zou hebben gemerkt en dat zich dit afgespeeld zou kunnen hebben in de enkele seconden dat zijn aandacht op de motoragent was gericht. Ik ga er dan ook van uit dat de hondengeleider wist dat zijn hond had gebeten, dan wel dat hij daar ernstig rekening mee had moeten houden. Hij had zich daar naderhand van moeten vergewissen en moeten informeren of er daarbij schade en/of letsel was ontstaan. Hij zou dan ook hebben kunnen vaststellen dat er van letsel sprake was en op basis van artikel 17 lid 3 sub b van de ambtsinstructie had hij een geweldsrapport moeten opmaken.

Uw klacht acht ik ten aanzien van dit aspect dan ook gegrond.

Voor wat betreft de inzet van de diensthond vind ik dat de hondengeleider juist heeft gehandeld. Er was sprake van een voortvluchtig persoon verdacht van meerdere misdrijven. Er vond een achtervolging plaats door de motoragent van de regiopolitie, die probeerde de man aan te houden. De betreffende verdachte verborg zich vervolgens in een onoverzichtelijk terrein met struikgewas. Op dat moment was niet bekend of de verdachte al dan niet was bewapend. De hondengeleider besloot vervolgens de man te zoeken met behulp van zijn aangelijnde hond. Hij waarschuwde de verdachte en sommeerde hem tot driemaal toe tevoorschijn te komen. De verdachte gaf hieraan geen gehoor, waarna de hondengeleider zijn hond opdracht gaf te zoeken. Ik ben van mening dat hier sprake is van een bevoegde geweldsaanwending en dat er een juiste afweging is gemaakt tussen het gekozen middel, de daaraan verbonden gevaren en de risico's die het gebruiken van het doel op andere wijze met zich zou meebrengen. Uw klacht acht ik ten aanzien van dit aspect dan ook niet gegrond.

Door de tegenstrijdigheid tussen de verklaring van de politieambtenaar van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland en die van de hondengeleider, kan niet vastgesteld worden dat de diensthond heeft gebeten na een opdracht hiertoe of vanwege een vluchtpoging en/of het agressieve gedrag van klager naar de diensthond.

Over het klachtaspect onnodig laten bijten en/of aanzetten tot bijten door een diensthond in opdracht van de hondengeleider onthoud ik mij dan ook van een oordeel."

2. Bij zijn reactie op de klacht zond de korpsbeheerder een afschrift toe van een mutatie uit het dag- en nachtrapport van de Dienst Spoorwegpolitie van het KLPD, opgemaakt door politieambtenaar V. op 10 augustus 2001. In deze mutatie staat onder meer het volgende vermeld:

"Via regioporto paniek melding van motorrijder.

Gesignaleerd voertuig staande gehouden, vervolgens vluchten daders per auto, en rijden daarbij bijna motorrijder omver.

Tussen Diemen Zuid en Duivendrecht verlaten verdachten voertuig, en vluchten te voet.

Melding daders kunnen aangehouden worden.

Met divers personeel omgeving afgezocht.

VVC team meldt dat daders vermoedelijk per trein naar Amstel zijn.

(Een collega van politieambtenaar V.; N.o.) tracht 1 verdachte aan te houden.

Verdachte vlucht spoorbaan op, ri Muiderpoort.

Wederom met divers personeel omgeving uitgekamd.

Rapp rijdt met coll Br. binnenplaats van brandweer op.

Zien daar verdachte. Br. te voet in achtervolging, rapp rijdt voertuig om naar spoortalud, nabij openbare weg Schollenburgstraat.

Omwonenden roepen toe dat verdachte in bosjes zit.

Diensthond uit auto, aangelijnd en aangeroepen. Verdachte komt niet te voorschijn, diensthond vindt verdachte.

Betreffende motorrijder O. (van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland; N.o.)

houdt zelf verdachte aan om 21.25 uur.

Regio bedankt ons voor grandioze hulp.

Zij handelen zaak af."

g. Standpunt commissie voor de politieklachten

De voorzitter van de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland liet bij brief van 3 december 2003 onder meer het volgende weten in reactie op de klacht:

"Verzoeker klaagt erover dat de Commissie voor de politieklachten:

- heeft nagelaten zijn klacht van 10 augustus 2001 over de inzet van de politiehond ter behandeling door te zenden aan het KLPD;

- heeft nagelaten een verklaring van de diensthondgeleider te betrekken bij het formuleren van haar advies;

- meer waarde heeft toegekend aan de verklaringen van de betrokken politieambtenaren dan aan de verklaring van verzoeker, terwijl hun verklaringen onderling tegenstrijdig zijn.

Ik acht de klachten ongegrond.

Ten eerste heeft de Commissie de klacht over de inzet van de politiehond niet ter behandeling doorgezonden aan het KLPD omdat verzoeker zijn klacht reeds bij dit korps had ingediend, en het KLPD op de klacht heeft gereageerd bij brief van 24 oktober 2001. De Commissie is van mening dat verzoeker zijn eventuele bezwaren tegen deze reactie had moeten kenbaar maken bij het KLPD, of bij u. De Commissie zag daarin voor haar geen rol weggelegd. Ten tweede heeft de Commissie de verklaring van de hondengeleider wel betrokken bij het formuleren van haar advies (als getuigenverklaring), echter de hondengeleider heeft niets gezien van het aan haar oordeel onderworpen politieoptreden. De verklaring was derhalve van weinig nut. Over het derde punt, de weging van de verschillende verklaringen, kan ik kort zijn. Ik verwijs daarvoor graag naar de overwegingen en motivering van de Commissie in haar advies van 25 september 2002."

h. standpunt korpsbeheerder amsterdam-amstelland

1. In reactie op de klacht deelde de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland bij brief van 9 december 2003 onder meer het volgende mee:

“Ik acht de klacht (dat ik ten onrechte het advies van de Commissie heb overgenomen) ongegrond. Ik blijf dus bij mijn beslissing gebaseerd op het advies van de Commissie voor de politieklachten. Dat betekent dat ik van mening ben dat het toegepaste geweld dat is komen vast te staan, voldeed aan de daaraan te stellen wettelijke eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

Tot slot klaagt klager erover dat ik hem niet heb geïnformeerd over de maatregelen die zijn getroffen naar aanleiding van het gegrond verklaren van de klacht dat een politieambtenaar van het korps hem hardhandig had vastgepakt bij zijn keel. Klager is in mijn brief geïnformeerd over het feit dat het oordeel aan de betrokken ambtenaar wordt meegedeeld. Andere maatregelen zijn niet getroffen.”

