2004/395

Rapport

Verzoekster klaagt erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland op 14 juni 2002 haar met een wapenstok op het hoofd heeft geslagen.

Beoordeling

I. Algemeen

1. In de nacht van 14 juni 2002 werd de man van verzoekster aangehouden na een ruzie met de heer E. In de ochtend kwam verzoekster met haar zoon naar het politiebureau om te informeren wat er met haar man ging gebeuren. In het politiebureau trof verzoekster de heer E. aan. Verzoekster liep op hem af, waarna er een handgemeen ontstond. Een in het bureau aanwezige politieambtenaar greep in en hanteerde daarbij de wapenstok tegen verzoekster.

2. Verzoekster was het niet eens met dat politieoptreden en diende bij brief van 17 september 2002 een klacht in bij de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland. Op grond van het door haar verrichtte onderzoek adviseerde de commissie de korpsbeheerder bij brief van 10 september 2003 de klacht ongegrond te verklaren. De korpsbeheerder besloot dat advies te volgen en verklaarde de klacht bij brief van 14 oktober 2003 ongegrond. Verzoekster was niet tevreden met die reactie en wendde zich tot de Nationale ombudsman.

II. Ten aanzien van de klacht

1. Verzoekster klaagt erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland op 14 juni 2002 haar met een wapenstok op het hoofd heeft geslagen. Verzoekster schreef in dit verband dat zij die dag samen met haar zoon het politiebureau was binnengegaan. Haar zoon was bij de balie blijven staan en zij was op de heer E. afgelopen om met hem te praten. Terwijl zij op de heer E. toeliep, had hij haar aangevallen. Op dat moment was er een politieambtenaar de hal ingekomen. Zonder iets te vragen of te onderzoeken wat er aan de hand was, had die politieambtenaar zijn wapenstok getrokken en was haar beginnen te slaan. De politieambtenaar had haar daarbij meermalen op het hoofd geslagen. Voorts overlegde verzoekster een afschrift van een op 14 juni 2002 door een arts opgestelde verklaring. In die verklaring schreef de arts dat hij bij verzoekster een kneuzing van de linkerslaap boven het linkeroog constateerde.

2. Betrokken ambtenaar T. schreef in de door hem na het incident opgemaakte geweldsrapportage dat hij via de monitor had gezien dat verzoekster en haar zoon op de heer E. waren toegelopen en hem waren beginnen te slaan. Hij was onmiddellijk achter de 'plot' weggelopen en naar de voorzijde van de balie gelopen. Onderwijl had hij zijn wapenstok ter hand genomen in verband met het feit dat hij alleen was en tegenover twee agressieve personen kwam te staan. Hij had op luide toon geroepen dat men moest stoppen met vechten binnen het politiebureau en dat hij anders gebruik zou maken van zijn wapenstok. Hij had gezien dat aan zijn bevel geen gevolg werd gegeven. Vervolgens had hij met zijn wapenstok een klap gegeven in de richting van verzoekster.

3. De korpsbeheerder deelt in reactie op de klacht mee dat hij blijft bij zijn oordeel dat de klacht ongegrond is. Voor de overwegingen daartoe verwijst hij naar het advies van de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland. Met betrekking tot hetgeen was voorgevallen ging de commissie in dat advies uit van de verklaring van de betrokken politieambtenaar. De commissie oordeelde op grond daarvan dat het beoogde doel - de beëindiging van het door klaagster en haar zoon aangewende geweld en de bescherming van de door hen aangevallen persoon - geweld van de zijde van de politie rechtvaardigde. Gelet op de omstandigheden - de betrokken politieambtenaar was op dat moment alleen en stond tegenover twee personen die geweld gebruikten - had de politie redelijkerwijs kunnen besluiten gebruik te maken van de korte wapenstok. Niet gebleken was dat het aangewende geweld disproportioneel is geweest.

4. Betrokken ambtenaar T. deelt in reactie op de klacht nog mee dat de kracht waarmee de klap is gegeven, van zeer geringe betekenis was. De klap was gericht op de armen van de vrouw, die met deze armen hevige zwaaiende en slaande bewegingen maakte in de richting van de heer E.

