Verzoeker klaagt er over dat de ambtenaar van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland die hem op 21 maart 2002 heeft staande gehouden voor te hard rijden, hem:
- hinderlijk heeft achtervolgd en daarbij heeft opgejaagd;
- tijdens een inhaalmanoeuvre op gevaarlijke wijze heeft gehinderd;
- geen kopie heeft gegeven van het proces-verbaal;
- naderhand een nauwelijks leesbare kopie heeft toegestuurd.
Ook klaagt verzoeker er over dat de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland zijn klacht ongegrond heeft verklaard op grond van een advies van de klachtencommissie van dat korps, waarin ten onrechte is gesteld dat verzoeker een beschikking heeft gekregen ingevolge de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) en ingevolge deze wet beroep had kunnen aantekenen tegen de beschikking, terwijl verzoeker voor de hier aan de orde zijnde overtreding nimmer een dergelijke beschikking heeft ontvangen.
Beoordeling
Algemeen
Op 21 maart 2002 kort voor acht uur was politieambtenaar S. in zijn eigen auto, geüniformeerd, op weg naar het politiebureau om aldaar zijn dienst aan te vangen.
S. werd op een gegeven moment ingehaald door een automobilist, verzoeker, die daarbij volgens inschatting van S. de ter plaatse geldende maximumsnelheid van zestig kilometer per uur fors overschreed.
Omdat S. op dat moment niet de daarvoor benodigde documenten bij zich had, was hij aanvankelijk van plan de door hem waargenomen overtreding achteraf schriftelijk af te handelen. Politieambtenaar S. is daarom met gelijkblijvende afstand enige tijd achter verzoeker blijven rijden, enerzijds om met behulp van de in zijn auto aanwezige - niet geijkte - snelheidsmeter te kunnen zien met welke snelheid verzoeker voor hem uit reed, en anderzijds om het met het oog op de schriftelijke afhandeling benodigde kenteken van verzoekers auto in zich op te kunnen nemen.
Toen politieambtenaar S. op een gegeven moment zag dat verzoeker zijn auto parkeerde, heeft hij besloten de bestuurder ter plaatse aan te spreken op zijn rijgedrag.
S. heeft verzoeker toen ook meegedeeld dat hij niet direct een proces-verbaal kon opmaken omdat hij de daarvoor benodigde formulieren niet bij zich had, maar dat hij een en ander direct na aankomst op het politiebureau in orde zou maken, en dat hij verzoeker de uit te schrijven bekeuring per post zou doen toekomen.
Korte tijd later heeft politieambtenaar S. verzoeker het toegezegde proces-verbaal toegestuurd.
Medio juni 2002 zond het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) te Leeuwarden verzoeker een transactievoorstel van € 216. Verzoeker heeft deze transactie voldaan.
A. Ten aanzien van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland
I. Ten aanzien van het rijgedrag van de verbalisant
1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat verbalisant S. hem tijdens een inhaalmanoeuvre gevaarlijk heeft gehinderd door zijn snelheid te verhogen en door naar links te sturen zodat hij, verzoeker, door de linkerberm heeft moeten rijden om een aanrijding te voorkomen en hem daarna hinderlijk heeft achtervolgd en heeft opgejaagd.
2.1. In reactie op dit onderdeel van de klacht heeft de korpsbeheerder te kennen gegeven dat de betrokken politieambtenaar nadat hij door verzoeker was ingehaald, hem over enige afstand met onveranderde tussenafstand heeft gevolgd, en dat verzoeker dit kennelijk heeft ervaren als hinderlijk volgen of opjagen, maar dat deze handelwijze van de betrokken ambtenaar gezien de situatie, noodzakelijk was.
2.2. In reactie op dit onderdeel van de klacht heeft betrokken politieambtenaar S. te kennen gegeven dat hij rijdend in zijn eigen auto voor aanvang van zijn dienst op weg naar het politiebureau plotseling met grote snelheid werd ingehaald door een auto, waarvan verzoeker de bestuurder was, dat verzoeker toen met hoge snelheid reed en dat de motor van zijn auto daarbij veel lawaai maakte.
S. is daarop achter verzoeker aangereden om door middel van de - niet geijkte - snelheidsmeter te kunnen waarnemen met welke snelheid verzoeker voor hem uit reed. Volgens S. is daarbij van zijn kant op geen enkel moment sprake geweest van hinderlijk of gevaarlijk rijgedrag.
3. Het staat vast dat verzoeker de betrokken politieambtenaar heeft ingehaald. Politieambtenaar S. reed op dat moment ongeveer veertig kilometer per uur.
Het onderzoek van de Nationale ombudsman heeft geen concrete aanwijzingen opgeleverd over hinderlijk rijden door S. tijdens de inhaalmanoeuvre buiten het gegeven dat voor een automobilist die met een hogere snelheid wil rijden dan zijn voorligger, die auto nu eenmaal hinderlijk is.
Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.
4. Verder heeft verzoeker gesteld dat S. hem na het inhalen hinderlijk bleef achtervolgen en hem opjaagde door vlak achter hem te gaan rijden.
Het staat vast dat verbalisant S. na de inhaalmanoeuvre enige tijd met min of meer gelijke afstand achter verzoeker is aangereden om diens snelheid te kunnen beoordelen. Dat verzoeker zich hierdoor achtervolgd en opgejaagd voelde kan de politie niet worden aangerekend.