2. Bij zijn reactie op de klacht zond de korpsbeheerder afschriften van de volgende stukken:

2.1. Het proces-verbaal van aanhouding, opgemaakt op ambtseed door politieambtenaar O. op 10 augustus 2001. In dit proces-verbaal staat onder meer het volgende vermeld:

"Ik, verbalisant, verklaar de verdachte (…) te hebben aangehouden op vrijdag, 10 augustus 2001 te 21:25 uur, (…) op de openbare weg (…) te Amsterdam.

REDEN AANHOUDING

De aanhouding werd verricht op grond van diefstal in vereniging cq heling, strafbaar gesteld in artikel 311 Wetboek van Strafrecht en artikel 416/417bis Wetboek van Strafrecht, gepleegd te (…) Amstelveen tussen vrijdag 6 juli 2001 te 00:30 uur en vrijdag 6 juli 2001 te 05:30 uur.

(…)

Ik (…) bevond mij op vrijdag 10 augustus 2001 omstreeks 20:40 uur in uniform gekleed en met de motorsurveillance belast op een herkenbare politiemotor op de Spaklerweg te Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel.

Ik (…) bereed de rijbaan van de Spaklerweg komende uit de richting van de Van der Madeweg en gaande in de richting van de Holterbergweg. Ik (…) zag dat op de rijbaan voor mij een auto met aanhanger reed. Op de aanhanger stonden een soort crossauto, zwart van kleur, en een crossmotor, rood van kleur. Ik (…) zag dat de beide voertuigen niet gezekerd waren aan de aanhanger. Ik (…) wilde de bestuurder van de combinatie hier op aanspreken. Ik (…) ben links naast de auto gaan rijden.

Ik heb oogcontact gezocht met de bestuurder van de auto en vervolgens heb ik met mijn rechterhand gewenkt naar de bestuurder dat hij moest volgen. Op dat moment reden de auto met aanhanger en ik (…) net voorbij de kruising met de Flinesstraat en in de richting van de kruising met de weg die leidt naar station Duivendrecht. Ik (…) ging voor de auto met aanhanger rijden. Ik (…) zag dat de auto met aanhanger plots bruusk remde en linksaf sloeg en de weg inreed die richting het station Duivendrecht leidt. Ik (…) vond deze manoeuvre erg vreemd en ben onmiddellijk gekeerd en tegen het verkeer in rijdend teruggegaan en achter de auto met aanhanger aangereden.

Ik (…) zag dat de auto met aanhanger stilstond aan de rechterzijde van het begin van de weg richting station Duivendrecht. Ik (…) zag dat er twee mannen tussen de auto en de aanhanger stonden en dat zij druk doende waren om de koppeling van de aanhanger los te maken. Op het moment dat ik (…) aan kwam rijden reageerden de beide mannen nogal geschrokken. Ik (…) zag dat beide mannen met wijd geopende ogen in mijn richting keken en dat hun handen trilden. De man die aan de rechterzijde stond, die later aangehouden verdachte (...), ging verder met het loskoppelen van de aanhanger.

Ik (…) sprak de beide mannen aan. Ik (…) zag en hoorde dat de beide mannen tegen elkaar spraken in een taal die ik (…) niet machtig ben. Ik (…) zag dat de beide mannen niet naar mij luisterden. Ik (…) zag dat de man die aan de linkerzijde van de auto stond en ook het dichtstbij mij, in de richting van de linker voorportier liep. Deze man wendde zich van mij (…) af. Ik (…) zag hoe de andere man, die aan de rechterzijde van de auto stond, een stap naar achteren deed en in mijn richting keek.

Ik (…) zag dat de man die naar de linker voorportier liep in de auto stapte en de portier achter zich sloot. Ik (…) hoorde dat het geluid van de motor van de auto toenam. Ik (…) zag en hoorde hoe de auto naar voren reed met slippende banden. Ik (…) zag hoe de auto vervolgens scherp naar links draaide en hierbij de motor waarop ik (…) zat net niet raakte. Ik (…) zette met mijn voeten af zodat de motor iets naar achteren rolde. Ik (…) zag dat de aanhanger die nog achter de auto bevestigd was de motor waarop ik zat net niet raakte. Ik (…) ben ervan overtuigd dat de reden hiervan is dat ik de motor iets naar achteren had laten rollen. Indien ik (…) niet met mijn voeten had afgezet om de motor naar achteren te laten rollen dan was ik (…) naar alle waarschijnlijkheid bekneld geraakt tussen auto en aanhanger of onder de aanhanger terechtgekomen. Ik (…) zag dat de man die aan de rechterzijde van de auto had gestaan, de later aangehouden verdachte NN (verzoeker; N.o.), bleef staan. Ik (…) zag dat de auto met aanhanger met hoge snelheid wegreed in de richting van de busbaan gaande in de richting van de Rijksstraatweg te Duivendrecht, gemeente Ouder-Amstel. Ik (…) zag dat de auto met aanhanger ook daadwerkelijk de busbaan opreed en met hoge snelheid over een bussluis reed. Ik (…) ben op de motor achter de auto met aanhanger aangereden. Ik (…) heb via de portofoon van het zevende district van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland gemeld dat ik (…) achter een auto met aanhanger aanreed over de busbaan vanaf station Duivendrecht in de richting van de Rijksstraatweg. Ik (…) heb het kenteken die bevestigd was aan de aanhanger doorgegeven over de portofoon het betrof de yy-yy-yy.

