Verzoeker klaagt er over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden:
op 13 februari 2002 zijn woning zijn binnengetreden, terwijl hij niet aanwezig was;
in zijn woning geen bericht van het binnentreden hebben achtergelaten, op grond waarvan hij had kunnen informeren naar de reden ervan;
hem op 14 februari 2002 onheus hebben bejegend toen hij vroeg om informatie over het binnentreden.
Voorts klaagt verzoeker over de wijze waarop zijn klacht over het voorgaande die hij bij de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden heeft ingediend, is behandeld. Hij klaagt er met name over dat:
de klacht is afgedaan door de burgemeester van Wassenaar terwijl de gebeurtenis heeft plaatsgevonden in de gemeente Voorburg;
hij niet is gehoord;
geen reactie is gegeven op zijn verzoek om de behandeling van zijn klacht niet op te schorten;
hij zelf initiatief diende te nemen om de behandeling van zijn klacht na de opschorting te starten;
zijn klachten niet gegrond zijn verklaard.
Beoordeling
Inleiding
Op 13 februari 2002 betraden politieambtenaren Ha. en Z. van het regionale politiekorps Haaglanden, voorzien van een machtiging tot binnentreden ter aanhouding van X, verzoekers woning te Voorburg. De politie trof X niet in de woning aan. X werd verdacht van diefstal/verduistering van goederen uit recreatiewoningen te Wassenaar.
I. Ten aanzien van het binnentreden
1. In de eerste plaats klaagt verzoeker er over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden op 13 februari 2002 zijn woning zijn binnengetreden, terwijl hij niet aanwezig was. Alle vier de bewoners van zijn woning zijn in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) op betreffend adres ingeschreven en uit de GBA blijkt tevens dat hij hoofdbewoner is, aldus verzoeker.
2. De beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden achtte verzoekers klacht op dit punt ongegrond. De korpsbeheerder berichtte dat verzoeker niet aanwezig was, maar dat de politieambtenaren te woord werden gestaan door twee andere bewoners. Afgezien van het feit dat aanwezigheid van verzoeker niet noodzakelijk is om binnen te treden, waren er kennelijk wel bewoners in de zin van de wet aanwezig, namelijk elke persoon al dan niet meerderjarig die zich voordoet als gebruiker, aldus de korpsbeheerder. Omdat er bewoners aanwezig waren en Z. en Ha. zich aan tenminste één van hen hadden voorgesteld als rechercheurs van Bureau Wassenaar, zich hadden gelegitimeerd en die persoon, later op diens verzoek, tevens de machtiging hadden getoond waarna deze hen vervolgens naar de kamer van X bracht, kan toch niet gezegd worden dat de politieambtenaren (onrechtmatig) zijn binnengedrongen, aldus de korpsbeheerder.
3. Politieambtenaar Ha. heeft in het proces-verbaal (zie A. FEITEN, onder 2.) naar voren gebracht dat hij en zijn collega Z. zich tegenover die bewoner hebben gelegitimeerd. Ha. had de bewoner laten weten dat zij op zoek waren naar X. Op het moment dat Ha. en Z. de bewoner verzochten om in de kamer van X te mogen kijken had de bewoner om de machtiging gevraagd. Nadat de bewoner deze had gelezen verleende de bewoner Ha. en Z. toegang tot de woning, aldus Ha.
4. Op het punt van het binnentreden in verzoekers woning is het volgende van belang. Uit artikel 1 van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi) (zie Achtergrond, onder A.1.) volgt dat de politie, wanneer zij in een woning wil binnentreden, in beginsel eerst toestemming dient te vragen. Verder dient zij mededeling te doen van de reden van het binnentreden en dient zij zich deugdelijk te legitimeren.
Wat betreft de vereiste toestemming is, gelet op artikel 1, vierde lid, Awbi, nog van belang dat de ambtenaar die een woning wil betreden voorafgaande aan het binnentreden expliciet om toestemming moet vragen. Hij mag er pas van uitgaan dat hij de woning op die grondslag mag betreden als de bewoner hem die toestemming ook uitdrukkelijk verleent. De toestemming moet hem immers 'blijken' (zie Achtergrond, onder A.1.).
5. Uit het onderzoek blijkt dat de betrokken ambtenaren in eerste instantie een persoon in de woning aantroffen. Mede gelet op de mededelingen van verzoeker op dit punt staat vast dat die persoon een bewoner van die woning was. Verzoeker kan dan ook niet worden gevolgd in zijn standpunt dat hij bij het binnentreden aanwezig diende te zijn. Immers, de politie trof in de woning een persoon aan die als bewoner van die woning kon worden aangemerkt en waarmee de formaliteiten met betrekking tot het binnentreden konden worden afgehandeld. De politie had derhalve niet de plicht om op verzoekers aanwezigheid te wachten.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
II. Ten aanzien van het achterlaten van een bericht
1. Ten tweede klaagt verzoeker er over dat de politie in zijn woning geen bericht van het binnentreden heeft achtergelaten, op grond waarvan hij had kunnen informeren naar de reden van het binnentreden. Verzoeker was op eigen initiatief en naar aanleiding van een genoteerd kenteken van een van de politieauto's naar het politiebureau te Voorburg gegaan en had daar vernomen dat het een actie van politie Wassenaar was geweest, dat de politie Voorburg op verzoek assistentie had verleend, dat de verantwoordelijkheid voor de actie volledig bij politie Wassenaar lag en dat men hem geen enkele informatie kon verschaffen en dat hij daarvoor in Wassenaar moest zijn. In Voorburg sprak de politie nog haar verbazing uit dat niets van papier, kaartje of wat dan ook door de politieambtenaren was achtergelaten, aldus verzoeker.
Voorts liet verzoeker weten dat in politiebureau Wassenaar hem werd meegedeeld dat het achterlaten van een kaartje helemaal niet nodig was en dat men nu eenmaal op dat moment geen kaartje(s) beschikbaar had gehad.
2. De korpsbeheerder liet op dit punt weten dat hij verzoekers klacht niet gegrond achtte. Hij berichtte dat op grond van de stukken niet was vast te stellen of klager feitelijk onheus werd behandeld. Verzoeker en politieambtenaar Ha. waren het namelijk oneens over het al of niet achterlaten van een kaartje.
3. Uit een oogpunt van actieve informatieverstrekking mag van politieambtenaren worden verwacht dat in geval van het binnentreden in een woning, zij bij het verlaten van de woning een kort bericht achterlaten waarin wordt meegedeeld tot wie de bewoner(s) zich kan/kunnen wenden met aanvullende vragen over het binnentreden. Het is namelijk niet ondenkbaar dat een dergelijk ingrijpend optreden (pas later) nadere vragen oproept.
4. Het staat vast dat de politieambtenaren, voordat zij de woning betraden, te woord werden gestaan door een persoon die zich voordeed als bewoner van de betreffende woning. Gelet op hetgeen partijen daarover hebben meegedeeld staat eveneens vast dat de politie heeft meegedeeld X te willen aanhouden en dat zij zijn vertrokken nadat zij X niet in de woning hadden aangetroffen. Voorts staat vast dat de politie (slechts) een machtiging tot binnentreden aan een bewoner heeft getoond. Gelet op de wijze waarop verzoeker nadere informatie heeft moeten inwinnen, staat voldoende vast dat de politie geen bericht zoals hiervóór onder 3. genoemd heeft achtergelaten. Dit is in strijd met de vereiste zorgvuldigheid.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
III. Ten aanzien van de bejegening
1. Voorts klaagt verzoeker er over dat de politie hem op 14 februari 2002 onheus heeft bejegend toen hij vroeg om informatie over het binnentreden. Verzoeker informeerde toen in het politiebureau te Wassenaar of X, die zich die ochtend vrijwillig had gemeld bij de politie, zich nog daar bevond en of hij hem op enig moment die dag terug kon verwachten. Voorts had hij geïnformeerd naar de reden waarom de politie op 13 februari 2002 zijn woning was binnengedrongen. Politieambtenaar Ha. had hem toen laten weten dat X zich nog op bureau Wassenaar bevond. Verdere informatie werd geweigerd te geven met zinnen als 'in het belang van het onderzoek' en 'dat verzoeker er niets mee te maken had omdat X immers volwassen was'. Verzoeker typeerde deze bejegening als volstrekt onbegrip voor het feit dat zijn woning was binnengedrongen en met een houding van 'met u heb ik niets te maken'. Op verzoekers vraag op grond waarvan de politie op 13 februari 2002 zijn woning was binnengedrongen werd geantwoord dat men van de aanwezigen toestemming had gekregen de woning binnen te komen. De in de woning aanwezige personen hadden meegedeeld dat ze de bedoelde toestemming niet hebben gegeven, aldus verzoeker.
2. De korpsbeheerder liet op dit punt weten dat hij verzoekers klacht niet gegrond achtte. Hij liet weten dat op grond van de stukken niet was vast te stellen of klager feitelijk onheus werd behandeld. Ha. rechtvaardigt zijn terughoudendheid ten aanzien van het verstrekken van informatie met een beroep op bescherming van het opsporingsonderzoek, bescherming van privacy en strafrechtelijke meerderjarigheid van X, aldus de korpsbeheerder.
3. Politieambtenaar Ha. verklaarde dat de dag na het binnentreden een man zich aan het bureau Wassenaar meldde die iets wilde weten over de inmiddels aangehouden verdachte X. Ha. had die man meegedeeld dat X inderdaad was aangehouden en zich in bureau Wassenaar bevond. De man wilde weten wat er aan de hand was. Ha. verklaarde dat hij op dat moment niet kon inschatten in hoeverre verstrekte informatie het opsporingsonderzoek zou kunnen schaden en liet weten dat hij de man zaaksinhoudelijk geen antwoord op zijn vragen had gegeven. Hierbij had de bescherming van de privacy van X en het feit dat het een strafrechterlijk meerderjarige verdachte betrof eveneens een rol gespeeld, aldus Ha.
4. Over de inhoud van het gesprek dat op 14 februari 2002 tussen verzoeker en Ha. is gevoerd wordt het volgende geoordeeld. Het staat vast dat verzoeker op zijn vraag waar X zich bevond antwoord heeft gekregen. Voorts staat vast dat Ha. verzoeker verdere informatie over het lopende opsporingsonderzoek heeft onthouden. Dit kan de toets der kritiek doorstaan omdat X nog maar kort daarvoor was aangehouden, het opsporingsonderzoek nog liep en X meerderjarig was. Ha. kon daarom in redelijkheid besluiten verzoeker op dat moment verdere informatie te onthouden.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
IV. Ten aanzien van de klachtafdoening
1. Tevens klaagt verzoeker over de wijze waarop zijn klacht over het voorgaande die hij bij de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden heeft ingediend, is behandeld. Hij klaagt er met name over dat de klacht is afgedaan door de burgemeester van Wassenaar terwijl de gebeurtenis heeft plaatsgevonden in de gemeente Voorburg. Verzoeker liet weten dat hij voorts van mening is dat de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden zijn klacht diende af te doen omdat verzoeker de klacht bij hem had ingediend.
