Verzoekster klaagt erover dat het Bureau Nader Onderzoek Rijvaardigheid (BNOR) van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) haar niet voldoende heeft voorgelicht over het feit dat haar echtgenoot, die in Nederland verblijft op basis van een zogeheten W-document voor asielzoekers, na het behalen van zijn rijexamen geen rijbewijs kan worden verstrekt.
Verder klaagt verzoekster erover dat het BNOR haar verzoek om vergoeding van de kosten die haar echtgenoot heeft gemaakt voor de rijlessen en het aanvragen van het rijexamen, heeft afgewezen.
Beoordeling
1. Verzoeksters echtgenoot, ten tijde van de klacht van Joegoslavische nationaliteit en in het bezit van een Joegoslavisch rijbewijs, legde op 20 januari 2003 met goed gevolg een Versneld Bijzonder Examen af (zie Achtergrond, onder 5.). Toen hij twee dagen nadien met de ontvangen Verklaring van rijvaardigheid bij het gemeentehuis te Leens zijn rijbewijs wilde afhalen, deelde de ambtenaar van de afdeling Burgerzaken hem mee, dat hem geen rijbewijs kon worden verstrekt, omdat hij niet in het bezit was van een verblijfsvergunning. Verzoekster en haar echtgenoot waren bijzonder teleurgesteld: automobiliteit was voor hen vanwege hun woonsituatie van groot belang, en zij hadden veel geld uitgegeven aan de rijlessen en het examengeld. Verzoekster wendde zich middels de Nationale ombudsman tot het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Zij klaagde erover dat het probleem had kunnen worden voorkomen, als het CBR haar en de rijschoolhouder tevoren had geïnformeerd over de omstandigheid dat aan personen die in het bezit zijn van een zogeheten W-document (zie Achtergrond, onder 3.) geen rijbewijs kan worden verstrekt. Zij verzocht het CBR om schadeloosstelling.
Onder verwijzing naar onder meer de relevante regelgeving wees het Bureau Nader Onderzoek Rijvaardigheid (BNOR) van het CBR dit verzoek af, en bood als tegemoetkoming aan om verzoeksters echtgenoot, indien hij binnen de geldigheidsduur van zes maanden van zijn rijvaardigheidsbewijs geen definitieve verblijfsvergunning en vervolgens een rijbewijs zou krijgen, nogmaals een versneld bijzonder examen af te nemen zodra hij wel een definitieve verblijfsstatus had gekregen. Nadat een herhaald verzoek om schadeloosstelling nogmaals was afgewezen, wendde verzoekster zich tot de Nationale ombudsman.
2. Op grond van artikel 111, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 wordt aan degene die vreemdeling is in de zin van de Vreemdelingenwet 2000, en geen onderdaan is van een Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen of een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, een rijbewijs slechts afgegeven indien hij rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met d en i, van de Vreemdelingenwet 2000 (zie Achtergrond, onder 1. en 2.). Dit houdt in dat aan een vreemdeling die nog in afwachting is van een beslissing op zijn asielaanvraag geen rijbewijs wordt afgegeven.
3. Het CBR deelde in het kader van dit onderzoek mee dat het probleem waarmee verzoekster te maken had gekregen, zich helaas vaker voordoet, en dat het CBR het nodige doet om een ieder die hiermee te maken kan krijgen, te informeren. Zo publiceert het CBR regelmatig over dit onderwerp in het blad Reflector, een uitgave van het CBR; elke bij het CBR ingeschreven rijschool - dus ook de rijschool van verzoeksters echtgenoot - ontvangt dit blad. In de meest recente uitgave van dit blad was een artikel verschenen onder de titel "Geen rijbewijs voor asielzoekers" (zie Achtergrond, onder 6.) waarin rijscholen op deze problematiek worden gewezen, aldus het CBR. Eerder was hierover reeds gepubliceerd in september 1996, februari en april 1997 en mei 1999. Het CBR gaf aan dat hierop ook wordt gewezen in de folder "Toelichting op het Versneld Bijzonder Examen" (zie Achtergrond, onder 5.); deze folder is in elk CBR-kantoor verkrijgbaar, en de tekst van deze folder is tevens integraal te raadplegen op de website van het CBR. Op de website is ook verder expliciet informatie opgenomen voor personen die in het bezit zijn van een W-document, aldus het CBR. Rijscholen krijgen het foldermateriaal op verzoek toegezonden, en zij kunnen het foldermateriaal van de oproepplaatsen - waar zij immers regelmatig komen - meenemen. De rijschool kan het materiaal vervolgens meegeven aan de leerlingen, aldus het CBR.