SIGNALEMENTEN:

Tevens heb ik (…) een signalement van de beide mannen doorgegeven. De bestuurder betrof een man van ongeveer veertig jaar. Lengte 1.80 meter, gezet postuur, donkerbruin haar in een lichte scheiding, Slavische gezichtstrekken en gekleed in een zwarte lederen jas en licht gekleurde pantalon. De passagier was een man van ongeveer dertig jaar, 1.75-1.80 meter, tenger postuur, bruin haar dat in de war zat, Slavische gezichtstrekken en gekleed in een blauwe jeans en grijs shirt. Ik, verbalisant, zag tijdens de achtervolging van de auto met aanhanger dat de snelheidsmeter van de motor een snelheid aanwees van honderdveertig kilometer per uur.

Ik (…) vroeg via de portofoon van het zevende district van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland of er collega's wilden assisteren. Ik (…) reed achter de auto met aanhanger aan en zag dat deze voor een tweede maal over een bussluis heenreed. Onmiddellijk na het passeren van de bussluis maakte de auto met aanhanger een scherpe bocht naar links en reed de Rijksstraatweg op. Ik (…) heb op dat moment de geluidssignalen en optische signalen van de politiemotor aangezet. Ik (…) zag dat de auto met aanhanger over de Rijksstraatweg reed in de richting van de kruising met de Kruidenommegang. De auto met aanhanger reed met hoge snelheid over de Rijksstraatweg en maakte een scherpe bocht naar rechts. De auto met aanhanger reed een zijstraat in en reed voorbij Het Ven in de richting van Diemen.

Ik (…) bleef tussen het rijden door mijn positie doorgeven aan collega's die onderweg waren om assistentie te verlenen. Ik (…) zag dat de auto met aanhanger met hoge snelheid door bleef rijden. De auto met aanhanger maakte een scherpe bocht naar rechts en reed een woonwijk binnen genaamd Weerribben. Ik (…) reed op dat moment ongeveer vijftig meter achter de auto met aanhanger. Op het moment dat ik (…) Weerribben binnenreed zag ik de auto met aanhanger niet meer.

Ongeveer twintig meter na het binnenrijden van de Weerribben splitst de weg zich op. Ik (…) heb een ronde gemaakt door Weerribben. Tijdens het rijden van de ronde door Weerribben hoorde ik (…) via de portofoon van het zevende district van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland dat het kentekenplaten van de aanhanger, de yy-yy-yy als gestolen stond gesignaleerd. Na enkele minuten zag ik (…) de auto met aanhanger staan op het midden van een plein in Weerribben ter hoogte van perceel 54. Er zat op dat moment niemand meer in de auto. Ik (…) heb via de portofoon van het zevende district van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland gemeld aan de collega's dat ik de auto met aanhanger had aangetroffen en dat er niemand meer in of bij de auto met aanhanger aanwezig was. Ik (…) heb de kentekens van de auto en de aanhanger via de portofoon doorgegeven. Het kenteken van de auto betrof de xx-xx-xx. De auto zelf betrof een blauwe Volkswagen station model.

Ik (…) hoorde via de portofoon dat er bij de kentekenplaten een heel ander merk en type auto hoorde. Kennelijk waren de kentekenplaten valselijk aangebracht op de Volkswagen. Ik (…) heb vervolgens nogmaals een signalement van de beide mannen doorgegeven. Ik (…) hoorde via de portofoon dat er meerdere collega's deelnamen aan de achtervolging en de daarop volgende zoektocht naar de beide mannen.

Ik (…) hoorde via de portofoon dat collega's van de Spoorwegpolitie Amsterdam in burger gekleed aan het surveilleren waren op het station Duivendrecht en dat zij twee personen in het zicht hadden die voldeden aan de signalementen die ik (…) had doorgegeven via de portofoon. Ik (…) hoorde dat de collega's van de Spoorwegpolitie Amsterdam de beide mannen waren gevolgd in de trein die richting station Amstel reed.

Ik (…) ben onmiddellijk in de richting van het station Amstel gereden. Ik (…) hoorde via de portofoon dat de beide mannen het station Amstel verlieten via de hoofdin- en uitgang aan de voorzijde. Een van de mannen liep direct de tunnel in die uitkomt bij de tramhaltes gelegen bij het station Amstel. Deze man heeft kans gezien te ontkomen. De andere man liep richting een taxi en stapte in. De collega's van de Spoorwegpolitie Amsterdam hebben de taxi staande gehouden en wilden de man, die al in de taxi zat aanhouden. De man zag echter kans om uit de taxi te stappen en te ontkomen aan de collega's van de Spoorwegpolitie Amsterdam.

Ik (…) kwam op dat moment aanrijden bij het station Amstel en zag dat er een man rende vanaf de taxi standplaats richting het talud van het station Amstel. Ik (…) herkende deze man als zijnde de passagier van de auto met aanhanger. Ik (…) zag dat er een vrouw achter deze man aanrende. Ik (…) herkende deze vrouw als een collega van de Spoorwegpolitie Amsterdam.

Ik (…) zag dat de man in de richting van een aantal houten keten rende, die gezien vanaf de voorzijde van het station Amstel rechts staan. Ik (…) wilde de man de pas afsnijden en ben om de keten heengereden. Ik (…) zag dat de vrouwelijke collega van de Spoorwegpolitie Amsterdam vanachter de keten in mijn richting kwam rennen.