Dat zou wellicht anders zijn geweest als verbalisant S. heel kort achter verzoeker was gaan rijden, maar nu verzoeker tegenover de opmerking van de verbalisant ook heeft opgemerkt dat S. na het inhalen zo'n meter of driehonderd achter hem is blijven rijden, wordt geoordeeld dat verzoeker op dit punt tegenstrijdige standpunten heeft ingenomen, en dat om die reden op dit onderdeel meer waarde zal worden gehecht aan de verklaring van de verbalisant.
Ook op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.
II. Ten aanzien van het proces-verbaal
1. Verzoeker klaagt er verder over dat politieambtenaar S. hem geen kopie heeft gegeven van het proces-verbaal en hem naderhand een nauwelijks leesbare kopie heeft toegestuurd.
2. De korpsbeheerder heeft op dit punt te kennen gegeven dat politieambtenaar S. op het moment dat hij verzoeker aansprak op diens weggedrag, geen transactieboekje bij zich had. S. heeft verzoeker dit reeds direct ter plaatse laten weten en voorts gemeld dat hij, eenmaal op het politiebureau aangekomen, proces-verbaal zou opmaken en verzoeker dit zou toesturen.
3. Nadat politieambtenaar S. de hiervoor besproken verkeersovertreding had geconstateerd, had hij aanvankelijk de bedoeling om de terzake op te maken kennisgeving aan de kentekenhouder toe te zenden. Reden hiervoor was dat hij op dat moment niet kon beschikken over het daartoe benodigde transactieboekje.
Toen S. echter op enig moment zag dat verzoeker zijn auto op een parkeerterrein tot stilstand bracht, besloot S. om de bestuurder ter plaatse aan te speken op zijn rijgedrag en hem een kennisgeving in het vooruitzicht te stellen.
De wetgever heeft in de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) procedureregels gegeven voor het uitschrijven en uitreiken van een (kennisgeving van) beschikking. In artikel 4 van de WAHV is onder meer bepaald dat een aankondiging van de beschikking zo mogelijk aanstonds zal worden uitgereikt aan degene tot wie zij zich richt (zie Achtergrond onder 2.).
Omdat S. op weg van zijn huis naar zijn werk, het daartoe benodigde transactieboekje niet bij zich droeg, kon hij in dit geval niet direct een kennisgeving uitschrijven en uitreiken. Dit kan hem niet worden aangerekend.
Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.
4. De Nationale ombudsman overweegt voorts nog het volgende.
Over verzoekers klacht dat het hem toegezonden proces-verbaal nauwelijks leesbaar was, heeft de korpsbeheerder opgemerkt dat op dit proces-verbaal en ook op de enveloppe waarmee dit was toegestuurd met behulp van correctievloeistof diverse veranderingen waren aangebracht waardoor een en ander een slordige en weinig professionele indruk maakte.
Ten aanzien van de door de korpsbeheerder als bijlage overgelegde kopie van de enveloppe, zal de Nationale ombudsman zich van een oordeel onthouden. Reden hiervoor is dat op deze kopie noch doorhalingen, noch wijzigingen waarneembaar zijn.
Ten aanzien van de door de korpsbeheerder als bijlage overgelegde kopie van aankondiging van beschikking, oordeelt de Nationale ombudsman dat deze weliswaar al de benodigde informatie over gedraging en pleger correct weergeeft, maar dat de tekst daarnaast op een aantal plaatsen bepaald niet goed leesbaar is. Deels komt dit doordat het originele document een - kennelijk aanvankelijk dubbelgevouwen - doordrukformulier is waarbij geschreven tekst op tal van plaatsen is doorgedrukt, hetgeen de leesbaarheid van het geheel niet ten goede is gekomen. Deels ook komt dit doordat op het originele document kennelijk tekst is weggelakt.
De Nationale ombudsman oordeelt dat hoewel de verzoeker door middel van het hem toegezonden formulier niet onjuist is geïnformeerd, de betrokken ambtenaar er beter aan had gedaan om deze informatie op een meer zorgvuldige wijze aan te bieden.
Op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
B. Ten aanzien van de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland
1. Verder klaagt verzoeker er over dat de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland zijn klacht ongegrond heeft verklaard op basis van een daartoe strekkend advies van de regionale klachtencommissie, terwijl dat advies feitelijk onjuiste informatie bevatte.
2.1. In het advies aan de korpsbeheerder heeft de voorzitter van de regionale klachtcommissie onder meer te kennen gegeven dat aan verzoeker terzake van de geconstateerde snelheidsovertreding een beschikking ingevolgde de WAHV is uitgereikt.
Verzoeker heeft hier tegenover gesteld dat hem nimmer een beschikking is aangeboden. Wel heeft hij eerst een aankondiging van een beschikking ontvangen, zijnde het hiervoor onder A.II. besproken formulier (zie ook Bevindingen onder C.2.3.), en daarna een transactievoorstel. Verzoeker heeft de hem aangeboden transactie geaccepteerd en betaald.
2.2. Ook heeft de voorzitter van de klachtencommissie in het advies gesteld dat de verbalisant een onnauwkeurigheidsmarge van veertig kilometer had aangehouden door de geconstateerde snelheid op tachtig kilometer per uur te bepalen en dat deze marge redelijk en niet nadelig voor verzoeker was.
