2004/286

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland op 29 augustus 2001

- geweld tegen hem hebben gebruikt door hem uit zijn auto te trekken;

- hem hebben geboeid;

- hem op het politiebureau niet tijdig hebben aangeboden om te bellen. Verzoeker stelt hierbij dat hij zijn kinderen om 13:00 uur van school moest halen;

- hem geen brood hebben aangeboden. Verzoeker stelt hierbij dat er toen wel brood op tafel lag.

Verder klaagt verzoeker erover dat bij de advisering over en in de beslissing op zijn klacht niet is ingegaan op het door hem gestelde dat een computerstoring de reden was dat hij zes uur in een cel heeft moeten wachten.

De Nationale ombudsman start uit eigen beweging een onderzoek naar de duur van de behandeling van de klacht door de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam Amstelland.

Beoordeling

I. Algemeen

1. In de ochtend van 29 augustus 2001 heeft verzoeker zijn kinderen naar school gebracht. Verzoeker heeft zijn auto geparkeerd op een busstrook voor de school. De ouders van de schoolgaande kinderen parkeerden doorgaans op een dergelijke manier om de kinderen uit te laten stappen. Toen verzoeker naar zijn auto terug liep, zag hij dat een tweetal ambtenaren, te weten K. en Z., van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland bezig was met het bekeuren van de fout geparkeerde auto's.

Op enig moment werd verzoeker door betrokken ambtenaren K. en Z. aangesproken en aangehouden ter zake van belediging van een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. Op het politiebureau hebben betrokken ambtenaren Br. en Be. verzoeker als verdachte gehoord. Betrokken ambtenaar S. was de inspecteur van dienst op het moment waarop verzoeker op het politiebureau werd binnengebracht.

Verzoeker heeft voor fout parkeren en voor de belediging respectievelijk een administratieve boete opgelegd gekregen en een transactieaanbod gekregen. Verzoeker heeft de administratieve boete voldaan en het transactiebedrag betaald.

A. TEN AANZIEN VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS AMSTERDAM-AMSTELLAND

II. Ten aanzien van het uit de auto trekken

1. Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland op 29 augustus 2001 geweld tegen hem hebben gebruikt door hem uit zijn auto te trekken.

2. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond. Verzoeker heeft, aldus de korpsbeheerder, tenminste passief verzet geboden door niet te voldoen aan het verzoek uit zijn auto te stappen toen hij was aangehouden. Terwijl de betrokken ambtenaren Z. en K. dit aan hem hebben gevraagd. Verder geeft de korpsbeheerder aan dat het toegepaste geweld zich beperkte tot het aan de armen uit de auto halen van verzoeker.

3. Gedurende het onderzoek is het volgende gebleken.

Naar aanleiding van de aanhouding van verzoeker, hebben betrokken ambtenaren Z. en K. een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. Uit dit proces-verbaal blijkt het volgende. Betrokken ambtenaren Z. en K. stelden op 29 augustus 2001 naar aanleiding van diverse parkeerovertredingen op de L-laan bekeuringen op. Betrokken ambtenaar Z. zag verzoeker in haar richting lopen. Verzoeker sprak Z. aan en vroeg haar wat zij aan het doen waren. Verzoeker zou hierbij de woorden 'Jullie zijn echt kankerlijers' of woorden van gelijke strekking hebben geuit. Betrokken ambtenaar Z. heeft verzoeker toen meegedeeld dat zij niet van deze termen was gediend en dat als verzoeker deze bewoordingen zou herhalen, hij zou worden aangehouden ter zake van belediging. Betrokken ambtenaar Z. was klaar met het opmaken van een beschikking tegen de bestuurder van de auto die achter verzoeker stond geparkeerd. Zij zag dat verzoeker in zijn auto wilde plaatsnemen. Z. heeft verzoeker toen meegedeeld dat ook hij bekeurd zou worden voor het parkeren op een plek waar een stopverbod gold. Vervolgens heeft Z. verzoeker gevraagd te wachten totdat zij hem een beschikking had opgelegd. Hierop zag betrokken ambtenaar Z. dat verzoeker plaatsnam achter het stuur van zijn auto en de motor in werking stelde. Zij zag dat verzoeker het portier dicht wilde trekken kennelijk met de intentie om weg te rijden. Vervolgens heeft betrokken ambtenaar Z. het portier vastgehouden met het doel te voorkomen dat verzoeker wegreed. Z. heeft haar collega K. verzocht om haar bij te staan. Verzoeker zou hierna de sleutel uit het contactslot hebben gehaald en uit de auto zijn gestapt. Z. en K. hebben vervolgens gehoord dat verzoeker de woorden 'Jullie zijn kankerlijers' hebben geuit. Verzoeker zou hierbij in de richting van betrokken ambtenaar Z. hebben gekeken en in haar richting hebben gewezen. Vervolgens zou verzoeker wederom een beledigende term in de mond hebben genomen. Z. heeft verzoeker toen meegedeeld dat hij was aangehouden voor belediging. Betrokken ambtenaren hebben toen gezien dat verzoeker wederom in zijn auto plaats wilde nemen. Echter gedurende de interne klachtbehandeling heeft betrokken ambtenaar K. verklaard dat verzoeker al in zijn auto zat toen betrokken ambtenaar Z. hem vertelde dat hij was aangehouden. Verder heeft K. gedurende de interne klachtbehandeling verklaard dat verzoeker na deze mededeling van Z. niet uit zijn auto is gestapt maar in zijn auto is blijven zitten. Hierna hebben betrokken ambtenaren Z. en K. verzoeker uit zijn auto gehaald.

4. Verzoeker geeft de volgende lezing van de feiten en omstandigheden. Hij heeft gezien dat twee ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland bekeuringen aan het schrijven waren. Hij liep naar zijn auto en voordat hij in de auto stapte, riep hij de dichtstbijzijnde betrokken ambtenaar, te weten Z., toe dat 'het een teringzooi' is en dat de ouders daarom op de busstrook geparkeerd stonden. De betrokken ambtenaar tegen wie verzoeker het had, schreef op dat moment een bekeuring voor een ander persoon uit.

Verzoeker wilde toen instappen en wegrijden maar zijn portier werd plots, aldus verzoeker, opengetrokken. Verzoeker geeft aan dat de ambtenaar vervolgens tegen hem heeft gebriest dat hij ook een bekeuring zou krijgen. Hierop uitte verzoeker de woorden 'je hebt toch mijn kenteken; ik merk het wel'. Verzoeker heeft vervolgens geprobeerd het portier dicht te doen. Betrokken ambtenaar Z. heeft hem hiervan weerhouden en heeft geprobeerd verzoeker uit zijn auto te trekken. Haar collega heeft zich, aldus verzoeker, bij hen gevoegd. Beide ambtenaren hebben vervolgens de armen van verzoeker op zijn rug gedraaid. Verzoeker heeft gedurende het onderzoek verklaard dat hem werd meegedeeld dat hij was aangehouden toen hij uit zijn auto werd getrokken.

5. De Nationale ombudsman overweegt dat de verklaringen van betrokken ambtenaar K., afgelegd gedurende de procedure van de interne klachtbehandeling, en de verklaring van verzoeker over het moment waarop hem werd meegedeeld dat hij was aangehouden en het uit de auto trekken, grotendeels overeenkomen. Betrokken ambtenaar K. heeft gedurende de interne klachtbehandeling verklaard dat verzoeker al in zijn auto zat toen Z. hem vertelde dat hij was aangehouden. In de lezing van verzoeker over de feiten en omstandigheden, werd hem meegedeeld dat hij was aangehouden toen hij uit zijn auto werd getrokken. Uit het laatste begrijpt de Nationale ombudsman dat verzoeker in zijn auto zat toen hem werd meegedeeld dat hij was aangehouden waarna verzoeker uit zijn auto is getrokken.

6. De Nationale ombudsman overweegt dat politieambtenaren bevoegd zijn geweld toe te passen, indien het door hen beoogde doel alleen daardoor kan worden bereikt en indien het belang van het doel het gebruik van geweld rechtvaardigt. Het daadwerkelijk aanwenden van geweld door de politie dient in overeenstemming te zijn met de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Het geweld moet, met andere woorden, redelijk en gematigd zijn (zie Achtergrond, onder 2.2). Zo mogelijk gaat aan het gebruik van geweld een waarschuwing vooraf.

7. De Nationale ombudsman overweegt dat betrokken ambtenaar Z. verzoeker heeft gezegd dat hij was aangehouden ter zake van belediging. Verder overweegt de Nationale ombudsman dat de betrokken ambtenaren er vanuit mochten gaan dat verzoeker niet vrijwillig gehoor zou geven aan het bevel mee te komen. Immers heeft verzoeker aangegeven dat een ambtenaar op strenge toon tegen hem heeft gezegd dat hij een bekeuring zou krijgen. Hierop heeft verzoeker de woorden 'je hebt toch mijn kenteken; ik merk het wel' of woorden van gelijke strekking geuit. Hiermee staat voldoende vast dat de betrok-ken ambtenaren mochten anticiperen op de omstandigheid dat verzoeker niet vrijwillig zou meekomen. Daarbij komt dat verzoeker al in zijn auto had plaatsgenomen.

De Nationale ombudsman is derhalve van oordeel dat de betrokken ambtenaren bevoegd waren geweld tegen verzoeker te gebruiken ter uitvoering van het besluit hem aan te houden. Uit het onderzoek is niet gebleken dat de betrokken ambtenaren meer geweld hebben gebruikt dan in de gegeven omstandigheden noodzakelijk was. Evenmin is naar voren gekomen dat een minder ingrijpend middel in die situatie voor de hand lag.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

III. Ten aanzien van het boeien

1. Verzoeker klaagt er verder over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland hem bij zijn aanhouding op 29 augustus 2001, hebben geboeid.

2. De korpsbeheerder blijft bij zijn standpunt d.d. 12 juli 2002 aan welk standpunt het advies van de Commissie voor de politieklachten d.d. 12 juni 2002 ten grondslag ligt.

De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond. Hij acht het, gelet op de verklaringen van de betrokken ambtenaren, aannemelijk dat verzoeker in de auto wilde stappen en wegrijden nadat hem was meegedeeld dat hij was aangehouden. Verzoeker ging hierop, aldus de korpsbeheerder, in zijn auto zitten. Vervolgens liet verzoeker, aldus de korpsbeheerder, toe dat hem de transportboeien werden omgedaan. Gelet op artikel 22 van de Ambtsinstructie (zie Achtergrond; onder 3.3.) acht de korpsbeheerder het boeien gerechtvaardigd.