Ik (…) hoorde de vrouwelijke collega van de Spoorwegpolitie Amsterdam met luide stem zeggen dat de man over een hek was geklommen en dat hij probeerde om via een kabel op het perron van station Amstel te klimmen.

Ik (…) zag dat de man inderdaad aan een stuk kabel hing dat vanaf het perron naar beneden hing. De man zag kans om zich aan het stuk kabel omhoog te trekken en op het perron te klimmen. Ik (…) ben in de richting van de hoofdingang van het station Amstel gereden en ben daardoor het station Amstel binnengereden met de motor. Ik (…) ben vervolgens van de motor afgestapt en het perron opgerend waar de man zou moeten zijn. Ik (…) hoorde dat omstanders met luide stem zeiden dat er een man over het spoor was weggerend.

Ik (…) ben teruggegaan naar de motor en heb het station Amstel verlaten. Ik (…) ben parallel aan het spoor gaan rijden in de richting waarin de man aan het rennen was. Ik (…) hoorde via de portofoon dat de man het spoor had verlaten en dat hij zich zou hebben verscholen in de struiken van het talud aan de Schollebrugstraat (…). Ik (…) ben onmiddellijk naar de Schollenbrugstraat gereden. Ik (…) zag dat er twee collega's van de Spoorwegpolitie Amsterdam stonden op de Schollenbrugstraat. Ik (…) hoorde dat een van deze collega's zei dat de man in de struiken van het talud lag verscholen. Ik (…) zag dat er buurtbewoners buiten stonden en ik hoorde dat deze buurtbewoners met luide stem zeiden waar zij de man zich hadden zien verschuilen.

Ik (…) zag dat de andere collega van de Spoorwegpolitie Amsterdam een diensthond uit een herkenbaar politievoertuig haalde. Ik (…) zag en hoorde dat de collega van de Spoorwegpolitie Amsterdam met luide stem riep dat de man tevoorschijn moest komen of dat anders de hond werd ingezet. Ik (…) hoorde de collega van de Spoorwegpolitie Amsterdam driemaal roepen.

Ik (…) zag dat de collega van de Spoorwegpolitie Amsterdam met de diensthond het talud opliep. Hij liep vervolgens boven langs het spoor. Ik (…) hoorde dat buurtbewoners met luide stem zeiden dat de man recht onder de positie van de collega van de Spoorwegpolitie Amsterdam in de struiken lag. Ik (…) zag en hoorde dat de collega met de hond naar beneden het talud afliep. De collega met de hond zei na enkele seconden: 'Braaf, brave hond'. Vervolgens zei de collega met de hond tegen de andere collega van de Spoorwegpolitie Amsterdam en mij (…) dat hij de man had gevonden. Ik (…) ben vervolgens het talud opgelopen. Ik (…) zag dat er een man in de struiken lag die ik herkende als de man die ik eerder als passagier in de auto met aanhanger had gezien en die later het perron van het station Amstel aan het beklimmen was middels een stuk kabel.

Ik (…) zag dat de man met zijn linkervoet trappende bewegingen maakte in de richting van de diensthond en dat hij probeerde op te staan en weg te lopen. Ik (…) hoorde dat de collega met de hond de man maande om te blijven liggen of dat de hond anders zou bijten. Ik (…) zag en hoorde dat de man geen gehoor gaf aan het bevel van de collega met de hond. Ik (…) zag dat de man doorging met zijn trappende bewegingen en dat hij ook probeerde om te hond vast te pakken. De collega met de hond gaf een bevel aan de hond en ik (…) zag dat de hond de man begon te bijten. Ik (…) heb mij teruggetrokken en heb de hond laten begaan. De man staakte direct na enkele seconden zijn handelingen. De collega van de Spoorwegpolitie Amsterdam met de hond betreft V.

Ik (…) heb samen met de andere collega van de Spoorwegpolitie Amsterdam de man omhooggetrokken uit de struiken. Ik (…) heb de man aangehouden terzake diefstal en of heling van gestolen goederen te weten een auto, aanhanger met daarop een crossauto en crossmotor en kentekenplaten.

Ik (…) zag dat de aangehouden man (de verdachte B.) de persoon was die ik hierboven als passagier van de eerdergenoemde auto met aanhanger heb omschreven."

2.2. Een mutatie uit het arrestantensysteem van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland van 10 augustus 2001. In deze mutatie staat onder meer het volgende vermeld:

"Op verzoek van GGGD arts is VD (verdachte, lees: verzoeker; N.o.) naar AMC gebracht voor herhalingsprik tetanus i.v.m. oppervlakkige bijtwonden aan arm en bovenlichaam."

2.3. Een mutatie uit het arrestantensysteem van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland van 11 augustus 2001. In deze mutatie staat onder meer het volgende vermeld:

"…Arr. (arrestant, lees: verzoeker; N.o.) heeft in AMC een tetanus prik gehad. Nu verder geen behandeling meer nodig."

2.4. Het proces-verbaal van verhoor bij inverzekeringstelling, opgemaakt door politieambtenaar A. op 11 augustus 2001. In dit proces-verbaal staat onder meer het volgende vermeld:

"Op zaterdag 11 augustus 2001, omstreeks 09.20 uur, is voor mij geleid een man, verdacht van diefstal c.q. heling.

(…)

Nadat ik hem in kennis had gesteld met het ten laste gelegde feit, legde hij de navolgende verklaring af (…):

'Ik wil geen verklaring afleggen totdat ik met een advocaat heb gesproken.' (…)"

2.5. Een rapportage van politieambtenaar K., klachtbemiddelaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, van 29 januari 2002. In deze rapportage staat onder meer het volgende vermeld:

"Ondergetekende, K., inspecteur van politie (...) rapporteert het volgende.

