Verzoekster klaagt over de lange duur van de behandeling door de Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), van de aanvraag van 29 januari 2002 om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf aan haar echtgenoot.
Beoordeling
1. Op 29 januari 2002 diende verzoekster, in het kader van de zogenoemde referentprocedure een verzoek om ambtshalve advies met betrekking tot een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in bij de Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ten behoeve van haar Afghaanse echtgenoot.
2. Voor de behandeling van een verzoek om ambtshalve advies is niet bij wettelijk voorschrift een termijn vastgesteld waarbinnen een beschikking moet worden gegeven. Dit betekent dat de behandeling van deze verzoeken om ambtshalve advies ingevolge het bepaalde in artikel 4:13, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb; zie Achtergrond, onder 2.) moet plaatsvinden binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag. Op grond van het tweede lid van deze bepaling moet de redelijke termijn in elk geval worden geacht te zijn verstreken wanneer acht weken na het indienen van de aanvraag geen beschikking is gegeven, noch de aanvrager een kennisgeving is gedaan als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, Awb. Voor de behandeling van deze verzoeken wordt in de Vreemdelingencirculaire een termijn van drie maanden genoemd (zie Achtergrond, onder 1.) hetgeen in deze zaak betekent dat vóór mei 2002 een beslissing had moeten worden genomen op bovenstaande mvv-aanvraag. Tegen deze achtergrond kan niet worden gesteld dat de Visadienst in de bij de ontvangstbevestiging van 21 maart 2002 gedane kennisgeving dat de verwachte behandelingsduur van de mvv-aanvraag ongeveer zes maanden zou bedragen, een redelijke termijn heeft genoemd waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien, als bedoeld in artikel 4:14, derde lid, Awb.
3. Bij brief van 10 juli 2002 liet de Visadienst verzoekster weten dat het voor de beoordeling van de mvv-aanvraag benodigde DNA-onderzoek (zie Achtergrond, onder 3.) geen doorgang kon vinden omdat de Nederlandse vertegenwoordiging te Islamabad (Pakistan) was gesloten in verband met de dreigende oorlogssituatie in Pakistan. Op 2 december 2002 liet de IND verzoeksters gemachtigde weten dat overdracht van het DNA-onderzoek naar de Nederlandse vertegenwoordiging in Karachi (Pakistan) op korte termijn niet mogelijk was.
Naar aanleiding van de door verzoekster bij brief van 13 december 2002 ingediende klacht bij de IND over deze gang van zaken, liet de IND bij brief van 3 april 2003 onder meer weten dat de besluitvorming op het verzoek om ambtshalve advies ten behoeve van de echtgenoot van verzoekster werd aangehouden omdat verzoeksters verblijfspositie opnieuw zou worden beoordeeld in verband met gewijzigd beleid met betrekking tot Afghaanse vreemdelingen. Deze nieuwe regeling trad in werking op 16 september 2002 (zie Achtergrond, onder 4.)
4. In haar reactie op de klacht op 8 juli 2003 liet de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie de Nationale ombudsman weten de klacht over de lange duur van de behandeling van de mvv-aanvraag, nu daarop nog niet was beslist, gegrond te achten. De minister gaf hierbij aan dat de duur van de procedure mede te wijten was aan de oorlogssituatie en de problemen die hierdoor waren ontstaan bij de diplomatieke posten in Pakistan. Hierdoor had het voor de beoordeling van het ambtshalve advies benodigde DNA-onderzoek bij verzoeksters echtgenoot geen doorgang kunnen vinden.
5. Op 30 oktober 2003, 21 maanden na de indiening van het gevraagde advies, werd door de Visadienst een negatief advies uitgebracht met betrekking tot de afgifte van een mvv aan verzoeksters echtgenoot.