3.1. Verbalisant S. heeft naar aanleiding van de door hem geconstateerde snelheidsovertreding een aankondiging van beschikking ingevuld waarop hij heeft vermeld dat verzoeker de ter plaatse geldende maximumsnelheid met 35 tot 40 kilometer per uur had overschreden.
Dat is niet juist. Nu het hier een overschrijding betrof van de toegestane snelheid met meer dan dertig kilometer per uur, had niet een (aankondiging van) beschikking, maar een kennisgeving van bekeuring moeten worden uitgeschreven.
De mededeling van de regionale klachtencommissie in het advies aan de korpsbeheerder dat aan verzoeker terzake van de geconstateerde snelheidsovertreding een beschikking ingevolge de WAHV is uitgereikt en dat verzoeker hiertegen in beroep had kunnen gaan bij de officier van justitie, is dus niet juist. Immers verzoeker is, in afwijking van de aankondiging, niet een beschikking ingevolge de WAHV uitgereikt, maar een bekeuring, waartegen verzoeker desgewenst verweer had kunnen voeren bij de strafrechter.
Het is aannemelijk dat de onjuiste aankondiging door de verbalisant ten grondslag ligt aan deze vergissing van de regionale klachtencommissie.
Gezien de door de klachtencommissie te beoordelen klachten van verzoeker over het voorval op 21 maart 2002, wordt geoordeeld dat deze feitelijke onjuistheid in het advies van de klachtencommissie echter niet zodanig relevant is, dat de korpsbeheerder alleen al op basis hiervan had moeten besluiten dat het advies niet diende te worden gevolgd.
Er moet van worden uitgegaan dat indien de klachtencommissie in het advies zou hebben vermeld dat aan verzoeker een bekeuring was uitgereikt en niet een beschikking in de zin van de WAHV, dit geen gevolg zou hebben gehad voor de inhoud van het advies.
Tevens dient te worden opgemerkt dat de vervaldatum van het transactievoorstel (19 juli 2002) ruim voor de datum van het advies van de klachtencommissie (21 oktober 2002) is gelegen, zodat niet kan worden geoordeeld dat verzoeker door de op dit punt onjuiste informatie van de klachtencommissie in zijn belang kan zijn geschaad.
3.2. De mededeling van de klachtencommissie in het advies dat de verbalisant een onnauwkeurigheidsmarge van veertig kilometer had aangehouden door de geconstateerde snelheid op tachtig kilometer per uur te bepalen en dat deze marge redelijk en niet nadelig voor verzoeker was, is volstrekt niet begrijpelijk. De verbalisant heeft in het proces-verbaal aangegeven dat hij had geconstateerd dat de ter plaatse geldende maximumsnelheid werd overschreden met 35 tot 40 kilometer per uur, hetgeen neerkomt op een onnauwkeurigheidsmarge van 20 tot 25 kilometer.
3.3. Ook bevat het advies een in dit geval onbegrijpelijke passage over de afhandeling van het verzoek om schadevergoeding, terwijl niet is gebleken dat verzoeker een dergelijk verzoek heeft ingediend.
4. Het op 21 oktober 2002 door de regionale klachtencommissie aan de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland gegeven advies bevat weliswaar enkele feitelijke onjuistheden en een in deze zaak niet relevante passage over afhandeling van een verzoek om schadevergoeding, doch niet kan worden gesteld dat de korpsbeheerder op basis van het advies van de klachtencommissie ten onrechte de klacht heeft afgewezen nu deze onjuistheden niet de kern van de bij de politie ingediende klacht raken.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland (de burgemeester van Apeldoorn), is niet gegrond, behalve op het punt van de leesbaarheid van de aankondiging van beschikking, op dat punt is de klacht gegrond.
Op het punt van de leesbaarheid van de enveloppe onthoudt de Nationale ombudsman zich van een oordeel.
De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland, is niet gegrond.
Onderzoek
Op 4 juli 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer S. te Doetinchem, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland en een klacht over de beheerder van dit politiekorps. Omdat deze klacht op dat moment nog niet aan de beheerder van genoemd politiekorps was voorgelegd, werd deze klacht op dat moment niet in behandeling genomen maar ter behandeling doorgestuurd naar de korpsbeheerder. Nadat de korpsbeheerder de klacht had behandeld, wendde verzoeker zich op 19 november 2002 opnieuw tot de Nationale ombudsman met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland.
Naar deze gedragingen, waarvan de eerste wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland (de burgemeester van Apeldoorn) werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland verzocht op de klachten te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reacties van verzoeker en van de korpsbeheerder gaven aanleiding het verslag aan te vullen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 21 maart 2002 omstreeks acht uur in de ochtend reed inspecteur van politie S. van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland in zijn privé-auto over de openbare weg te Kilder (gemeente Bergh), toen hij met hoge snelheid werd ingehaald door een door verzoeker bestuurde personenauto. Ter plaatse gold een maximumsnelheid van 60 kilometer per uur.
S. is vervolgens enige tijd met min of meer gelijkblijvende afstand achter verzoeker aangereden teneinde diens snelheid te kunnen beoordelen. Toen verzoeker enkele kilometers verderop zijn auto had geparkeerd op een parkeerplaats in 's-Heerenberg heeft S. verzoeker op zijn rijgedrag aangesproken. S. droeg op dat moment zijn politie-uniform.