2. De korpsbeheerder berichtte dat binnen de regio Haaglanden de behandeling van klachten over politieoptreden die hebben plaatsgevonden buiten het gebied van de gemeente Den Haag is gedelegeerd aan die burgemeesters binnen de regio. Zij onderzoeken en nemen een beslissing indien de klacht betrekking heeft op een gedraging die zich in de betreffende gemeente heeft voorgedaan, aldus de korpsbeheerder. In het geval van verzoeker was zijn klacht gezonden naar het bureau in Wassenaar omdat daar de betrokken ambtenaren werkzaam zijn. De korpsbeheerder berichtte dat de opstelling van de afdoeningsbrief en de beoordeling van de klacht plaats diende te vinden door de burgemeester van Voorburg. De korpsbeheerder achtte dit klachtelement gegrond, maar liet weten dat de afdoeningsbrief van de burgemeester van Wassenaar zeer duidelijk is.
3. De Klachtenregeling politieoptreden Haaglanden 1994 bepaalt dat de afdoening van een klacht in eerste aanleg geschiedt door de burgemeester (zie Achtergrond, onder B.). De toelichting bij deze klachtenregeling laat weten dat een klacht over een lokaal politieoptreden iets zegt over de wijze van taakuitoefening door de politie in de desbetreffende gemeente. Dit optreden vindt plaats onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, waaronder de burgemeester. Het afdoen van klachten is echter een bevoegdheid die toevalt aan de korpsbeheerder, aldus de toelichting. Voorts stelt de toelichting dat het door de korpsbeheerder delegeren aan de burgemeesters van de bevoegdheid tot het afdoen van klachten in eerste aanleg de completering vormt van de instrumenten die de burgemeester ten dienste staan om zijn gezag ten aanzien van de taakuitoefening van de politie in zijn gemeente goed te kunnen uitoefenen.
De Politiewet 1993 (oud) bepaalt dat een klacht over het optreden van een ambtenaar van politie wordt ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar de gedraging heeft plaatsgevonden (zie Achtergrond, onder C.). Voorts bepaalt de Politiewet 1993 (oud) dat deze burgemeester een onderzoek instelt naar de klacht, indien deze betrekking heeft op een gedraging van een ambtenaar van politie van het territoriale onderdeel van het regionale politiekorps, waarin de gemeente geheel of ten dele gelegen is. Naar aanleiding van het door hem ingestelde onderzoek doet de burgemeester van zijn bevindingen mededeling aan de korpsbeheerder.
4. Ingevolge artikel 61, eerste lid van de Politiewet 1993 (oud), bezien in samenhang met hetgeen met betrekking tot die bepaling is verwoord in de memorie van toelichting (zie Achtergrond, onder D.), is de korpsbeheerder bij uitsluiting verantwoordelijk voor de afdoening van klachten over politieoptreden. De korpsbeheerder is en blijft immers op grond van zijn beheersverantwoordelijkheid eerstaangewezen om klachten over politieoptreden af te doen.
Al eerder, in het Jaarverslag 1994 (blz. 148 e.v.), had de Nationale ombudsman zijn opvatting weergegeven dat mandatering door de korpsbeheerder van zijn bevoegdheid tot het afdoen van klachten aan een burgemeester strijdig is met de Politiewet 1993 (oud).
Uit het onderzoek in de in het jaarverslag omschreven zaak bleek dat de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden zijn bevoegdheid tot het afdoen van klachten (artikel 61 Politiewet 1993, oud) heeft gedelegeerd aan de burgemeester van de gemeente waar de gedraging van de politie had plaatsgevonden. De Nationale ombudsman oordeelde toen dat een dergelijke delegatie in strijd is met de taakverdeling tussen de korpsbeheerder en de burgemeester in hoofdstuk X van de Politiewet 1993 (oud). Op grond van de Politiewet 1993 (oud) beslist de korpsbeheerder over de afdoening van een klacht. Die bevoegdheid kan niet worden gedelegeerd.
Het is derhalve onjuist dat de burgemeester van Wassenaar een oordeel over de klacht heeft gegeven in plaats van de korpsbeheerder, omdat op grond van artikel 61 van de
Politiewet (oud) (zie Achtergrond onder C.) de korpsbeheerder een beslissing op de klacht over politieoptreden dient te geven.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
V. Ten aanzien van het horen
1. Verzoeker klaagt er voorts over dat hij bij de behandeling van zijn klacht niet is gehoord. Hij verbaasde zich er over dat wél de betrokken politieambtenaren, maar niet hij is gehoord bij deze procedure. Dit wijkt af van de brochure over de klachtenregeling waarin wordt gemeld dat de klager wordt uitgenodigd voor een gesprek. Verzoeker liet weten dat hij enkele keren telefonisch contact had gehad met de klachtbehandelaar van Bureau Wassenaar, maar dat die gesprekken voornamelijk de procedure hebben betroffen. Op 5 juli 2002 vond een gesprek tussen hem en de klachtbehandelaar plaats op het moment dat verzoeker op vakantie in Kroatië was. Hij deelde mee dat hij op dat moment geen behoefte had gehad om een reactie te geven en dat hij bij gebrek aan de stukken geen uitgebreid gesprek had gevoerd. Hij had laten weten bij thuiskomst te zien wat er in de bus zou liggen. Verzoeker zag dit telefoongesprek niet als een uitnodiging om over de klacht te komen praten.
2. De beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden achtte verzoekers klacht op dit punt eveneens niet gegrond. Hij verwees naar een schrijven van de chef van Bureau Wassenaar en een rapport van de klachtbehandelaar van Bureau Wassenaar. In het rapport staat weergegeven dat de klachtbehandelaar op 5 juli 2002 telefonisch contact heeft gehad met verzoeker en dat verzoeker liet daarbij weten op dat moment op vakantie te zijn, daar nog drie weken te verblijven en de uitkomst van het onderzoek te zijner tijd te zullen vernemen. Met dit telefoongesprek was verzoeker in de gelegenheid geweest zijn zienswijze te geven maar heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt, aldus de klachtbehandelaar.
3. Artikel 4 van de Klachtenregeling politieoptreden Haaglanden 1994 bepaalt onder meer dat de klachtbehandelaar contact opneemt met de klager waarbij hij om een nadere toelichting op de klacht vraagt en verzoeker informeert over de stappen in de procedure. Voorts bepaalt artikel 4 van de klachtenregeling dat de klachtbehandelaar verzoeker opnieuw hoort in het geval de lezing omtrent de gebeurtenissen van de politieambtenaar afwijkt van die van de verzoeker. De klachtbehandelaar dient de verzoeker op de hoogte van deze lezing te stellen en hem de gelegenheid te geven hierop te reageren.
4. Uit een oogpunt van zorgvuldigheid dient de behandeling van een klacht aan een aantal voorwaarden te voldoen. Een van deze voorwaarden is dat het beginsel van hoor en wederhoor moet worden toegepast. Dit beginsel houdt onder meer in dat er een evenwicht behoort te zijn in de mate waarin beide partijen in de gelegenheid worden gesteld hun visie kenbaar te maken op datgene waarover wordt geklaagd. Slechts onder uitzonderlijke omstandigheden kan hiervan worden afgeweken. Te denken valt daarbij aan een gelijkluidende lezing van partijen over de gebeurtenissen.
5. Het staat vast dat de klachtbehandelaar op 5 juli 2002 telefonisch contact heeft gehad met verzoeker terwijl deze op vakantie in Kroatië was en aangaf daar nog drie weken te zullen verblijven. Gelet op deze omstandigheid diende de klachtbehandelaar ervan uit te gaan dat verzoeker onvoldoende in de gelegenheid was te reageren op hetgeen de betrokken ambtenaren hadden verklaard. Het had dan ook in de rede gelegen dat met verzoeker werd afgesproken dat na diens terugkomst opnieuw contact zou worden opgenomen teneinde alsnog voldoende inhoud te geven aan het beginsel van hoor- en wederhoor.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
VI. Ten aanzien van de opschorting
1. Tevens klaagt verzoeker er over dat de politie geen reactie heeft gegeven op zijn verzoek om de behandeling van zijn klacht niet op te schorten. Verzoeker zond hiertoe een kopie van zijn brief van 14 maart 2002 aan het arrondissementsparket te Den Haag aan de klachtbehandelaar van Bureau Wassenaar. Op 22 mei 2002 verzocht verzoeker de klachtbehandelaar van Bureau Wassenaar de behandeling van de klacht ter hand te nemen omdat hem was gebleken dat geen opsporingsonderzoek in de betreffende strafzaak meer gaande was.
2. De korpsbeheerder berichtte op dit punt dat hij verzoekers klacht niet gegrond achtte en verwees naar de brief van de burgemeester van Wassenaar van 12 juli 2002 (zie A. FEITEN, onder 7.). De burgemeester van Wassenaar deelde verzoeker in die brief mee dat een ongelukkige samenloop van omstandigheden, verband houdende met de strafrechtelijke kant van de gebeurtenis waarop verzoekers klacht betrekking had, inhield dat zijn klacht niet vrijwel meteen kon worden onderzocht en afgehandeld. Het betreffende feit, het betreden van de woning, werd immers rechtmatig gepleegd in het kader van een poging tot aanhouding van een verdachte, aldus de burgemeester. Hij liet verzoeker weten dat artikel 66 van de Politiewet 1993 (oud) in een dergelijk geval onderzoek naar een klacht opschort zolang een opsporingsonderzoek of een vervolging gaande is.
3. Het is een vereiste van zorgvuldigheid dat overheidsinstanties aan hen gerichte brieven afhandelen binnen een redelijke termijn. Indien directe afhandeling niet mogelijk is, behoort de betrokkene binnen twee à drie weken een behandelingsbericht te ontvangen, met informatie over de reden waarom directe afhandeling niet mogelijk is en over de tijd die naar verwachting nog met de afhandeling zal zijn gemoeid. Dit bericht zal tevens gegevens moeten bevatten die hem in staat stellen om direct toegang te krijgen tot de afdeling of ambtenaar die zich met de behandeling van zijn brief bezighoudt.
Als naderhand blijkt dat de behandeling langer gaat duren dan in het behandelingsbericht was aangegeven, behoort de betrokkene daarover, door middel van een tussenbericht, tijdig te worden geïnformeerd. In dit tussenbericht dient de reden van de ontstane vertraging te worden vermeld en dient een nieuwe termijn te worden genoemd waarbinnen afhandeling naar verwachting zal plaatsvinden. Indien het noemen van zo'n nieuwe termijn niet mogelijk is, moet dit worden meegedeeld en uitgelegd.