Op 8 januari 2002 werd door mij een klacht ontvangen van het klachtensecretariaat, ingediend namens de advocaat van klager genaamd B. en ingeboekt onder nummer (…). De klacht had betrekking op de aanhouding van B. d.d. 10 augustus 2001 door een medewerker van mijn wijkteam, de agent van politie O. (...). De klacht richtte zich inhoudelijk op het toegepaste geweld, met name door de inzet van een diensthond van de divisie Spoorwegpolitie nabij het Amstelstation te Amsterdam. De bescheiden van het klachtensecretariaat en de Commissie voor de Politieklachten wordt als dossier bijgevoegd.

Terzake dit optreden werd mij in oktober 2001 reeds een klachtbrief toegezonden, afkomstig van mr. W. te Utrecht. Aangezien de klacht betrekking had op de inzet van de diensthond van de divisie Spoorwegpolitie, heb ik deze brief destijds voor verdere behandeling gezonden naar inspecteur S., wnd. teamchef divisie Spoorwegpolitie Amsterdam."

i. Reactie verzoeker

Daarnaar door de Nationale ombudsman gevraagd, liet verzoekers intermediair bij brief van 30 juli 2004 weten dat verzoeker niet wist welke arts hem na het bewuste politieoptreden had onderzocht, waardoor het hem onmogelijk was een rapportage op te vragen van deze arts.

Bij deze brief zond verzoekers intermediair verder afschriften van (onder meer) de volgende stukken, in reactie op de standpunten van de beide korpsbeheerders en de Commissie voor de Politieklachten:

1. Een brief van verzoekers intermediair van 4 november 2003 aan het KLPD, waarin verzoekers reactie staat vervat op de verklaring van politieambtenaar V. van 17 september 2003. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"...geef ik u een reactie op de verklaring van de heer V. van 17 september 2003.

Mijn cliënt de heer B. blijft bij de versie van het gebeuren van 10 augustus 2001 zoals dit reeds is verwoord in de klacht.

(...)

De heer B. heeft volgens zijn eigen verklaring en volgens de verklaring van de motoragent de politiehond in zijn nekvel beetgepakt en opgetild. Dit zou door de heer V. niet zijn gezien, omdat hij zijn aandacht had gericht op de motoragent in verband met zijn veiligheid. Nu deze veiligheid samenhangt met de aanwezigheid van de hond, is het voor cliënt onbegrijpelijk dat de heer V. zijn hond geheel uit het oog verliest (terwijl de hond op een afstand van 5 tot 6 meter is) en dat de heer V. ook aan de riem van de hond niet voelt dat de hond wordt opgetild. Ook zou de hondengeleider niet hebben gehoord, dat cliënt herhaaldelijk in het Engels en Nederlands heeft geroepen te stoppen."

2. Een brief van verzoekers intermediair van 21 november 2003 aan het KLPD, met een reactie op de aanvullende verklaring van politieambtenaar V. van 7 november 2003. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:

"…verzoek ik u na te gaan waarom door de heer S. of de heer V. niet nadere inlichtingen zijn ingewonnen omtrent de aard van de verwondingen. Zonder vast te stellen welk letsel was toegebracht door de hond hadden de heer V. en de heer S. immers niet tot de conclusie mogen komen dat de assistentie een geringe omvang had en er geen melding nodig was in het bedrijfsprocessensysteem.

Voor het overige verwijst cliënt naar de verklaring zoals hij die eerder heeft afgelegd."

j. verklaring betrokken ambtenaar V.

In het kader van het onderzoek verklaarde de heer V., diensthondgeleider van de Dienst Spoorwegpolitie van het KLPD, op 29 juli 2004 tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"In de zaak waarover u mij spreekt kan ik u het volgende meedelen. Ik ben diensthondgeleider bij het Korps Landelijke Politiediensten. Ik werk al ongeveer veertien jaar met politiehonden. Met mijn huidige hond werk ik sinds 1999.

Het optreden waar het in deze zaak over gaat vond plaats in augustus 2001. Ik had dienst, en bevond mij in mijn dienstauto ter hoogte van Duivendrecht, te Amsterdam. Ik reed daar in de omgeving.

Ik kreeg op enig moment een melding binnen: een politieambtenaar, motoragent, deed de oproep 'assistentie collega'. De agent meldde dat hij was aangereden, en dat hij in verband daarmee achter een verdachte aan zat. De verdachte had in een auto gezeten met daarachter een aanhanger. De verdachte zou een man zijn van mogelijk Joegoslavische afkomst, die vuurwapengevaarlijk kon zijn.

Ik achtte de melding dat de verdachte mogelijk gevaarlijk was geloofwaardig, nu hij een politieambtenaar had aangereden. Verder is het binnen de politie een feit van algemene bekendheid dat Joegoslavische criminelen gevaarlijk zijn en mogelijk (een) wapen(s) bij zich dragen. Politieambtenaren werden er ook in z'n algemeenheid voor gewaarschuwd dat dergelijke personen wapens plegen te gebruiken en in bepaalde situaties boobytraps aanleggen. Optreden tegen dergelijke verdachten dient daarom in principe nooit alleen te gebeuren.

Deze melding was niet specifiek aan mij gericht, maar algemeen bedoeld. Een melding 'assistentie collega' heeft de hoogste prioriteit. Iedereen gaat daar in principe op rijden.

Ik ken de bewuste omgeving goed, omdat ik daar vanwege mijn werk vaak kom met mijn hond. Ik ken daar ook de plekken waar men spullen pleegt te dumpen. Ik was in de buurt van de plaats waar het gemelde incident zich had voorgedaan, en besloot daarom te reageren op de melding. Ik besloot de auto die in de melding was genoemd te gaan zoeken. Ik heb deze niet gevonden.