4. Met betrekking tot verzoeksters opmerking dat zij geen reden had om te denken dat de rijschoolhouder haar opzettelijk onjuist had voorgelicht, gaf het CBR aan dat, wat daarvan ook zij, de informatie die de rijschool volgens klaagster had verstrekt, feitelijk onjuist was; nu verzoekster echter niet had aangegeven hoe de rijschool aan deze informatie was gekomen, op welke dag hij naar het CBR was geweest en met wie hij hierover had gesproken, was niet na te gaan wat was gebeurd. Gezien het feit dat de problematiek binnen het CBR in het algemeen en binnen de afdeling BNOR in het bijzonder bekend is, leek het het CBR zeer onwaarschijnlijk dat het CBR de rijschoolhouder onjuiste informatie had verstrekt, en dat de rijschool te horen had gekregen dat er geen probleem zou zijn.
5. Enerzijds stelt verzoekster dat het CBR aan haar rij-instructeur heeft meegedeeld dat haar echtgenoot zijn rijbewijs kon halen, nadat de rij-instructeur met een afschrift van de gemeentelijke basisadministratie en de identiteitspas van haar echtgenoot naar het CBR was gegaan; verzoekster voegt hieraan toe dat de examinator van het CBR op de dag van het examen tegen haar echtgenoot heeft gezegd dat hij zijn rijbewijs kon gaan ophalen.
Anderzijds heeft het CBR erop gewezen dat het, gelet op de algehele bekendheid van de onderhavige problematiek binnen het CBR, niet waarschijnlijk moet worden geacht dat aan de rij-instructeur onjuiste informatie is verstrekt.
Bovendien gaf het CBR aan dat bij de aanvraag van een versneld Bijzonder Examen een afschrift van de gegevens van de gemeentelijke basisadministratie moet worden overgelegd; als een kopie van een W-document wordt meegestuurd bij de aanvraaggegevens, dan is sinds 2000 de procedure dat de aanvrager schriftelijk wordt geïnformeerd omtrent de mogelijkheid dat geen rijbewijs zal worden afgegeven (zie Achtergrond, onder 4.). Het CBR deelde mee dat niet kon worden nagegaan of, zoals verzoekster in haar bij het CBR ingediende klacht had gesteld, daadwerkelijk bij de aanvraagbescheiden een kopie van het W-document van haar echtgenoot was meegezonden, omdat de aanvraaggegevens worden geretourneerd na een met goed gevolg afgelegd examen. Het kwam het CBR echter onwaarschijnlijk voor dat een kopie van een W-document onopgemerkt zou zijn gebleven bij verwerking van de aanvraaggegevens, hoewel een administratieve verwerkingsfout hierbij nooit geheel kan worden uitgesloten.
6. Gelet op het voorgaande kan niet met zekerheid worden vastgesteld of het CBR onjuiste informatie heeft vestrekt, of dat sprake is geweest van een misverstand aan de kant van de rij-instructeur of verzoeksters echtgenoot.
Wat hiervan echter ook zij, in elk geval kan niet worden gezegd dat het CBR onvoldoende informatie ter beschikking heeft gesteld.
Van personen die ter verkrijging van een rijbewijs rijlessen nemen, mag worden verlangd dat zij zich vooraf (door de rijschool doen) informeren over eventuele procedures, wet- en regelgeving. Hiervóór is overwogen dat het CBR in publicaties, in folders en op de website de voor verzoeksters echtgenoot relevante informatie onder de aandacht heeft gebracht.
Het CBR mocht erop vertrouwen dat de belanghebbenden op die manier, rechtstreeks of via de rijscholen, voldoende zouden worden geïnformeerd.
De gedraging is op dit punt behoorlijk.
7. Verzoekster meent dat het BNOR haar niet voldoende heeft voorgelicht, en dat het BNOR derhalve haar verzoek om vergoeding van de kosten onterecht heeft afgewezen.
Volgens vast beleid stelt de Nationale ombudsman zich ter zake van een afwijzing van een verzoek om schadevergoeding terughoudend op en merkt hij een weigering van een bestuursorgaan tot vergoeding van geleden schade alleen dán aan als een niet-behoorlijke gedraging, wanneer de aanspraak van de betrokkene, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is, dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot een afwijzend besluit heeft kunnen komen (zie Achtergrond, onder 7.)
Gegeven deze terughoudende opstelling van de Nationale ombudsman, en gezien hetgeen hiervóór is overwogen over de informatieverstrekking door het CBR, kan niet worden geoordeeld dat de aanspraak van verzoekster zo evident juist is, dat het CBR niet in redelijkheid tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding heeft kunnen komen.
De onderzochte gedraging is ook in zoverre behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het Bureau Nader Onderzoek Rijvaardigheid van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, is niet gegrond.
Onderzoek
Op 30 juni 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw S. te Leens, met een klacht over een gedraging van het Bureau Nader Onderzoek Rijvaardigheid (BNOR) van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR).