De hiervoor geformuleerde uitgangspunten met betrekking tot informatieverstrekking dienen zeker te gelden voor tussentijds gedane verzoeken om informatie indien die informatie (nog) niet eigener beweging door de betreffende instantie is verstrekt.
4. Het staat vast dat verzoeker zijn verzoek om de behandeling van zijn klacht en die van de strafzaak tegen X naast elkaar te behandelen heeft gericht aan het arrondissementsparket te Den Haag en dat hij daarvan slechts een kopie aan de klachtbehandelaar heeft gestuurd. Gelet hierop heeft de klachtbehandelaar kunnen afzien van een inhoudelijke reactie op die brief en heeft hij deze brief voor kennisneming kunnen aannemen.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
VII. Ten aanzien van het starten na de opschorting
1. Verzoeker klaagt er over dat hij zelf initiatief diende te nemen om de behandeling van zijn klacht na de opschorting te starten. Verzoeker is van mening dat de partij die een onderzoek naar de klacht opschort ook het initiatief dient te nemen als de reden van opschorting niet meer aanwezig is. Door dit niet te doen neemt de politie niet de volledige verantwoordelijkheid voor het besluit de behandeling op te schorten, aldus verzoeker.
2. De beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden verwees op dit punt naar een schrijven van de chef van het Bureau Wassenaar en sloot zich aan bij diens oordeel. De chef van Bureau Wassenaar liet weten dat hij geen oordeel over deze kwestie kon uitspreken omdat het verzoek om de zaak niet op te schorten was gericht aan het arrondissementsparket en deze kwestie om die reden buiten zijn competentie valt.
3. Indien een klacht op grond van een (wettelijke) regeling die de bevoegdheid en de ontvankelijkheid regelt niet (direct) door een bestuursorgaan in behandeling wordt genomen, is het aan de indiener van de klacht om initiatief te nemen als het eerdere beletsel om de klacht te behandelen is weggevallen. Het staat namelijk de indiener geheel vrij dan te beslissen of hij de klacht alsnog wil indienen. Hierbij speelt voorts een rol dat de indiener veelal als eerste op de hoogte komt van het wegvallen van de beletselen tot het behandelen van de klacht en dat het bestuursorgaan niet onverkort op de hoogte kan komen van de betreffende informatie.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
VIII. Ten aanzien van het oordeel over de klachten
1. Ten slotte klaagt verzoeker er over dat de korpsbeheerder Haaglanden zijn klachten niet gegrond zijn verklaard.
2. Gelet op hetgeen hiervóór onder I., II. en III. is geoordeeld, is verzoekers klacht deels gegrond. De korpsbeheerder heeft niet juist geoordeeld over verzoekers klacht op het punt van het achterlaten van een bericht over het binnentreden.
In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
Voor het overige is de onderzochte gedraging op dit punt behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag), is niet gegrond, behalve op het punt van het achterlaten van een bericht tot binnentreden, de klachtafdoening door de burgemeester van Wassenaar en het achterwege laten van het horen van verzoeker; op die punten is de klacht gegrond.
Op het punt van het oordeel van de korpsbeheerder over verzoekers klachten is de klacht deels gegrond en deels niet-gegrond.
Onderzoek
Op 22 oktober 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. te Voorburg, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag), werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd vier betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. De politieambtenaren maakten van deze gelegenheid geen gebruik. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Den Haag over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
Noch verzoeker noch de korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn een reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. Feiten
1. Op 13 februari 2002 betraden politieambtenaren Ha. en Z. van het regionale politiekorps Haaglanden, voorzien van een machtiging tot binnentreden ter aanhouding van X, verzoekers woning te Voorburg. X werd niet in de woning aangetroffen. X werd verdacht van diefstal/verduistering van goederen uit recreatiewoningen. In de mutatie uit het dag- en nachtrapport die Ha. van het optreden opmaakte staat onder meer vermeld:
"Vanochtend samen met coll. Z. en een voertuig van Voorburg, aan de bel gegaan. Twee bewoners deden open en wisten te vertellen dat X weg was om het e.e.a. te regelen met de OVJ te Arnhem. Wij mochten vervolgens met toestemming van de bewoners het pand in om even te kijken of verdachte X in de woning was.
Helaas niets aangetroffen. Bij het vertrekken werden de bewoners nogal beledigend en zouden zorgen dat de eigenaar nog wel even met ons zou bellen."
2. In het proces-verbaal dat Ha. naar aanleiding van het onderzoek naar de diefstal/ verduistering opmaakte staat onder meer vermeld:
"BETREDEN WONING TER AANHOUDING
Op 13 februari 2002, omstreeks 10.00 uur ben ik verbalisant samen met collega Z. (...) aan de deur van de woning, Y.-laan (...) te Voorburg, geweest, waar verdachte X volgens het gemeentelijk bevolkingsregister stond ingeschreven. Nadat wij bij genoemd pand hadden aangebeld, werd de deur geopend door een ons onbekende man. Vervolgens hadden wij ons gelegitimeerd met de ons van dienstwege verstrekte politielegitimatiebewijzen. Op onze vraag of de man X was deelde hij mede dat hij een medebewoner was en dat X in Arnhem bij de officier van justitie zat. Op onze vraag of wij op de kamer van X mochten kijken vroeg de man ons of wij een 'brief' daarvoor hadden. Nadat de man de aan ons verstrekte machtiging tot binnentreden had gelezen verleende hij ons vrijwillig de toegang tot de woning en ging hij ons voor naar de kamer van verdachte X, doch werd daar niets bijzonders aangetroffen."
3. Bij brief van 24 februari 2002 aan de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden deelde verzoeker onder meer mee:
"Ik woon op het adres Y-laan te Voorburg met drie jongeren (pleegkinderen).
Alle vier bewoners zijn in de Gemeentelijke Basisadministratie op betreffend adres ingeschreven, uit de GBA blijkt tevens dat ik hoofdbewoner ben.
Naar ik heb begrepen zijn op woensdag 13-02-2002 rond 10:00 uur twee medewerkers van de politie via de voordeur en vrijwel gelijktijdig via de (openstaande) achterdeur twee andere medewerkers van de politie mijn woning binnengedrongen. Het betrof medewerkers van politie Voorburg en Wassenaar.
De bedoelde politiemedewerkers hebben zich na binnendringen toegang verschaft tot diverse kamers in mijn woning. Zij zijn vervolgens weer vertrokken zonder achterlating van enig papier, naamkaartje of wat dan ook dat (mij) de mogelijkheid zou bieden (me) te informeren over het gebeurde.
De heren hebben wel (aan de voordeur) een van de kinderen een papier laten zien waaruit hij concludeerde dat de heren op zoek waren naar de derde, maar op dat moment afwezige jongere (verder: X). Het papier moest hij echter meteen weer teruggeven.
Van het feit dat politie 'aan de voordeur stond' en 'naar binnen wilde' raakte ik op de hoogte doordat een van de kinderen meteen mijn mobiele nummer belde om te vragen 'wat te doen'. Mijn reactie daarop was 'er komt tijdens mijn afwezigheid niemand binnen zonder mijn toestemming tenzij je verplicht bent hen toe te laten, dus je moet vragen of ze papier hebben waaruit zo'n verplichting blijkt en anders de toegang weigeren'. Ik kreeg daarop te horen 'laat maar zitten, ze zijn al van twee kanten het huis binnengekomen'.
Eind van die dag heb ik het politiebureau te Voorburg bezocht om me te informeren over het gebeurde. Op basis van een door een van de jongeren genoteerd kenteken van een van de twee auto's waarin de politie was vertrokken meldde men mij:
• dat het een actie van politie Wassenaar was geweest
• dat politie Voorburg op verzoek assistentie had verleend
• dat de verantwoordelijkheid voor de actie volledig bij politie Wassenaar lag
• dat men mij geen enkele informatie kon verschaffen, dat ik daarvoor in Wassenaar moest zijn
In Voorburg sprak men nog zijn verbazing erover uit dat niets van papier, kaartje of wat dan ook door de ongenode bezoekers was achtergelaten.
Donderdag 14-02-2002 heb ik me 's middags bij de politie Wassenaar vervoegd met twee vragen:
1. of X (die zich die ochtend vrijwillig had gemeld bij politie Wassenaar) zich daar nog bevond, zo ja of ik hem op enig moment die dag terug kon verwachten
2. op grond waarvan men de dag daarvoor mijn woning was binnengedrongen
Ik werd bij politie Wassenaar te woord gestaan door de heer Ha. die aangaf van de recherche te zijn en bij de inval op mijn adres aanwezig te zijn geweest met zijn collega de heer Z. (mochten namen onjuist gespeld zijn: mijn vraag naar een kaartje werd niet gehonoreerd).
Op de eerste vraag wenste hij niet meer te melden dan dat X zich inderdaad nog op bureau Wassenaar bevond. Verdere informatie (waarvoor hij werd vastgehouden/ verhoord, of ik hem vandaag terug kon verwachten) werd mij geweigerd met zinnen als 'in het belang van het onderzoek' en 'dat ik er niets mee te maken, X was immers volwassen' (mijn opmerking: misschien meerderjarig, maar volwassen?). De bejegening werd wat mij betreft getypeerd door volstrekt onbegrip voor het feit dat men mijn woning was binnengedrongen en een houding van 'met u heb ik niets te maken'.
Op mijn tweede vraag kreeg ik als antwoord dat men van de aanwezigen op mijn adres die woensdag toestemming had gekregen de woning binnen te komen. Daaraan werd overigens ongevraagd (en m.i. overbodig) toegevoegd dat als die toestemming niet was gegeven men binnen 48 uur over een machtiging had kunnen beschikken om zonder toestemming de woning binnen te komen. Op mijn opmerking dat ik het verder vreemd vond dat niets van een kaartje o.i.d. met enige naam was achtergelaten kreeg ik als reactie 'dat dat ook helemaal niet nodig was' en vervolgens 'dat men nu eenmaal op dat moment geen kaartje(s) beschikbaar had gehad' (4 agenten / rechercheurs, niemand met een kaartje?).
De kinderen hebben mij gemeld dat ze de bedoelde toestemming niet hebben gegeven. Ik heb goede gronden om aan te nemen dat door de politie inderdaad geen toestemming is verkregen voor het binnendringen van mijn woning.
Ik kom tot de conclusie dat op woensdag 13-02-2002 rond 10:00 uur zonder toestemming of machtiging medewerkers van de politie Wassenaar en/of Voorburg mijn woning zijn binnengedrongen en dien daarover hierbij een klacht in. Daarnaast beklaag ik me hierbij over de bejegening die ik ondervond en het feit dat men niet bereid bleek mij enige informatie te verstrekken terzake."