Terwijl ik nog naar de auto op zoek was werd ik over de telefoon gebeld door een collega. Zijn vrouw - ook politieambtenaar - had hem verteld dat de verdachte zich mogelijk bevond in de buurt van het Amstelstation. De informatie was dat hij in een taxi was gestapt, maar dat hij uit de taxi was gevlucht toen een hem achtervolgende politieambtenaar hem in die taxi probeerde aan te houden.

Ik reed hierop naar het Amstelstation. Het wemelde daar al van de politie; ik denk dat er zeker twintig politieambtenaren waren. Ik besloot dat het meer zinvol was om zelf op een andere plek, iets verderop, te gaan zoeken. De verdachte was op de vlucht, dus ik hield er rekening mee dat hij zich al van het station had verwijderd en mogelijk verderop te vinden was. Ik kon bij het station twee kanten uit, en besloot naar een brandweerkazerne te rijden, die even verderop gelegen was.

Eenmaal bij de brandweerkazerne aangekomen zag ik een man lopen die aan het signalement van de verdachte voldeed. Hij klom over een hek, en ging het spoortalud op. Ik heb deze informatie meteen via de portofoon doorgegeven aan de andere politie-eenheden; er waren op dat moment nog geen andere politieambtenaren bij de brandweerkazerne aanwezig.

Ik ben met de auto omgereden van de binnenplaats naar het talud, omdat het hek mij de doorgang het talud op versperde. Ik heb mijn auto op de binnenplaats geparkeerd. Ik begreep van een aantal omstanders - buurtbewoners - dat de man de bosjes was ingevlucht op het spoortalud.

Ik heb mijn hond uit de auto gehaald. Ik deed hem een halsband om met aan de binnenkant puntige metalen voorwerpen, waarmee de hond zo nodig wordt gecorrigeerd. Ik deed hem aan de lange lijn.

Mijn hond is een politie surveillancehond die is getraind om te 'stellen' (dat wil zeggen bijten), en ook om personen te localiseren. Over de training van een surveillancehond kan ik u het volgende vertellen. Het grootste gedeelte van de training van een surveillancehond is bijt-vrij. In de training ligt hier sterk de nadruk op, want bij één keer ongeoorloofd bijten is de hond gezakt.

Het localiseren van personen is een zogenaamde 'bijt-vrije' oefening, waarbij de hond onder andere leert om te zoeken. Wanneer hij de verdachte gevonden heeft blaft hij aan, maar bijt niet. Wanneer de verdachte echter probeert te ontvluchten, moet de hond meteen bijten. Een beweging is voor de hond het signaal dat hij moet bijten. Dit geldt voor iedere beweging, ook als deze niet met een poging tot ontvluchting te maken heeft. Aangezien een verdachte zelden of nooit stokstijf zal blijven staan wanneer hij geconfronteerd wordt met de dreiging van nabij van de politiehond, is er een risico dat de hond zal bijten. Om dit risico in te dammen wordt de hond daarom zo veel mogelijk aan de lijn gehouden. Deze lijn is vier tot zes meter lang. De hondengeleider zorgt dat er tijdens het zoeken constant spanning blijft op de lijn. Hij laat de lijn niet vieren. Ook aangelijnd kan echter nooit 100% worden gegarandeerd dat een hond niet ongeoorloofd zal bijten.

Wanneer een hond een oefening heeft voltooid, is het vervolgens zijn beloning om te mogen bijten.

Dit geldt ook voor optreden in de praktijk. In het geval van een bijt-vrije oefening, zoals bijvoorbeeld het localiseren van personen, mag hij na afloop als beloning in de bijtarm bijten. Dit is een oefenattribuut dat in de dienstauto ligt.

Ik besloot in het onderhavige geval welbewust om de verdachte te gaan zoeken, en om daarbij meteen mijn hond in te zetten. Ik zette mijn hond in omdat de verdachte mogelijk gevaarlijk was.

Bij een dreiging voor gevaar is het gebruikelijk de hond in te zetten.

Ik wilde verder niet wachten tot er collega's ter plaatse zouden komen. Er was daar immers sprake van gevaar voor een ieder, dus ook voor andere politieagenten. Bovendien wilde ik voorkomen dat de bij de aanhouding betrokken politieambtenaar, of andere betrokken ambtenaren, in hun emotie de bosjes in zouden rennen om de verdachte te pakken te nemen en wellicht iets aan zouden doen.

Ik wilde daarnaast het zoekgebied zo klein mogelijk houden; hoe langer er werd gewacht met zoeken, hoe verder de verdachte weer gevlucht kon zijn.

Ik ben naar de onderkant van het talud toegelopen, en heb de verdachte luid en duidelijk driemaal gesommeerd om tevoorschijn te komen, omdat anders de hond zou worden ingezet. Ik bemerkte hierop geen enkele reactie. Ik ben vervolgens het talud opgelopen, en gaf de hond het commando: 'volgen'.

Het talud zag er ter plaatse als volgt uit. Bovenaan is er een strook langs een geluidswand, waar geen struikgewas is; een soort wandelpad. Vanaf het trottoir beneden was het een afstand van ongeveer vijftien meter tot aan die geluidswand. Het loopt in een helling van ongeveer 45° omhoog. Op het talud is er dichte begroeiing met struiken van ongeveer 1½ m. hoogte. Deze begroeiing loopt in de breedte over het talud een aantal honderd meters door.