3. De Nationale ombudsman overweegt dat het boeien van een persoon het toepassen van een dwangmiddel is waardoor inbreuk wordt gemaakt op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, welk recht artikel 11 van de Grondwet beoogt te waarborgen (zie Achtergrond; onder 1.1). Artikel 15, vierde lid van de Grondwet (zie Achtergrond; onder 1.2) maakt het mogelijk om personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd, te beperken in hun grondrechten, indien de uitoefening van het grondrecht zich niet verdraagt met de vrijheidsbeneming. Tot het toepassen van enig dwangmiddel door overheidsfunctionarissen mag slechts worden overgegaan indien feiten en omstandigheden dat rechtvaardigen.

4. In artikel 22 van de Ambtsinstructie (zie Achtergrond; onder 3.3) ligt besloten dat het standaard aanleggen van handboeien tijdens het vervoer van een arrestant naar het politiebureau onjuist is. De politieambtenaar moet van geval tot geval de afweging maken of de aanwezige veiligheidsrisico's het toepassen van deze maatregel naar redelijk inzicht rechtvaardigen. In de Nota van Toelichting op de Ambtsinstructie is in dit verband opgenomen dat de vraag of het omleggen van handboeien in verband met de veiligheidsrisico's nodig is, afhangt van de omstandigheden die samenhangen met de persoon van de arrestant, de inrichting van de (dienst)auto, de situatie waarin wordt vervoerd en het ontbreken van de mogelijkheden om op andere wijze, met minder ingrijpende maatregelen (bijvoorbeeld door plaatsneming van een politieambtenaar naast de arrestant), een veilig transport te waarborgen. Bij omstandigheden die samenhangen met de persoon moet worden gedacht aan het gedrag van de arrestant, mogelijke eerdere ervaringen van de politie met deze persoon op grond waarvan voor moeilijkheden moest worden gevreesd, dan wel de aard of de ernst van het feit waarvoor betrokkene was aangehouden.

5. Gedurende het onderzoek is het volgende gebleken.

Betrokken ambtenaar Z. die bij de aanhouding was betrokken, heeft gedurende de interne klachtbehandeling verklaard dat verzoeker wederom in zijn auto wilde gaan zitten nadat hem door Z. werd medegedeeld dat hij was aangehouden. Verder heeft Z. verklaard dat verzoeker op haar een agressieve indruk maakte. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat Z. en K. zich bedreigd voelden. Betrokken ambtenaar Z. heeft gedurende de interne klachtbehandeling verklaard dat zij samen met betrokken ambtenaar K. verzoeker aan zijn arm heeft getrokken. Volgens Z. liet verzoeker dit gelaten toe waarna Z. en K. verzoeker zonder verzet de handboeien hebben omgedaan. De korpsbeheerder heeft aangegeven dat K. meer verzet van verzoeker heeft ervaren maar dat verzoeker geen geweld tegen de betrokken ambtenaren heeft uitgeoefend.

Verder is gedurende het onderzoek gebleken dat verzoeker is aangehouden voor het beledigen van een ambtenaar in dienst.

Betrokken ambtenaar S. heeft gedurende de interne klachtbehandeling verklaard dat verzoeker na aankomst op het politiebureau onmiddellijk van zijn transportboeien is ontdaan.

6. De Nationale ombudsman stelt voorop dat verzoeker rechtmatig van zijn vrijheid is beroofd. Immers, verzoeker is aangehouden ter zake van het beledigen van een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening. De vraag is nu of het omdoen van de handboeien gezien de feiten en omstandigheden gerechtvaardigd was in verband met eventueel aanwezige veiligheidsrisico's (zie hiervoor, onder 4.).

Hierbij overweegt de Nationale ombudsman dat gedurende het onderzoek is gebleken dat verzoeker ten opzichte van betrokken ambtenaar Z. slechts een verbaalagressieve houding innam maar geen geweld tegen de betrokken ambtenaren uitoefende op grond waarvan voor een veiligheidsrisico zou moeten worden gevreesd.

De Nationale ombudsman is derhalve van oordeel dat het noodzakelijk noch gerechtvaardigd was dat verzoeker de handboeien werden omgedaan.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

IV. Ten aanzien van het bellen

1. Verzoeker klaagt er ook over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland op 29 augustus 2001 hem op het politiebureau niet tijdig hebben aangeboden om te bellen. Verzoeker stelt hierbij dat hij zijn kinderen om 13:00 uur van school moest halen.

2. De korpsbeheerder blijft bij zijn standpunt d.d. 12 juli 2002 aan welk standpunt het advies van de Commissie voor de politieklachten d.d. 12 juni 2002 ten grondslag ligt. De korpsbeheerder acht de klacht niet gegrond. Betrokken ambtenaar S. heeft, aldus de korpsbeheerder, toen verzoeker op het politiebureau was gearriveerd aan verzoeker gevraagd of hij iemand moest bellen. Later heeft S. verzoeker in het bijzonder gevraagd of verzoeker iets moest regelen voor kinderopvang. De korpsbeheerder geeft hier aan dat verzoeker hierop heeft gezegd dat dit niet nodig was en dat hij niet wilde bellen. Betrokken ambtenaren Be. en Br. hebben verklaard dat verzoeker hen vertelde dat zijn twee kinderen van school moesten worden gehaald. Be. en Br. hebben verzoeker toen meegedeeld dat hij zijn vrouw kon bellen om de kinderen op te laten halen. Verzoeker is toen niet ingegaan op dit aanbod.

3. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat hij rond 11:30 uur werd meegenomen voor verhoor en dat hij rond 11:50 uur weer terug werd gebracht naar zijn cel. Verzoeker geeft aan dat hij de betrokken ambtenaren Be. en Br. vroeg om rekening te houden met het feit dat zijn kinderen om 13:00 uur weer uit school kwamen. Verder heeft verzoeker, aldus verzoeker, aan de betrokken ambtenaren gezegd dat hij degene is die de kinderen van school haalt. Vervolgens heeft verzoeker, aldus verzoeker, de woorden "als ik om 12:45 uur niet weg mag, kan ik dan in ieder geval iemand bellen om mijn kinderen op te halen" aan de betrokken ambtenaren toegevoegd. Verzoeker heeft aangegeven dat de betrokken ambtenaren dit geen probleem vonden en dat zij lieten doorschemeren dat verzoeker zo weg mocht.

4. De Nationale ombudsman overweegt dat in artikel 27 van de Ambtsinstructie (zie Achtergrond; onder 3.5) de verplichting is neergelegd om bij een meerderjarige ingeslotene op diens verzoek een familielid of huisgenoot van de insluiting in kennis te stellen.

5. Gedurende het onderzoek is vast komen te staan dat verzoeker op 29 augustus 2001 zijn twee kinderen naar school heeft gebracht. Ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland hebben verzoeker aangehouden. Betrokken ambtenaren zijn tezamen met verzoeker omstreeks 8:45 uur op het politiebureau gearriveerd. Verder staat vast dat verzoeker om 11:22 uur het verhoor is ingegaan. Verder stelt de Nationale ombudsman vast dat onder andere betrokken ambtenaar B. verzoeker als verdachte heeft gehoord. Gedurende de interne klachtprocedure heeft betrokken ambtenaar B. verklaard dat verzoeker hem heeft verteld dat zijn twee kinderen van school moesten worden gehaald. Om 12:30 uur was verzoeker weer op zijn cel. De Nationale ombudsman acht het derhalve aannemelijk dat verzoeker in de tijdspanne tussen 11:22 uur en 12:30 uur kenbaar heeft gemaakt dat zijn twee kinderen van school moesten worden gehaald.

Het is nu de vraag wat na deze mededeling van verzoeker is gebeurd. Het korps stelt dat aan verzoeker is meegedeeld dat hij zijn vrouw kon bellen om de kinderen van school te halen. Verzoeker stelt dat hij hierop heeft meegedeeld dat híj degene is die de kinderen van school ophaalt. De Nationale ombudsman acht het daarom aannemelijk dat verzoeker geweigerd heeft te regelen dat iemand anders zijn kinderen van school kon halen. Verzoeker stelt dat hij alleen geweigerd heeft dit te doen omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij op tijd zou worden heengezonden.

Verder is vast komen te staan dat de directrice van de school omstreeks 13:25 uur betrokken ambtenaar S. heeft gebeld met de mededeling dat de kinderen nog op school stonden te wachten op hun vader. De directrice heeft verder aan S. opgemerkt dat een vriendin van de familie bereid was de kinderen op te vangen. Vast is komen te staan dat verzoeker hiermee heeft ingestemd. Het staat vast dat verzoeker rond 14:29 is heengezonden.

6. De Nationale ombudsman overweegt dat niet is gebleken dat verzoeker, die meerderjarig is, op enig moment de politie heeft gevraagd om zijn familie over zijn insluiting te informeren. Vast is komen te staan dat verzoeker niet is ingegaan op het aanbod een familielid te bellen om de kinderen van school te halen. Verder overweegt de Nationale ombudsman dat er niets aan in de weg stond om aan de politie het verzoek te doen te bellen. De politie treft geen verwijt.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

V. Ten aanzien van het brood

1. Voorts klaagt verzoeker erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland op 29 augustus 2001 hem geen brood hebben aangeboden. Verzoeker stelt hierbij dat er toen wel brood op tafel lag.

2. De korpsbeheerder heeft in zijn brief van 21 april 2004 aangegeven dat hij de klacht gegrond acht. Gelet op de inhoud van het dienstvoorschrift (zie Achtergrond, onder 4.1) voor ingeslotenen in cellencomplexen dient een arrestant een broodmaaltijd te krijgen indien hij om welke reden dan ook een maaltijd heeft gemist. De korpsbeheerder merkt echter wel op dat hij van mening is dat een maaltijd missen iets anders is dan een maaltijd weigeren. De korpsbeheerder acht het echter niet behoorlijk dat geen broodmaaltijd voorradig was op het moment waarop verzoeker daar om vroeg.