4. Namens de korpschef van het regionale politiekorps Haaglanden deelde de chef van Bureau Wassenaar verzoeker bij brief van 1 maart 2002 onder meer mee:
"Op grond van artikel 66 van de Politiewet 1993 is het niet mogelijk om uw klacht in behandeling te nemen, aangezien de feiten in uw brief sterk samenhangen met een misdrijf waarover de officier van justitie en/of de rechter nog een beslissing moet(en) nemen. Derhalve wordt de behandeling van de klacht werd opgeschort tot het moment waarop er een onherroepelijke beslissing is genomen over de strafzaak.
Ik verzoek u, indien de officier van justitie en/of de rechter een beslissing heeft c.q. hebben genomen wederom contact met mij op te nemen in verband met de behandeling van uw klacht."
5. Bij brief van 14 maart 2002 deelde verzoeker de officier van justitie te Den Haag en in kopie de klachtbehandelaar van Bureau Wassenaar onder meer mee:
"Over het optreden van de politie 13 februari jl. heb ik gedateerd 24-02-2002 een klacht ingediend (...).
Hierop ontving ik een reactie gedateerd 01-03-2002 (...).
Naar aanleiding van deze reactie heb ik telefonisch contact gehad met de klachtencoördinator, de heer H. Hij meldde mij dat behandeling van mijn klacht was opgeschort op grond van de (door u) veronderstelde relatie met de strafzaak tegen X. Ik heb hem aangegeven dat m.i. mijn klacht (binnengaan van mijn woning, bejegening van mij) los staat van de zaak tegen X en ik mijn klacht bovendien (ook) graag als daarvan losstaand behandeld zou zien om de volgende redenen:
• In de brief 01-03 wordt mij verzocht wederom contact op te nemen 'indien de officier van justitie en/of de rechter een beslissing heeft c.q. hebben genomen'. Mij werd eerder gemeld (politie Wassenaar) dat ik 'niets te maken heb met de zaak tegen X'. Als dat juist is (maar u legt blijkbaar wel weer een relatie) lijkt me dat politie/justitie mij daarover niet zullen informeren als de officier en/of de rechter een beslissing heeft c.q. hebben genomen.
X zal mij daarover vrijwel zeker niet informeren. Ik kan dan dus nooit weten wanneer het moment daar is om mijn klacht weer aan de orde te stellen.
• Mijn ervaring is dat de afhandeling van strafzaken soms geruime tijd vergt. Ik zou het betreuren als de behandeling van mijn klacht (want wachtend op de afhandeling van de strafzaak) nog geruime tijd op zich laat wachten.
De heer H. suggereerde me mijn verzoek om mijn klacht en de strafzaak tegen X als losse zaken te zien bij u neer te leggen, wat ik hierbij doe."
6. Bij brief van 22 mei 2002 liet verzoeker de klachtbehandelaar van het Bureau Wassenaar onder meer weten:
"Gedateerd 24-02-2002 diende ik een klacht in over politieoptreden 13-02-2002.
Behandeling van die klacht werd opgeschort met een beroep (al dan niet terecht) op Politiewet 1993 art. 66.
Onder verwijzing naar de bijgevoegde kopie van mijn brief van heden aan Arrondissementsparket Den Haag verzoek ik u hierbij de behandeling van mijn klacht z.s.m. ter hand te nemen."
7. Op 12 juli 2002 berichtte de burgemeester van Wassenaar verzoeker onder meer:
"Allereerst echter lijkt het mij goed u duidelijk te maken dat klachten over het optreden van de politie binnen de gemeente Wassenaar op grond van artikel 5, lid 1, van de 'Klachtenregeling politieoptreden Haaglanden 1994' in eerste instantie aan mijn zorgen zijn toevertrouwd. Om die reden zal het u naar ik hoop duidelijk worden waarom u een antwoord van mij ontvangt.
In de eerste plaats spijt het mij dat door een ongelukkige samenloop van omstandigheden, verband houdende met de strafrechtelijke kant van de gebeurtenis waarop uw klacht betrekking heeft, uw klacht niet vrijwel meteen kon worden onderzocht en afgehandeld. Het betreffende feit, het betreden van uw woning, werd immers rechtmatig gepleegd in het kader van een poging tot aanhouding van een verdachte. Zoals u reeds eerder werd meegedeeld schort artikel 66 van de Politiewet 1993 in een dergelijk geval onderzoek naar een klacht op, zolang een opsporingsonderzoek of een vervolging gaande is.
Uit uw brieven, gericht tot resp. de Officier van Justitie, 14 maart 2002 en het Team Beleid en Strategie van het arrondissementsparket van Den Haag, 22 mei 2002, maak ik op dat men u weliswaar duidelijk had gemaakt dat u contact omtrent de klacht diende op te nemen indien de O.v.J. en/of de rechter een beslissing heeft genomen, maar dat u van het moment van het nemen van die beslissing niet op de hoogte zou worden gesteld.
Ingaande nu op de eigenlijke klacht, verwoord in uw genoemde brief van 24 februari 2002, moge het volgende dienen.
Door de politie is een onderzoek ingesteld, waarbij onder meer de betreffende politiefunctionarissen van het bureau Wassenaar zijn gehoord en de stukken die met de zaak verband houden zijn bestudeerd.
Zoals ook uit uw brieven blijkt is het u bekend dat de politie ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek gemachtigd was uw woning binnen te treden om een van het plegen van misdrijven verdachte persoon, tevens één van uw huisgenoten aan te houden. Daartoe waren de betreffende functionarissen voorzien van een machtiging tot binnentreden op grond van de artikelen 2 en 5 van de Algemene wet op het binnentreden, juncto artikel 55, lid 2, van het Wetboek van Strafvordering. Een dergelijke machtiging stelt dat de met naam en functie genoemde gemachtigde gerechtigd is een duidelijk met straat en huisnummer aangeduide woning, ook zonder toestemming van de bewoner, binnen te treden.
Daartoe verzocht door de huisgenoot die op het tijdstip van binnentreden in de woning aanwezig was, werd deze machtiging aan hem getoond.
Ik moge u er nogmaals nadrukkelijk op wijzen dat de woning ook zonder toestemming van de bewoner door de politie kon worden betreden. Overigens verbaast het mij in dit kader dat u van politiezijde in Voorburg kennelijk werd meegedeeld dat men zich daar verwonderde over het niet achterlaten van 'papier, kaartje of wat dan ook door de ongenode bezoekers', aangezien daartoe in het geheel geen verplichting bestaat.
Uit het bovenstaande zal duidelijk zijn dat ik uw primaire klacht omtrent het zonder uw toestemming betreden van uw woning ongegrond acht.
Het binnentreden in uw woning geschiedde ter aanhouding van een verdachte in het kader van een strafrechtelijk onderzoek. Zo lang een dergelijk onderzoek niet is afgerond kunnen, primair in het belang van het onderzoek en secundair in het belang van eventueel daarmee samenhangende aspecten ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer, over alle zaken die direct of indirect met dat onderzoek verband houden, geen mededelingen worden gedaan. Ten onrechte beklaagt u zich daarom over het feit dat men niet bereid bleek u informatie te verstrekken. Daarmee acht ik ook uw subsidiaire klacht, betrekking hebbend op de door u ervaren bejegening door de politiefunctionaris die u te woord stond, ongegrond.
Omtrent de tijdsduur die met de afhandeling van uw klacht gemoeid is geweest ben ik a prima vista geneigd te stellen dat deze onnodig lang is geweest. Bij nader inzien schijnt het mij toe dat hier wellicht zou kunnen worden gesproken van een leemte in wettelijke procedures of voorschriften. Immers, u werd geacht contact op te nemen over deze zaak nadat een justitiële of een rechterlijke beslissing was genomen, doch nergens werd bepaald of, wanneer en hoe u van het tijdstip van het nemen van die beslissing op de hoogte zou worden gesteld. Hoewel ik deze gang van zaken betreur, kan ik hierover geen oordeel uitspreken, aangezien deze kwestie geheel buiten mijn competentie valt."
B. Standpunt verzoeker
1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.
2. Voorts liet verzoeker bij brief van 2 oktober 2002 onder meer weten:
"Op 13-02-2002 is een viertal medewerkers van de politie mijn woning binnengegaan. Omdat dit vragen bij mij opriep (ook t.a.v. de juridische basis hiervoor), men vervolgens nauwelijks bereid bleek mij heldere informatie te verstrekken en omdat ik de bejegening die ik in dat stadium ondervond volstrekt onacceptabel achtte heb ik gedateerd 24-02-2002 over een en ander een klacht ingediend bij de Korpsbeheerder Politie Haaglanden. (...)
Gedateerd 01-03-2002 werd de ontvangst van mijn klachtbrief bevestigd. In de bevestiging werd tegelijk aangegeven dat behandeling van mijn klacht op dat moment op grond van artikel 66 van de Politiewet 1993 niet mogelijk was 'aangezien de feiten sterk samenhangen met een misdrijf waarover de officier van justitie en/of de rechter nog een beslissing moet(en) nemen'. Mij werd verzocht op het moment dat behandeling van mijn klacht ter hand zou kunnen worden genomen weer contact op te nemen.
(...)
Gelukkig bestaan er internet-sites waarop een mens de tekst van zo'n wet kan opzoeken! Dat neemt niet weg dat ik zelf natuurlijk nooit zou kunnen weten wat het moment zou zijn waarop behandeling van mijn klacht ter hand genomen zou kunnen worden. Men had mij (...) immers juist meegedeeld dat ik geen recht had op enige informatie over het misdrijf waarvan sprake zou zijn? Telefonisch informeerde de klachtencoördinator Politie Wassenaar mij dat de Officier van Justitie in dergelijke kwesties besluit of behandeling van een klacht al dan niet een zodanige samenhang met enig misdrijf heeft dat behandeling met een beroep op art. 66 wordt opgeschort.
Omdat mijn klacht (basis voor binnengaan van mijn woning, bejegening) m.i. geen inhoudelijke relatie had (heeft) met enig misdrijf en ik nooit zou kunnen bepalen op welk moment ik zou kunnen verzoeken behandeling van mijn klacht weer ter hand te nemen verzocht ik de Officier van Justitie in een brief d.d. 14-03-2002 mijn klacht en het misdrijf waarvan sprake zou zijn als afzonderlijke zaken te zien, ofwel niet met een beroep op art. 66 behandeling van mijn klacht op te schorten.
(...)
Gedateerd 04-04-2002 ontving ik op mijn brief een ontvangstbevestiging waarin ook de mededeling 'Ik verwacht binnen 6 weken een inhoudelijk oordeel te kunnen geven op uw verzoek'.
(...)
Op 22-05-2002 richtte ik mij schriftelijk tot Justitie omdat de periode van 6 weken inmiddels ruim verstreken was en omdat ik vernomen had (er zijn gelukkig ook andere informatiebronnen dan Politie/Justitie) dat een zitting had plaatsgevonden over het misdrijf dat wegens de daarmee veronderstelde relatie reden was behandeling van mijn klacht op te schorten.