De beslistermijn van de ten behoeve van verzoeksters echtgenoot gevraagde ambtshalve advies werd, gezien hetgeen hiervoor al is opgenomen onder punt 2., door de Visadienst ruimschoots overschreden. De door de Visadienst naar voren gebrachte reden, de sluiting van de Nederlandse ambassade te Islamabad (Pakistan) kan de overschrijding van de beslistermijn niet rechtvaardigen nu de sluiting van de ambassade plaatsvond met ingang van 27 mei, ná het verstrijken van de in de Vreemdelingencirculaire genoemde beslistermijn. De Visadienst heeft het verzoek om ambtshalve advies derhalve onvoldoende voortvarend behandeld. Dit had verstrekkende gevolgen. Doordat de Visadienst de aanvraag niet direct voortvarend, binnen het bestek van de in de Vreemdelingencirculaire genoemde beslistermijn, heeft afgehandeld kon vervolgens het benodigde DNA-onderzoek bij verzoeksters echtgenoot geen doorgang vinden omdat inmiddels, na het verstrijken van de beslistermijn, de Nederlandse ambassade te Isalambad op 27 mei 2002 (zie Achtergrond, onder 5. en 6.) werd gesloten vanwege de algehele veiligheidssituatie in Pakistan. Vervolgens liet de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie verzoeksters gemachtigde bij brief van 3 april 2003 weten dat met betrekking tot Afghaanse vreemdelingen (zie Achtergrond, onder 4.) verzoeksters verblijfsvergunning opnieuw zou worden beoordeeld in afwachting waarvan de behandeling van de mvv-aanvraag van haar echtgenoot werd aangehouden.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Buitenlandse Zaken en de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie gezamenlijk, is gegrond.
Onderzoek
Op 9 april 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw J., ingediend door het Inter-lokaal te Nijmegen, met een klacht over een gedraging van de Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Buitenlandse Zaken en de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie gezamenlijk, werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de minister van Buitenlandse Zaken en de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie en de minister van Buitenlandse Zaken deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Verzoeksters gemachtigde gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 29 januari 2002 diende verzoekster, in het kader van de zogenoemde referent-procedure, een verzoek om ambtshalve advies over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in bij de Visadienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, ondergebracht bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ten behoeve van haar Afghaanse echtgenoot. In het kader van de behandeling van dat verzoek diende een zogenoemd DNA-onderzoek (zie Achtergrond, onder 3.) plaats te vinden bij verzoeksters echtgenoot. Bij brief van 10 juli 2002 liet de IND verzoekster weten dat het aangevraagde DNA-onderzoek op dat moment geen doorgang kon vinden omdat de Nederlandse Vertegenwoordiging te Islamabad (Pakistan) tijdelijk was gesloten in verband met de dreigende oorlogssituatie.
2. Bij brief van 24 oktober 2002 verzocht verzoeksters gemachtigde de IND om het DNA-onderzoek te laten uitvoeren door het Nederlandse Consulaat te Karachi (Pakistan). Bij brief van 2 december 2002 liet de IND weten dat het niet mogelijk was aanvragen die werden behandeld door de Nederlandse Vertegenwoordiging te Islamabad door te zenden naar een andere vertegenwoordiging zonder toestemming van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Daarnaast deelde de IND mee dat er wel overleg gaande was om zaken af en toe door te zenden van Islamabad naar Karachi maar dat dit nog wel enige tijd in beslag zou nemen. Zodra er nieuwe mogelijkheden waren, zou de aanvraag om verlening van de mvv ten behoeve van verzoeksters echtgenoot zo spoedig mogelijk verder in behandeling worden genomen.
3. Bij brief van 13 december 2002 diende verzoeksters gemachtigde een klacht in bij de IND omdat door de IND niet actief werd gezocht naar een oplossing voor een spoedige afhandeling van de mvv-aanvraag van verzoeksters echtgenoot.
4. Verzoeksters gemachtigde diende bij brief van 21 februari 2003 een klacht in bij de Nationale ombudsman omdat de IND niet inhoudelijk had gereageerd op de klacht van 13 december 2002. De Nationale ombudsman zond de klacht door naar de Visadienst met het verzoek de klacht alsnog in behandeling te nemen en hem een afschrift te sturen van de brief waarmee de klacht zou worden afgedaan.
5. Bij brief van 3 april 2003 reageerde de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie onder meer als volgt op de klacht van verzoeksters gemachtigde:
“Op uw klacht van 13 december 2002 is inderdaad niet inhoudelijk binnen zes weken gereageerd. Hiervoor bied ik dan ook mijn excuses aan. (…)
Om op uw klacht van 13 december 2002 terug te komen kan ik u alleen mededelen dat de ambassade in Islamabad nog immer gesloten is. Het consulaat Generaal te Karachi neemt volgens een planning via Buitenlandse Zaken dossiers van Islamabad over. Gezien echter de geringe capaciteit aan menskracht en de situatie waarin ze gehuisvest zijn, kunnen er niet veel zaken tegelijk worden behandeld.
Inmiddels is de besluitvorming op het mvv-verzoek aangehouden, aangezien het dossier van uw cliënt voor een nieuwe beoordeling overgedragen is aan de regio Midden van de IND. Dit naar aanleiding van het gewijzigde beleid met betrekking tot op grond van artikel 29 onder d Vreemdelingenwet toegelaten vreemdelingen met de Afghaanse nationaliteit.