3. Verzoeker heeft gedurende het onderzoek aangevoerd dat hij rond 11:00 uur een bord bami heeft geweigerd. Verzoeker heeft aangegeven dat hij dit heeft geweigerd omdat hij in de loop van de ochtend "niet zo nodig bami hoeft". Verder heeft verzoeker aangegeven dat hij de rest van de dag niets meer te eten heeft gekregen. Voorts heeft verzoeker opgemerkt dat het niet het brood was van een politieambtenaar waar hij om heeft verzocht. Volgens verzoeker stond er een hele afdeling brood en beleg. Verzoeker blijft het kwalijk vinden dat hem een broodje is geweigerd nadat hij hierom heeft verzocht

4. De Nationale ombudsman overweegt dat het tot de vereisten van een adequate verzorging van personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd, behoort dat de betrokkene op gebruikelijke tijdstippen wordt voorzien van eten en drinken. In het dienstvoorschrift van het korps aangaande de zorg voor en de bejegening van ingeslotenen in cellencomplexen is hierover opgenomen dat aan iedere ingeslotene iedere dag 1 warme maaltijd en ten minste 2 broodmaaltijden worden verstrekt. Verder is opgenomen dat een ingeslotene die - om welke reden dan ook - een maaltijd mist, alsnog wordt voorzien van tenminste een broodmaaltijd. Indien een ingeslotene een maaltijd weigert, wordt dit gerapporteerd in de arrestantenadministratie. In het dienstvoorschrift is geen tijd opgenomen waarop de maaltijden worden verstrekt (zie Achtergrond, onder 4.1).

5. Gedurende het onderzoek is het volgende gebleken.

Betrokken ambtenaren hebben naar aanleiding van verzoekers aanhouding een proces-verbaal van bevindingen opgesteld. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat verzoeker om 8:45 uur op het politiebureau is aangekomen en dat hij om 14:29 uur is vrijgelaten.

Uit de arrestantenadministratie blijkt dat een ambtenaar om 10:30 uur drinken heeft verstrekt aan verzoeker. Uit voornoemde administratie blijkt dat verzoeker dit heeft geweigerd. Verder blijkt uit de arrestantenadministratie dat verzoeker om 12:47 uur een warme maaltijd aangeboden heeft gekregen. Echter, uit voornoemde administratie blijkt dat verzoeker deze warme maaltijd heeft geweigerd.

Gezien het voorgaande stelt de Nationale ombudsman vast dat verzoeker om 12:47 uur een warme maaltijd aangeboden heeft gekregen en deze heeft geweigerd.

6. De Nationale ombudsman is met de korpsbeheerder van oordeel dat gelet op de inhoud van het dienstvoorschrift (zie Achtergrond, onder 4.1) verzoeker alsnog een broodmaaltijd aangeboden had moeten krijgen. Immers, in het dienstvoorschrift staat vermeld dat een arrestant een broodmaaltijd moet krijgen indien hij om welke reden dan ook een maaltijd heeft gemist. Het is niet juist dat dit niet is gebeurd.

De Nationale ombudsman acht de onderzochte gedraging op dit punt niet behoorlijk.

B. TEN AANZIEN VAN DE BEHEERDER VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS AMSTERDAM-AMSTELLAND

I. Ten aanzien van het niet ingaan op de computerstoring

1. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat bij de advisering over en in de beslissing op zijn klacht niet is ingegaan op het door hem gestelde dat een computerstoring de reden was dat hij zes uur in een cel heeft moeten wachten.

2. De korpsbeheerder acht de klacht de klacht gegrond. De korpsbeheerder merkt hierbij op dat verzoeker bij brief van 17 oktober 2001 heeft geklaagd over het feit dat hij voor belediging van een ambtenaar in dienst zes uur lang van zijn vrijheid is beroofd. In de reactie van verzoeker op het rapport van de klachtbehandelaar S. heeft hij gevraagd naar een rapport van de computerstoring. De Commissie heeft deze klacht niet in haar klachtsamenvatting opgenomen. Zij heeft verzoeker hiervan niet op de hoogte gesteld. De korpsbeheerder acht deze omissie niet behoorlijk en heeft de Commissie hiervan op de hoogte gesteld. De korpsbeheerder geeft verder aan dat hij bij de beoordeling van verzoekers klacht deze omissie niet heeft opgemerkt en zijn excuses heeft aangeboden.

Met instemming heeft de Nationale ombudsman kennis genomen van de omstandigheid dat de korpsbeheerder de Commissie erop heeft gewezen dat de Commissie niet is ingegaan op de opmerkingen van verzoeker over de computerstoring.

3. Uit het oogpunt van zorgvuldige klachtbehandeling overweegt de Nationale ombudsman dat op alle klachtonderdelen moet worden ingegaan.

Nu dit niet is gebeurd, acht de Nationale ombudsman de gedraging niet behoorlijk.

II. Ten aanzien van de duur van het interne klachtbehandeling

1. De Nationale ombudsman heeft uit eigen beweging een onderzoek gestart naar de duur van de behandeling van de klacht door de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland.

2. De korpsbeheerder geeft aan dat de klachtbehandeling acht maanden heeft geduurd. Verder merkt de korpsbeheerder op dat deze periode langer is dan de periode die de klachtenregeling van het politiekorps Amsterdam-Amstelland voorschrijft voor de klachtbehandeling. Gezien het feit dat verzoeker, aldus de korpsbeheerder, voortdurend op de hoogte is gesteld van de voortgang en de reden van vertraging, acht de korpsbeheerder de periode van acht maanden behoorlijk.

3. Gedurende het onderzoek is het volgende gebleken.

Verzoekers moeder heeft naar aanleiding van hetgeen zich op 29 augustus 2001 heeft plaatsgevonden een klacht bij het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland ingediend. De Commissie voor de politieklachten van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland heeft deze klacht op 2 oktober 2001 ontvangen. Verzoeker heeft bij brief van 17 oktober 2001 een klacht ingediend bij het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Bij brief van 7 november 2001 heeft het korps verzoeker bericht dat zijn klacht ter verdere behandeling zal worden doorgestuurd. Aangezien de klacht van verzoekers moeder en de klacht van verzoeker betrekking hadden op een en dezelfde gebeurtenis, heeft de Commissie besloten beide klachten gevoegd te behandelen. De Commissie voor de politieklachten heeft verzoeker bij brief van 12 november 2001 meegedeeld dat de Commissie verzoekers klacht op 2 november 2001 had ontvangen. Verder heeft de Commissie in de brief van 12 november 2001 aan verzoeker de wijze van verdere behandeling aangegeven. Bij brief van 15 januari 2002 heeft de Commissie verzoeker de stand van zaken bericht en meegedeeld dat de commissie behoefte heeft aan aanvullende informatie van de politie. Bij brief van 21 februari 2002 heeft de Commissie de reden van vertraging meegedeeld. Bij brief van 8 maart 2002 heeft de Commissie de stand van zaken meegedeeld. De Commissie heeft bij schrijven van 8 mei 2002 de verdere procedure aan de hand waarvan verzoekers klacht zou worden afgehandeld, kenbaar gemaakt. Op 12 juni 2002 heeft de Commissie haar advies aan de korpsbeheerder uitgebracht. Bij brief van 12 juli 2002 heeft de korpsbeheerder op verzoekers klacht beslist.

4. De Nationale ombudsman overweegt dat conform de klachtenregeling van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland een klacht, indien er geen sprake is van bemiddeling, binnen een termijn van tien weken afgehandeld dient te zijn. Indien de afdoening van de klacht niet binnen de gestelde termijn kan plaatsvinden, wordt daarvan mededeling gedaan aan verzoeker (zie Achtergrond; onder 5.1).

5. Gezien de omstandigheid dat het interne onderzoek naar aanleiding van verzoekers klacht niet heeft stilgelegen en verzoeker steeds op de hoogte werd gebracht van de stand van zaken en de redenen van vertraging, acht de Nationale ombudsman de termijn van acht maanden redelijk.

De Nationale ombudsman acht de ambtshalve onderzochte gedraging behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), is gegrond; behalve ten aanzien van het uit de auto trekken en het bellen; de Nationale ombudsman acht de klacht op deze punten niet gegrond.

De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland is gegrond.

De ambtshalve onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland is behoorlijk.

Onderzoek

Op 5 maart 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer X te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Amsterdam over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. Hij maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Daarnaast werden de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tijdens het onderzoek zijn aan de korpsbeheerder en aan verzoeker nadere vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Noch de korpsbeheerder noch verzoeker gaf binnen de gestelde termijn een reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 29 augustus 2001 stond verzoeker, verder te noemen X, geparkeerd op een busstrook voor de school van zijn kinderen. Verzoeker had zijn kinderen naar school gebracht. Op enig moment werd verzoeker door betrokken ambtenaren K. en Z. van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland aangesproken en aangehouden.

2. Naar aanleiding van de aanhouding van verzoeker, stelden betrokken ambtenaren K. en Z. op 29 augustus 2001 het volgende ambtsedig proces-verbaal van bevindingen op. Dit proces-verbaal van bevindingen hield onder meer het volgende in:

"Wij, (betrokken ambtenaren Z. en K.; N.o.), bevonden ons in uniform gekleed met de assistentiesurveillance belast op de openbare weg van de L-laan te Amsterdam. Aldaar zagen wij, verbalisanten, diverse parkeerexcessen op de L-laan te Amsterdam. Wij, verbalisanten, zijn daarop begonnen met het schrijven van processen-verbaal voor deze parkeerexcessen. Ik, betrokken ambtenaar Z., zag dat een man in mijn richting kwam lopen. De man gaf later op te zijn genaamd X (…).

Ik zag en hoorde dat X mij op luide toon aansprak en zei 'Zeg wat zijn jullie nou eigenlijk aan het doen!' en 'Jullie zijn echt kankerlijers' of woorden van gelijke strekking. X kwam hierbij op een afstand van ongeveer 15 centimeter van mij, (Z.; N.o.) af staan. Dit maakte op mij, (Z.; N.o.) een bedreigende indruk. Hierop deelde ik, (Z.; N.o.) X mede dat ik, (Z.; N.o.), niet van deze termen gediend was en dat als X deze bewoordingen zou herhalen hij zou worden aangehouden ter zake van belediging.