Verzoekster had zich al eerder, bij brief van 10 februari 2003, met een verzoekschrift tot de Nationale ombudsman gewend. Haar verzoek om een onderzoek voldeed toen echter niet aan het kenbaarheidsvereiste als neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman, zodat haar klacht toen niet in onderzoek werd genomen. Verzoeksters brief is toen, na overleg met verzoekster, ter behandeling als klaagschrift in de zin van hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorgestuurd naar het CBR.
Nadat verzoekster bij brief van 25 juni 2003 de Nationale ombudsman had laten weten dat zij de afdoening van de klacht door het CBR niet bevredigend achtte, werd naar de gedraging van de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, op 8 september 2003 een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd het CBR een aantal specifieke vragen gesteld.
Tijdens het onderzoek kreeg verzoekster de gelegenheid op de door het CBR verstrekte inlichtingen te reageren.
Verzoekster maakte van die gelegenheid geen gebruik.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
Het CBR berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.
Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
Bij brief van 10 februari 2003 legde verzoekster de Nationale ombudsman de volgende kwestie voor:
Op 20 januari j.l. mocht mijn man (…) bij het Centraal Bureau Rijvaardigheid te Groningen een examen afleggen voor het rijbewijs B.
Omdat hij in Joegoslavië (land van herkomst en nationaliteit) al in het bezit was van een rijbewijs, mocht hij in plaats van een 'normaal' rijexamen, een eenmalige rijtest afleggen. Alles verliep uitstekend; hij slaagde voor het examen.
Twee dagen later wilde hij bij het gemeentehuis te Leens het rijbewijs ophalen, een uur later kwam hij weer thuis zonder rijbewijs.
De ambtenaar van burgerzaken mocht hem geen rijbewijs meegeven.
Mijn man is in het bezit van een zogenaamd W-document voor asielzoekers en de computer van de afdeling burgerzaken gaf aan dat er op deze voorwaarden geen rijbewijs verstrekt kon worden.
Allereerst hebben we de rijschoolhouder gebeld en uitgelegd wat er gebeurd was. Deze reageerde zeer verbaasd. Hij was namelijk met een afschrift van de gemeentelijke basis -administratie en met de identiteitspas van mijn echtgenoot naar het CBR geweest; daar was hem verteld dat er geen problemen waren en dat mijn man gewoon zijn rijbewijs kon halen.
Het CBR zegt, achteraf, het volgende: "Natuurlijk kan meneer rijlessen nemen en examen doen, maar dat hij geen rijbewijs krijgt weten wij ook wel". Met andere woorden: "Het CBR wil hiervoor geen enkele aansprakelijkheid nemen."
U kunt zich voorstellen dat dit een grote teleurstelling was. Wij wonen in Leens, dat ligt in het noord - westen van Groningen, en mobiel zijn is dan belangrijk. Ten tweede, niet minder belangrijk, heeft het ons ook behoorlijk wat geld gekost. Mijn man heeft in totaal 10 rijlessen gehad a € 35,- per stuk terwijl het examengeld € 280,- bedroeg. Om nog maar niet te spreken van de tijd die hij in deze, achteraf gebleken, zinloze onderneming heeft moeten steken.
Waar ik mij het meest aan stoor is dat het CBR ons op geen enkele manier tegemoet wil komen. Ik beschouw dit hele gebeuren als een fout, een in gebreke blijven van het CBR.
Wanneer de regels bestaan, dat mensen met een W-document wel het verkort examen bij het CBR kunnen doen voor een rijvaardigheidsbewijs, maar vervolgens daarmee niet in het bezit kunnen komen van een geldig Nederlands rijbewijs, lijkt het mij getuigen van "behoorlijk bestuur" of van "goed fatsoen" om de mensen hiervan van te voren op de hoogte te stellen. Deze informatie heeft het CBR echter op geen enkele wijze verstrekt.
Het bovenstaande is des te meer schrijnend, omdat we voor de aanvang van de rijlessen het voor de zekerheid door de rijschoolhouder nog een keer hebben laten navragen bij het CBR. De examinator van het CBR heeft nota bene op de dag van het examen nog tegen mijn man gezegd dat hij gewoon naar het gemeentehuis kon gaan om zijn rijbewijs op te halen.
Omdat het er niet naar uitziet dat mijn man binnen de geldigheidsduur van de rijvaardigheidsverklaring (6 maanden) een verblijfsvergunning krijgt, is mijn vraag of u ons hierbij kunt helpen.
Een verkorte rij -test is éénmalig, dus als hij nog een keer examen moet doen, moet dat op de "normale" manier, wat weer extra kosten met zich meebrengt.
Wij voelen ons door de nalatigheid van het CBR met betrekking tot het ontbreken van de goede informatie, gedupeerd, zowel in financiële zin als met betrekking tot de mogelijkheid om nog een keer het verkort rijexamen te kunnen doen.