Nadat de verblijfspositie van uw cliënt (als hoofdpersoon in de mvv-aanvraag) is vastgesteld zal zo spoedig mogelijk de verdere voortgang in die aanvraag worden bepaald.”
6. Naar aanleiding van de reactie op de klacht van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 3 april 2003 diende verzoeksters gemachtigde bij brief van 8 april 2003 een klacht in bij de Nationale ombudsman.
7. Desgevraagd liet een medewerkster van de IND de Nationale ombudsman op 8 april 2004 telefonisch weten dat op 30 oktober 2003 de mvv-aanvraag van verzoeksters echtgenoot was afgewezen.
B. Standpunt verzoekster
Voor het standpunt van verzoekster wordt verwezen naar de klachtformulering onder Klacht.
C. Standpunt minister voor vreemdelingenzaken en Integratie
In de reactie op de klacht deelde de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie bij brief van 8 juli 2003 onder meer het volgende mee:
“Uit het dossier is gebleken dat (verzoekster; N.o.) - aan wie met ingang van 2 maart 2000 een voorwaardelijke vergunning tot verblijf is verleend - ten behoeve van haar in Afghanistan verblijvende echtgenoot een aanvraag heeft ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf.
Bij brief van 21 maart 2002 is door de Regionale directie Noord-Oost een ontvangstbevestiging naar (verzoekster; N.o.) gezonden, waarin tevens is gemeld dat de verwachte behandelduur van het mvv-verzoek ongeveer zes maanden zou bedragen.
Op 10 juli 2002 is medegedeeld dat ten gevolge van de dreigende oorlogssituatie in Pakistan de Nederlandse Vertegenwoordiging in Islamabad tijdelijk was gesloten en het aangeboden DNA-onderzoek vertraging zou oplopen. Daarop heeft (verzoekster; N.o.), bij brief van 24 oktober 2002 en via haar gemachtigde H., gevraagd om het onderzoek in Karachi te laten plaatsvinden. Hierop is door de IND op 2 december 2002 geantwoord dat dit niet kan zonder toestemming van de Minister van Buitenlandse Zaken, maar dat er inmiddels wel overleg gaande was over een dergelijke aanpak. Ook is daarbij aangegeven dat de lage bezetting op andere vertegenwoordigingen ertoe zal leiden dat onderzoeken die door Islamabad zijn overgedragen tijd in beslag zullen nemen.
Wegens onduidelijkheid over de termijn waarop zal worden beslist en tevens wegens de naar haar mening te afwachtende houding van de IND, heeft (verzoekster; N.o.) bij brief van 13 december 2002 een klacht ingediend. In een reactie, gedateerd op 19 december 2002, is toegezegd om uiterlijk op 24 januari 2003 te reageren. Dit is niet gebeurd, waarop (verzoekster; N.o.) bij brief van 21 februari 2003 heeft laten weten een klacht te zullen indienen bij de Nationale ombudsman.
Op 3 maart 2003 is daarop door u een klachtbrief (herkansing) gezonden naar de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. Bij brief van 5 maart 2003 heeft de Minister de toezegging gedaan om uiterlijk op 4 april 2003 te reageren op de klacht van (verzoekster; N.o.).
Op 3 april 2003 is per brief aan de gemachtigde van (verzoekster; N.o.) bericht dat de klacht, welke via u was ingediend, terecht was nu er niet inhoudelijk was gereageerd op haar klacht van 13 december 2002. Daarvoor zijn excuses aangeboden. Tevens is in die brief de stand van zaken van dat moment uiteengezet, inhoudende dat de ambassade in Islamabad nog steeds was gesloten en dat de personele bezetting en de huisvestingsituatie in Karachi zodanig waren dat er weinig zaken konden worden behandeld.
In dezelfde brief is aangegeven dat de besluitvorming op het mvv-verzoek is stilgelegd als gevolg van het gewijzigde beleid met betrekking tot Afghaanse vreemdelingen die op grond van artikel 29, eerste lid, onder d Vw waren toegelaten. Aan (verzoekster; N.o.) was destijds een vergunning op die grond verleend. Verder is vermeld dat wanneer de verblijfspositie van (verzoekster; N.o.) opnieuw zou zijn vastgesteld, zo spoedig mogelijk de voorgang in de mvv-aanvraag zal worden bepaald. (…)
(Verzoekster; N.o.) heeft naar aanleiding van de mededeling dat haar verblijfspositie opnieuw zal worden beoordeeld, contact opgenomen met de informatielijn van de IND te Arnhem. Daar kreeg zij te horen dat deze herbeoordeling tot eind 2003 op zich kan laten wachten. In deze gang van zaken heeft (verzoekster; N.o.) aanleiding gezien om bij brief van 8 april 2003 opnieuw een klacht in te dienen bij de Nationale ombudsman.