Ik, (Z.; N.o.) zag dat X plaatsnam in (zijn auto; N.o.) (…). Ik, (Z.; N.o.), was klaar met het schrijven van het proces-verbaal van de personenauto die direct achter (de auto van X; N.o.) geparkeerd stond. Ik, (Z.; N.o.) zag dat X plaats wilde nemen in zijn voertuig. Ik, (Z.; N.o.), deelde X mee dat hij een proces-verbaal zou krijgen voor het parkeren op een stopverbod, welke ter plaatse staat aangegeven met bord E2 van de bijlage van Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990. Ik, (Z.; N.o.), verzocht X te wachten totdat het proces-verbaal uitgeschreven was. Hierop zag ik, (Z.; N.o.) dat X plaatsnam achter het stuur van zijn voertuig en de motor in werking stelde. Ik zag dat X het portier aan de bestuurderszijde dicht wilde trekken kennelijk met de intentie om weg te rijden. Ik, (Z.; N.o.) heb hierop het portier vastgehouden met het doel te voorkomen dat X wegreed. Ik, (Z.; N.o.) verzocht tevens (K.; N.o.) mij bij te staan.

Wij (…) zagen dat de man de sleutel uit het contactslot haalde en het voertuig verliet en in de richting van ons (…) liep. Hierop zagen en hoorden wij (…) dat X in onze richting wees en op een luide toon zei 'Jullie zijn kankerlijers' of woorden van gelijke strekking. Deze bewoordingen en het gedrag van X maakte op ons (…) een agressieve indruk. Wij (…) hoorden en zagen dat X in de richting van (Z.; N.o.) keek en met zijn hand wees en op luide toon zei 'je bent echt een tyfushoer' of woorden van gelijke strekking. Deze woorden maakten op mij, (Z.; N.o.) een agressieve en beledigende indruk.

Daar op dat moment de aldaar gelegen (…) school begon, bevonden zich in de directe omgeving van ons en X meerdere mensen. Deze mensen stonden op een afstand van ongeveer 2 à 3 meter en keken in de richting van ons (…) en X. Door de beledigende woorden als 'Kankerlijers' voelden wij, (…) mede daar er zich meerdere mensen in de directe omgeving stonden ons, beledigd en in onze eer en goede naam aangetast, temeer daar wij in uniform waren en er publiek om ons heen stond.

Ik, (Z.; N.o.) voelde mij beledigd door X, mede daar er zich meerdere mensen in de directe omgeving bevonden toen hij mij een 'tyfushoer' noemde. Hierop heb ik, (Z.; N.o.), aan X medegedeeld dat hij aangehouden was terzake van belediging. Hierop zagen wij (…) dat X wederom plaats wilde nemen in het voertuig. Hierop hebben wij (…) de man middels de transportboeien geboeid en overgebracht naar het politiebureau L-laan te Amsterdam. De parkeerovertreding (parkeren op een stopverbod) is middels een mini proces-verbaal (…) afgehandeld."

3. Bij brief van 17 oktober 2001 diende verzoeker een klacht in bij het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. De klacht hield onder meer het volgende in:

"Zoals iedere ochtend bracht ik ook op 29 augustus mijn kinderen naar school.

(…)

Aangezien er van begin af aan een parkeerprobleem is, heeft het stadsdeel een busstrook (een zogenaamde kiss-and-ride-strook) aangelegd. Aangezien de strook slechts sporadisch wordt gebruikt voor de schoolbus (schoolreis), wordt deze strook al sinds dag 1!! door de ouders gebruikt om de kinderen uit te laten stappen.

De ouders van de jonge kindjes lopen mee naar het hek daar er tussen de strook en de school nog een fietspad bevindt en een stukje openbare weg.

Dit alles al maanden lang zonder problemen. De auto's van de ouders zijn namelijk allen om 8.45 weer weg.

Op de betreffende morgen staan er plots twee agentes bekeuringen uit te schrijven; een agente staat bij het einde van de strook en een andere halverwege; ik kom aanlopen en voordat ik in de auto stap, roep ik de dichtstbijzijnde agente toe dat het een teringzooi is en dat we daarom hier geparkeerd staan; zij staat dan nog een andere vader te bekeuren.

Ik wil instappen en wegrijden en plots wordt mijn portier opengetrokken en briest de agente mij toe dat ik ook een bekeuring krijg; ik zeg daarop 'je hebt toch mijn kenteken; ik merk het wel'.

Ik wil de deur dichtdoen en plots wil ze me uit de auto trekken waarop haar collega komt aanlopen en met z'n tweeën draaien ze me de armen op de rug en roepen dat ik ben aangehouden.

Ik word in de boeien geslagen en er komen meerdere agenten uit het nabijgelegen bureau aanrennen; tevens komt er nog een extra busje aanrijden om mij af te voeren; ik ben inmiddels geboeid.

Op het bureau moet ik in de cel plaatsnemen; het is dan 8.45. Na verloop van tijd komt er een agent me een bord bami aanbieden; ik weet niet wat u als lunch gebruikt maar in de loop van de ochtend (ik wist niet hoe laat het was daar ik mijn horloge moest afgeven) hoef ik niet zo nodig bami.

Om 11.30 word ik meegenomen voor verhoor; ik leg uit dat ik niet teringwijf heb gezegd maar slechts heb geroepen dat het een teringzooi was.

Tevens vraag ik de verhorende agentes om in mijn verhoor op te nemen dat slechts een van de agentes die opmerking heeft kunnen horen daar de ander minstens 15 meter verderop stond.

Daarna 11.50 word ik weer terug gebracht naar mijn cel; ik vraag de agentes rekening te houden met het feit dat mijn kinderen om 13.00 weer uit school komen en dat ik degene ben die ze ophaal; ik zei 'als ik om 12.45 niet weg mag, kan ik dan in ieder geval iemand bellen om mijn kinderen op te halen'; dat was geen probleem en ze lieten doorschemeren dat ik zo weg mocht.

Na een tijdje moet ik naar het toilet; gelukkig vond ik een belletje (waarvan ik het bestaan tot dan niet wist) op de terugweg vraag ik aan de agent of ik misschien een broodje kan krijgen het antwoord was; het is hier geen restaurant, ik heb je net al wat aangeboden. Weer vroeg ik mij te waarschuwen als het 12.45 zou zijn, geen probleem zei hij.

Na een tijd (ik wist nog steeds niet hoe laat het was) gaat de deur open, komen er twee agenten binnen die zeggen: we worden net door de school gebeld dat uw kinderen al een tijd op het schoolplein staan te huilen; is er dan niemand die ze ophaalt?

Toen ik ze erop aansprak dat ik ze dat twee keer gezegd had, moest een van de twee lachen en zei oh ja?

Ik heb ze een telefoonnummer van een vriendin meegegeven en die heeft mijn kinderen opgevangen. Uiteindelijk ben ik om 15.00 vrijgelaten.

Ik wil me beklagen over het feit dat ik voor een belediging (volgens het proces-verbaal) ZES!!!! uur heb vastgezeten. Dat er mij een broodje is geweigerd. En het allerbelangrijkste dat mijn kinderen alleen voor school hebben gestaan. Dat ik hiervoor nog ben uitgelachen. Valsheid in geschrift door de agentes die het proces-verbaal hebben opgemaakt: namelijk dat ze beide aanwezig waren op het moment van de belediging; dit is pertinent niet waar.

(…)

Dezelfde dag is mijn vrouw nog naar het bureau gegaan en heeft daar uitgelegd dat het een schandalige zaak is geweest; de (…) dienstdoende agent zei 'ik had dit zeker anders opgelost; dit is geen reclame voor ons'. Hij zou de zaak uitzoeken en contact opnemen; tot op de dag van vandaag hebben wij nog steeds niets vernomen.

Voor mij is bovenstaand nog steeds ongelofelijk en is het mij een raadsel dat de politie in Amsterdam zoveel werkdruk heeft maar hiervoor toch uitgebreid de tijd heeft genomen terwijl na een gesprek van 5 minuten toch duidelijkheid had kunnen ontstaan over deze verkeerde interpretatie van woorden.

Ik hoop dat de dienstdoende agenten een berisping krijgen en dat dit soort situaties andere mensen bespaard blijven want respect voor de overheid zal hiermee nooit verkregen worden."

4. Klachtbehandelaar D. van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland nodigde X bij brief van 12 november 2001 uit voor een gesprek over de klacht. X had hieraan geen behoefte.

5. Bij brief van 12 november 2001 deelde de commissie voor de politieklachten van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland onder meer het volgende aan X mee:

"Op 2 november 2001 ontving de commissie uw brief d.d. 17 oktober 2001. Vandaag ontving de commissie bericht van de politie dat u de klacht ook bij haar heeft ingediend. Ik heb van (…) het klachtensecretariaat begrepen dat hij uw klacht op 7 november 2001 heeft doorgestuurd naar de districtschef (…). De politie zal u benaderen over de wijze waarop uw klacht behandeld zal worden. Hiervan ontvangt u binnenkort bericht.

Mocht u het niet eens zijn met de wijze waarop uw klacht door de politie is bemiddeld of met het resultaat van die klachtbemiddeling, dan kunt u dit de commissie voor de politieklachten (graag zo spoedig mogelijk) laten weten.

De commissie zal uw klacht dan opnieuw bekijken en daarover advies uitbrengen aan de burgemeester. Van hem ontvangt u dan bericht over de definitieve afdoening van uw klacht. Indien u het met zijn beslissing niet eens bent, kunt u zich vervolgens beklagen bij de Nationale ombudsman (…)."

6. Bij brief van 15 november 2001 deelde de commissie voor de politieklachten onder meer het volgende aan X mee:

"Op 7 november 2001 is u bericht dat uw klacht over een politieoptreden ter verdere behandeling is doorgestuurd naar (…), chef van district 5.

Op 2 oktober 2001 ontving de commissie een klachtbrief van uw moeder (…).

Aangezien de klacht van u en de klacht van uw moeder betrekking hebben op dezelfde gebeurtenissen, zal de commissie de klachten gevoegd behandelen. Ik heb heden de klachtencoördinator hiervan op de hoogte gebracht. Uiteraard zal de correspondentie van de commissie zowel met u als met uw moeder worden gevoerd."

7. De commissie voor de politieklachten deelde X bij brief van 15 januari 2002 onder meer het volgende mee:

"Enige tijd geleden is u bericht dat bovengenoemde klacht voor onderzoek en rapportage naar de politie is gezonden. Inmiddels heeft de commissie de onderzoeksrapportage van de politie ontvangen.

De commissie vond de rapportage op enige punten onduidelijk en heeft de politie een aantal aanvullende vragen gesteld. Deze aanvullende informatie verwacht de commissie binnen een maand te ontvangen. Hierna zal de commissie u in de gelegenheid stellen te reageren op de verklaringen van de politie over uw klacht. Vervolgens zal de commissie advies geven aan de (korpsbeheerder; N.o.) over de afhandeling van uw klacht. Zodra de (korpsbeheerder; N.o.) heeft beslist, ontvangt u van hem bericht."