5. Op grond van artikel 8 van de Politiewet 1993 zijn politieambtenaren bevoegd geweld toe te passen jegens burgers, indien het door hen beoogde doel alleen daardoor kan worden bereikt en indien het belang van het doel het gebruik van geweld rechtvaardigt. Het geweld moet redelijk en gematigd zijn. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf (zie Achtergrond, onder 1.).

6. In deze zaak staat verzoeksters lezing over het politieoptreden lijnrecht tegenover die van de politieambtenaar. Verzoekster stelt dat zij zonder haar zoon op de heer E. is afgelopen, dat de heer E. haar heeft aangevallen en dat de politieambtenaar haar zonder voorafgaande waarschuwing meermalen met de wapenstok op het hoofd heeft geslagen. De politieambtenaar stelt daarentegen dat verzoekster samen met haar zoon op de heer E. is afgelopen, dat verzoekster samen met haar zoon de heer E. heeft geslagen en dat hij verzoekster, na eerst te hebben gewaarschuwd, éénmaal een klap met de wapenstok heeft gegeven.

7. De heer E. heeft tijdens het interne klachtonderzoek verklaard dat kort nadat hij het politiebureau was binnengestapt, verzoekster en haar zoon binnenkwamen. Verzoekster was direct naar hem toelopen en had hem bij zijn oor gegrepen. Op dat moment was ook de zoon naar hem toegekomen en die probeerde hem te slaan. Tijdens het hele voorval had verzoekster zijn oor vastgehouden. Op dat moment was een politieambtenaar naar de balie toegelopen. Die politieambtenaar had verzoekster gewaarschuwd. Hij had gevraagd waar mee zij bezig was. De agent had geroepen dat de vrouw en haar zoon het bureau moesten verlaten. De politieambtenaar had inmiddels een wapenstok getrokken. De heer E. had gezien dat de politieambtenaar een aantal malen zijn wapenstok hief, maar voor zover hij wist had de politieambtenaar niet geslagen. De heer E. had dit althans niet gezien.

8. Nu die verklaring van de heer E. op een aantal wezenlijke punten de verklaring van de politieambtenaar ondersteunt, wordt de door de politieambtenaar gegeven lezing voor juist gehouden. De Nationale ombudsman gaat er in deze zaak dan ook vanuit dat verzoekster en haar zoon de heer E. hebben aangevallen en dat ze, ondanks de waarschuwing van de politieambtenaar dat hij gebruik zou maken van zijn wapenstok als het geweld niet werd gestaakt, zijn doorgegaan met hun agressieve gedrag jegens de heer E. Teneinde het geweld te doen stoppen en de heer E. tegen dat geweld te beschermen, kon de politieambtenaar naar het oordeel van de Nationale ombudsman dan ook in redelijkheid besluiten zijn wapenstok te gebruiken.

9. De Nationale ombudsman gaat er in deze zaak voorts vanuit dat de politieambtenaar één klap met de wapenstok heeft gegeven. Zo'n klap met de wapenstok komt evenwel hard aan. Een politieambtenaar moet zich bij het hanteren van de wapenstok dan ook in beginsel richten op armen en benen en zoveel mogelijk voorkomen dat iemand op het hoofd wordt geraakt. Hoewel de Nationale ombudsman geen reden heeft te twijfelen aan de verklaring van de politieambtenaar dat hij de klap heeft gericht op de armen van verzoekster, acht de Nationale ombudsman het gezien de medische verklaring van de arts niettemin aannemelijk dat verzoekster op het hoofd is geraakt. Gelet op de verklaring van de politieambtenaar zelve, dat verzoekster met haar armen hevige bewegingen maakte, had hij zich dienen te realiseren dat het richten van de wapenstok op de armen een risico met zich bracht. Naar het oordeel van de Nationale ombudsman had de politieambtenaar in de gegeven omstandigheid de wapenstok in elk geval in eerste instantie op een minder risicovolle manier moeten inzetten door bijvoorbeeld te richten op de bovenbenen van verzoekster.

De onderzochte gedraging is in zoverre dan ook niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), is gegrond.