(…)
Gelet op de behandelingsduur van het verzoek om ambtshalve advies, inmiddels zestien maanden, acht ik de klacht wat dat betreft gegrond. Wel is hierbij van belang dat de duur van de procedure mede te wijten is aan de oorlogssituatie en de problemen die als gevolg daarvan zijn ontstaan bij de diplomatieke posten in Pakistan.
Op de door u gestelde vraag of in de gegrondverklaring van de klacht aanleiding wordt gezien om maatregelen of actie ten aanzien van klager te ondernemen is het volgende van belang.
Ten aanzien van Afghaanse vreemdelingen is een beleidswijziging doorgevoerd. Bij brief van 9 september 2002 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie bericht dat het besluit- en het vertrekmoratorium ten aanzien van Afghaanse asielzaken, die afliepen op 15 september 2002, niet zouden worden verlengd. Als gevolg hiervan komen asielzoekers van Afghaanse nationaliteit niet langer in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vreemdelingenwet 2000 (onder de oude wet voorwaardelijke vergunning tot verblijf). Geldende verblijfsvergunningen die op deze grond zijn verleend worden thans individueel herbeoordeeld en al dan niet ingetrokken. Vergunningen welke op die grond waren verleend en welke van rechtswege inmiddels zijn `verlopen', kunnen niet worden ingetrokken. Deze vreemdelingen hebben reeds een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Ook deze aanvragen worden thans individueel beoordeeld. Aanvragen van vreemdelingen om gezinshereniging met een Afghaanse houder van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vreemdelingenwet, worden niet ingewilligd. Bovenstaande is nader uitgewerkt in TBV 2002/36 (zie Achtergrond, onder 4.; N.o.), dat inmiddels is vervangen door TBV 2003/1.
De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van (verzoekster; N.o.) is op 2 maart 2003 geëindigd en zij heeft op 2 februari 2003 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Binnen een week na heden zal aan (verzoekster; N.o.) een voornemen worden uitgereikt, waarna zij binnen zes weken een zienswijze kan uitbrengen. Vervolgens wordt zij gehoord en zal een beslissing worden genomen op haar aanvraag.
Gelet op de huidige stand van zaken verwacht ik binnen vier weken na de datum van de beschikking op de aanvraag van (verzoekster; N.o.) te beslissen op de mvv-aanvraag van (de echtgenoot van verzoekster; N.o.).”
d. Standpunt minister van Buitenlandse Zaken
Bij brief van 11 augustus 2003 reageerde de minister van Buitenlandse Zaken als volgt op de klacht:
“…Voorzover de vertraging in de mvv-procedure is ontstaan door de sluiting van de ambassade te Islamabad, bericht ik u als volgt.
De consulaire afdeling van de Nederlandse ambassade te Islamabad is sinds 27 mei 2002 gesloten vanwege de algehele veiligheidssituatie in Pakistan en die van de locatie van de kanselarij in het bijzonder. Dit heeft onder andere geleid tot vertraging in de behandeling van mvv-aanvragen en verzoeken tot identificerend onderzoek (DNA-onderzoek/identificerende vragen).
Sedert begin 2003 worden mvv-aanvragen voor Afghaanse gezinsherenigingszaken uit geheel Pakistan door het Consulaat Generaal (CG) te Karachi in behandeling genomen. Ook wordt het identificerend onderzoek ten behoeve van Afghaanse gezinsherenigingszaken behandeld door het CG Karachi.
Begin januari 2003 heeft de IND een inventarisatie gemaakt van de tot 1 januari 2003 aangehouden identificerende onderzoeken. Deze onderzoeken zouden door het CG Karachi worden afgehandeld op basis van het `first in-first out'- principe. Het verzoek om DNA-onderzoek van (verzoekster; N.o.) staat onder nummer 55 op deze lijst vermeld. De IND heeft echter nooit het verzoek tot DNA-onderzoek van (verzoekster; N.o.) doorgezonden aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Gebleken is dat de verblijfsstatus van (verzoekster; N.o.) opnieuw moet worden beoordeeld, alvorens de mvv-procedure die zij heeft opgestart ten behoeve van haar echtgenoot kan worden afgehandeld. Tot die tijd is het verzoek om DNA-onderzoek aangehouden.