8. Bij brief van 21 februari 2002 deelde de commissie voor politieklachten onder meer het volgende aan de vertegenwoordiger van X en zijn moeder mee:

"Inzake de klachten van (de moeder van X; N.o.) heeft de commissie klaagster bij brief van 15 januari 2002 bericht dat zij de politie om aanvullende informatie heeft verzocht. Op 31 januari 2002 ontving de commissie een uitstelbericht van de politie waarin zij om uitstel verzoekt tot 1 maart 2002. De commissie gaat akkoord met deze termijn."

9. Betrokken ambtenaar Z., die bij de aanhouding was betrokken, verklaarde gedurende de klachtbehandeling onder meer het volgende aan de klachtbehandelaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland:

"Op woensdag 29 augustus 2001 was ik met collega K. op de L-laan (…) alwaar diverse auto's fout stonden geparkeerd op een wijze dat het verkeer uitermate gehinderd werd. Hiervoor werden parkeerbonnen uitgeschreven. Ook op de hoofdrijbaan van de L-laan, stonden op het verdrijvingsvlak diverse auto's foutief geparkeerd. Ook geldt op dit weggedeelte een stopverbod. Op deze plek steken veel mensen met kinderen over. Het beleid van het wijkteam is om op deze plek verbaliserend op te treden. Daarom werden ook hiervoor bonnen uitgeschreven.

Ik was bezig een bon te schrijven voor een Mercedes. Toen de bon bijna uitgeschreven was, kwam er een man aanlopen uit de richting van de (…) school. Ik hoorde terwijl hij aan kwam lopen dat hij op luide toon riep: 'Wat zijn jullie aan het doen. Wat zijn jullie nou voor een stel kankerlijers'. Hij kwam na deze woorden bij de auto die ik aan het schrijven was en wilde daar instappen. Ik verzocht hem ter plaatse te blijven totdat het proces-verbaal uitgeschreven was. Ik heb toen op duidelijke toon, doch zonder stemverheffing, verteld dat wanneer hij mij nogmaals zou beledigen, ik hem aan zou houden. Desondanks stapte hij in zijn auto, startte de motor en wilde wegrijden; hij draaide zijn stuur en reed al een klein stukje. Hij deed dit met de deur nog gedeeltelijk open. Ik heb toen de deur verder opengetrokken en hem gesommeerd te stoppen. Tevens heb ik mijn collega geroepen en een auto ter assistentie voor het geval hij toch weg wilde rijden en omdat hij een agressieve indruk op mij maakte.

De man stapte daarop uit zichzelf uit. Hij riep toen hard tegen mij: 'Jullie zijn kankerlijers' Hierna wees hij specifiek op mij en zei daarbij: 'en jij bent een tyfushoer'. Op een afstand van 2 tot 3 meter stond een zevental mensen op goede gehoorafstand. Hierop heb ik de man aangehouden en hem dat ook medegedeeld. Hij wilde hierop wederom in zijn auto gaan zitten, waarop ik samen met mijn collega K. de man aan zijn armen uit de auto trok. Hij liet dit gelaten toe. Ook konden wij zonder verzet hem de transportboeien omdoen.

Direct hierna was assistentie ter plaatse die de man over van ons hebben genomen. Ik heb verder geen contact meer gehad met de man.

Door de uitlatingen van deze man voelde ik mij zeer beledigd. Collega K. stond op het moment van de belediging op nog geen 10 meter van mij vandaan. De beschuldiging van valsheid in geschrift is op zich een nieuwe belediging."

10. Betrokken ambtenaar K., die bij de aanhouding was betrokken, verklaarde gedurende de klachtbehandeling onder meer het volgende aan de klachtbehandelaar:

"Omdat de inspecteur van dienst had gezegd dat opgetreden moest worden tegen de parkeerovertredingen op de L-laan voor de (…) school (…), heb ik daar op woensdag 29 augustus 2001 met collega Z. verbaliserend opgetreden. Wij waren beiden bezig een bon uit te schrijven. Ik stond ongeveer twee auto's van Z. vandaan. Ik hoorde een man schreeuwen en zag hem met zijn armen zwaaiend aan komen lopen. Ik hoorde in ieder geval dat hij tegen Z. 'tyfushoer' riep. Ik weet niet meer precies op welk moment hij dat heeft geroepen, want hij was constant hard aan het praten. Al pratend liep hij naar zijn auto. Ik zag dat Z. hem aansprak. Gezien het gedrag van de man, liep ik gelijk naar hen toe. Hij stapte in zijn auto en wilde de auto starten, hetgeen ik zag omdat hij de sleutel in het contact deed. Hij wilde zijn deur sluiten. Z. en ik deden de deur weer open om hem ervan te weerhouden weg te rijden. Ik hoorde dat Z. tegen hem zei dat hij was aangehouden voor belediging. Wij vroegen hem uit de auto te stappen. Hij voldeed hier niet aan, waarop wij hem bij de armen hebben gepakt en hem uit de auto hebben getrokken. Hij probeerde hierbij tegen ons in, in de auto te blijven zitten. Het gelukte ons hem toch uit de auto te halen en hem buiten de auto transportboeien om te doen. Onmiddellijk hierna was assistentie ter plaatse die de man hebben overgenomen."

11. Betrokken ambtenaar Be., die bij het verhoor was betrokken, verklaarde gedurende de klachtbehandeling onder meer het volgende aan de klachtbehandelaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland:

"De man vertelde ons dat zijn twee kinderen van school gehaald moesten worden. Wij deelden de man mede dat hij zijn vrouw kon bellen om de kinderen te halen waarop hij zei dat hij het zelf wel zou regelen.

De inspecteur van dienst vertelde ons, nadat de man in het dagverblijf was geplaatst, dat ook hij gepoogd had de man zijn vrouw te laten bellen om voor opvang te zorgen voor de kinderen maar dat de man dat had geweigerd."

12. Betrokken ambtenaar V, arrestantenverzorger, verklaarde gedurende de klachtbehandeling onder meer het volgende aan de klachtbehandelaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland:

"Op woensdag 29 augustus 2001 is in mijn dienst een arrestant binnengebracht in verband met een belediging van een politievrouw. Wat ik mij nog kan herinneren is het volgende. Tijdens zijn verblijf is hem koffie en eten aangeboden. Dit is door hem geweigerd. Het warm eten wordt rond het middaguur geserveerd. Het was die dag rond de klok van 12:45 uur. Het eten is dus 's middags aangeboden en door hem geweigerd. Dit is onmiddellijk vastgelegd in de arrestantenadministratie. Kort hierop vraagt hij om een broodje. Hierin is niet voorzien. Hierbij is gezegd dat hem eten aangeboden is en dat er bij de arrestantenzorg geen brood voorradig is. Hem is uitgelegd dat 's middags warm eten wordt gebracht en 's avonds een broodmaaltijd. Ik verklaar dat de man door mij correct is verzorgd. Verder kan ik mij niets herinneren."

13. Gedurende de klachtbehandeling stelde betrokken ambtenaar S., inspecteur van dienst op het moment waarop X op het politiebureau werd binnengebracht, het volgende rapport op waarin onder meer het volgende stond vermeld:

"FEITELIJKE SITUATIE

Op woensdag 29 augustus 2001 omstreeks 08:35 uur, was ik, rapporteur, als inspecteur van dienst werkzaam op het bureau L-laan te Amsterdam. Binnen het bureau waren op dat moment verder aanwezig de hoofdagent P. en de agent M.

Omstreeks 08:40 uur hoorde ik (…) over de portofoon van het 5e district, dat mijn collega's K. en Z. met spoed een auto erbij vroegen, in verband met een aanhouding van een verdachte op de L-laan bij de school (…). Hierop reed ik met de politiebus onmiddellijk naar genoemde locatie en zag ik mijn collega P. hardlopend ook die kant op rennen.

Ter plaatse zag ik dat mijn collega's K. en Z. een man vasthielden, die inmiddels kennelijk door hen geboeid was. Later bleek mij dat deze man de heer X voornoemd was. Ik hoorde dat de collega's K. en Z. naar mij riepen, dat deze man was aangehouden ter zake belediging. De man had iets van 'teringhoer' geroepen naar de collega's, aldus mijn collega's Z. en K.

Tevens zag ik (…) dat op dat moment meerdere mensen verzameld stonden rond dit incident. Dit waren kennelijk veelal ouders van de kinderen die zojuist naar school waren gebracht. Tevens zag ik dat diverse auto's geparkeerd stonden.

Omdat de emoties ter plaatse nogal waren opgelopen, liet ik (…) mijn collega P. achter bij de collega's K. en Z., teneinde aldaar middels communicatie met de mensen de rust te doen wederkeren. Zelf bracht ik de aangehouden verdachte, zijnde de heer X, over naar het bureau L-laan.

In het bureau L-laan liet ik de heer X bij de voorgeleidingsbalie, door de arrestantenverzorger, onmiddellijk van zijn handboeien ontdoen en sprak de heer X aan. Ik (…) deelde de heer X mede dat hij bij mij was voorgeleid en stelde hem vervolgens de bij de voorgeleiding gebruikelijk vragen. Omdat de heer X mij (…) had aangegeven dat hij nooit eerder door de politie was aangehouden, legde ik hem ook uitgebreid het verdere verloop en de procedure uit.

Ten behoeve van de insluiting werd de heer X op last van mij (…) door de dienstdoende arrestantenverzorger aan de kleding onderzocht. Gelet op de persoon en het feit waarvoor de heer X was aangehouden, heb ik niet alle voorwerpen laten innemen, zoals normaal gesproken te doen gebruikelijk is bij een insluiting. Ik heb de arrestantenverzorger medegedeeld dat het niet nodig was om de veters uit de schoenen te laten halen of om de broekriem in te nemen. Mogelijk heb ik de heer X wel tijdelijk zijn GSM laten afgeven, dit weet ik echter niet meer met zekerheid.

Daar ik (…) veronderstelde dat de heer X de zorg had voor zijn kinderen, vroeg ik de man of hij nog iemand wilde bellen. X deelde mij mede dat dit niet nodig was. Hierop deelde ik (…) de man mede dat ik niet precies wist hoe lang dit alles ging duren, omdat het nogal druk was. Ik vroeg X specifiek of hij niets moest regelen voor de kinderopvang of zo. X gaf desondanks aan dat dit niet nodig was en hij niet wilde bellen. Hierop werd de man op mijn verzoek geplaatst in het eerste dagverblijf van het politiebureau L-laan. Vanuit deze ruimte had de man overigens zicht op een grote klok met daarop de juiste tijd.