Het liefst zouden wij willen dat hij toch gewoon een rijbewijs krijgt. Kan dit niet, dan vind ik dat de rijtest nietig moet worden verklaard door het CBR, en dat wij door deze instantie financieel schadeloos worden gesteld.”
2. De Nationale ombudsman stuurde verzoeksters brief op 28 maart 2003 ter behandeling door aan het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Het CBR reageerde bij brief van 13 mei 2003 als volgt:
“In uw brief schrijft u, nadat u contact had opgenomen met uw rijschoolhouder, dat deze zeer verbaasd reageerde. Hij had namelijk contact opgenomen met het CBR en daar was hem medegedeeld dat er geen problemen waren en dat uw man gewoon zijn rijbewijs kon halen.
Deze door de rijschoolhouder verstrekte informatie, wellicht goed bedoeld, is helaas niet correct. Ook de rijschoolhouder had kunnen en moeten weten dat er in dit geval wel een examen kan worden afgelegd, maar dat bij het verstrekken van het rijbewijs indien de verblijfsstatus nog niet definitief is, er problemen zullen ontstaan.
Eén en ander is bij wet geregeld in artikel 111, derde lid van de Wegenverkeerswet (zie Achtergrond, onder 1.; N.o.).
U verwijt het CBR dat zij onvoldoende informatie heeft verstrekt omtrent het voorkomen van dit probleem. Ik mag u echter verwijzen naar de informatiesite van het CBR, www.cbr.nl, waarbij onder voorwaarden voor deelname aan het praktijkexamen als informatie is opgenomen dat bij wet is bepaald dat mensen met een W-document, mensen met een verlopen A- t/m F-vreemdelingendocument geen aanspraak kunnen maken op een rijbewijs.
Indien wij bij de verwerking van de examenaanvraag hadden geconstateerd dat uw man niet definitief in Nederland was gevestigd is de procedure dat wij u daarvan schriftelijk op de hoogte stellen. Uit het afschrift van de gegevens uit de basisadministratie van de gemeente De Marne blijkt dat op de persoonslijst van betrokkene geen actuele gegevens zijn opgenomen over het verblijfsrecht. Derhalve hebben wij u daarover ook niet kunnen informeren.
Met u zijn wij van mening dat er sprake is van een vervelende samenloop van omstandigheden. Wij zijn echter van mening dat alles overziende uw klacht als niet terecht wordt beschouwd.
Om uw man tegemoet te komen willen wij met u afspreken dat, indien de geldigheidsduur van zijn rijvaardigheidsbewijs (6 maanden) is verlopen en hij voor die datum geen definitieve verblijfsvergunning in casu een rijbewijs kan bemachtigen, wij op het moment dat hij wel een definitieve verblijfsstatus heeft gekregen, nogmaals een versneld bijzonder examen kunnen en willen afnemen. Indien dit werkelijk wordt gelieve u deze aanvraag via uw rijschool en onder bijsluiting van een kopie van deze brief in te dienen ter attentie van (…).
Helaas kunnen wij niet ingaan op de door u gevraagde tegemoetkoming in de kosten, omdat zowel de rijschoolhouder als uzelf had kunnen weten dat deze regeling bestaat.
3. Vervolgens reageerde verzoekster bij brief van 20 mei 2003 als volgt:
In antwoord op uw schrijven dd. 13 mei 2003 wil ik graag de volgende reactie geven. U plaatst vraagtekens bij de weergave van de door uw dienst verstrekte informatie aan de rijschoolhouder. De door hem aan ons verstrekte informatie is cruciaal te noemen. Ik heb geen reden om te denken dat de rijschoolhouder mij opzettelijk onjuist heeft voorgelicht. Daarom moet ik er van uitgaan, dat zijn weergave van de door hem ontvangen informatie van het CBR juist is.
U verwijst in uw antwoord naar de informatiesite van het CBR. Wij zijn zelf niet in het bezit van een pc en dat is in ons land nog steeds niet ongewoon. Naar mijn overtuiging mag u er dan ook niet van uitgaan dat dit als informatiebron voor een ieder beschikbaar is. Dit kan als argument uwerzijds dan ook moeilijk standhouden. Trouwens, via een pc (bij een ander) heb ik naar aanleiding van uw opmerking deze site bezocht. Ik ben de relevante informatie daarop niet tegengekomen.
U wijst op de procedure binnen uw dienst dat er schriftelijk wordt gereageerd wanneer het geconstateerd was dat mijn man in het bezit was van een W - document. Het is mij een raadsel dat dit gegeven niet bij uw dienst bekend was. Immers, op het afschrift van de gegevens uit de basisadministratie persoonsgegeven van de Gemeente De Marne staat de volgende zin: "Op de persoonslijst van betrokkene zijn geen actuele gegevens opgenomen over het verblijfsrecht". Deze opmerking op het uittreksel uit de basisadministratie en het gegeven dat de naar uw dienst meegezonden kopie van het W - document aangeeft dat er geen status tot verblijf is (er staat zelfs een W op), geeft toch wel heel duidelijk weer dat er geen sprake is van een definitieve verblijfsstatus.