Ik liep tot het pad bovenaan het talud, en gaf mijn hond daar het commando: 'zoek en daarbij'. Dit is een opdracht om de verdachte te zoeken en daarbij te blijven. Ik gaf hem weliswaar de ruimte aan de lijn om naar voren te lopen, maar hield voortdurend spanning op de lijn. De lijn was continu strak. Ik voelde dat mijn hond naar voren schoot en hoorde dat hij blafte. Ik begreep hieruit dat hij de verdachte had gevonden. Ik riep: 'Politie, laat je handen zien'.

Ik kon de verdachte niet goed zien, want hij bevond zich in het struikgewas. Ik zag zijn gezicht en handen. Hij lag op zijn buik op het talud, met zijn hoofd naar mij toe en zijn armen boven zijn hoofd gestrekt. De hond kon niet bij hem komen, daarvoor gaf ik hem geen ruimte aan de lijn. De hond stond op veilige afstand van de verdachte. Als de hond al zou hebben geprobeerd om bij de verdachte te komen, dan zou hij zijn gecorrigeerd door het geprik van zijn halsband. Maar hiervan heb ik niets gemerkt; ik voelde voortdurend een gelijkmatige spanning op de lijn. Ik hield de situatie zo; ik had de situatie even 'bevroren'.

Ondertussen was een aantal andere politie-eenheden ter plaatse gekomen, waaronder de motoragent. Hij rende het talud op en riep in krachtige termen dat hij de verdachte iets zou aandoen. Terwijl ik de lijn strak hield, hield ik de motorrijder tegen. Ik zei hem: 'Nu niet, mijn hond is daar. Als je daarheen gaat, word je gebeten'; of woorden van gelijke strekking. Ongeveer gedurende 15 à 20 seconden was ik bezig de motorrijder toe te spreken. De motorrijder bleef wachten. Ik heb gedurende die tijd spanning op de lijn gehouden. Mijn gezicht was van de verdachte afgewend op dat moment.

Ik ben vervolgens op mijn hond toegelopen, terwijl ik ook daarbij spanning op de lijn hield, en heb mijn hond teruggehaald. Toen ik de verdachte was genaderd, heb ik geen letsel bij hem gezien. Ik ben vervolgens met mijn hond weer teruggegaan, het talud af. Ik hield de hond daarbij kort en had al mijn aandacht op hem gericht. De hond zat nog vol spanning en adrenaline van het optreden, dus ik moest goed op hem letten.

Pas veel later heb ik gehoord dat mijn hond de verdachte gebeten had. Ik heb hem hiertoe niet het commando gegeven en ik heb hem ook niet laten bijten. Ik heb de lijn geen moment laten vieren, en heb ook geen pas naar voren gemaakt of iets dergelijks.

Ik heb niet gezien dat de hond de verdachte heeft gebeten. Ook heb ik dit niet aan de lijn gevoeld of anderszins gemerkt. Ik heb later begrepen dat de motoragent heeft verklaard dat de verdachte zichzelf naar de hond toe heeft bewogen. De verdachte heeft mogelijk de hond bij zijn kop gepakt. In zo'n geval zou de hond inderdaad bijten, omdat de hond dit als vlucht ziet.

Als de hond verzoeker gebeten heeft, dan heeft verzoeker iets gedaan, dat kan niet anders. Dat is zijn keuze geweest.

Als ik geweten had dat mijn hond gebeten had, dan had ik daarvan bij de hulpofficier van justitie melding gedaan, en had ik nazorg aan de verdachte verleend. Ik had hem dan in elk geval verteld dat hij een tetanusinjectie diende te halen.

U confronteert mij met de stelling van verzoeker, dat hij heeft geroepen dat de hond of ik 'moesten ophouden', of iets dergelijks. Ik heb hiervan niets gehoord. De verdachte heeft zich, ondanks mijn sommaties, niet bekend gemaakt.

U vertelt mij dat in de stukken staat te lezen dat de verzoeker letsel heeft opgelopen door de hondenbeet. Over de beet van een surveillancehond kan ik u het volgende vertellen. Als een surveillancehond bijt, dan levert dat ernstig letsel op. Een hond bijt niet zacht; als dat zo zou zijn, dan zou die hond in principe ongeschikt zijn als politiehond. Je moet immers in voorkomende gevallen ervan op aan kunnen. Voorzover verzoeker dus stelt oppervlakkig letstel te hebben opgelopen, vind ik dat moeilijk voor te stellen.

(…)

Toevoegingen:

1. kunnen de oppervlakkige schaaf/krasverwondingen waarvan in de letselbrief wordt gesproken niet zijn veroorzaakt door:

tijdens de diefstal van de auto

tijdens de vlucht van de verdachte

door het stekelige struikgewas waarin de verdachte zich had verscholen

2. waarom heeft de verdachte geen aangifte gedaan als hem, volgens zijn zeggen, opzettelijk pijn of letsel is toegebracht."

k. nadere reactie verzoeker

Verzoekers gemachtigde liet bij brief van 3 september 2004 in reactie op de verklaring van de betrokken politieambtenaar V. onder meer het volgende weten:

"Uit de verklaring van 29 juli 2004 van de heer V. blijkt, dat hij reageerde naar aanleiding van een oproep 'assistentie collega'. De motoragent, die de assistentie inriep, meldde dat hij was aangereden. Uit de stukken blijkt, dat de melding (zoals verwoord door dhr. V.) niet klopt. De motoragent is niet aangereden.

In de verklaring wordt verder aangegeven, dat de melding was dat de verdachte van mogelijk Joegoslavische afkomst was en vuurgevaarlijk kon zijn. Vervolgens wordt opgemerkt dat Joegoslavische criminelen gevaarlijk zijn en mogelijk wapens bij zich dragen. Verder wordt aangegeven, dat dergelijke personen wapens plegen te gebruiken en in bepaalde situaties boobytraps aanleggen.