Nadat de beide collega's K. en Z. binnen waren gekomen, deden zij hun verhaal aan mij (…). De collega's vertelden dat zij ter plaatse bezig waren met het uitschrijven van een aantal parkeerbonnen aan mensen die hun auto te lang hadden geparkeerd. Volgens K. en Z. kwam X aanlopen en schreeuwde onmiddellijk enkele krachttermen naar de collega's. Uiteindelijk schreeuwde de man ook nog dat de collega's 'teringhoeren' waren of iets dergelijks. Daarop werd de man aangehouden door de collega's. Hierop vroeg ik (…) aan de collega's om van deze situatie een proces-verbaal van bevindingen en aanhouding te maken.

Gelet op de commotie zoals die was ontstaan bij de aanhouding voor de school, gaf ik mijn collega H. als buurtregisseur de opdracht om naar (de school; N.o.) te gaan en aldaar een gesprek aan te gaan met de schooldirectie en de eventueel nog aanwezige ouders. Ter plaatse kreeg mijn collega H. van de schooldirectie bevestigd dat er tijdig was gewaarschuwd namens de politie, dat er geschreven zou worden in geval van parkeerovertredingen. De afspraken waren tijdig en duidelijk aan de school medegedeeld.

Gelet op de verstoorde relatie met de collega's K. en Z., liet ik (…) de verdachte zo spoedig mogelijk horen door andere dienstdoende collega's, namelijk de collega's Br. en Be. Genoemde collega's reden op dat moment de assistentie en werden door mij (…) naar binnen geroepen voor het doen van dit verhoor. Omstreeks 11:20 uur werd de verdachte ter zake gehoord. Voor het verhoor vroeg ik (…) aan de collega's Br. en Be. om tijdens het verhoor nogmaals te vragen aan X of hij misschien moest bellen. Ik (…) veronderstelde namelijk dat er mogelijk opvang geregeld moest worden voor de kinderen van R. Het verhoor werd omstreeks 12:30 uur beëindigd en X had aan mijn collega's Br. en Be. aangegeven dat hij niet hoefde te bellen. Hierdoor veronderstelde ik (…) uiteindelijk dat de kinderen van de heer X door iemand anders opgehaald zouden worden.

Vervolgens werd de zaak voorgelegd aan de dienstdoende parketsecretaris, die een dagvaarding wilde maken voor de heer X. In afwachting daarvan werd de heer X weer teruggeplaatst in hetzelfde dagverblijf. Intussen had de heer X diverse drinken geweigerd, hetgeen in de arrestantenadministratie werd geregistreerd.

Omstreeks 13:25 uur echter, werd ik (…) tot mijn stomme verbazing gebeld door de directrice van de school (…), met de mededeling dat de kinderen van X daar nog stonden te wachten. De directrice deelde mij mede dat een vriendin van de familie bereid was om de kinderen op te vangen. Ik (…) deelde de directrice mede dat wij als politie diverse keren aan X hadden gevraagd of er niet gebeld moest worden en dat X had geantwoord dat dit niet nodig was. Tevens deelde ik (…) aan de directrice mede dat ik onmiddellijk aan X zou vragen of de vriendin voor de kinderopvang mocht zorgen en dat ik haar direct zou terugbellen met het antwoord.

Hierop liep ik (…) naar het dagverblijf, waar ik de heer X achter het plexiglas zag zitten terwijl hij naar de grote klok zat te kijken. Nadat ik (…) de heer X had aangesproken, vroeg ik hem waarom hij geen opvang had gebeld voor zijn kinderen. De man zei mij dat hij niet wist hoe laat het was. Ik zei tegen X, dat ik had gezien dat hij naar de klok zat te kijken en dat ik het erg vreemd vond dat hij zijn kinderen niet liet ophalen. Verder vroeg ik de man of de vriendin van zijn vrouw de kinderen mocht meenemen. X stemde daarin toe, hetgeen ik onmiddellijk doorbelde naar de directrice van (de school; N.o.).

Vanwege een computerstoring, had de dienstdoende parketsecretaris wat vertraging met het uitdraaien van de faxdagvaarding. Uiteindelijk werd de heer X omstreeks 14:29 uur op last van mij (…) heengezonden."

14. De commissie voor de politieklachten schreef de vertegenwoordiger van X en zijn moeder bij brief van 8 maart 2002 onder meer het volgende:

"Op 6 maart 2002 heeft de commissie de aanvullende politierapportage van het door de politie verrichte onderzoek inzake de klacht van X ontvangen. Hieruit blijkt dat hij nog niet in de gelegenheid is geweest te reageren op de verklaring(en) van de politie over zijn klacht. Als gevolg hiervan kan de commissie de gegrondheid van de klacht vooralsnog niet (goed) beoordelen.

In het kader van wederhoor zend ik u daarom bijgaand de verklaringen van de betrokken politieambtenaren. Ik stel X hierbij in de gelegenheid op deze verklaringen te reageren. De commissie ontvangt zijn reactie graag binnen drie weken zodat zij met het opstellen van een advies aan de (korpsbeheerder; N.o.) kan beginnen. Indien hij binnen drie weken niet reageert, dan zal de commissie op basis van de haar ter beschikking staande stukken advies uitbrengen aan de (korpsbeheerder; N.o.)."

15. Bij brief van 8 mei 2002 deelde de commissie voor de politieklachten aan de vertegenwoordiger van X en zijn moeder onder meer het volgende mee:

"Inzake de klacht van uw cliënten (X en zijn moeder; N.o.), heeft de commissie besloten om de - door klager opgegeven - getuigen om een verklaring te verzoeken. De commissie verwacht deze verklaringen binnen twee weken te ontvangen. Na ontvangst zal de commissie het advies aan de (korpsbeheerder; N.o.) opstellen. Van hem ontvangt u te zijner tijd een beslissing."

16. Naar aanleiding van de klacht stelde de klachtbehandelaar een rapport op. Dit rapport hield onder meer het volgende in:

"In het bureau zijn op klager/verdachte de normaal gangbare huisregels toegepast. Hij werd daarbij wel in de gelegenheid gesteld te telefoneren, doch wenste daar op dat moment geen gebruik van te maken. In afwachting van zijn verhoor is klager in het dagverblijf geplaatst. De verdachte is door twee anderen dan de betrokken politiemensen (K. en Z.; No) gehoord.

Na dit verhoor is de zaak voorgelegd aan de dienstdoende HulpOfficierParketsecretaris. De verdachte zou een dagvaarding krijgen, waarna hij heengezonden zou gaan worden. In afwachting van deze dagvaarding is klager in het dagverblijf geplaatst. Het uitwerken van deze dagvaarding door de HOPper heeft langer dan gebruikelijk geduurd.

Inmiddels is het middaguur genaderd waarop in het bureau de warme maaltijden worden verstrekt. Ook aan klager is tussen 12:00 en 12:30 uur een maaltijd aangeboden, die hij geweigerd heeft. Eerder al werd hem drinken aangeboden hetgeen hij weigerde. Dit is bijgehouden in de arrestantenadministratie.

Onmiddellijk na ontvangst en uitreiking van de dagvaarding is klager heengezonden."

17. Bij brief van 12 juni 2002 bracht de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland advies uit aan de korpsbeheerder. Dit advies hield onder meer het volgende in:

"De procedure

(De moeder van X; N.o.) diende haar klacht bij u in. De commissie voor de politieklachten ontving de klacht op 2 oktober 2001. Op 9 oktober 2001 verzocht de commissie de politie om de klacht te bemiddelen. Op 2 november 2001 ontving de commissie de klachtbrief van X (…) Op 21 januari 2002 nam een medewerker van de Stichting Klachten & Adviesburo politieoptreden (PKB) telefonisch contact op met het secretariaat van de commissie met de mededeling dat X in de klachtenprocedure zou worden bijgestaan door het PKB. (…)

De feiten

Op 29 augustus 2001 waren K. en Z. bezig met het verbaliseren van foutgeparkeerde voertuigen op de busbaan bij de school (…) in Amsterdam. Op een gegeven moment kwam klager aanlopen.

(…)

Z. verklaart dat X op luide toon riep: 'Wat zijn jullie aan het doen. Wat zijn jullie nou voor een stel kankerlijers'. Hij kwam volgens Z. naar de auto toe waarvoor zij op dat moment een bekeuring stond uit te schrijven en wilde instappen. Z. verzocht klager te blijven staan totdat het proces-verbaal was uitgeschreven. Ze verklaart dat ze X op duidelijke toon, zonder stemverheffing heeft verteld dat ze X zou aanhouden als hij haar nogmaals zou beledigen. Z. verklaart dat X daarop instapte, de motor startte en wilde wegrijden, met de deur nog gedeeltelijk open. Z. heeft toen de deur verder geopend en X gesommeerd te stoppen. Tegelijkertijd riep zij haar collega ter assistentie voor het geval X toch wilde wegrijden en omdat hij een agressieve indruk op haar maakte. Volgens Z. stapte X daarop zelf uit en riep hij hard: 'Jullie zijn kankerlijers'. Daarna wees hij naar Z. en zei hij: 'En jij bent een tyfushoer'. Daarop heeft Z. X meegedeeld dat hij was aangehouden. Hoewel X opnieuw in zijn auto ging zitten, liet hij vervolgens toe dat hem de transportboeien werden omgedaan. K. bevestigt dat X schreeuwend kwam aanlopen en dat hij Z. een 'tyfushoer' noemde. Zij bevestigt ook dat X in de auto stapte en wilde wegrijden.

K. verklaart dat zij Z. heeft geholpen de deur te openen en X te weerhouden van wegrijden.

Klager verklaart in grote lijnen hetzelfde als de politieambtenaren. Hij verklaart echter dat hij voordat hij in zijn auto stapte, naar de dichtstbijzijnde agente riep dat het daar zo'n teringzooi is, dat ze de auto's wel zo moeten parkeren. Zijn verklaring op dit punt wordt gesteund door drie getuigen. Toen hij wilde wegrijden, werd ineens het portier van zijn auto opengetrokken en brieste de agente dat hij ook een bekeuring kreeg. Klager zei daarop dat ze zijn kenteken had en dat hij het wel zou merken. Nadat klager was geboeid, kwamen verscheidene agenten uit het nabijgelegen politiebureau rennen. Tevens arriveerde de hulpofficier van justitie met een politiebus, waarin klager werd afgevoerd.