Ik blijf er dan ook bij, dat uw dienst met betrekking tot het verstrekken van de goede informatie omtrent het kunnen verkrijgen van een rijbewijs in gebreke is gebleven.
Ik wil dan ook met nadruk stellen dat noch mijn echtgenoot, noch ik, akkoord kan gaan met de afwijzing van onze klacht. We ervaren het wel als sympathiek dat er opnieuw een verkort examen mag worden gedaan. Tegelijkertijd vinden wij het geen recht doen aan de zaak.
Wij stellen uw dienst dan ook aansprakelijk voor de gemaakte kosten voor het verkrijgen van het rijbewijs en willen uiteraard dat er, wanneer wel een definitieve status tot verblijf is, opnieuw een verkort examen kan worden gedaan. Kortom, dat uw dienst de beslissing neemt als ware het examen niet afgelegd.
Voor de aanvang van het nemen van de rijlessen is de informatie bij uw dienst gevraagd. Op grond van deze informatie zijn de lessen gevolgd en is het examen afgelegd.
4. Bij brief van 5 juni 2003 liet het CBR verzoekster weten het eerder ingenomen standpunt te handhaven.
B. Standpunt verzoekster
Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder Klacht. In haar verzoekschrift deelde zij voorts nog mee:
“Ik ben van mening dat niet alleen opnieuw examen mag worden afgelegd, maar dat het bureau de reeds gemaakte kosten dient te vergoeden.”
C. Standpunt het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen
In reactie op de klacht deelde het CBR bij brief van 1 oktober 2003 het volgende mee:
“Allereerst wordt opgemerkt dat de gemeente - op grond van artikel 111, derde lid van de Wegenverkeerswet - alleen een rijbewijs kan verstrekken aan iemand met - verkort weergegeven - een vaste verblijfsstatus.
In het geval van de echtgenoot van klaagster, is hem om deze reden geen rijbewijs verstrekt. De echtgenoot van klaagster verblijft in Nederland op basis van een W-document.
Helaas doet deze problematiek zich vaker voor. Het CBR doet het nodige om een ieder die hiermee te maken kan krijgen te informeren.
Zo publiceert het CBR regelmatig over dit onderwerp in het blad Reflector, een uitgave van het CBR. Elke bij het CBR ingeschreven rijschool - derhalve ook de rijschool van klaagsters echtgenoot - ontvangt dit blad. In de meest recente uitgave van dit blad is een artikel verschenen onder de titel "Geen rijbewijs voor asielzoekers" (zie Achtergrond, onder 6.; N.o.) waarin rijscholen op deze problematiek worden gewezen.
Verder komt dit in foldermateriaal expliciet aan de orde. Bij de echtgenoot van klaagster gaat het om een zogenaamd Versneld Bijzonder Examen. In de folder "Toelichting op het Versneld Bijzonder Examen" (zie Achtergrond, onder 5.; N.o.) staat aangegeven:
"De gemeente geeft een rijbewijs slechts af, als de aanvrager beschikt over een geldige verblijfstitel. Als hierover twijfel bestaat wordt dringend geadviseerd vóór de aanvraag van het examen bij de gemeente van vestiging hiernaar te informeren."
Deze folder is in elk CBR-kantoor verkrijgbaar. Voorts is de tekst van deze folder integraal te raadplegen op de website van het CBR (www.CBR.nl).
Op deze site is ook expliciet informatie opgenomen over personen met een zogenaamde W-document. Als deze term als zoekterm wordt opgegeven, komt men uit bij een vraag over het praktijkexamen, waarbij staat vermeld:
"Bij wet is bepaald dat personen met een W-document (...) geen aanspraak kunnen maken op een rijbewijs".
Het CBR is van mening dat zij hiermee in het algemeen datgene doet dat redelijkerwijs van haar verwacht kan worden om aanvragers te informeren over deze problematiek.
Ten aanzien van de aanvraag van de echtgenoot van klaagster, kan aanvullend op onze brief van 13 mei 2003 het volgende worden opgemerkt.
Bij de verwerking van de aanvraag van een Versneld Bijzonder Examen (hierna: VBE) worden de gegevens van de aanvrager gecontroleerd en ingevoerd. Hierbij dient een afschrift van de gegevens van de basisadministratie, een zogenaamd GBA worden ingezonden, in de brief van 13 mei jl. wordt ingegaan op de mogelijkheid naar aanleiding hiervan contact op te nemen met een aanvrager.