S. had op dat moment geen transactieboekje bij zich en heeft om die reden verzoeker te kennen gegeven dat hij hem de uit te schrijven bekeuring zou toezenden. S. heeft dit nog dezelfde dag gedaan.
2. Op verzoek van de Nationale ombudsman zond verzoeker op 24 september 2003 een kopie toe van onderstaande transactievoorstel van 7 juni 2002. De vervaldatum van dit voorstel was 19 juli 2002. In het voorstel werd onder meer het volgende meegedeeld:
"U wordt verdacht van een strafbaar feit waarvan de gegevens onderaan deze kennisgeving zijn vermeld.
Ik stel u in de gelegenheid strafvervolging te voorkomen door het onderstaande bedrag te betalen. De betaling dient voor bovenstaande vervaldatum op de rekening van het CJIB te zijn bijgeschreven. (…)
Als u niet of te laat betaalt wordt deze zaak doorgezonden aan de officier van justitie. Deze zal u in de regel dagvaarden om voor de rechter te verschijnen en in dat geval een hogere geldboete vorderen.
Omschrijving strafbaar feit : OVERSCHRIJDING VAN DE MAXIMUMSNELHEID OP (AUTO)WEGEN BUITEN DE BEBOUWDE KOM (VERKEERSBORD A1) MET
36 T/M 40 KM/H
(…)
Pleegdatum : 21 maart 2002 tijdstip: 08.00
Pleeglocatie : HOOGLANDSEWEG/ZEDDAMSEWEG
Pleegplaats : Kilder
Pleeggemeente : Bergh
(…)
Bedrag OM-transactie : EUR 216,00"
3. Verzoeker heeft op 25 juli 2002 een klacht ingediend bij het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland over de handelwijze van inspecteur S.
De korpsbeheerder heeft deze klacht op 24 oktober 2002 ongegrond verklaard.
B. Standpunt verzoeker
1. Het standpunt van verzoeker staat - samengevat - weergegeven onder Klacht.
2. In zijn eerste - elektronische - brief aan de Nationale ombudsman, de brief van 4 juli 2002, deelde verzoeker onder meer het volgende mee:
"Op 21-3-2002 reed ik naar mijn werk en werd bij het passeren van een grijs busje gehinderd doordat het busje mij naar links in de berm duwde en snelheid vermeerderde.
Uiteindelijk is het mij toch gelukt het busje te passeren, waarna deze mij steeds hinderlijk bleef achtervolgen, opjaagde en vlak achter mij bleef rijden. Ik voelde mij bedreigd door zijn rijgedrag.
Op de parkeerplaats van mijn werk stopte ook het busje en de man die uitstapte bleek een politieagent te zijn. Hij legitimeerde zich niet maar schreef op een kladpapiertje een proces verbaal en beweerde dat ik 120 km per uur gereden had.
Toen ik dit verwierp zei hij: nou oké, 100 dan.
Ik was nogal ontdaan door de hele gebeurtenis en dacht met een grappenmaker van een of ander beveiligingsbureau te maken te hebben, maar navraag bij het politiebureau 's-Heerenberg wees uit dat het ging om de politiechef, de heer S., die in zijn privé-bus, zonder meetapparatuur en in zijn eentje, naar zijn werk reed.
Een week later viel een envelop in de bus, het adres was met type-ex doorgehaald, en ons adres was er overheen geschreven. In de envelop zat een kopie van een proces- verbaal, vol doorhalingen en type-ex strepen. Dit was niet hetzelfde kladje dat de agent op 21-3-2002 volgeschreven heeft.
Enkele weken geleden ontving ik een transactievoorstel. De te betalen boete bedraagt 216 Euro, ik kan niet in beroep gaan tegen dit voorstel, geen betaling leidt tot hogere boete. Via onze rechtsbijstandsverzekering (…) heb ik uit laten zoeken wat mijn mogelijkheden zijn indien ik niet betaal en het tot een rechtszitting laat komen. Pas wanneer ik zeker ben de overtreding niet te hebben begaan, maak ik kans op een goede afloop. Het punt is echter dat ik wel te hard gereden heb, hoe hard precies is maar de vraag, maar het gaat mij om de manier waarop deze overtreding tot stand is gekomen.
Ik vind dat de agent zich absoluut heeft misdragen door mij te verhinderen hem te passeren, mij op te jagen, vlak achter me te gaan rijden, zich niet te legitimeren, hij reed in een privé-auto zonder meetapparatuur, hij was alleen, ik heb niet ter plekke een kopie van het proces verbaal gehad en de manier waarop ik wel een kopie ontving was ronduit slordig te noemen."
C. Standpunt van de korpsbeheerder
1. In reactie op de klacht van verzoeker deelde de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland bij brief van 17 februari 2003 mee dat verzoekers klacht van 25 juli 2002 door hem in behandeling was genomen en ter advisering was voorgelegd aan de onafhankelijke regionale klachtencommissie. Op grond van het advies van deze commissie heeft de korpsbeheerder de klacht op 24 oktober 2002 ongegrond verklaard. Volgens de korpsbeheerder waren hem sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden bekend geworden die aanleiding gaven voor heroverweging van de eerder genomen beslissing.
2.1. Bij de reactie van de korpsbeheerder was een aantal bijlagen gevoegd. Een hiervan was een rapportage van 27 augustus 2002 van inspecteur van politie G. aan de chef van het district Achterhoek. Hierin werd onder meer het volgende gerapporteerd:
"Hoor.