De commissie stelt vast dat klager commentaar had op het verbaliseren door de politieambtenaren. Zij acht de lezing van klager aannemelijk voor zover het zijn uitlating betreft dat hij het 'een teringzooitje' vond. Omdat de lezingen overigens tegenover elkaar staan en ook de getuigen daarover geen uitsluitsel geven, is de Commissie niet in staat vast te stellen of klager daarna nog iets tegen de betrokken politieambtenaren heeft gezegd dat beledigend zou kunnen worden opgevat.

Op dit punt is de Commissie daarom niet tot een oordeel in staat.

(…)

Klager kwam om 8.45 uur aan op het politiebureau. Op het politiebureau werden de handboeien afgedaan en werd klager om 8.55 uur voorgeleid aan de hulpofficier van justitie inspecteur S. Vervolgens werd klager aan de kleding onderzocht. (…)

S. verklaart dat hij klager vroeg of hij nog iemand moest bellen. Later vroeg hij klager in het bijzonder of deze iets moest regelen voor kinderopvang. Volgens S. gaf klager aan dat dit niet nodig was en dat hij niet wilde bellen. Politieambtenaren Be. en Br. verklaren dat klager hen vertelde dat zijn twee kinderen van school moesten worden gehaald. Zij deelden klager mee dat hij zijn vrouw kon bellen om de kinderen op te laten halen. Klager zei daarop volgens de politieambtenaren dat hij het zelf wel zou regelen.

Klager verklaart dat hij na zijn verhoor rond 11.50 uur heeft gevraagd of hij voor 12.45 uur kon worden vrijgelaten omdat hij zijn kinderen van school moest halen, en dat hij anders in ieder geval moest kunnen bellen om de kinderen op te halen. De politieambtenaren die klager hadden verhoord, zeiden dat dit geen probleem was en lieten doorschemeren dat klager zo weg mocht, aldus klager.

De Commissie volgt op dit punt de lezing van de politieambtenaren omdat deze bestaat uit verscheidene onafhankelijk van elkaar afgelegde verklaringen, die de Commissie niet onaannemelijk voorkomen en de Commissie de enkele verklaring van klager niet voldoende acht om op dit punt tot een ander oordeel te komen.

De Commissie acht de klacht op dit punt daarom feitelijk ongegrond.

(…)

Volgens de arrestantenlogging kreeg klager om 10:30 uur iets te drinken. Van 11.23 uur tot 12.30 uur is klager verhoord. Om 12.47 kreeg klager een bord bami. Volgens de politie weigerde klager dit omdat het hem nog te vroeg was voor bami.

Klager verklaart dat hij vóór het verhoor een bord bami aangeboden kreeg en dat hem op dat moment drinken werd geweigerd. De Commissie volgt op dit punt de handelingen en tijden zoals die zijn vastgesteld in de arrestantenlogging.

De Commissie acht de klacht op dit punt daarom feitelijk ongegrond.

Klager vroeg even later om een broodje. Omdat er 's middags geen brood voorradig is, is hem dat geweigerd.

(…)

S. verklaart dat hij omstreeks 13.25 uur werd gebeld door de directrice van de school met de mededeling dat de kinderen van klager daar nog stonden te wachten. Zij deelde S. voorts mee dat een vriendin van de familie bereid was de kinderen op te halen.. heeft met de directrice afgesproken dat hij aan klager zou vragen of hij daarmee akkoord ging en dat hij haar daarna zou terugbellen. Toen S. klager vervolgens vroeg waarom hij niet had gebeld voor opvang voor zijn kinderen, zei klager dat hij niet wist hoe laat het was. S. vond dat onaannemelijk omdat hij had gezien dat klager vanuit het dagverblijf naar een grote klok had zitten kijken. Klager gaf toestemming om zijn kinderen te laten ophalen door de vriendin.

Klager verklaart dat hij niet wist hoe laat het was en dat hij ook geen klok heeft zien hangen en dat hij meermalen heeft gezegd dat hij voor 13.00 uur de kinderen moest ophalen. Hij kreeg van de verschillende politieambtenaren steeds de indruk dat alles snel zou worden afgehandeld.

Ook op dit punt staan derhalve de verklaringen tegenover elkaar en kan de Commissie niet vaststellen welke verklaring juist is en welke verklaring onjuist is, zodat zij zich van een oordeel moet onthouden.

(…)

De Commissie is van oordeel dat het niet onbehoorlijk was dat klager rond het middaguur geen brood is verstrekt.

Daar de broodmaaltijden 's ochtends vroeg en in de namiddag worden verstrekt, was de politie niet gehouden rond het middaguur brood aan klager te verstrekken. Dit geldt meer nu aan klager wel bami is aangeboden."

18. De arrestantenlogging hield onder meer het volgende in:

"Arrestant: X

Logging: 29/08/2001 09:18 uur

Handeling: 29/08/2001 08:45 uur

Aankomst bur. aanspreekbaar

(…)

Logging: 29/08/2001 09:18 uur

Handeling: 29/08/2001 09:19 uur

Verplaatsing arr. in ruimte

(…)

Logging: 29/08/2001 10:30 uur

Handeling: 29/08/2001 10:30 uur

Drinken verstrekt

Logging: 29/08/2001 11:23 uur

Handeling: 29/08/2001 11:22 uur

Ivm verhoor tijdel. afwezig

Logging: 29/08/2001 12:30 uur

Handeling: 29/08/2001 12:30 uur

Einde tijdel. afwezig

Logging: 29/08/2001 12:47 uur

Handeling: 29/08/2001 12:47 uur

Warme maaltijd verstrekt

Logging: 29/08/2001 12:53

Handeling: 29/08/2001 12:53 uur

Controle arr.

Logging: 29/08/2001 13:25 uur

Handeling: 29/08/2001 13:24 uur

Vrije logging

IP S. heeft doorgegeven aan de school van de kinderen van de arr dat de

Logging: 29/08/2001 13:26 uur

Handeling: 29/08/2001 13:25 uur

Vrije logging

opgehaald konden worden door een vriendin van arr omdat hij zelf niet wilde

Logging: 29/08/2001 13:27 uur

Handeling: 29/08/2001 13:26 uur

Vrije logging

Bellen met de school van zijn kinderen

Logging: 29/08/2001 14:29 uur

Handeling: 29/08/2001 14:29 uur

Uitboeking

Heengezonden"

19. Bij brief van 12 juli 2002 besliste de korpsbeheerder onder meer als volgt op de klacht:

"Op grond van het onderzoek en de rapportage adviseert de Commissie mij om de klacht ongegrond te verklaren, met uitzondering van de klachtonderdelen over het aanhouden en onvoldoende dienstverlening. Op deze laatste twee punten adviseert de Commissie mij om mij van een oordeel te onthouden.

Na bestudering van het advies en onderliggende stukken heb ik besloten conform het advies te oordelen. Voor een toelichting op mijn oordeel verwijs ik u vriendelijk naar het advies van de Commissie."

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van X staat samengevat weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt korpsbeheerder

1. Bij brief van 28 juli 2003 reageerde de korpsbeheerder onder meer als volgt op de klacht:

"Voor wat betreft de door u geformuleerde klachtonderdelen boeien, niet tijdig aanbieden te bellen en niet aanbieden brood, blijf ik bij mijn oordeel gebaseerd op het advies van de Commissie voor de politieklachten. Voor de overwegingen verwijs ik u naar dit advies. Voor zover X stelt dat er wel brood op tafel lag, verwijs ik u naar de verklaring van hoofdinspecteur K. (zie Bevindingen, onder 5; N.o.).

Voorzover X klaagt over geweldgebruik bij het uit zijn auto trekken, ben ik van oordeel dat de klacht ongegrond is. X bood blijkens de verklaringen van de betrokken politieambtenaren Z. en K. op zijn minst passief verzet door niet te voldoen aan het verzoek uit de auto te stappen toen hij was aangehouden en de verbalisanten dat aan hem vroegen. Het toegepaste geweld beperkte zich tot het aan de armen uit de auto halen van klager (zie verklaringen van Z. en K.) (zie Bevindingen; onder 4. en 5.; N.o.).

X stelt voorts dat niet is ingegaan op zijn stelling dat de reden voor het zes uur wachten in de cel een computerstoring was. Daarover bericht ik u het volgende.

De formulering van dit klachtonderdeel brengt mij ertoe niet inhoudelijk in te gaan op de computerstoring. X heeft geklaagd over het feit dat hij voor belediging zes uur heeft vastgezeten. In zijn reactie op de politierapportage heeft hij vervolgens gevraagd om een rapport van de computerstoring. De Commissie heeft deze klacht niet in haar klachtsamenvatting opgenomen. Zij heeft X daarvan niet op de hoogte gesteld. Deze omissie acht ik niet behoorlijk. Ik zal de Commissie hiervan op de hoogte stellen. Ik heb bij de beoordeling van het politieoptreden deze omissie niet opgemerkt. Hiervoor bied ik u mijn excuses aan.

Over de duur van de behandeling van de klacht ben ik van mening dat de klacht ongegrond is. (…)

X heeft geklaagd over politieoptreden op 29 augustus 2001. De Commissie heeft de klacht van X (gedateerd 17 oktober 2001) op 2 november 2001 ontvangen. Op 12 juli 2002 heb ik het politieoptreden beoordeeld. De klachtbehandeling heeft derhalve (…) 8 maanden geduurd. Deze periode is langer dan de in de klachtenregeling politiekorps Amsterdam-Amstelland gestelde termijnen van klachtbehandeling, maar klager is gedurende de klachtbehandeling voortdurend op de hoogte gesteld van de voortgang en de reden van vertraging."

2. Als bijlage bij de reactie van de korpsbeheerder, was een rapport van hoofdinspecteur K. gevoegd. Dit rapport hield onder meer het volgende in:

"De reactie van de aanhoudende ambtenaren (…) is als volgt. Beide ambtenaren verklaren dat klager, nadat hem was medegedeeld dat hij was aangehouden, in zijn auto stapte. Hij wilde het portier dichttrekken en het was hen duidelijk dat hij weg wilde rijden. Verbalisant Z. had hem reeds medegedeeld dat hij was aangehouden, dit herhaalde zij toen zij tezamen met K. het portier opende. Tevens is aan klager gevraagd uit te stappen omdat hij was aangehouden. Hieraan voldeed klager niet. Hierop hebben Z. en K. de man bij de armen gepakt en uit de auto gehaald. Z. verklaart hierover dat dit zonder verzet van de man ging. K. heeft meer verzet ervaren, klager wilde blijven zitten, maar oefende geen geweld uit tegen de verbalisanten. Het punt was dus dat klager zich, nadat hem was medegedeeld dat hij was aangehouden, in de auto ging zitten en kennelijk van plan was weg te rijden. Nogmaals vertellen dat hij was aangehouden, noch de vraag uit de auto te komen, leidde tot het uit de auto komen van klager. Hierop is hij aan zijn armen uit de auto gehaald. Ik heb de betreffende zinsneden in de klachtrapportage gearceerd en bijgevoegd.