Ervan uitgaande dat er op de destijds - bij verwerking van de aanvraaggegevens - ingeleverde GBA hetzelfde heeft gestaan als op de GBA van 20 januari 2003, welke bij de klacht is gevoegd, verwijzen wij u naar het gestelde in de brief van 13 mei jl. Wellicht ten overvloede merken wij op dat een bij de aanvraag ingediende GBA na een positief examen aan de kandidaat geretourneerd wordt.
Klaagster stelt in haar brief van 20 mei 2003 dat er bij de aanvraagbescheiden een copie van het W-document zou zijn meegezonden. Zoals eerder aangegeven worden aanvraaggegevens geretourneerd na een voldoende afgelegd examen, zodat dit door ons niet kan worden nagegaan.
Het komt ons echter onwaarschijnlijk voor dat een copie van een W-document onopgemerkt zou zijn gebleven bij verwerking van de aanvraaggegevens, alhoewel een administratieve verwerkingsfout hierbij nooit geheel kan worden uitgesloten.
Als een W-document wordt meegestuurd bij de aanvraaggegevens, dan is de procedure dat de aanvrager schriftelijk wordt geïnformeerd omtrent de mogelijkheid dat geen rijbewijs zal worden afgegeven. Een afschrift van een dergelijke brief treft u bijgaand aan (zie Achtergrond, onder 4.; N.o.).
In de correspondentie van klaagster wordt voorts ingegaan op de door de rijschoolhouder verstrekte informatie. Volgens klaagster is de door de rijschoolhouder aan klaagster verstrekte informatie cruciaal te noemen.
Ook het CBR is van mening dat de informatie van de rijschool een belangrijke rol speelt. Immers, de rijschool heeft meer en langer contact met de aanvrager dan het CBR. Op het moment dat de aanvraag voor een - in dit geval - VBE wordt ingediend, is de opleiding immers al vrijwel afgerond.
Klaagster geeft aan geen reden te hebben om te denken dat de rijschoolhouder haar opzettelijk onjuist heeft voorgelicht.
Wat hier ook van zij, de informatie die de rijschool volgens klaagster verstrekt heeft, is feitelijk onjuist, zoals ook in de brief van 13 mei 2003 is aangegeven.
Niet aangegeven wordt hoe de rijschool aan deze informatie is gekomen. Klaagster stelt hierover dat de rijschoolhouder naar het CBR is geweest. Op welke datum dat is geweest en met wie de rijschoolhouder hierover gesproken heeft, wordt niet vermeld. Derhalve is het voor het CBR niet na te gaan wat is gebeurd.
Wel kan het CBR - mede gezien het begin van deze brief - met zekerheid stellen dat deze problematiek binnen het CBR in het algemeen en binnen de afdeling BNOR in het bijzonder bekend is, zodat het ons vrijwel onmogelijk lijkt dat de rijschool te horen zou hebben gekregen dat er geen probleem zou zijn.
Hierbij speelt eveneens een rol dat het CBR geen gegevens heeft noch mag inzien omtrent de verblijfsstatus van een persoon. Het CBR zal in een dergelijk geval dan ook - zoals in de folder vermeld wordt - verwijzen naar de gemeente van vestiging, waar zoals gezegd het rijbewijs uiteindelijk aangevraagd zal moeten worden.
Dat het CBR desgevraagd onjuiste informatie zou hebben verstrekt aan de rijschool, lijkt ons daarom zeer onwaarschijnlijk.
Ten aanzien van de afwijzing van het verzoek om kostenvergoeding wordt opgemerkt dat het CBR gezien het voorgaande meent er in het algemeen voldoende aan te doen om aandacht te vestigen op deze problematiek, om te voorkomen dat er kosten gemaakt worden zonder zicht op afgifte van een rijbewijs. Ook in de bijzonderheden van onderhavige kwestie zien wij niet in welk verwijt het CBR gemaakt kan worden.
Wij zien geen reden om meer aan klaagster tegemoet te komen dan is toegezegd in de brief van 13 mei 2003. Wij achten de klacht dan ook niet gegrond.”
G. informatie CBR
Bij brief van 17 oktober 2003 werd het CBR een aantal nadere vragen gesteld:
“1. Kunt u aangeven wanneer u de problematiek (rond het niet verstrekken van een rijbewijs aan personen die in Nederland geen vaste verblijfsstatus hebben) voor het eerst via het blad Reflector onder de aandacht van de bij het CBR ingeschreven rijscholen hebt gebracht?
2. U gaf aan dat de folder “Toelichting op het versneld Bijzonder Examen” verkrijgbaar is in elk CBR-kantoor, en voorts integraal is te raadplegen op uw website. Is dergelijk foldermateriaal ook verkrijgbaar bij de bij het CBR ingeschreven rijscholen?