Op donderdag 15 augustus 2002, omstreeks 09.30 uur, had ik een gesprek met:
S. inspecteur van politie, teamchef van het team Bergh. Hij was op de hoogte van de klacht en van de klachtenprocedure. Op mijn verzoek gaf hij een toelichting op de bekeuring, die hij had uitgereikt aan de klager. Hij verklaarde:
'Op 21 maart 2002, omstreeks 08.00 uur, reed ik in mijn privé-auto van Kilder naar 's-Heerenberg. Ik reed naar mijn werk en was compleet in uniform gekleed. De weg van Kilder naar Zeddam is een stuk weg van ongeveer 3,5 kilometer. In dat stuk weg zijn 5 verkeersdrempels aangebracht om de snelheid te beperken. De maximum toegestane snelheid bedraagt daar 60 km per uur. Ik reed ongeveer 40 km per uur.
Ik werd toen plotseling ingehaald door een bestuurder van een auto, die erg hard reed en mij met veel motorgeluid voorbijreed. Ook zag ik dat die bestuurder over de verkeersdrempels 'vloog'.
Omdat ik vond dat die bestuurder onverantwoord reed, ben ik hem nagereden en bleef ik hem volgen op een afstand van ongeveer 50 meter. Ik zag toen op de kilometerteller van mijn auto dat ik 120 km per uur reed en de klager dus ook.
De kilometerteller van mijn auto is inderdaad niet geijkt. Hij reed over een afstand van tenminste anderhalve kilometer met deze hoge snelheid. Dat was voor mij de reden om die man te willen bekeuren.
Ik noteerde het kenteken van die auto, met de bedoeling hem de kennisgeving van bekeuring voor het te hard rijden, te doen toekomen. Voorbij Zeddam zag ik dat hij zich plotseling wel aan de snelheid hield. In 's-Heerenberg zag ik dat hij een parkeerplaats opreed (…) en zijn auto parkeerde. Ik parkeerde mijn auto toen achter zijn auto. Ik vond het nodig om hem ter plaatse aan te spreken op zijn rijgedrag en hem de bekeuring aan te zeggen. Ik sprak de bestuurder aan om hem direct te confronteren met zijn rijgedrag. Het bekeuringgesprek verliep moeizaam, omdat de man kwaad werd. Deze man wilde niet (met; N.o.) mij praten en wilde naar zijn kantoor. Kennelijk wilde hij niet op zijn rijgedrag aangesproken worden. Omdat ik geen transactieboekje bij mij had heb ik hem verteld dat hij de bon thuis gestuurd kreeg.
Ik heb hem bekeurd voor 30 km te hard rijden, waarbij ik de maximumsnelheid aanhield voor een transactie. Ik deed dat om de overtreding per transactie af te kunnen doen en om geen onenigheid te krijgen over de totale snelheid, die de bestuurder had gereden. Ik heb mij toen niet gelegitimeerd omdat ik in uniform gekleed was. Bovendien verklaarde de bestuurder op mijn vraag waarom hij het laatste stuk wel rustig reed dat hij gezien had dat ik het foute bloesje aan had. Ik vroeg hem wat hij bedoelde. Hij zei toen dat hij gezien had dat ik van de politie was en dat hij daarom niet te hard reed.
De bestuurder had dus gezien dat ik in uniform gekleed was, want hij verklaarde dat hij daarom op het laatste stuk zich wel aan de snelheid had gehouden. Hieruit blijkt mijn inziens dat de bestuurder wel degelijk wist dat ik van de politie was en geen grappenmaker, zoals hij dat in de klacht beschrijft.
Op het bureau heb ik vervolgens de administratieve handelingen verricht, die bij het uitreiken van een transactie horen en de doorslag van de transactie in een enveloppe gedaan en naar zijn woonadres gezonden. Ik heb daarbij wat type-out gebruikt omdat op het geeltje enige tekst was doorgedrukt en op de enveloppe ook omdat ik eerst een verkeerd adres op geschreven had. Ik was werkelijk verbaasd toen ik de klacht las van de bestuurder. Naar mijn mening probeert hij mij nu in een kwaad daglicht te stellen door zijn klacht op deze manier te formuleren. Ik heb naar mijn mening naar eer en geweten gehandeld. Ik heb er nu spijt van dat ik toen niet een getypt proces-verbaal opgemaakt heb, zodat justitie en/of de rechter over de gepleegde overtredingen kon oordelen.'
Wederhoor.
Op 26 augustus 2002, omstreeks 16.00 uur had ik een gesprek met:
S., klager voornoemd.
Ik stelde hem in kennis van de klachtenprocedure. Ook stelde ik hem in kennis van de mogelijkheden en onmogelijkheden van de klachtenprocedure. Ik stelde hem hier uitgebreid van in kennis omdat klager meende dat ik de bekeuring ongedaan kon maken of invloed kon uitoefenen op de hoogte van de bekeuring.
(…)
Hij was het eens met de manier waarop ik zijn klacht kort had samengevat.