Onderzoek

Op 24 februari 2004 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw A. te Amsterdam, ingediend door de raadsman van verzoekster, de heer mr. J.W.G. Prins, advocaat te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaar de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Die ambtenaar maakte via de korpsbeheerder van deze gelegenheid gebruik.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Amsterdam over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoekster de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Noch verzoekster noch de betrokken ambtenaar gaf binnen de gestelde termijn een reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoekster diende bij brief van 17 september 2002 bij de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland een klacht in over de wijze waarop een ambtenaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland zich tegenover haar had gedragen. In die brief schreef verzoekster onder meer:

"Op 13 juni 2002 is mijn echtgenoot aangehouden door de politie in verband met een ruzie met een man, die toentertijd poogde een relatie met mijn dochter (…) aan te gaan. De ruzie ontstond, omdat wij wisten dat de betrokken man reeds gehuwd was en alleen maar probeerde misbruik te maken van mijn dochter. (…)

Op 14 juni 2002 kwam ik te 09.30 uur met mijn zoon (…) naar het politiebureau (…) om te vragen wat er met mijn man ging gebeuren. Toen ik op het politiebureau was, kwam toevallig ook mijn dochter aanlopen mét de hierboven genoemde man. Ik liep naar hem toe om met hem te praten.

Terwijl ik naar hem toe liep, viel hij mij aan, hij beet mij in mijn hand en trok mijn hoofddoek van mijn hoofd. Op dat moment ging een deur open en kwam een agent de hal in. Zonder iets te vragen of te onderzoeken wat er aan de hand was, trok de agent (…) zijn gummistok en begon hard op mijn hoofd te slaan. Ik zakte in elkaar en er werd een ambulance geroepen.

Ik maak ernstig bezwaar tegen dit optreden. De politieman had op zijn minst eerst moeten bekijken wat er aan de hand was en moest er niet zo maar op los gaan slaan. Ik vind dit zeer onbehoorlijk en ik ben er ernstig door geschrokken."

2. Verzoekster stuurde bij haar klachtbrief van 17 september 2002 een op 14 juni 2002 door een arts opgestelde medische verklaring mee. In die verklaring deelde de arts onder andere mee:

"Betreft: Mevrouw A.

(…)

Geconstateerd: Kneuzing linker slaap boven linkeroog"

3. De Commissie voor de politieklachten Amsterdam-Amstelland stuurde bij brief van 16 mei 2003 aan verzoekster een afschrift van een op 14 juni 2002 door betrokken ambtenaar T. opgesteld rapport. In dat rapport schreef T. onder meer:

"Hedennacht, vrijdag 14 juni 2002, heeft er een openlijke geweldpleging plaatsgevonden, binnen het werkgebied van bureau (…). (…) Hierbij zijn aangehouden vader A2. en zoon A3. Tevens zijn hierbij betrokken respectievelijk als slachtoffer en getuige, een man genaamd E. en een tweelingzusje van verdachte genaamd A4.

In verband hiermee zijn moeder A. en (andere) zoon A5. vannacht aan het bureau geweest. Bij de dienstoverdracht hedenochtend heb ik vernomen van de collega's van de nachtdienst, dat beiden binnen het bureau "stampij" maakten en erg druk waren geweest. De gemoederen waren hierbij hoog opgelopen. Na een gesprek met de collega's van de nachtdienst hebben beide bovengenoemde personen A. en A5. het bureau kalm verlaten en hen geadviseerd om in de loop van de dag contact op te nemen met de collega's van de Service Unit van bureau (…).

Vandaag vrijdag 14 juni 2002, omstreeks 08.30 vervoegden zich bij de balie van het bureau (…), de moeder A. en zoon A5. Zij werden te woord gestaan door collega K., Chef Service Unit. Na dit gesprek hebben beide personen het bureau wederom verlaten.

Op vrijdag 14 juni 2002, omstreeks 08.50 uur vervoegden zich aan de balie de aangever/slachtoffer E. en de getuige A4. Zij kwamen respectievelijk aangifte doen en een getuigenverklaring afleggen.