3. U gaf aan dat als een kopie van een W-document wordt meegestuurd bij de aanvraaggegeven, de aanvrager schriftelijk wordt geïnformeerd omtrent de mogelijkheid dat geen rijbewijs zal worden afgegeven. Bijgaande stuurde u een kopie van een dergelijke brief, met als datum 15 augustus 2003. Kunt u aangeven of deze procedure reeds gangbaar was ten tijde van verzoekers aanvraag?”
Het CBR beantwoordde deze vragen bij brief van 24 oktober 2003 als volgt.
“1. Over de aan de orde zijnde problematiek is in het blad Reflector voor het eerst gepubliceerd in september 1996, en daarna in februari en april 1997 en mei 1999. De gepubliceerde artikelen treft u bijgaand aan (zie Achtergrond, onder 6.; N.o.).
2. Rijscholen vragen regelmatig bedoeld foldermateriaal kosteloos op bij het CBR, waarna het wordt toegezonden. Rijscholen kunnen echter ook foldermateriaal van de oproepplaatsen - waar zij immers regelmatig komen - meenemen. De rijschool kan het materiaal vervolgens meegeven aan de leerlingen. Hoe zij dat doen, is uiteraard aan de rijschool, het CBR heeft daar geen informatie over.
3. De geschetste procedure is bij de afdeling BNOR al jaren gangbaar, met zekerheid kunnen wij stellen sedert 2000.”
Achtergrond
1. Wegenverkeerswet 1994
Artikel 111, derde lid
“Aan degene die vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 is, en geen onderdaan van een Lid-Staat van de Europese Gemeenschappen of een andere Staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, wordt een rijbewijs slechts afgegeven indien hij rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met d en l van die wet. Voor de uitvoering hiervan is de korpschef in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 verplicht aan degene die is belast met de afgifte van het rijbewijs, kosteloos de noodzakelijke opgaven en inlichtingen te verstrekken.”
2. Vreemdelingenwet 2000
Artikel 8
“De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
a op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14;
b op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20;
c op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28;
d op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33;
(…)
f in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, terwijl bij of krachtens deze wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;
g in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 20 en 33, of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, of een wijziging ervan, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;
h in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist;
(…)
i indien de vreemdeling verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije.”
3. Voorschrift Vreemdelingen 2000
Artikel 3.3, W-document/stickers verblijfsaantekeningen
“1. Als document waaruit het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder f tot en met h, van de Wet, blijkt, zijn aangewezen de volgende documenten en verklaringen, waarbij het vastgestelde model van dat document of die verklaring wordt aangegeven:
a voor vreemdelingen die in afwachting zijn van een besluit of een rechterlijke beslissing omtrent een verblijfsvergunning als bedoeld in de artikelen 28 en 33 van de Wet: het document W van het model dat als bijlage 7f bij deze regeling is gevoegd;
(…)
2. Het document, bedoeld in het eerste lid, onder a, is ingevolge artikel 4.21, eerste lid, onder c, van het Besluit tevens vastgesteld als geldend document ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie van vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Wet hebben ingediend.”
4. Brief Bureau Nader Onderzoek (BNOR) aan bezitters W-document
“Op (datum; N.o.) ontvingen wij uw aanvraag voor een Versneld Bijzonder Examen (VBE). Bij deze aanvraag werd een kopie van een zogenaamd D-, F- of W-document aangetroffen. Volgens onze informatie kan aan dit document kan geen recht op vergunning tot verblijf worden ontleend.
Ingevolge artikel 111, lid 3 van de Wegenverkeerswet 1994, geven de gemeenten in Nederland geen rijbewijzen af aan personen die niet in het bezit zijn van een permanente verblijfsvergunning.
Wij raden u dan ook aan om bij de gemeente te informeren of, na een examen met voldoende resultaat, een rijbewijs aan u kan worden afgegeven.
Wij hebben uw aanvraag wel in behandeling genomen. Mocht u echter besluiten om uw aanvraag naar aanleiding van bovengenoemde in te trekken, verzoeken wij u dit voor (datum; N.o.) schriftelijk aan ons mede te delen. Vertrouwende u hiermede naar behoren te hebben geïnformeerd.”
5. BNOR - informatie; website en brochure
“Toelichting op het versneld bijzonder examen
Buitenlandse rijbewijzen kunnen, behoudens een aantal later te noemen uitzonderingen, niet worden omgewisseld tegen een Nederlands rijbewijs. De houders hiervan mogen gedurende een half jaar na vestiging in Nederland wél met dat geldige rijbewijs rijden.
Daarna zullen zij echter moeten beschikken over een Nederlands rijbewijs. Hiervoor moet een rij-examen worden afgelegd.
Om de rijbevoegdheid naadloos te behouden is het aan te raden dit examen binnen de periode van 6 maanden af te leggen.