In de brieven aan de Voorzitter van de Tweede kamer d.d. 11 december 2002 en 15 april jl. (zie Achtergrond, onder 5 en 6.; N.o.) wordt nader ingegaan op de situatie in Pakistan en de gevolgen hiervan voor de dienstverlening op consulair gebied. Ter informatie zijn kopieën van deze brieven bijgesloten.
Gezien het bovenstaande acht ik de klacht, voor zover deze het Ministerie van Buitenlandse Zaken betreft, ongegrond…”
Achtergrond
1. Machtiging tot voorlopig verblijf (mvv)
De Vreemdelingenwet bevat geen bepalingen ten aanzien van de duur van de behandeling van aanvragen om een mvv. Daarmee is de algemene regeling van artikel 4:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing, die invulling geeft aan het begrip redelijke termijn (zie hierna onder 2). Hoofdstuk B.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 vermeldt als uitgangspunt voor redelijk termijn voor de behandeling van mvv-aanvragen een termijn van drie maanden.
2. Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 4:13:
"1. Een beschikking dient te worden gegeven binnen de bij wettelijke voorschrift bepaalde termijn of, bij het ontbreken van zulk een termijn, binnen een redelijk termijn na ontvangst van de aanvraag.
2. De in het eerste lid bedoelde redelijke termijn is in ieder geval verstreken wanneer het bestuursorgaan binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag geen beschikking heeft gegeven, noch een kennisgeving als bedoeld in artikel 4:14, derde lid heeft gedaan."
Artikel 4:14, derde lid:
"Indien, bij het ontbreken van een bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn, een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, stelt het bestuursorgaan de aanvrager daarvan in kennis en noemt het daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien."
3. Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire 2000/3 (TBV 2000/3)
Op 11 februari 2000 maakte de Staatssecretaris van Justitie in TBV 2000/3 het beleid bekend ten aanzien van de toepassing en procedure van DNA-onderzoek in het kader van gezinshereniging bij toegelaten vluchtelingen. TBV 2000/3 houdt onder meer het volgende in:
"In dit Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire wordt aangegeven wanneer DNA-onderzoek kan worden aangewend in het kader van gezinshereniging bij toegelaten vluchtelingen en wordt de procedure met betrekking tot toepassing van DNA-onderzoek beschreven.(...)
Inleiding
Per brief van 3 juni 1999, TK 1998-1999, kenmerk 748777/99/DVB, heeft de Staatssecretaris van Justitie, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Grote Steden en Integratiebeleid, de Tweede Kamer in kennis gesteld van het voornemen om op basis van een zorgvuldige en fraudebestendige procedure en met voldoende waarborgen voor betrokkenen, de resultaten van DNA-onderzoek te accepteren als bewijs is procedures waarbij de biologische afstamming relevant is voor de uiteindelijke beslissing. Indien niet op gebruikelijke wijze en met de reguliere middelen kan worden vastgesteld dat er sprake is van een biologische afstammingsrelatie, en daarmee voor betrokkenen sprake is van bewijsnood, worden betrokkenen door de overheidsinstantie in kwestie in de gelegenheid gesteld op vrijwillige basis mee te werken aan DNA-onderzoek. Zulks is vastgelegd in de per 1 februari 2000 herziene "Circulaire inzake legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen", die zal worden opgenomen in hoofdstuk C 4 van de Vreemdelingencirculaire.
In de brief van 3 juni 1999 aan de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris van Justitie te kennen gegeven te willen beginnen met invoering van DNA-onderzoek, en wel met voorrang in de procedure voor gezinshereniging bij toegelaten vluchtelingen. De identiteit en familierechtelijke relatie dienen aangetoond te worden met documenten. Alleen indien documenten ontbreken of geen uitsluitsel bieden, worden betrokkenen gewezen op de mogelijkheid van een DNA-onderzoek. Toepassing van DNA-onderzoek is uitsluitend aan de orde in die gevallen waarin een biologische afstammingsrelatie moet worden aangetoond tussen kind(eren) en ouder(s). DNA-onderzoek vindt plaats op basis van vrijwilligheid. De afname van DNA-materiaal gebeurt door middel van een wangslijmvliestest.
Per brief van 12 januari 2000, TK 1999-2000, kenmerk 5001144/00/DVB, heeft de staatssecretaris van Justitie, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, aan de Tweede Kamer laten weten met ingang van 1 februari 2000 de voorgestelde procedure te zullen toepassen.”