Opgemerkt moet worden dat cliënt naar aanleiding van dit incident niet strafrechtelijk is vervolgd, er geen vuurwapen bij hem is aangetroffen en hij geen boobytrap heeft aangelegd. Hoewel Joegoslavische criminelen waarschijnlijk best gevaarlijk zijn is de redenatie van betrokken politiebeambte iets te kort door de bocht. Feitelijk was immers alleen vastgesteld dat een blanke man met Slavische trekken wegrende voor de politie.

(…) De heer V. (merkt; N.o.) op, dat hij wilde voorkomen dat bij de aanhouding betrokken politieambtenaren of andere betrokken ambtenaren in hun emotie de bosjes in zouden rennen om de verdachte te pakken te nemen en wellicht iets aan zouden doen. Cliënt kan zich vinden in deze beschrijving van de sfeer onder de betrokken politiebeambten. Cliënt heeft alleen niet gemerkt, dat de heer V. hem hiertegen wilde beschermen.

(…) De heer V. (meldt; N.o.) dat de motoragent in krachtige termen riep, dat hij de verdachte iets zou aandoen. Ten onrechte is dit niet naar voren gekomen bij de Commissie Politieklachten van Amsterdam. Dit terwijl de klachtbemiddelaar van het wijkteam Oude Amstel op 29 januari 2002 schrijft, dat zijn conclusie is dat de motoragent bij zijn optreden zeer professioneel heeft gehandeld en ondanks de risicovolle achtervolging rustig en overtuigend te werk is gegaan.

Ter zake van dit optreden werd hem door de wijkteamleiding zelfs in een eerder stadium al een tevredenheidsbetuiging overhandigd.

In de verklaring van de heer V. wordt verder opgemerkt (…) dat als de hond verzoeker gebeten heeft dat dit dan betekent dat verzoeker iets heeft gedaan; 'dat is zijn keuze geweest'. Opgemerkt moet worden, dat cliënt voor de politie op de vlucht was, omdat hij illegaal in Nederland verbleef. De houding van de politie was echter onprofessioneel en buitenproportioneel bedreigend. In dit kader is het ongepast op te merken, dat cliënt ervoor heeft gekozen te worden gebeten door een politiehond.

Onder aan (…) wordt opgemerkt, dat een politiehond niet zacht bijt. De heer V. stelt, dat voor zover verzoeker stelt oppervlakkig letsel te hebben opgelopen, hij dit moeilijk voor te stellen vindt. Opgemerkt moet worden dat niet cliënt, maar de politie stelt dat oppervlakkig letsel is opgelopen. Cliënt vond zijn eigen letsel niet oppervlakkig.

(…) De heer V. (schrijft; N.o.) in de toevoegingen dat de oppervlakkige schaaf/krasverwondingen misschien veroorzaakt kunnen zijn tijdens de diefstal van de auto. Hierover kan worden opgemerkt dat door een arts is vastgesteld dat het bijtwonden betreft. Cliënt heeft immers niet voor niets een tetanusinjectie gekregen. Daarnaast is deze opmerking nogal suggestief. Cliënt heeft geen auto gestolen en is daar ook niet meer van verdacht."

Achtergrond

1. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275, in werking getreden op 1 april 1994)

Artikel 15

"1. Het inzetten van een politie-surveillancehond is slechts geoorloofd onder het direct en voortdurend toezicht van een geleider bij:

a. de surveillancedienst, (...)

2. De geleider dient in het bezit te zijn van een krachtens artikel 14 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen vastgesteld certificaat."

Artikel 17, zoals dat luidde tot 31 augustus 2001

"1. De ambtenaar die geweld heeft aangewend, meldt dit aanwenden van geweld, de redenen die daartoe hebben geleid en de daaruit voortvloeiende gevolgen onverwijld schriftelijk aan zijn meerdere.

2. Indien de aanwending van het geweld lichamelijk letsel van meer dan geringe betekenis tot gevolg heeft gehad (…), dient deze melding tevens ter kennis te worden gebracht van de officier van justitie van het arrondissement waarbinnen het geweld is aangewend (…).

3. De melding, bedoeld in het eerste en tweede lid, geschiedt binnen 48 uur in de vorm van een rapport indien:

a. de gevolgen van het aangewende geweld daartoe, naar het oordeel van de meerdere, aanleiding geven, of

b. gebruik is gemaakt van enig geweldmiddel en lichamelijk letsel dan wel de dood veroorzaakt is."

2. Politiewet 1993

Artikel 8, eerste lid

"De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."

3. Algemene wet bestuursrecht

Artikel 2:3, eerste lid

"Het bestuursorgaan zendt geschriften tot behandeling waarvan kennelijk een ander bestuursorgaan bevoegd is, onverwijld door naar dat orgaan, onder gelijktijdige mededeling daarvan aan de afzender."

4. Klachtenregeling politiekorps Amsterdam-Amstelland

Artikel 32, eerste lid

"De formele afdoening van de klacht vindt plaats door de korpsbeheerder na advies van de commissie."

Instantie: Korps landelijke politiediensten, Dienst Spoorwegpolitie

Klacht:

Bij aanhouding politiehond ingezet, waarbij hond verzoeker heeft gebeten.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Wijze van klachtbehandeling: nagelaten verklaring van diensthondbegeleider te betrekken bij formuleren advies, meer waarde toegekend aan verklaring politieambtenaren dan aan verklaring verzoeker;.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Nagelaten klacht over inzet politiehond door te sturen aan KLPD.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Beheerder regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Klachten ongegrond verklaard; niet geïnformeerd over getroffen maatregelen n.a.v. gegrond verklaren van klacht over hardhandig vastpakken bij keel;.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Beheerder regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Onthouden van oordeel over klacht dat politieambtenaar verzoeker zou hebben geslagen.

Oordeel:

Gegrond