(…)
Als men voor het Versneld Bijzonder Examen slaagt dan reikt de rijvaardigheidsadviseur een Verklaring van rijvaardigheid en een Verklaring van geschiktheid uit. Met deze documenten kan het rijbewijs worden aangevraagd bij de gemeente waar men is ingeschreven. Voorwaarde hiervoor is wel dat men gedurende een periode van één jaar voorafgaand aan de aanvraag, tenminste 184 dagen als ingezetene moet zijn ingeschreven.
(…)
Enige punten van belang.
(…)
De gemeente geeft een rijbewijs af, als de aanvrager beschikt over een geldige verblijfstitel. Als hierover twijfel bestaat wordt dringend geadviseerd vóór de aanvraag van het examen bij gemeente van vestiging hiernaar te informeren….”
6. Relevante artikelen in “Reflector”, vakblad voor de rijopleiding
Reflector - nummer 7 - september 1996: “Geldige verblijfsvergunning verplicht voor rijbewijs”
“Sinds 1 juni 1996 mogen gemeenten geen rijbewijs meer afgeven aan mensen die niet in het bezit zijn van een geldige verblijfsvergunning (zie Wegenverkeerswet artikel 111 paragraaf 3). Als deze mensen dus na het slagen voor het rijexamenhun Verklaring van rijvaardigheid krijgen, kunnen zij die verklaring niet omwisselen tegen een rijbewijs. Met name bij asielzoekers kan zich dit probleem voordoen. Volgens de wet mag het CBR de desbetreffende mensen niet weigeren voor een examen, als zij voldoen aan de wettelijke voorwaarden voor het aanvragen van een examen. Tot die voorwaarden behoort het indienen van een Afschrift van de persoonsgegevens uit de Gemeentelijke Basisadministratie. Deze afschriften moeten origineel zijn (dus géén fotokopie) en mogen niet ouder zijn dan zes maanden. Als mensen zonder geldige verblijfsvergunning wèl zijn ingeschreven in de gemeentelijke Basisadministratie, staat onderaan het desbetreffende afschrift de regel: “betrokkene is niet in het bezit van een geldige Nederlandse verblijfstitel”.
Als mensen niet zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie, krijgen ze een soort vervangend afschrift mee waarop staat vermeld dat ze zijn opgenomen in het Verblijfsregister van de desbetreffende gemeente. Als het CBR constateert dat een examenaanvraag vergezeld gaat van één van de twee bovengenoemde afschriften, maakt zij de desbetreffende kandidaat attent op de problemen die zich kunnen voordoen bij het omwisselen van een Verklaring van rijvaardigheid tegen een Nederlands rijbewijs. Dat gebeurt via een brief aan de rijschool, waarbij het CBR de rijschool verzoekt om de kandidaat op de hoogte te brengen van de situatie. Mocht de kandidaat de examenaanvraag toch willen doorzetten, dan kan die een kopie van de brief aan de rijschool ondertekenen. Deze kopie moet dan samen met de examenaanvraagdocumenten worden opgestuurd naar het CBR. Daar wordt de aanvraag met de oorspronkelijke ontvangstdatum behandeld, zodat er geen vertraging optreedt.”
Artikelen van vergelijkbare strekking in:
Reflector - nummer 2 - februari 1997: “Geldige verblijfsvergunning verplicht voor rijbewijs”
Reflector - nummer 4 - april 1997: “Toelichting op regels voor het krijgen van een rijbewijs”
Reflector - nummer 5 - mei 1999: “Tijdige voorlichting voorkomt teleurstelling”
Reflector - nummer 7 - september 2003: "Geen rijbewijs voor asielzoekers"
7. Schadevergoeding
In het geval van een klacht over een besluit van een bestuursorgaan tot afwijzing van een verzoek om schadevergoeding dat kan worden onderworpen aan het oordeel van de bestuursrechter is de Nationale ombudsman niet bevoegd.
Staat bij zo'n klacht de weg naar de bestuursrechter niet open, zodat de Nationale ombudsman ter zake wel bevoegd is, dan stelt de Nationale ombudsman zich terughoudend op. In zo'n geval is immers de burgerlijke rechter de instantie die bij uitsluiting bevoegd is om bindend te beslissen over de vraag of, op grond van bepalingen van burgerlijk recht, het betrokken bestuursorgaan is gehouden om de gestelde schade te vergoeden.
Alleen wanneer in zo'n geval naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt dat besluit tot weigering van de gevraagde schadevergoeding aangemerkt als een niet-behoorlijke gedraging.
In de overige gevallen gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat het in beginsel vrijstaat aan het betrokken bestuursorgaan om te betwisten dat het gehouden is tot het vergoeden van de gestelde schade, en om zich in verband daarmee op het standpunt te stellen dat de vraag naar die gehoudenheid - eventueel - moet worden beantwoord door de burgerlijke rechter. In die gevallen zal er voor de Nationale ombudsman geen reden zijn om het besluit tot weigering van de schadevergoeding aan te merken als een niet-behoorlijke gedraging.