4. TBV 2002/36
Gepubliceerd in Staatscourant 13 september 2002, nr. 176 / pag. 9.
Geldig van 16 september 2002 tot 16 september 2003.
"Inleiding
Bij brief van 9 september 2002 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie bericht dat het besluit- en het vertrekmoratorium ten aanzien van Afghaanse asielzaken, die aflopen op 15 september 2002, niet worden verlengd. Voorts heeft de Minister bericht dat het Kabinet heeft besloten het categoriaal beschermingsbeleid ten aanzien van asielzoekers van Afghaanse nationaliteit te beëindigen.
Als gevolg van deze beëindiging komen asielzoekers van Afghaanse nationaliteit niet langer in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vreemdelingenwet 2000 (onder de oude wet voorwaardelijke vergunningen tot verblijf). Geldende verblijfsvergunningen die op deze grond zijn verleend worden ingetrokken.
(...)
Aanvragen van vreemdelingen om (een mvv ten behoeve van) gezinshereniging met een Afghaanse houder van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vreemdelingenwet, worden evenmin ingewilligd.
Deze beleidswijziging ziet enkel toe op de moratoria en het categoriale beschermingsbeleid. Dit betekent dat verblijfsvergunningen verleend op grond van een andere dan voornoemde gronden niet zonder meer zullen worden ingetrokken of aanvragen om verlenging hiervan niet inwilligbaar zijn."
5. Brief Minister van Buitenlandse Zaken van 11 december 2002 aan de Tweede Kamer (2002-2003, 19 637, nr. 702)
"...Onder verwijzing naar het Algemeen Overleg Justitie/Buitenlandse Zaken d.d. 31 oktober 2002, (19 637, nr. 696) wil ik u hierbij graag informeren over de stand van zaken met betrekking tot de werkzaamheden van de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen in Pakistan op het gebied van personenverkeer, migratie, vreemdelingen- en consulaire zaken.
Achtergrond
De consulaire afdeling van de Nederlandse ambassade te Islamabad is sinds 27 mei 2002 gesloten vanwege de algehele veiligheidssituatie in Pakistan en die van de locatie van de kanselarij in het bijzonder. De kanselarij was op dat moment gevestigd in het gebouw van de Pakistaanse luchtvaartmaatschappij PIA en de veiligheid van het ambassadepersoneel kon aldaar niet langer gewaarborgd worden. Dit gebouw bleek onvoldoende veilig en ook niet beveiligbaar. Een zeer beperkte ambassadestaf houdt sindsdien kantoor in een hotel in Islamabad, verricht onder meer consulaire werkzaamheden van zuiver intern-administratieve aard, doch is niet geopend voor de gebruikelijke publiekstaken. Voor de goede orde meld ik dat in Islamabad én Karachi alle werkzaamheden in het kader van de consulaire bijstand en dienstverlening aan Nederlanders worden uitgevoerd.
Een locatie voor een nieuwe kanselarij is aangewezen. Naar het zich thans laat aanzien zal de ambassade, indien zich geen onvoorziene omstandigheden voordoen, in de tweede helft van 2003 haar publiekstaken op deze nieuwe locatie kunnen hervatten. Een voorwaarde hierbij is wel dat het benodigde consulaire personeel, dat voor een hardship post als Islamabad moeilijk te werven is, tegen die tijd is aangesteld.
De consulaire afdeling van het Nederlands Consulaat-Generaal (CG) te Karachi is sinds 29 april 2002, in het kader van een pilot project Duits-Nederlandse samenwerking, gevestigd in het gebouw van het Duitse Consulaat-Generaal. Vanwege de precaire veiligheidssituatie in Karachi heeft Duitsland medio 2002 besloten om het aantal bezoekers tot dit gebouw te beperken en gebruik te maken van een zogenaamd visum drop box systeem van Federal Express. Nederland heeft zich hierbij op 1 augustus 2002 aangesloten. In de paragraaf over visumverlening voor kort verblijf in Karachi wordt de werkwijze van dit systeem toegelicht.
Ook de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en Italië maken gebruik van dit visum drop box systeem. Visumaanvragen worden ingediend bij Federal Express en behandeld door de betreffende vertegenwoordingen in Islamabad of Karachi. De Franse vertegenwoordiging in Karachi verwijst visumaanvragers naar haar ambassade te Islamabad.