Ik verzocht behandeling van mijn klacht nu met spoed te starten. (...) Een vergelijkbare brief zond ik op 22-05-2002 ook aan Politie Haaglanden Bureau Wassenaar. (...).
Gedateerd 13-06-2002 ontving ik van Politie Haaglanden een ontvangstbevestiging. In deze ontvangstbevestiging werd verder aangegeven 'Binnen een week wordt contact met u opgenomen'. (...).
Retour van vakantie trof ik vervolgens een brief 'namens de Burgemeester van Wassenaar', gedateerd 12-07-2002 (...) als antwoord op mijn brieven van:
• 24-02-2002 aan de Korpsbeheerder Politie Haaglanden (...)
• 14-03-2002 aan de Officier van Justitie (...)
• 22-05-2002 aan Arrondissementsparket Den Haag en Politie Haaglanden Bureau Wassenaar (...)
In deze brief worden mijn klachten ongegrond verklaard.
(...)
Ik richt mij hierbij tot de Nationale ombudsman:
1. omdat ik van mening ben dat de gevolgde procedure onjuist is
2. omdat ik geen andere mogelijkheid zie in verzet te komen tegen een aantal feitelijke onjuistheden in de brief met beslissing op mijn klachten
3. omdat ik meen dat aan mijn klachten t.a.v. de bejegening voorbij is gegaan
4. omdat ik mij (op grond van het voorgaande) niet kan verenigen met de conclusies
Ter toelichting het volgende:
1a. de procedure: wie beantwoordt mijn klacht
Ik heb er welbewust voor gekozen mijn klacht in te dienen bij de Korpsbeheerder Politie Haaglanden / Burgemeester Gemeente Den Haag. In de brief die ik ontving wordt aangegeven dat '...klachten over het optreden van de politie binnen de gemeente Wassenaar in eerste instantie aan mijn (= Burgemeester van Wassenaar) zorgen zijn toevertrouwd'.
Het voorval vond niet plaats in Wassenaar maar in Voorburg (er zijn talloze fusie / annexatietrajecten in deze regio, maar Voorburg, waar het optreden plaatsvond, ligt niet binnen de grenzen van de gemeente Wassenaar).
Naast de feitelijke onjuistheid van deze opmerking blijft het feit dat ik er voor koos mijn klacht in eerste aanleg in te dienen bij de Korpsbeheerder Politie Haaglanden, dat is de Burgemeester van Den Haag. Ik mag er dan m.i. ook van uit gaan dat ik van die Korpsbeheerder een antwoord ontvang.
1b. procedure: ik ben niet gehoord
Ik lees in de brief 'Door de politie is een onderzoek ingesteld, waarbij onder meer de betreffende politiefunctionarissen zijn gehoord ...' Het verbaast mij in hoge mate dat ik in die procedure niet ben uitgenodigd om enige toelichting te geven op mijn klacht. Het is verder in afwijking van wat in de toegestuurde brochure over de klachtregeling wordt gemeld; daar staat: '... (de klachtenbehandelaar) nodigt u uit voor een gesprek ... Na het gesprek praat de klachtenbehandelaar met de betrokken politiemensen. U krijgt het verslag van het gesprek en u kunt er op reageren. Vervolgens wordt uw klacht beoordeeld'.
Ik heb enkele keren (telefonisch) contact gehad met Dhr. H. (Bureau Wassenaar, de centrale klachtencoördinator). Die telefoongesprekken betroffen vooral de procedure en kan ik niet beschouwen als gesprek in die zin van wat in de brochure wordt gemeld.
Een verslag van enig gesprek heb ik nooit ontvangen, laat staan dat me de mogelijkheid is geboden 'te reageren op ...'
1c. procedure: geen inhoudelijke reactie op mijn verzoek geen beroep te doen op art. 66
Behandeling van mijn klacht werd opgeschort met een verwijzing naar art. 66 Politiewet. Ik verzocht (...) opschorten achterwege te laten. Een inhoudelijke reactie op mijn verzoek heb ik, hoewel die werd toegezegd, nooit ontvangen.
1d. procedure: wie neemt initiatief als reden 'opschorten' niet meer aan de orde is
Met de mededeling dat op grond van art. 66 Politiewet behandeling van mijn klacht werd opgeschort (...) werd bij mij het initiatief gelegd contact op te nemen zodra art. 66 niet meer van toepassing zou zijn. Politie/Justitie creëerden daarmee voor mij een Kafka-situatie. Mij lijkt dat de partij die besluit dat behandeling opgeschort moet worden, ook de partij is die de verantwoordelijkheid heeft initiatief te nemen zodra van opschorting geen sprake meer kan zijn. In het schrijven dat ik van de Burgemeester ontving (...) wordt gesteld dat hier 'Bij nader inzien wellicht zou kunnen worden gesproken van een leemte in wettelijke procedures ...'. Ik ben a prima vista geneigd te stellen dat er meer sprake is van een situatie waarin iemand een besluit neemt (beroep doen op een wetsartikel) zonder daarvoor ten volle de verantwoordelijkheid te nemen (d.w.z. handelen zodra er geen basis meer is voor een beroep op dit wetsartikel).
2a. feitelijk onjuist: waar vond het voorval plaats
Zoals ik al aangaf vond het voorval plaats in Voorburg, niet in Wassenaar zoals in de brief wordt gesteld.
2b. feitelijk onjuist: ik zou ermee bekend zijn dat de politie gemachtigd was mijn woning te betreden
In de brief wordt dit eenvoudig gesteld.
In mijn brieven geef ik aan 'goede gronden te hebben voor de veronderstelling dat door de aanwezige jongeren geen toestemming werd verleend de woning binnen te komen' (niemand heeft mij ooit een toelichting op deze boeiende zin gevraagd).
Een machtiging werd mij nooit getoond. Sterker, op 14-02-2002 (de dag na binnentreden van mijn woning) werd mij op Bureau Wassenaar gemeld dat '... men van de aanwezigen op mijn adres toestemming had gekregen de woning binnen te komen ... Dat als die toestemming niet was gegeven men binnen 48 uur over een machtiging had kunnen beschikken ...'.
Het zal duidelijk zijn dat ik (dan) de conclusie trek en in de veronderstelling leef dat men op 13-02-2002 niet over een machtiging beschikte zonder toestemming van bewoners de woning te betreden.
De tekst in de brief van 12-07-2002 (...) 'Zoals uit uw brieven blijkt is u bekend dat de politie gemachtigd was uw woning binnen te treden ...' is zodoende volstrekt onjuist. Dat de functionarissen waren voorzien 'van een machtiging op grond van de artikelen ...' (brief 12-07-2002) is voor mij niet te controleren maar in ieder geval onwaarschijnlijk in het licht van wat mij 14-02-2002 op Bureau Wassenaar werd gemeld.
Was een machtiging beschikbaar geweest dan had vast iemand mij die toen wel getoond om duidelijk te maken dat men rechtmatig was binnengekomen?
2c. feitelijk onjuist: onderbouwing opschorting behandeling klacht
Art. 66 Politiewet luidt 'Onderzoek naar een klacht, voor zover die betrekking heeft op een misdrijf, blijft achterwege zolang ...' Mijn klacht betrof niet een misdrijf, mijn klacht betrof een politieoptreden (binnentreden van mijn woning) en 'bejegening'. Of art. 66 grond levert voor opschorten van de behandeling van mijn klacht is m.i. minstens 'zeer twijfelachtig'.
3. bejegening
Ik ben van mening dat op het punt 'bejegening' feitelijk in de brief van 12-07-2002 niet wordt ingegaan. Er wordt aangegeven dat men mij 'ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer' geen mededelingen kon doen en dat daarom mijn klacht t.a.v. de bejegening 'ongegrond' is.
Wat betreft de 'bejegening' gaat het mij er om dat geen moeite werd gedaan recht te doen aan / begrip te hebben voor de bescherming van mijn 'persoonlijke levenssfeer'. Wat betreft 'bejegening' gaat het mij vooral om de toon en opstelling. Was bij mijn bezoek 14-02-2002 aan Bureau Wassenaar enig begrip getoond voor mijn situatie, iets gezegd van 'gaat u even zitten', 'ik kan me voorstellen dat het vervelend is te moeten constateren dat vreemden uw woning zijn binnengekomen' dan gaat het over een prettiger bejegening dan waarvan nu sprake was met een zin als '... dat u (= ik) er niets mee te maken heeft ...'. Ik heb namelijk heel veel te maken met hetgeen voor mij in het geding was: mijn persoonlijke levenssfeer!
4. de besluiten: alle klachten ongegrond
Uit het voorgaande zal duidelijk zijn dat ik mij niet kan verenigen met het ongegrond verklaren van mijn klachten.
E. samenvattend
De volstrekte onwil om enig begrip te tonen voor mijn situatie, een onwil die ik ondervond bij mijn eerste bezoek aan Politie Wassenaar (14-02-2002) heeft ertoe geleid dat ik een klacht heb ingediend.
De wijze waarop die klacht vervolgens is behandeld (is 'geattaqueerd') typeer ik als zodanig onzorgvuldig (en daarmee opnieuw getuigend van onwil om enig begrip te tonen voor mijn situatie) dat ik tijd vrij maak (en beslag leg op tijd van anderen) in een poging hierin verandering te bewerkstelligen.
Natuurlijk kan het optreden naar mij niet meer met terugwerkende kracht worden veranderd. Ik wil echter wel graag duidelijkheid of de door Politie/Justitie gevolgde handelwijze (ook in 2e instantie) als correct wordt beoordeeld. Mocht die handelwijze als 'niet juist' worden beoordeeld dan hecht ik er aan dat dit consequenties heeft naar de betreffende ambtenaren om een signaal af te geven voor het handelen van Politie / Justitie in de toekomst."
C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden
1. De beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden deelde in reactie op het standpunt van verzoeker bij brief van 10 april 2003 onder meer mee:
"Ik heb de chef van het bureau Wassenaar gevraagd mij te informeren over de door u in onderzoek genomen klachtelementen. Ik heb kennisgenomen van de reactie d.d. 13 februari jl.. Kortheidshalve verwijs ik naar de inhoud van de brief. Ik kan mij daarin vinden. Ik acht de klachtelementen niet gegrond.
Ten aanzien van het vierde klachtelement merk ik graag het volgende op.
Binnen de regio Haaglanden is de behandeling van klachten over politieoptreden, die hebben plaatsgevonden buiten het gebied van de gemeente Den Haag, gedelegeerd aan die burgemeesters binnen de regio. Zij onderzoeken en nemen een beslissing indien de klacht betrekking heeft op een gedraging die zich in de betreffende gemeente heeft voorgedaan.