Ik, rapporteur, bevond mij op dat moment alleen achter de plot. Ik heb de aangever en getuige te woord gestaan en hen verzocht plaats te nemen op de bank. Vervolgens heb ik de collega's van de Service Unit in kennis gesteld. Na enige ogenblikken zag ik via de monitor achter de plot moeder A. en zoon A5. het bureau binnen komen lopen. Ik zag en hoorde dat zij luid schreeuwend op de aangever en getuige (dochter van A.) toeliepen. Zij maakten hierbij tevens zwaaiende bewegingen met hun armen. Ik zag dat zij (A. en A5.) aangever en getuige direct begonnen te slaan, hierbij allerlei kreten roepend in een taal die ik niet machtig ben, maar waarvan ik vermoed, dat dit Marokkaans was. Ik zag, dat aangever en getuige zich terugtrokken in de rechterhoek.

Ik ben onmiddellijk achter de plot weggelopen en ik ben via de aangifteruimte naar de voorzijde van de balie gelopen. Onderwijl heb ik mijn van dienstwege verstrekte wapenstok ter hand genomen. Dit i.v.m. het feit, dat ik alleen was en tegenover twee (moeder en zoon) agressieve personen kwam te staan, die tegen twee andere personen (aangever en getuige) geweld aan het aanwenden waren. Gelet op deze overmacht heb ik gelijk mijn wapenstok ter hand genomen. Ik ben uit de aangiftekamer gekomen en ik zag, dat moeder A. slaande bewegingen maakte richting aangever E. en hem hierbij ook daadwerkelijk raakte. Getuige A4. stond achter aangever. Zoon A5. stond rechts naast zijn moeder. Ik zag dat aangever trachtte de slaande bewegingen van moeder te ontwijken, dan wel af te weren. Ik heb op luide toon geroepen, dat men moest stoppen met vechten binnen een politiebureau en dat ik anders gebruik zou gaan maken van mijn wapenstok. Ik zag, dat aan mijn gegeven bevel geen gevolg werd gegeven.

Vervolgens heb ik met mijn van dienstwege verstrekte wapenstok een klap gegeven in de richting van de moeder. Ik zag, dat het geweld hierdoor werd beëindigd. De moeder A. werd door haar zoon A5. teruggetrokken en beiden heb ik vervolgens weggeduwd, waarbij de moeder zich op de grond liet vallen.

Inmiddels waren de collega's W. en S. op het tumult afgekomen en in samenwerking met hen zijn de moeder en de zoon buiten het bureau geplaatst. Buiten het bureau is door voornoemde collega's gesproken met moeder en zoon. Hierbij bleek, dat moeder in het tumult een buil boven de linkerwenkbrauw had opgelopen. Zij beschuldigden rapporteur ervan, dat dit veroorzaakt was door de klap met de wapenstok.

(…)

Na het gesprek buiten door de collega's W. en S. heb ik getracht in gesprek te komen met moeder en zoon. Dit is op niets uitgelopen, daar zij te geëmotioneerd waren en niet voor rede vatbaar waren. Op verzoek van moeder en zoon heb ik een ambulance laten komen, daar de moeder klaagde over hevige hoofdpijn, duizeligheid en misselijkheid. Ambulance te 09.20 uur aan het bureau. Moeder onderzocht door personeel ambulance en deze achtte opname of presentatie aan een Eerste Hulp niet noodzakelijk. Moeder is verwezen naar de huisarts.

Na een gesprek tussen moeder en zoon en de buurtregisseur B. hebben moeder en zoon het bureau te 10.00 uur verlaten (…)."

4. Verzoekster reageerde bij brief van 28 mei 2003 op het haar toegestuurde rapport van betrokken ambtenaar T. In die brief deelde verzoekster onder meer mee:

"In de verklaring staat een aantal onjuistheden.

Ik ben samen met mijn zoon A5., nadat ik zag dat E. en mijn dochter A4. het politiebureau binnen gingen, eveneens weer het bureau binnen gelopen. Ik zag toen dat beiden op twee stoelen hadden plaatsgenomen. Ik ben hierop naar de stoelen links van de balie gelopen, terwijl mijn zoon A5. bij de balie bleef staan. Ik wilde met E. praten. Dat gebeurt bij ons wellicht wat luidruchtig, maar op dat moment was er geen sprake van dat ik hem aanviel. Tijdens het praten wilde ik de man bij de bovenkant van zijn overhemd vastpakken, maar op dat zelfde moment beet hij mij hard in mijn hand. Mijn zoon A5. bleef hierbij nog steeds bij de balie staan en er is geen sprake van dat hij (evenals ik dat niet van plan was) de man wilde slaan of geslagen heeft.