Overigens bleef hij bij zijn verklaring zoals hij die had verwoord in zijn e-mailbericht. Hij was boos geworden op de politieagent, die hem bekeurd had, omdat deze hem gehinderd had toen hij hem had ingehaald. Hij had niet boos moeten worden, maar dat was toch gebeurd. Daarnaast voelde hij zich tekort gedaan door de manier van optreden van de politieagent. Het verwonderde hem dat hij op deze manier bekeurd kon worden. Hij noemde de manier van bekeuren voor de snelheidsovertreding natte vingerwerk. Ook de manier waarop hij de bekeuring had thuis gekregen ergerde hem mateloos. Een geel stukje papier met doorhalingen en type-out. Ook op de enveloppe was type-out gebruikt. Toen hij de schikking kreeg van de officier van justitie had hij niet gereageerd, omdat hij dacht dat hij dan meer moest betalen. Hij had de schikking nu gewoon betaald. Als hij geweten had dat hij wel had kunnen reageren dan had hij dat zeker gedaan.
(…)
Samenvatting.
De beklaagde constateerde dat klager ongeveer 120 km per uur reed.
Bij de aanzegging van de beschikking aan klager hield hij er rekening mee dat zijn auto, waarmee de snelheidsovertreding geconstateerd werd, niet geijkt was.
De aanzegging en het toezenden van het afschrift van de aankondiging van de beschikking geschiedde conform de voorschriften.
Ongevraagd legitimeren, als politieagent in uniform gekleed, is in bekeuringsituaties niet wettelijk voorgeschreven. In deze bekeuringsituatie was het echter verstandig geweest van de beklaagde, om zich ongevraagd te legitimeren, ondanks dat hij in uniform gekleed was. Dit had misverstanden bij de klager kunnen voorkomen, als daar al sprake van was. De manier waarop het afschrift van de aankondiging van de beschikking aan klager is toegezonden, maakt geen professionele indruk, door het gebruik van type-out. Het laat echter aan duidelijkheid niets te wensen over.
De verklaringen van de klager en de beklaagde bleven, na hoor en wederhoor, tegenstrijdig."
2.2. Een andere bijlage was het advies van 21 oktober 2002 van de regionale klachtencommissie aan de korpsbeheerder. Hierin werd onder meer het volgende meegedeeld:
"1. Algemeen
Door de chef van het politiedistrict Achterhoek, is naar deze klacht een onderzoek ingesteld. De betreffende politiefunctionaris is daartoe gehoord en heeft een verklaring afgelegd. Deze verklaring en het bijbehorend rapport van de klachtbehandelaar, gedateerd 27 augustus 2002, bevinden zich bij de stukken.
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan klager niet in zijn klacht kan worden ontvangen.
De onafhankelijke klachtencommissie van de politieregio Noord- en Oost-Gelderland heeft in haar vergadering d.d. 26 september 2002 over de klacht beraadslaagd.
2. De klacht
Naar het oordeel van de commissie komt de klacht, kort samengevat, er op neer, dat klager kort voor en tijdens een bekeuringsituatie door betrokken politieambtenaar onheus zou zijn bejegend.
3. De feiten
Uit de inhoud van de verklaringen en de overige stukken van bovengenoemd onderzoek is voor de commissie het volgende komen vast te staan;
Klager heeft zijn klachtbrief in eerste aanleg gericht aan de Nationale ombudsman, die in het kader van het kenbaarheidvereiste en doorzendplicht de klacht ter afdoening heeft doorgezonden aan de korpsbeheerder van de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland. Op 21 maart 2002 reed klager als bestuurder van een bestelbus (bedoeld is: personenauto; N.o.) over de openbare weg, waar ter plekke een maximumsnelheid gold van 60 km per uur. Voor hem reed betrokken politieambtenaar in zijn privé-auto in dezelfde rijrichting. Klager haalde betrokken politieambtenaar links in, met een, volgens de politieambtenaar, zeer hoge snelheid. Nadat de ambtenaar klager over enige afstand had gevolgd, stelde hij, aan de hand van de kilometerteller van zijn auto vast, dat klager met een snelheid van omstreeks 120 km per uur moet hebben gereden. Nadat klager zijn auto tot stilstand had gebracht, sprak de politieambtenaar hem aan en deelde hij klager mede, dat hij een beschikking uit wilde schrijven ter zake de vastgestelde snelheidsovertreding met dien verstande, dat hij de waargenomen snelheid van klager op 80 km per uur heeft bepaald. Betrokken politieambtenaar was in uniform gekleed en heeft klager zijn legitimatiebewijs niet getoond.
De kilometerteller van zijn auto was geen geijkte teller.
4. Overwegingen
De commissie stelt, op grond van de hierboven vastgestelde feiten, dat aan klager een beschikking is uitgereikt ter zake overtreding van de maximum toegestane snelheid. Dit is een gedraging ingevolge de Wet administratieve handhaving verkeersvoorschriften, waarvoor door betrokken ambtenaar een beschikking kan worden uitgereikt. Indien klager het niet eens is geweest met deze beschikking, heeft hij de mogelijkheid gehad om hiertegen in beroep te gaan bij de officier van justitie, hetgeen op de beschikking staat vermeld. Over het inhoudelijke aspect van de beschikking, hoeveel te hard klager zou hebben gereden, heeft de commissie dan ook geen oordeel.
De commissie overweegt, dat betrokken politieambtenaar de snelheidsovertreding heeft vastgesteld met de niet-geijkte kilometerteller uit zijn privé-auto en dat hij daarbij een onnauwkeurigheidsmarge heeft aangehouden van 40 km per uur door de snelheid op 80 km per uur te bepalen, vanwege de niet-geijkte teller. De commissie is ervan overtuigd, dat, ondanks het niet-geijkt zijn van de teller, klager te hard heeft gereden en acht de aangehouden marge van 40 km per uur redelijk en zeker niet nadelig voor klager.