In casu is de klacht gezonden naar het bureau in Wassenaar omdat de betrokken ambtenaren daar werkzaam zijn. In praktijk worden de onderzoeken naar klachten op die locaties verricht.
De opstelling van de afdoeningbrief en de beoordeling van de klacht diende i.c. echter plaats te vinden door de burgemeester van Voorburg.
Formeel gesproken is dit klachtelement gegrond. Laat onverlet dat mijns inziens de brief van de burgemeester van Wassenaar zeer duidelijk is."
2. Bij zijn reactie voegde de korpsbeheerder een rapport van 13 februari 2003 van politieambtenaar B. waarin onder meer staat vermeld:
"• Blijkens registratie (...) werd - n.a.v. diefstallen in Duinrell - op 13 februari 2002 door de collega's Z. en Ha., geassisteerd door de collega's S. en E. van Bureau Voorburg, getracht buiten heterdaad in zijn woning aan te houden: X. Hiertoe hadden zij ex.art. 54 en 55 Sv bevel gekregen van de O.v.J. O. en ex.art. 2 en 5 Algemene wet op het binnentreden (Awbi) een door R. (hovj) aan Ha. afgegeven schriftelijke 'machtiging tot binnentreden in een woning' om zonder toestemming van de bewoner binnen te treden in de woning gelegen aan: Y-laan te Voorburg.
Gezien het verhaal van klager en de latere verklaringen van Z. en Ha., was klager niet aanwezig, maar werden de collegae te woord gestaan door 2 andere bewoners. Jongens van een jaar of 17 à 18. Afgezien van het feit dat aanwezigheid van 'de bewoner' (in dit geval vermoed ik dat klager bedoeld hoofdbewoner) niet noodzakelijk is om o.g.v. het bovenstaande binnen te treden, waren er kennelijk wel bewoners in de zin van de wet ('elke persoon, al dan niet meerderjarig, die zich voordoet als gebruiker' (...) aanwezig. (Klager stelt in zijn brief van 24/02/2002: '… met drie jongeren (pleegkinderen). Alle vier bewoners zijn in de Gemeentelijke Basisadministratie op betreffend adres ingeschreven, uit de GBA blijkt tevens dat ik hoofdbewoner ben.') Aan een van hen werd - op diens verzoek - de machtiging getoond.
Nu er bewoners aanwezig waren en Z. en Ha. zich aan tenminste één van hen hadden voorgesteld als rechercheurs van Bureau Wassenaar en zich hadden gelegitimeerd en die persoon, later op diens verzoek, tevens de machtiging hadden getoond, waarna deze hen vervolgens naar de kamer van X bracht, kan toch - mede gezien het feit dat klager zelf stelt: 'Van het feit dat politie 'aan de voordeur stond' en 'naar binnen wilde' raakte ik op de hoogte doordat een van de kinderen meteen mijn mobiele nummer belde om te vragen 'wat te doen'. Mijn reactie daarop was 'er komt tijdens mijn afwezigheid niemand binnen zonder mijn toestemming tenzij je verplicht bent hen toe te laten, dus je moet vragen of ze papier hebben waaruit zo'n verplichting blijkt en anders de toegang weigeren' en voorafgaand aan dit citaat: 'De heren hebben wel (aan de voordeur) een van de kinderen een papier laten zien ...'- niet gezegd worden dat de collega's (onrechtmatig) zijn binnengedrongen.
Z. en Ha. hebben mij later voorgelegd een schriftelijk verslag van het binnentreden (ex.art. 10 Awbi) te versturen. Ik heb hen geadviseerd dit niet noodzakelijk te vinden in de veronderstelling dat zij 'met toestemming van de bewoner(s)' waren binnengetreden en de machtiging eerst werd getoond na een telefoongesprek van één van de bewoners met klager B. In voorkomende gevallen zal mijn advies zijn wel een dergelijk verslag te versturen, onder de opmerking dat het binnentreden bij het ontbreken hiervan niet alsnog onrechtmatig is.(...)
• Nu ter plaatse bewoners werden aangetroffen ten opzichte van wie de collega's zich hebben voorgesteld en gelegitimeerd, lijkt mij de vraag om voor klager specifiek een bericht achter te laten, niet noodzakelijk. Dat is m.i. anders als ter plaatse niemand zou zijn aangetroffen, ondanks het feit dat in een dergelijk geval (als toch was binnengetreden) aan betrokkene uiterlijk op de 4e dag na het binnentreden een verslag ex.art. 11 Awbi moet zijn uitgereikt of toegezonden.
Nu kon klager zich immers via 'de kinderen' informeren waar en/of bij wie hij aan zou moeten kloppen voor nadere informatie.
• Op grond van de stukken is niet vast te stellen of klager feitelijk onheus werd behandeld. Hij en Ha. zijn c.q. waren het oneens over het al of niet achterlaten van een kaartje o.i.d.
Ha. rechtvaardigt zijn terughoudendheid t.a.v. het verstrekken van informatie met een beroep op 'bescherming van de zaak, bescherming van privacy en strafrechtelijke meerderjarigheid van X'.
Mogelijk dat onervarenheid van Ha. (hij liep stage) hierin een rol heeft gespeeld.
Beklag mbt. wijze van afhandeling klacht zoals weergegeven in het schrijven van de Nationale ombudsman.
• Klager klaagt over het feit dat hij zijn brief aan de Korpsbeheerder heeft gestuurd (bewust) en dat hij feitelijk van deze een antwoord had verwacht, maar tevens dat, ondanks het feit dat het voorval zich in Voorburg heeft afgespeeld, de burgemeester van Wassenaar de klacht heeft afgedaan.
Blijkens het dossier werd de brief ontvangen (...), en doorgestuurd naar H (...) in Wassenaar. H. zegt hierover dat hij even heeft getwijfeld, maar dat - nu e.e.a. is gestart als gevolg van optreden van collega's van Bureau Wassenaar en BIS de klacht hem heeft doen toekomen - hij zich geheel in deze 'opdracht' kon vinden.
De beide keuzes zijn, gezien de klachtenprocedure en de Politiewet (art. 65 met name lid 2) (de idee betreffende de kenbaarheid van functioneren van de 'plaatselijke' politie) niet onjuist. Voor de afhandeling is het niet van belang waar een klachtfeit zich heeft voorgedaan, maar wie deze heeft veroorzaakt. Diens bevoegd gezag 'zal' oordelen.
In het licht gezien van het feit dat de afhandeling van klachten in eerste aanleg, met de Korpsbeheerder als bezwaarinstantie, is gemandateerd aan 'burgemeesters' en 'directeuren/onderdeelschefs', is deze keus m.i. des te begrijpelijker. Wat slechts is verzuimd, is het in kennis stellen van de burgemeester van Voorburg omtrent het feit dat er een klacht werd ontvangen over vermeend onjuist politieoptreden in zijn gemeente door 'vreemde' politiemensen en dat de burgemeester van Wassenaar e.e.a. zou afhandelen.
• Blijkens mijn rapport van 5 juli 2002, heb ik klager op vrijdag 5 juli telefonisch gesproken. Hij gaf aan op vakantie in Kroatië te zijn, begrip te hebben voor het afronden van de klacht, doch de eerst komende drie weken daar nog te blijven. Hij gaf aan te zijner tijd wel te vernemen wat de uitkomst is van het onderzoek zou zijn. Hieruit mag m.i. blijken dat klager tenminste in de gelegenheid werd zijn zienswijze te geven. Hiervan heeft hij evenwel geen gebruik gemaakt.
• Blijkens het dossier stuurt H. klager een op 1 maart 2002 gedateerde brief met de mededeling dat e.e.a. op grond van art. 66 Politiewet niet zal worden onderzocht.
Bij brief van 22 mei 2002 maakt klager hiertegen bezwaar.
Uit de brief (...) van H. van 13 juni 2002 aan klager blijkt dat een onderzoek naar de klacht zal worden ingesteld en dat de burgemeester van Wassenaar hem het resultaat van het onderzoek schriftelijk zal mededelen. H. was kennelijk op dat moment van mening dat met betrekking tot het verband met het strafrechtelijk onderzoek en het klachtfeit discussie open lag. Ook speelde mee dat vanaf het tijdstip van het indienen van de klacht en de afhandeling daarvan teveel tijd was gemoeid.
In zijn ontvangstbevestiging op het bezwaar van klager is hij kennelijk voorbij gegaan aan het feit dat op de kennelijke gegrondheid van het bezwaar feitelijk een toelichting voor klager hoorde te staan."
3. Voorts voegde de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden bij zijn reactie het rapport dat de klachtbehandelaar van Bureau Wassenaar op 5 juli 2002 had opgemaakt. In dat rapport staat onder meer vermeld:
"Samenvatting van de klacht
In zijn klacht van 24 februari 2002 maakt klager melding van het feit dat, tijdens zijn afwezigheid op zijn woonadres aan de Y-laan te Voorburg, omstreeks 10.00 uur, twee politieambtenaren via de voordeur en tegelijkertijd twee via de openstaande achterdeur zijn woning zijn binnengedrongen. Nadat zij zich de toegang hadden verschaft tot diverse kamers in de woning hebben zij deze verlaten zonder achterlating van een naamkaartje of wat dan ook.
Bij onderzoek is klager gebleken dat er politie ambtenaren van bureau Wassenaar en Voorburg in zijn woning waren geweest, dit onder verantwoordelijkheid van bureau Wassenaar.
Klager heeft zich op 14 februari 2002 persoonlijk aan het bureau Wassenaar gemeld.
Door de hoofdagent Ha. is hem mede gedeeld, dat hij de vorige dag samen met collega Z. en twee collega' s uit Voorburg, in zijn woning waren geweest.
Klager is van mening dat in het hierop volgende gesprek aan hem niet de informatie is verstrekt die hij had verwacht en voelt zich derhalve onheus bejegend.
Onderzoek
Bij onderzoek in de administratie blijkt dat de politieambtenaren Z. en Ha., respectievelijk senior rechercheur en stage lopend rechercheur van de recherche bureau Wassenaar bij het betreffende incident betrokken zijn geweest, Tevens blijkt dat naar aanleiding van het incident een groot aantal documenten zijn opgemaakt in het bedrijfsprocessensysteem Genesys (...).
Deze processen-verbaal hebben betrekking op een onderzoek naar een aantal insluipingen en diefstallen door middel van een valse sleutel uit vakantiebungalows in de gemeente Wassenaar.
Uit onderzoek is gebleken dat de in de klacht genoemde X, 21 jaar oud en wonend Y-laan te Voorburg als verdachte voor deze feiten kon worden aangemerkt.