De politieman zegt dat hij via de monitor zag, dat de aangever en mijn dochter A4. zich terugtrokken in de rechterhoek, maar daar zaten zij immers al. De politieman is achter de plot weggelopen en nam in verband met `de overmacht' en omdat hij alleen was onderweg zijn wapenstok ter hand. De `overmacht' viel wel mee: het ging alleen om mij als vrouw (nogmaals: mijn zoon bemoeide zich er niet mee) en de agent was aardig fors uitgevallen. Bovendien verschenen er binnen enkele seconden méér agenten, dus echt alleen was hij ook niet.

De politieman zegt, dat hij op luide toon heeft geroepen te stoppen, omdat er anders geweld zou worden gebruikt, maar hij heeft helemaal niets vooraf gezegd. Hij begon meteen met de wapenstok op mijn hoofd te slaan onder het uitroepen van `opsodemieteren'. De politieman stelt, dat hij één klap heeft gegeven in mijn richting, maar dat is niet juist. Hij heeft mij drie keer hard geslagen: één keer boven op mijn hoofd, één keer op mijn oog en één keer op mijn schouder.

De andere agenten zeiden hierop: `Laten we het buiten oplossen.' Toen heeft mijn zoon mij opgetild en naar buiten geleid.

Anders dan de politieambtenaar verklaart, heeft hij helemaal niet geprobeerd later met mij in gesprek te komen. Hij is direct na het slaan weggegaan door een deur en we hebben hem nooit meer gezien. Mijn zoon heeft aan een van de agenten buiten (niet de betrokken politieambtenaar) gevraagd een ambulance te bellen. Dat heeft deze direct gedaan of laten doen. De verpleegkundige onderzocht de bijtwond en de plaatsen waarop ik geslagen was, te weten mijn oog, mijn hoofd en mijn bovenarm. Hij zei, dat ik het beste direct naar de huisarts kon gaan. De ambulancebroeder zei nog, dat hij het vreemd vond dat een vrouw zo binnen het politiebureau werd geslagen."

5. De korpsbeheerder gaf bij brief van 14 oktober 2003 een oordeel over de klacht van verzoekster. In die brief deelde de korpsbeheerder onder andere mee:

"Op grond van het onderzoek en de rapportage adviseert de commissie (de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland; N.o.) mij de klacht ongegrond te verklaren. Na bestudering van het advies en de onderliggende stukken heb ik besloten om het advies van de commissie te volgen. Ik verklaar de klacht ongegrond."

6. De korpsbeheerder stuurde bij zijn brief van 14 oktober 2003 een op 10 september 2003 door de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland opgesteld advies mee. In dat advies schreef de commissie onder andere:

"…De klacht

Op 13 juni 2002 ontstond een ruzie tussen de echtgenoot van klaagster en een gehuwde man die probeerde een relatie aan te gaan met de (…) dochter van klaagster. De echtgenoot van klaagster werd naar aanleiding van deze ruzie aangehouden door de politie. Toen klaagster de volgende dag met haar zoon op het politiebureau kwam om te vragen wat er met haar echtgenoot ging gebeuren, waren daar ook haar dochter en de eerdergenoemde man. Toen klaagster op deze man toeliep, viel hij haar aan, beet hij haar in haar hand en trok hij de hoofddoek van haar hoofd. Op dat moment kwam een agent de hal van het politiebureau binnen, die ogenblikkelijk met een gummistok op het hoofd van klaagster begon te slaan. Klaagster maakt ernstig bezwaar tegen dit optreden. De agent had eerst moeten nagaan wat er precies aan de hand was.