Met betrekking tot het brood waarover klager stelt dat dit op tafel lag, kan ik het volgende verklaren. De betreffende arrestantenverzorger is niet meer in dienst van het korps en heb ik derhalve niet meer kunnen horen. In het algemeen kan ik stellen dat de dagverblijven zich in het bedrijfsrestaurant van het bureau L-laan bevinden. Het kan derhalve zijn dat klager heeft gezien dat er brood van een politieambtenaar op tafel in de kantine lag. Dit brood is echter niet bestemd voor arrestanten. Zoals al eerder bij de behandeling van de klacht is gebleken, wordt aan arrestanten 's ochtends en 's avonds brood verstrekt en 's middags een warme maaltijd."

D. Reactie verzoeker

1. X reageerde bij brief van 25 augustus 2003 onder meer als volgt:

"In de verklaring van de chef staat dat ik door twee agenten uit de auto ben gehaald; de betrokken agenten spreken elkaar hier beiden tegen; de een meldt dat ze het samen doen; de ander zegt dat ik al uitstapte.

Brood; eerst wordt er ontkend dat er brood is geweest en nu wordt er ineens verklaard dat er wel brood was maar niet voor mij. Het was zeer zekere niet het brood van een agent maar er stond een hele afdeling met meerdere soorten brood en voor zover ik mij kan herinneren ook beleg. Het blijft belachelijk dat ik om een broodje vraag en dat ik na om 11:00 bami te hebben geweigerd, ik de rest van de dag niets meer te eten krijg.

Bon uitschrijven; er wordt verklaard dat de agent al bezig was een bon uit te schrijven (…) maar ook dat is niet waar zoals al eerder verklaard waren ze met meerdere auto's verderop bezig.

Tevens wordt er verklaard dat de collega 10 meter verderop stond; met andere woorden ze kan niets gehoord hebben want 10 meter met buiten lawaai van de weg etc. belemmert volgens mij een nauwkeurige waarneming.

Deur openen hier wordt nogmaals tegen gesproken; Z. en ik deden de deur open terwijl D. verklaart: ik heb de deur open gedaan en mijn collega geroepen.

Tevens wordt er niet in gegaan op het meest schrijnende van de hele zaak; het feit dat ik meerdere keren heb aangegeven dat mijn kinderen om 13.00 uur de school zouden verlaten.

Tevens wil ik u laten weten sinds de bewuste dag iedere dag auto's van de ouders gewoon op de busstrook worden geparkeerd onder toeziend oog van de politie (deze is altijd aanwezig in verband met de veiligheid van de school); met andere woorden de belachelijke argumenten van gevaarlijk parkeren slaan helemaal nergens op.

Overigens ben ik nog voor de kantonrechter verschenen naar aanleiding van de bekeuring en deze begreep de situatie en heeft mij slechts de helft van het sanctiebedrag laten betalen.

En nogmaals wijs ik u erop dat ze mijn auto al die uren (6 uur lang) gewoon daar hebben laten staan terwijl normaal gesproken iedereen na 15 minuten weer is vertrokken."

2. Op 4 maart 2004 deelde X tijdens een telefoongesprek aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman mee dat hij voor de belediging van een ambtenaar in dienst een transactievoorstel had ontvangen. Het transactiebedrag werd betaald.

3. Op 5 maart 2004 deelde X tijdens een telefoongesprek aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman mee dat een van de betrokken ambtenaren hem had meegedeeld dat hij was aangehouden toen X uit de auto werd getrokken.

e. nadere reactie korpsbeheerder

1. Tijdens het telefoongesprek op 31 maart 2004 verzocht een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman aan het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland om meer dan in de brief d.d. 28 juli 2003 (zie Bevindingen; onder C1.; N.o.) is gedaan, in te gaan op het klachtelement over het boeien en het klachtelement over het weigeren een broodmaaltijd te verstrekken.

2. Bij brief van 21 april 2004 schreef de korpsbeheerder onder meer het volgende:

"Ik ben van mening dat X voor het transport naar het politiebureau geboeid mocht worden. De twee betrokken ambtenaren en X zelf verklaren dat hij in de auto stapte en wilde wegrijden. Ik acht het gelet op de verklaringen van de politieambtenaren aannemelijk dat dat gebeurde nadat X was meegedeeld dat hij was aangehouden. Gelet op artikel 22 van de Ambtsinstructie acht ik het boeien daarom gerechtvaardigd.

Voor zover u mijn reactie vraagt op het niet verstrekken van een broodmaaltijd, ben ik van oordeel dat gelet op de inhoud van het dienstvoorschrift 'Zorg voor en bejegening van ingeslotenen in cellencomplexen' een arrestant een broodmaaltijd dient te krijgen indien hij om welke reden dan ook een maaltijd heeft gemist. Hoewel ik van mening ben, dat een maaltijd missen iets andere is dan een maaltijd weigeren, vind ik het bij nader inzien in het licht van het dienstvoorschrift niet behoorlijk dat er geen broodmaaltijd voorradig was, op het moment dat verzoeker daar om verzocht."

Achtergrond

1. Grondwet

1.1 Artikel 11:

"Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam."

1.2 Artikel 15, vierde lid:

"Hij aan wie rechtmatig zijn vrijheid is ontnomen, kan worden beperkt in de uitoefening van grondrechten voor zover deze zich niet met de vrijheidsontneming verdraagt."

2. Politiewet 1993 (Wet van 9 december 1993, Stb. 724)

2.1 Artikel 2:

"De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven."

2.2 Artikel 8, eerste en vijfde lid:

"De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.

De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn."

2.3 Artikel 49, eerste lid:

"Onze minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties geeft bij ministeriële regeling regels over de bewapening, de uitrusting en de kleding van de politie".

3. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275, in werking getreden op 1 april 1994)

3.1 Artikel 1 derde lid, onder b:

"3. In dit besluit wordt verstaan onder:

(...)

b. geweld: elke dwangmatige kracht van meer dan geringe betekenis uitgeoefend op personen of zaken."

3.2 Artikel 4:

"Het gebruik van een geweldmiddel is uitsluitend toegestaan aan een ambtenaar:

a. aan wie dat geweldmiddel rechtens is toegekend, voor zover hij optreedt ter uitvoering van de taak met het oog waarop het geweldmiddel hem is toegekend, en

b. die in het gebruik van dat geweldmiddel is geoefend."

3.3 Artikel 22:

"1. De ambtenaar kan een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien aanleggen.

2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.

3. De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:

a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of

b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, één en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt."

3.4 Artikel 23:

"De ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van handboeien als bedoeld in artikel 22, eerste lid, meldt dit onverwijld schriftelijk aan de meerdere, onder vermelding van de redenen die tot het gebruik van handboeien hebben geleid."

3.5 Artikel 27:

"1. Voor zover het bij of krachtens het Wetboek van Strafvordering bepaalde zich hiertegen niet verzet stelt de ambtenaar een familielid of een huisgenoot van een ingeslotene zo spoedig mogelijk op de hoogte van de insluiting. In het geval de ingeslotene minderjarig is, doet hij dit uit eigen beweging, indien de ingeslotene meerderjarig is, doet hij dit slechts op verzoek van de ingeslotene.

2. Indien de omstandigheden de uitvoering van het eerste lid niet toelaten bij een ingeslotene die geen ingezetene is, wordt de ambassade of het consulaat van het land waarin de ingeslotene ingezetene is, op de hoogte gesteld van de insluiting."

4. Dienstvoorschrift van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland betreffende de zorg voor en bejegening van ingeslotenen in cellencomplexen

4.1 Artikel 4.1.2:

"Aan iedere ingeslotene worden iedere dag 1 warme maaltijd en ten minste 2 broodmaaltijden verstrekt. Een ingeslotene die - om welke reden dan ook - een maaltijd mist, wordt alsnog voorzien van tenminste een broodmaaltijd.

Indien een ingeslotene een maaltijd weigert, wordt dit gerapporteerd in de arrestantenadministratie van het geautomatiseerde systeem (…)."

4.2 Artikel 4.2.8:

"Tenzij het belang van het onderzoek zich daar tegen verzet is het de ingeslotene toegestaan te telefoneren, waarbij gebruik wordt gemaakt van een van dienstwege ter beschikking gesteld telefoontoestel."

5. Klachtenregeling regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland

5.1 Artikel 9, tweede lid:

"Indien de klacht door de korpsbeheerder wordt afgedaan, gebeurt dat binnen tien weken na ontvangst van de klacht. De commissie brengt haar advies uit binnen vier weken na ontvangst van het rapport in artikel 32, tweede lid. Als toepassing wordt gegeven aan artikel 34, eerste lid, kan deze termijn worden verlengd met ten hoogste vier weken. Als de termijn wordt verlengd, ontvangt klager daarvan bericht."

5.2 Artikel 32, tweede lid:

"Indien een bemiddelingspoging achterwege blijft, onderzoekt de klachtbemiddelaar, die nu als rapporteur optreedt, de klacht. Hij maakt rapport op van zijn bevindingen. (…)"

5.3 Artikel 34, eerste lid:

"Indien de commissie tot het oordeel komt dat zij op grond van de verstrekte gegevens geen redelijk gefundeerd advies kan geven, kan zij de politie of klager om aanvullende informatie verzoeken. Zo nodig kan zij een eigen onderzoek instellen."

Instantie: Regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Verzoeker uit zijn auto getrokken; op het politiebureau verzoeker niet aangeboden om te bellen; lange duur interne klachtbehandeling; .

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Verzoeker geboeid; verzoeker geen brood aangeboden terwijl het wel op tafel lag; bij advisering over en in de beslissing op zijn klacht niet ingegaan op het door verzoeker gestelde, dat computerstoring reden was van lange duur in cel.

Oordeel:

Gegrond