Door de zaaks officier van justitie, in het Arrondissement den Haag, was toestemming verleend deze X buiten heterdaad aan te houden. Z. en Ha. hebben op 13 februari 2002, omstreeks 10.00 uur, dit in gezelschap van twee collega' s van bureau Voorburg, getracht de verdachte in zijn woning aan te houden. Zij waren daartoe voorzien van een gedagtekende en ondertekende schriftelijke machtiging om het pand aan de Y-laan te Voorburg, desnoods zonder toestemming van de bewoner binnen te treden, dit ter aanhouding van de in de machtiging genoemde persoon.
Pleegkind X was echter niet in de woning aanwezig. Na daartoe te zijn opgeroepen heeft hij heeft zich op 14 februari 2002 gemeld aan bureau Wassenaar.
Zoals in het relaas van proces-verbaal (...) vermeld hebben Z. en Ha., zich allereerst gelegitimeerd met een politie legitimatiebewijs en daarna op daartoe gedaan verzoek, van één van de mannelijke bewoners 'een brief' getoond, zijnde de machtiging tot binnentreden. Hierna werd hen de toegang tot de woning verleend en werden zij voorgegaan naar de kamer van X. Ter voorkoming dat de verdachte via de achterzijde de woning zou kunnen verlaten hebben de collega' s van bureau Voorburg zich aan de achterzijde geposteerd. Nadat bleek dat de toegang tot de woning verleend werd hebben zij eveneens de woning betreden via de niet afgesloten achterdeur.
De verdachte is op 14 februari 2002 in verzekering gesteld en op 15 februari 2002 voorgeleid aan de Rechter Commissaris in het Arrondissement Den Haag.
Verhoor politieambtenaar Ha.
Op vrijdag 5 juli 2002 hoorde ik de politieambtenaar Ha., die, nadat ik hem inhoudelijk op de hoogte van de klacht had gebracht, het volgende verklaarde:
'Het is juist dat ik met collega Z. en twee collega' s uit Voorburg op 13 februari 2002 heb getracht een man aan te houden in perceel Y-laan te Voorburg. Deze man werd verdacht van een aantal inbraken. Wij hadden de benodigde toestemming van het OM. en een machtiging binnentreden ter aanhouding bij ons. Wij hebben ons aan een jonge man van ongeveer 17 of 18 jaar oud, die op ons aanbellen de deur opendeed, voorgesteld als rechercheurs van bureau Wassenaar en ons vervolgens gelegitimeerd. Hij liet ons in de woning toe. Binnen vroeg hij om een 'brief'. Wij begrepen dat hij hiermee de machtiging bedoelde en hebben deze aan hem laten zien. Dit was kennelijk voldoende want hierna bracht hij ons naar de kamer van zijn huisgenoot X. X was er niet.
De volgende dag meldde zich een man aan het bureau Wassenaar die iets wilde weten over de inmiddels aangehouden verdachte X. Ik heb deze man gezegd dat X inderdaad aangehouden was en zich in bureau Wassenaar bevond. Hij wilde weten wat er aan de hand was.
Op dat moment kon ik nog niet inschatten in hoeverre door mij verstrekte informatie het onderzoek zou kunnen schaden. Ik heb hem zaaksinhoudelijk dan ook geen antwoord op zijn vragen gegeven. Los van de bescherming van de privacy, betrok ik hierin ook dat het om een strafrechtelijk meerderjarige verdachte ging.
Hierna maakte deze man zich boos over het feit dat wij geen visitekaartje hadden achter gelaten. Ik vond dit onzin. Wij hebben ons duidelijk kenbaar gemaakt als rechercheurs van politie Haaglanden, bureau Wassenaar en ons als zodanig ook gelegitimeerd met onze politie legitimatiebewijzen'. (...)
Verhoor politieambtenaar Z.
Op vrijdag 5 juli 2002 te 12.30 uur hoorde ik de politieambtenaar Z., die, nadat ik hem inhoudelijk op de hoogte van de klacht had gebracht, het volgende verklaarde:
'Op 13 februari 2002, rond 10.00 uur hebben wij getracht een man aan te houden in perceel Y-laan te Voorburg. Door de behandelend Officier van justitie was toestemming verleend voor aanhouding buiten heterdaad en tevens waren wij in het bezit van een machtiging binnentreden woning ter aanhouding. Op ons aanbellen hebben wij ons kenbaar gemaakt als politie ambtenaren en werden wij, nadat wij ons gelegitimeerd hadden, binnen gelaten door een jonge man van ongeveer 18 jaar oud. Eén maal binnen vroeg hij ons om een 'brief'. Wij begrepen dat hij hiermee kennelijk de machtiging bedoelde. Wij hebben de machtiging aan hem getoond en toen was het in orde. Hij ging ons vervolgens voor naar de kamer van de door ons gezochte huisgenoot. Hij was niet in de woning'. (...)
Gesprek klager
Op vrijdag 5 juli 2002, omstreeks 15.15 uur heb ik een telefonisch gesprek gehad met klager dhr. B., die, nadat ik hem op de hoogte had gebracht van de voorlopige onderzoeksresultaten, het volgende verklaarde:
'Ik ben op vakantie in Kroatië en ben de eerst komende drie weken nog hier. Ik begrijp dat u deze zaak af wil ronden. Ik verneem te zijner tijd wel wat de uitkomst is van uw onderzoek'.
Bevindingen met betrekking tot de klachtelementen
Uit onderzoek is niet kunnen blijken dat er in deze sprake is van het binnendringen van een woning, zonder toestemming of machtiging. Aan alle wettelijke voorwaarden is voldaan.
Het niet verstrekken van 'enige informatie' aan klager is afgewogen tegen het onderzoeksbelang en de privacy van de verdachte."
D. Reactie verzoeker
Verzoeker liet in reactie op het standpunt van de korpsbeheerder bij brief van 6 juni 2003 onder meer weten:
"Tav de brief van de korpsbeheerder (dd 10-04-2003):
Deze brief boeit me waar wordt gesteld in het begin 'ik acht de klachtelementen niet gegrond' en aan het eind (waar het betreft wie de klacht beoordeelde) 'formeel is dit klachtelement gegrond'. Dit lijkt me strijdig.
rapport Bureau Wassenaar (dd 13-02-2003 / 05-07-2002)
• In de stukken (...) wordt aangegeven dat voor het binnentreden in mijn woning betreffende ambtenaren beschikten over een machtiging om zonder toestemming van de bewoner de betreffende woning binnen te treden. Dit staat haaks op wat mij op Bureau Wassenaar 14-02-2002 werd meegedeeld namelijk 'dat men binnen 48 uur over een machtiging had kunnen beschikken ...'. (...)
• Op pagina 2, (...) wordt waar het gaat over het contact dat ik via mijn mobiele telefoon had met een van de kinderen ten tijde van het binnentreden in mijn woning. Ik wijs er op dat ik daarover (...) schreef dat ik van betreffende pleegzoon te horen kreeg: '... laat maar zitten ze zijn al van twee kanten binnengekomen'. Ik zie niet in hoe mijn contact via de mobiele telefoon een rol vervult bij de conclusie die wordt getrokken dat 'niet gezegd kan worden dat de collega's (onrechtmatig) zijn binnengedrongen'.
• Op pagina 2 (...) wordt gesteld 'dat de machtiging eerst werd getoond na een telefoongesprek van één van de bewoners met klager B.'. Ik wijs er nogmaals op dat mijn telefoongesprek met die bewoner door die bewoner werd afgebroken met de mededeling '... laat maar zitten ze zijn al van twee kanten binnengekomen'. Men is binnengetreden tijdens bedoeld telefoongesprek.
• Op pagina 2 (...) wordt gesteld dat het achterlaten van een specifiek bericht niet noodzakelijk was want 'klager (kon) zich immers via de kinderen informeren waar en/of bij wie hij aan zou moeten kloppen voor nadere informatie'. Ik wijs op wat ik al stelde in mijn schrijven aan Nationale ombudsman 20-10-2002 (...) dat de Politie Voorburg mij op basis van een door een van de jongeren genoteerd kenteken kon verwijzen naar Politie Wassenaar. Een andere route voor mij naar meer informatie was er niet. Ik vraag me af wat toch de reden kan zijn dat een simpele actie als het achterlaten / afgeven van een kaartje achterwege bleef bij het binnengaan van mijn woning en mijn verzoek om een kaartje bij mijn latere bezoek aan Bureau Wassenaar niet werd gehonoreerd.
• Op pagina 3 (...) wordt het telefonisch contact aangehaald dat plaatsvond op 5 juli 2002 (tijdens mijn vakantie in Kroatië). Ik heb (inderdaad) aangegeven in dat gesprek op dat moment geen behoefte te hebben aan een reactie, bij thuiskomst wel te zien wat in de bus lag. Het lijkt me ook volstrekt begrijpelijk dat ik in een dergelijke situatie, op vakantie, zonder enig papier bij de hand, op mijn kosten (want zo werkt dat bij internationale mobiele telefoongesprekken) geen uitgebreide gesprekken over dergelijke zaken aan ga. Bedoeld telefoongesprek wordt hier aangehaald met de mededeling 'dat klager tenminste in de gelegenheid werd (gesteld) zijn zienswijze te geven. Hiervan heeft hij evenwel geen gebruik gemaakt'. Bij bedoeld telefoongesprek is mij niet duidelijk geworden dat dit de invulling was van wat in de folder over de klachtprocedure wordt aangehaald als '... nodigt u uit om over uw klacht te komen praten'.
algemeen
• In de stukken wordt veelvuldig vermeld dat de politieambtenaren beschikten over een machtiging tot binnentreden zonder toestemming van de bewoner. Een kopie van de desbetreffende (getekende) machtiging bevindt zich niet bij de stukken (alleen een uitdraai gedateerd 5 juli 2002). Het blijft mij verbazen dat als die machtiging er (ten tijde van het binnentreden) dan was, mij die niet werd getoond bij mijn bezoek aan bureau Wassenaar 14-02-2002. Sterker, dat mij daar werd gemeld 'dat als bewoners geen toestemming hadden gegeven de woning binnen te gaan men binnen 48 uur over een machtiging had kunnen beschikken de woning zonder toestemming binnen te gaan'.
• Ik merk op dat het niet-verstrekken van informatie aan mij steeds is gemotiveerd met de noodzaak de privacy van X te beschermen. In de stukken die ik nu ontving wordt zonder terughoudendheid weergegeven waarvan X werd verdacht.
• De klachtelementen tav het opschorten van de behandeling van mijn klacht (geen reactie op mijn verzoek behandeling van de klacht niet op te schorten; initiatief de behandeling van de klacht na opschorting weer te starten bij mij leggen) komen in de reactie niet aan de orde."