(…)

De feiten

Op 14 juni 2002 is de echtgenoot van klaagster door de politie aangehouden als verdachte van openlijke geweldpleging tegen goederen (vernieling van goederen van de vriend van de dochter van klaagster). De volgende ochtend is klaagster samen met haar zoon naar het politiebureau (…) gegaan om haar beklag te doen. Nadat zij het bureau hadden verlaten, arriveerden daar de dochter van klaagster met haar vriend om een getuigenverklaring af te leggen, respectievelijk aangifte te doen. Klaagster en haar zoon zijn toen ook weer het bureau ingegaan.

Met betrekking tot hetgeen er daarna is voorgevallen gaat de Commissie uit van de verklaring van politieambtenaar T. Diens verklaring wordt bevestigd door de verklaring van de vriend van de dochter van klaagster. Klaagster heeft bij wederhoor de verklaring van T. op diverse onderdelen weersproken. De Commissie ziet in deze verklaring echter geen aanleiding om geen geloof te hechten aan het relaas van de politie. Zij neemt daarbij mede in aanmerking dat klaagster bij wederhoor een beeld schetst van het begin van het conflict op het politiebureau dat niet geheel in overeenstemming is met het beeld dat zij daarvan in haar eerdere klachtbrief heeft gegeven.

Politieambtenaar T. zag via de monitor moeder A. en zoon A5. het bureau binnen komen. Beiden schreeuwden luid, liepen op de dochter van klaagster en diens vriend af, en begonnen te slaan. De vriend van de dochter van klaagster verklaart bovendien dat hij door klaagster bij zijn oor werd vastgepakt. T. is onmiddellijk naar de balie gelopen om aan het geweld een einde te maken. Omdat hij alleen was en tegenover twee agressieve personen kwam te staan, heeft hij de korte wapenstok ter hand genomen. Hij heeft op luide toon gewaarschuwd dat er een einde moest komen aan het geweld, omdat hij anders gebruik zou maken van zijn wapenstok. Hij zag dat aan zijn bevel geen gevolg werd gegeven, en heeft vervolgens met de korte wapenstok in de richting van klaagster geslagen en haar daarbij vermoedelijk op het hoofd geraakt. De arts constateerde later bij onderzoek een kneuzing aan de linkerslaap.

De behoorlijkheid

Ingevolge artikel 8 Politiewet is de ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op andere wijze kan worden bereikt. Aan het geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf. De uitoefening van de bevoegdheid dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn.

De Commissie stelt vast dat de betrokken politieambtenaar klaagster gewaarschuwd heeft dat geweld zou worden toegepast. Zij is verder van oordeel dat het beoogde doel - de beëindiging van het door klaagster en haar zoon aangewende geweld en de bescherming van de door hen aangevallen personen - geweld van de zijde van de politie rechtvaardigde. Gelet op de omstandigheden - de betrokken politieambtenaar was op dat moment alleen en stond tegenover twee personen die geweld gebruikten - heeft de politie redelijkerwijze kunnen besluiten gebruik te maken van de korte wapenstok. Niet gebleken is tot slot dat het aangewende geweld disproportioneel is geweest. Voor zover klaagsters hoofdletsel het gevolg is geweest van een klap met de wapenstok, heeft zij dit letsel te wijten aan haar eigen gedrag. De Commissie is derhalve van oordeel dat het politieoptreden niet onbehoorlijk is geweest.

Het advies

De Commissie adviseert U de klacht ongegrond te verklaren…"

B. Standpunt verzoekster

1. Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt VAN DE KORPSbeheerder

1. De korpsbeheerder reageerde bij brief van 8 juni 2004 op het standpunt van verzoekster. In die brief deelde de korpsbeheerder onder meer mee:

"Verzoekster klaagt erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland op 14 juni 2002 haar met een wapenstok op het hoofd heeft geslagen. Ik blijf bij mijn oordeel op basis van het advies van de Commissie voor de politieklachten dat de klacht ongegrond is. Voor de overwegingen verwijs ik u naar het advies van de Commissie. Voor wat betreft uw vraag naar de mate van kracht waarmee de politieambtenaar heeft geslagen waarop hij zich daarbij heeft gericht, verwijs ik u naar de reactie van de heer T."