Ter vaststelling van de overtreding, heeft betrokken politieambtenaar over enige afstand met onveranderde tussenafstand gevolgd. De commissie kan begrijpen, dat klager dit heeft ervaren als hinderlijk volgen cq opjagen, maar gezien de situatie, noodzakelijk.
Betrokken politieambtenaar was tijdens de bekeuringsituatie in uniform gekleed. Klager was hiervan op de hoogte, gezien zijn uitlatingen naar betrokken politieambtenaar over het uniform. Uit niets blijkt het de commissie, dat klager naar de legitimatie van de politieambtenaar heeft gevraagd, waardoor hij zijn legitimatie niet hoefde te tonen, op grond van artikel 2 onder b van de Ambtsinstructie voor de politie, dat voorschrijft, dat de ambtenaar zich, bij optreden in uniform, dient te legitimeren, indien daartoe is verzocht (zie Achtergrond onder 1.; N.o.).
De commissie is, zowel door klager niet als door het onderzoeksverslag niet, overtuigd geworden van administratieve onvolkomenheden in de afhandeling van de zaak tegen klager. Het ter plekke uitreiken van een beschikking of een kennisgeving van beschikking, verdient de voorkeur boven later toezending daarvan, maar, zo overweegt de commissie, er is begrip voor het feit, dat de ambtenaar geen formulieren daartoe in zijn privé-auto aanwezig heeft. Het toesturen van een 'aankondiging van beschikking' aan klager is derhalve formeel juist, waarbij het niet ter zake dienende is, op wat voor wijze deze aankondiging is geschreven.
5. Conclusie en advies
De commissie komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de feiten over het optreden van de betrokken politieambtenaar, zoals vermeld in de brief van de Nationale Ombudsman aan de korpsbeheerder, geen van alle stoelen op een deugdelijke onderbouwing, reden waarom de commissie adviseert de klacht ongegrond te verklaren.
Aangezien acceptatie van aansprakelijkheid en toewijzing van schadevergoeding door de regiopolitie niet tot de competentie van de commissie behoort wordt de klachtbrief met het daarbij behorende besluit ter afhandeling van het verzoek tot schadevergoeding doorgezonden aan de korpschef van de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland."
2.3. Als bijlage was verder overgelegd, het door de verbalisant van de door hem geconstateerde snelheidsovertreding opgemaakte proces-verbaal.
In de kop van het hiervoor gebruikte formulier staan de volgende vijf keuzemogelijkheden onder elkaar vermeld: 1. Aankondiging van beschikking, 2. Beschikking, 3. Kennisgeving van bekeuring, 4. Oproeping, 5. Tonen.
Daarvoor is een vierkant vakje afgedrukt waarin de verbalisant door invulling van het bijbehorende cijfer dient aan te geven wat de betekenis van het formulier zal zijn.
Op het in deze zaak overgelegde formulier was hier door middel van cijfer één aangegeven dat het formulier een aankondiging van beschikking betrof.
D. nadere reactie verzoeker
In reactie op het hem op 5 maart 2004 toegezonden verslag van bevindingen verzocht verzoeker bij brief van 10 maart 2004 zijn brief van 27 oktober 2002 aan de regionale klachtencommissie op te nemen in het verslag van bevindingen. In zijn brief van
27 oktober 2002 merkte verzoeker onder meer het volgende op:
"Hierbij maak ik bezwaar tegen uw besluit betreffende mijn eerder ingediende klacht (…).
Uw besluit is genomen op verkeerde feiten. Ten eerste staan er fouten in en ten tweede heb ik de indruk dat u alleen het relaas van uw agent gebruikt, mijn verhaal komt er niet in voor en daardoor ontbreken er belangrijke feiten die voor mij pleiten. Met andere woorden het geheel wordt dus erg onzorgvuldig en eenzijdig belicht.
De verkeerde feiten:
(…)
Ook wordt er gesuggereerd dat ik het bestelbusje (van de agent) met zeer hoge snelheid heb gepasseerd en dit geeft de indruk dat ik al zeer hard reed. De oorzaak waar het mij nu allemaal om gaat wordt hier niet vermeld of simpel weg gewoon overheen gestapt. Ja ik wilde het busje passeren. Is dat verboden?.... Dit was aan het begin van de weg en daar staat nog geen bord van 60km per uur, die staat verder op en ik wilde in dit stuk, dus voor het bord, de bus voorbij zijn. Direct na de rotonde wordt er opgetrokken en zijn de snelheden laag en kan een busje makkelijk gepasseerd worden. Op het moment dat ik dat ging doen en dus mijn snelheid verhoogde tijdens het optrekken vanuit de lage snelheid op de rotonde, mijn knipperlicht aan deed en naar links uitweek werd mij de weg afgesneden door het busje. Hij wilde blijkbaar voorkomen dat ik passeerde. Boos en geïrriteerd heb ik dit niet op mij laten zitten en heb toen moeten terugschakelen en met de linker wielen door de berm ben ik hem toch gepasseerd. Wie heeft hier wie in gevaar gebracht en met wat voor reden, dat zou ik graag willen weten? Daarnaast kwamen er ook nog tegenliggers aan die bij een normale inhaalmanoeuvre geen gevaar opleverden maar door dit soort acties van uw agent er dus wel bij betrokken worden. Dat ik hierbij extra gas heb gegeven en dus volgens de agent met 'zeer hoge snelheid' zijn busje inhaalde is dan natuurlijk objectief gezien onzin. Dit moet men natuurlijk wel onder die omstandigheden beoordelen. En hij maakt hier natuurlijk geen melding van!!! Dit is ook de reden van mijn klacht.