Karachi, visumverlening voor kort verblijf
(…)
Karachi, visumverlening voor lang verblijf (machtigingen tot voorlopig verblijf, mvv)
Het CG neemt op dit moment geen nieuwe mvv-aanvragen van Pakistaanse onderdanen in behandeling, omdat de hiervoor vereiste verificatie en legalisatie van documenten niet mogelijk is. Eerst nadat het CG de legalisatie-aanvragen van Pakistaanse onderdanen weer in behandeling kan nemen, naar verwachting begin 2003, kunnen Pakistaanse mvv-aanvragen uit het ressort van het CG worden ingediend bij het CG.
Mvv-aanvragen voor Afghaanse gezinsherenigingszaken uit geheel Pakistan worden door het CG in behandeling genomen.
De IND stuurt de beslissingen op de mvv-aanvragen aan CG Karachi, waarop het CG de betrokken personen schriftelijk informeert. De wijze van afgifte van de mvv is dezelfde als bij de visa kort verblijf: de aanvrager in Pakistan wendt zich tot een van de 18 kantoren van Federal Express, alwaar de formele aanvraag wordt ingediend. Paspoort, mvv-aanvraag en legesgelden worden door Federal Express afgeleverd bij het CG Karachi. Het paspoort, voorzien van de mvv, wordt vervolgens door Federal Express aan de betrokken vreemdeling uitgereikt.
Islamabad, visumverlening voor kort en lang verblijf
Wegens de hierboven gemelde sluiting van de consulaire afdeling voor alle publiekstaken kunnen er voor de duur van het hotelverblijf geen visumaanvragen, noch voor kort noch lang verblijf (machtigingen tot voorlopig verblijf, mvv), in behandeling worden genomen. Inwilligende of afwijzende beschikkingen op visum- of mvv-aanvragen die bij de Nederlandse ambassade in Islamabad vóór de sluiting zijn ingediend, worden afgehandeld door het CG Karachi.
Onderzocht is of andere EU/Schengen-landen de visumverlening voor Nederland in Islamabad tijdelijk kunnen waarnemen. Vanwege de getroffen veiligheidsmaatregelen en de hieraan verbonden beperkte publiekstaken van de andere EU/Schengen-vertegenwoordigingen is dit niet mogelijk gebleken.
DNA- en identificerende onderzoeken
Deze onderzoeken in het kader van Afghaanse gezinsherenigingszaken uit Pakistan zijn, behoudens spoedgevallen, tot nu toe aangehouden. Inmiddels zijn maatregelen getroffen waardoor de mogelijkheden voor het verrichten van deze werkzaamheden worden verruimd. Op grond van een inventarisatie van de dossiers zullen alle aanvragen worden ingepland bij het CG Karachi. De volgorde zal worden vastgesteld op basis van het principe «first in -first out», d.w.z. de IND-dossiers die als eerste gereed waren voor DNA of identificerend onderzoek zullen als eerste behandeld worden. Aan spoedgevallen zal prioriteit worden verleend. Naar verwachting zal in de eerste week van januari 2003 een aanvang worden gemaakt met deze werkzaamheden. Het CG kan per week circa 3 gezinnen ontvangen voor DNA-onderzoek en maximaal 3 zaken voor identificerend onderzoek.
Onderzocht wordt of de ambassadestaf in Islamabad op een andere locatie dan het hotel binnenkort DNA-onderzoek kan uitvoeren…”
6. Brief minister van Buitenlandse Zaken aan de Tweede Kamer van 15 april 2003 (Kamerstukken II, 2002-2003, 19 637, nr. 736)
"...Graag bied ik u hierbij de reactie aan op het verzoek van de Vaste Commissie voor Buitenlandse Zaken van 11 februari 2003 (zie bijlage) om de commissie nader te informeren over de consulaire werkzaamheden van de Nederlandse ambassade te Islamabad en het Nederlandse Consulaat-Generaal te Karachi, als vermeld in mijn brief aan u van 11 december 2002 (TK 19 637, nr. 702).
De commissie vraagt verduidelijking over de behandeling van visumaanvragen voor kort verblijf, waarbij met name uitleg wordt verzocht over het feit dat niet alle categorieën visumaanvragers in de gelegenheid worden gesteld een visumaanvraag bij een Nederlandse vertegenwoordiging in Pakistan in te dienen.
Met mijn brief van 11 december 2002 heb ik de Kamer geïnformeerd over de achtergrond van de huidige situatie van de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen in Pakistan. Tevens heb ik aangegeven dat, vanwege de sluiting van de consulaire afdeling in Islamabad, daar geen publiekstaken kunnen worden uitgevoerd. Ter verduidelijking meld ik dat visumverlening in Islamabad niet mogelijk is, omdat de huidige kantoorruimte van de ambassadestaf in het hotel niet voldoet aan de vereiste beveiligingsvoorschriften.