2. De korpsbeheerder stuurde bij zijn brief van 8 juni 2004 een op 29 mei 2004 door betrokken ambtenaar T. opgestelde verklaring mee. In die verklaring schreef T. onder andere:

"…De kracht waarmee de klap is gegeven, was van zeer geringe betekenis. De klap was gericht op de armen van de vrouw, die met deze armen hevige zwaai-, en slaanbewegingen maakte in de richting van de aangevallen persoon…"

3. Voorts stuurde de korpsbeheerder bij zijn brief van 8 juni 2004 een afschrift van een op 9 november 2002 door politieambtenaar K. naar aanleiding van een verhoor van de getuige E. opgemaakt rapport. In dat rapport tekende K. als verklaring van getuige E. onder meer op:

"Op vrijdag 14 juni 2002 omstreeks 08.50 uur, ben ik samen met mijn vriendin genaamd A4. naar het politiebureau (…) gegaan, om aangifte te doen van vernieling. De broer en vader van A4. hadden namelijk een ruit van mijn garage vernield, zomede een auto van mij, die voor de deur stond. (…) Dit was net gebeurd. De moeder en andere broer van A4. waren er ook bij en die volgde ons naar het politiebureau. De andere broer en vader van A4. waren namelijk al aangehouden door de politie. A4. en ik zijn toen het bureau binnen gestapt. Kort hierop kwamen ook de moeder (…) en broer binnen. De vrouw kwam direct naar mij toe lopen en greep mij bij mijn oor. Op dat moment kwam ook die broer (…) naar mij toe en die probeerden mij te slaan. Ik zag namelijk, dat hij zijn vuisten balde en met kracht naar mij sloeg. Ik kon echter de slagen ontwijken. Tijdens het hele voorval hield die moeder mijn oor maar vast. De vrouw schreeuwde maar in een stuk door. Zij schold mij in het Arabisch uit en zij vroeg constant, waarom ik het probleem maakte. Zij wilde namelijk niet hebben, dat ik met haar dochter A4. omging.

Op dat moment kwam een politieagent naar de balie toe lopen. Deze kwam uit een kamer naar ons toe lopen. Hij begon de vrouw te waarschuwen. Hij vroeg waar zij mee bezig was. De vrouw bleef schreeuwen. Zij was op dat moment hysterisch. De agent probeerde een vechtpartij te voorkomen. De vrouw stapte enigszins achteruit en daarbij kwam zij echter te vallen. Ik weet zeker, dat de agent haar niet geduwd heeft. Met de vrouw was geen normaal gesprek mogelijk. De agent riep, dat de vrouw en haar zoon het bureau moesten verlaten. De agent had inmiddels een wapenstok getrokken. Hij hief wel een aantal malen zijn wapenstok op, maar voor zover ik weet heeft hij niet geslagen. Althans ik heb dit niet gezien. Ik denk het in ieder geval niet.

Inmiddels waren er nog meer agenten erbij gekomen en die bracht ons, A4. en ik, verder het bureau binnen. Dit om verdere problemen te voorkomen."

D. Reactie verzoekster

1. De raadsman van verzoekster reageerde bij brief van 30 juni 2004 op het door de korpsbeheerder ingenomen standpunt en de daarbij verstrekte informatie. In die brief deelde de raadsman onder meer mee:

"Cliënte handhaaft, onverkort haar klachten. Ik verwijs nog naar het letsel wat zij heeft opgelopen. Cliënte is niet gewaarschuwd; zij is meerdere keren geslagen."

Achtergrond

1. Artikel 8 van de Politiewet 1993

"1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.

(…)

5. De uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn."

2. Artikel 17 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar

"1. De ambtenaar die geweld heeft aangewend, meldt dit aanwenden van geweld, de redenen die daartoe hebben geleid en de daaruit voortvloeiende gevolgen onverwijld schriftelijk aan zijn meerdere.

(...)

3. De melding, bedoeld in het eerste (…) lid, geschiedt binnen 48 uur in de vorm van een rapport indien:

a. de gevolgen van het aangewende geweld daartoe, naar het oordeel van de meerdere, aanleiding geven, of

b. gebruik is gemaakt van enig geweldmiddel en lichamelijk letsel dan wel de dood veroorzaakt is."

Instantie: Regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Op hoofd geslagen met wapenstok door politieambtenaar.

Oordeel:

Gegrond