(…)
Over het feit waarom ik niet in beroep ben gegaan bij de officier van justitie heb ik ook een uitgebreide verklaring afgelegd bij de heer G. van Klachtencommissie politie Doetinchem. Ik wilde namelijk dit wel doen maar omdat het een transactievoorstel is en de begeleidende brief duidelijk aangeeft, ik citeer 'door dit transactievoorstel te betalen voorkomt u dat de zaak wordt voorgelegd aan de officier van justitie en dat u uiteindelijk voor de rechter moet verschijnen.'
Dit wilde ik niet, dus heb ik gebeld met het centraal justitieel incasso bureau en hen mijn probleem voorgelegd dat ik wel een klacht wilde indienen. Het antwoord was dat ik eerst moest betalen en later als mijn onschuld bleek zou ik het geld terug betaald krijgen. Ik heb de zaak ook aan een advocaat en de ombudsman voorgelegd die het allemaal een vreemde zaak vonden en daar er zoveel tijd verstreken was en ik geen verhoging wilde heb ik dus netjes betaald en ben dus zodoende bij u terechtgekomen.
• Dat u geen oordeel heeft over hoe hard ik gereden heb kan ik begrijpen. Maar dat u geen oordeel heeft over hoe de agent in kwestie mijn snelheid heeft kunnen vast stellen terwijl hij zeker 300 meter achter mij reed terwijl er wel 6 verkeersdrempels liggen en iedere keer geremd en opgetrokken moet worden. Dus de opmerking 'over enige afstand met onveranderde tussenafstand gevolgd' is een farce. Ik dacht zelfs te weten dat hier wettelijke voorschriften voorwaren? Hoe kan dit geloofwaardig zijn? Dit heb ik ook mondeling gemeld bij de heer G. van de klachtencommissie in Doetinchem en zie dit ook niet terug in uw overwegingen.
(…)
Punt 5 uw conclusie.
Ik denk dat ik mag stellen dat uw conclusie beïnvloed is door het verzwijgen van terzake doende feiten en onjuiste feiten en daardoor negatief voor mij wordt gewaardeerd. Ook besef ik mij wel degelijk dat het zijn woord tegen het mijne is maar het mag niet zo zijn dat daarom al bij voorbaat een agent in het gelijk wordt gesteld.
Achtergrond
1) Artikel 2, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar
"De ambtenaar legitimeert zich met het legitimatiebewijs dat aan hem is verstrekt:
a. bij optreden in burgerkleding ongevraagd, tenzij bijzondere omstandigheden dit onmogelijk maken, en
b. bij optreden in uniform, op verzoek daartoe."
2) Artikel 4 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV):
"1. De administratieve sanctie wordt opgelegd bij een gedagtekende beschikking. De beschikking bevat een korte omschrijving, onder verwijzing naar de aanduiding in de bijlage, van de gedraging ter zake waarvan zij is gegeven en het voor die gedraging bepaalde bedrag van de administratieve sanctie, de datum en het tijdstip waarop, alsmede de plaats waar de gedraging is geconstateerd. Bij ministeriële regeling worden het model van de beschikking en dat van de aankondiging van de beschikking vastgesteld, of de eisen waaraan het model moet voldoen.
2. Zo mogelijk wordt aanstonds een aankondiging van de beschikking uitgereikt aan degene tot wie zij zich richt, of wordt deze achtergelaten in of aan het motorrijtuig. De bekendmaking van de beschikking geschiedt binnen vier maanden nadat de gedraging heeft plaatsgevonden, door toezending van de beschikking aan het adres dat betrokkene heeft opgegeven of, indien dat niet mogelijk is en de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, aan het adres dat is opgenomen in het kentekenregister. Indien de brief onbestelbaar blijkt te zijn, wordt de beschikking gezonden naar het in de basisadministratie persoonsgegevens vermelde adres, tenzij dit hetzelfde is als hetgeen is opgenomen in het kentekenregister. Indien de brief ook op het in de basisadministratie persoonsgegevens opgenomen adres onbestelbaar blijkt te zijn, wordt de beschikking geacht aan de betrokkene bekend te zijn.
3. In een geval als bedoeld in artikel 31, eerste lid, geschiedt de bekendmaking door uitreiking van de beschikking aan betrokkene. De weigering de beschikking in ontvangst te nemen, schort de bekendmaking daarvan niet op.
4. De beschikking vermeldt de dag waarop krachtens artikel 23 de sanctie uiterlijk moet zijn voldaan. Tevens vermeldt de beschikking dat de sanctie dient te worden voldaan door middel van de toegezonden acceptgiro dan wel op een in die beschikking aangeduide plaats, alsmede de verhogingen die krachtens artikel 23, tweede lid, en artikel 25 op de administratieve sanctie vallen, indien deze niet tijdig wordt voldaan."