Het Nederlandse Consulaat-Generaal te Karachi kan vanwege veiligheidsmaatregelen slechts een beperkt aantal bezoekers ontvangen. Voor het aanvragen van visa wordt daarom gebruik gemaakt van een visum drop box systeem dat is ingesteld op 18 kantoren van Federal Express in Pakistan. Omdat de visumaanvrager hierdoor niet in persoon verschijnt bij het CG Karachi, worden alleen visumaanvragen van bepaalde categorieën reizigers, te weten personen die in de afgelopen twee jaar al eerder een bezoek aan het Schengengebied en/of Nederland hebben gebracht ten behoeve van zaken- of familiebezoek en luchthaventransit-passagiers, op deze wijze in behandeling genomen. Andere visumaanvragen dan hiervoor vermeld, met uitzondering van humanitaire gevallen, kunnen niet door het CG in behandeling worden genomen. Zoals ik in mijn brief van 11 december 2002 heb medegedeeld, staat de veiligheidssituatie in Karachi dit niet toe.
Met betrekking tot de vraag van de commissie naar de gebruikelijke andere consulaire dienstverlening door de Nederlandse vertegenwoordigingen in Pakistan, verwijs ik naar mijn brief d.d. 11 december 2002 aan de Kamer. Hierin heb ik de Kamer uitvoerig geïnformeerd over alle gebruikelijke consulaire taken, die momenteel in Islamabad en Karachi al dan niet kunnen worden uitgevoerd. Wel kan ik u thans melden dat het CG Karachi per 18 maart 2003 de verificatie- en legalisatiewerkzaamheden, beperkt tot het eigen ressort (provincies Sindh en Baluchistan), heeft hervat.
Zowel de betreffende afdelingen van mijn ministerie in Den Haag als de diplomatieke vertegenwoordigingen in Islamabad en Karachi ontvangen klachten vanuit Pakistan en de Pakistaanse gemeenschap in Nederland over de beperkte dienstverlening op het gebied van vreemdelingen- en visumzaken en legalisatie van Pakistaanse documenten. Bij de behandeling van deze klachten wordt uitleg gegeven over de beperkte mogelijkheden tot het verrichten van consulaire werkzaamheden door de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen in Pakistan.
Ik voorzie niet dat de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen in Pakistan op korte termijn hun consulaire taken kunnen uitbreiden. Het CG kan vanwege de precaire veiligheidssituatie in Karachi en het hiermee gepaard gaande beperkte bezoekersaantal niet meer consulaire taken verrichten dan nu het geval is. Eerst op het moment dat de nieuwe kanselarij in Islamabad in gebruik kan worden genomen, kunnen de consulaire taken zoals gebruikelijk ook in Islamabad worden uitgevoerd. Thans wordt alles in het werk gesteld om de noodzakelijke verbouwing van de nieuwe kanselarij te verrichten opdat de consulaire afdeling van de ambassade haar volledige consulaire takenpakket zo spoedig mogelijk in de tweede helft van dit jaar kan hervatten.
Ten slotte kan ik u melden dat het CG Karachi op dit moment voortvarend werkt aan de afhandeling van een ontstane achterstand bij DNA- en identificerende onderzoeken van zowel het eigen ressort als van het ressort Islamabad. In de afgelopen periode is dit, zoals in mijn brief van 11 december 2002 geschetst, zoveel mogelijk geschied overeenkomstig het principe «first in - first out», op basis van een door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) opgestelde inventarisatielijst. Deze werkwijze wordt sinds kort niet meer gevolgd. Het betreft oude zaken, waarin de IND de referenten heeft moeten benaderen voor het verkrijgen van de actuele adres- en telefoongegevens, zodat het CG in Karachi aan de in Pakistan verblijvende gezinsleden een uitnodiging voor DNA-afname of identificerend onderzoek kan doen toekomen. In een niet onaanzienlijk aantal dossiers zijn deze gegevens (nog) niet van de referent verkregen. Daarom is het «first in -first out» principe losgelaten en worden nu alle complete dossiers door het CG Karachi in behandeling genomen. Op deze wijze wordt de voor dit doel beschikbare menskracht bij het CG Karachi optimaal benut. De verwachting is dat, tenzij zich bijzondere omstandigheden voordoen, de achterstand binnen twee à drie maanden is weggewerkt..."