E. Reactie beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden
1. Naar aanleiding van het verzoek van de Nationale ombudsman om alsnog in te gaan op verzoekers klachten over de klachtbehandeling en het verzoek om aan te geven wanneer de officier van justitie het bevel had gegeven tot aanhouding van X, berichtte de Korpsbeheerder bij brief van 28 augustus 2003 onder meer:
"Ik heb de chef van het bureau Wassenaar wederom gevraagd mij te informeren over de door u gestelde vragen. Ik heb kennisgenomen van de reactie d.d. 26 augustus jl.. Kortheidshalve verwijs ik naar de inhoud van die brief. Ik sluit mij daarbij aan.
Verder blijf ik, ten aanzien van de bevoegdheidsvraag, bij mijn eerder ingenomen standpunt. Ik wil daar graag nog aan toevoegen dat in verschillende kamerstukken van het wetsvoorstel 27.731, ingegaan wordt op de bevoegdheidsvraag. Indachtig die zienswijze is hier gehandeld. Mijns inziens is vooral van belang dat klager in casu een gemotiveerde beslissing krijgt op zijn klacht, zodat daardoor meer inzicht ontstaat in het handelen van het bestuursorgaan korps Haaglanden."
2. Bij zijn reactie voegde de korpsbeheerder een schrijven van politieambtenaar P. van Bureau Wassenaar van 26 augustus 2003, waarin onder meer staat vermeld:
"1. Ten aanzien van de vraag waarom de klacht afgedaan is door de burgemeester van Wassenaar, terwijl de gebeurtenis heeft plaatsgevonden in de gemeente Voorburg, verwijs ik naar de 2e alinea van het schrijven van de burgemeester van de gemeente Wassenaar, dd. 12 juli 2002 (...) waarin wordt gewezen op artikel 5, lid 1 van de klachtenregeling politieoptreden Haaglanden 1994.
2. Ten aanzien van het feit waarin de heer B. stelt niet gehoord te zijn, verwijs ik u naar mijn rapport dd. 5 juni 2002 (...) waarin vermeld is dat klager op 5 juli 2002 telefonisch aangaf op vakantie te zijn in Kroatië en begrip te hebben voor de afhandeling van de klacht, doch de eerst komende drie weken daar nog te verblijven. Hij gaf aan te zijner tijd wel te vernemen wat de uitkomst van het onderzoek zou zijn.
3. Ten aanzien van de opmerking dat er geen reactie is gegeven op zijn verzoek de behandeling niet op ten schorten, verwijs ik naar het onder 1 vermelde schrijven (...) waarin omschreven is waarom de klacht niet in behandeling kon worden genomen.
4. Ten aanzien van de opmerking dat klager zelf initiatief diende te ondernemen verwijs ik u naar de brief van het arrondissementparket Den Haag (...) waarin toegezegd dat binnen zes weken een inhoudelijk oordeel kan worden gegeven op het verzoek de klacht in behandeling te nemen. Ik kan hier geen oordeel over uitspreken aangezien deze kwestie buiten mijn competentie valt.
5. Ten aanzien van de opmerking dat zijn klachten niet gegrond zijn verklaard, verwijs ik eveneens naar de onder punt 1 vermelde schrijven waarin e.e.a. wordt toegelicht.
6. Op 11 februari 2002, omstreeks 11.25 uur is door de OvJ. O. toestemming gegeven voor de aanhouding buiten heterdaad van X."
Achtergrond
A. Algemene wet op het binnentreden (Awbi)
1. Artikel 1:
"1. Degene die bij of krachtens de wet belast is met de opsporing van strafbare feiten of enig ander onderzoek, met de uitvoering van een wettelijk voorschrift of met het toezicht op de naleving daarvan, dan wel een bevoegdheid tot vrijheidsbeneming uitoefent, en uit dien hoofde in een woning binnentreedt, is verplicht zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. Indien twee of meer personen voor hetzelfde doel in een woning binnentreden, rusten deze verplichtingen slechts op degene die bij het binnentreden de leiding heeft.
2. Indien de naleving van de in het eerste lid bedoelde verplichtingen naar redelijke verwachting ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van personen of goederen, feitelijk onmogelijk is dan wel naar redelijke verwachting de strafvordering schaadt ten aanzien van misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, gelden deze verplichtingen slechts voor zover de naleving daarvan in die omstandigheden kan worden gevergd.
3. Een persoon in dienst van een bestuursorgaan die zich ingevolge het eerste lid legitimeert, toont een legitimatiebewijs dat is uitgegeven door of in opdracht van dat bestuursorgaan. Het legitimatiebewijs bevat een foto van de houder en vermeldt diens naam en hoedanigheid. Indien de veiligheid van de houder van het legitimatiebewijs vordert dat zijn identiteit verborgen blijft, kan in plaats van zijn naam zijn nummer worden vermeld.
4. De persoon, bedoeld in het eerste lid, die met toestemming van de bewoner wenst binnen te treden, vraagt voorafgaand aan het binnentreden diens toestemming. De toestemming moet blijken aan degene die wenst binnen te treden."
2. Artikel 2, eerste lid:
"Voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner is een schriftelijke machtiging vereist, tenzij en voor zover bij wet aan rechters, rechterlijke colleges, leden van het openbaar ministerie, burgemeesters, gerechtsdeurwaarders en belastingdeurwaarders de bevoegdheid is toegekend tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner. De machtiging wordt zo mogelijk getoond."
B. Klachtenregeling politieoptreden Haaglanden 1994
1. Artikel 4:
"3. De onderzoeker neemt contact op met de klager. Hij vraagt om een nadere toelichting op de klacht en informeert de klager omtrent de stappen in de procedure.
4. De klager kan zich in gesprekken met de onderzoeker laten bijstaan door een raadsman of een vertrouwenspersoon.
5. De onderzoeker hoort de politieambtenaar en getuigen en verzamelt relevante informatie.
6. Hij hoort de klager opnieuw in het geval de lezing omtrent de gebeurtenissen van de politieambtenaar afwijkt van die van de klager. Hij stelt de klager op de hoogte van deze lezing en stelt hem in de gelegenheid hierop te reageren."
2. Artikel 5:
"1. Afdoening van een klacht in eerste aanleg geschiedt door de burgemeester.
(...)
3. De klager wordt in de afdoeningsbrief gewezen op de mogelijkheid ten aanzien van het oordeel van de burgemeester voorziening te vragen bij de korpsbeheerder en op de mogelijkheid het oordeel te vragen van de Nationale ombudsman."
3. Toelichting Klachtenregeling politieoptreden Haaglanden 1994
"…Een klacht over een lokaal politieoptreden zegt iets over de wijze van taakuitoefening door de politie in de desbetreffende gemeente. Dit optreden vindt plaats onder verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, waaronder de burgemeester. Hij beschikt reeds - rechtstreeks op grond van de Politiewet - over de bevoegdheid om klachten in ontvangst te nemen en onderzoek inzake klachten te doen uitvoeren. De burgemeester dient voorts ook een rol te krijgen in de afdoening van klachten. Het afdoen van klachten is echter een bevoegdheid die toevalt aan de korpsbeheerder. Het door de korpsbeheerder delegeren aan de burgemeesters van de bevoegdheid tot het afdoen van klachten in eerste aanleg vormt de completering van de instrumenten die de burgemeester ten dienste staan om zijn gezag ten aanzien van de taakuitoefening van de politie in zijn gemeente goed te kunnen uitoefenen…"
C. Politiewet 1993, zoals deze luidde tot 1 maart 2004
1. Artikel 61:
"1. Het regionale college stelt, op voorstel van de korpsbeheerder, met inachtneming van dit hoofdstuk regels vast over de behandeling, het onderzoek en de afdoening van klachten over het optreden van ambtenaren van het regionale politiekorps.
2. In de regels bedoeld in het eerste lid, wordt voorzien in:
(...)
c. een registratie van de ingediende klachten en de daarop door de korpsbeheerder genomen beslissingen."
2. Artikel 64, eerste lid:
"Een klacht over het optreden van een ambtenaar van politie wordt ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar de gedraging waarover wordt geklaagd, heeft plaatsgevonden."
3. Artikel 65:
"1. De burgemeester, bedoeld in artikel 64, eerste lid, stelt een onderzoek in naar de klacht, indien deze betrekking heeft op een gedraging van een ambtenaar van politie van het territoriale onderdeel van het regionale politiekorps, waarin de gemeente geheel of ten dele gelegen is. De burgemeester doet van zijn bevindingen naar aanleiding van het door hem ingestelde onderzoek mededeling aan de korpsbeheerder.
2. In de overige gevallen draagt de burgemeester zorg voor een zo spoedig mogelijke doorzending van de klacht aan de korpsbeheerder van het regionale politiekorps waartoe de ambtenaar over wiens gedragingen wordt geklaagd, behoort, die alsdan een onderzoek instelt naar de klacht."
4. Artikel 66:
"Een onderzoek naar de klacht, voor zover die betrekking heeft op een misdrijf, blijft achterwege zo lang ter zake een opsporingsonderzoek op bevel van de officier van justitie of een vervolging gaande is, dan wel een beklagprocedure als bedoeld in artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering aanhangig is."
D. Afdoening door de lokale burgemeester
De Nationale ombudsman heeft zich in verschillende rapporten kritisch uitgelaten over het vraagstuk van de overdracht van de bevoegdheid tot het afdoen van klachten aan burgemeesters. Al eerder - In het Jaarverslag 1994 (blz. 148 e.v.) - besteedde de Nationale ombudsman uitgebreid aandacht aan deze kwestie. In het Jaarverslag 1994 is onder meer het volgende opgenomen:
"Mede naar aanleiding van de conceptklachtenregelingen (van de regionale politiekorpsen; N.o.) die hem op dat moment al om commentaar waren voorgelegd, heeft de Nationale ombudsman zich bij brief van 25 februari 1994 tot de regiokorpsen gewend. Hij vroeg daarbij de aandacht voor enkele punten die hij van belang achtte in verband met de behandeling van klachten over de politie. In enkele concepten was voorzien in de mogelijkheid dat de korpsbeheerder de bevoegdheid tot afdoening van politieklachten mandateert aan de burgemeesters in de desbetreffende regio. Naar aanleiding daarvan merkte de Nationale ombudsman op dat de bevoegdheid tot het nemen van een beslissing op een ingediende klacht - in dit verband wel te onderscheiden van het ontvangen van, en het doen van onderzoek naar een klacht - ingevolge artikel 61 van de Politiewet 1993, is toegekend aan de korpsbeheerder. Deze bevoegdheid kan niet worden gedelegeerd. De Nationale ombudsman bracht naar voren dat mandatering van de afdoening van klachten op zichzelf wel denkbaar is, aangezien de bevoegdheid tot afdoening dan blijft berusten bij de korpsbeheerder. Hij wees er echter op dat de mandaatgever zijn verantwoordelijkheid voor en zijn zeggenschap over de bevoegdheidsuitoefening slechts ten volle kan waarmaken in geval van mandatering aan een hiërarchisch ondergeschikte. In dit verband achtte hij een mandaat aan de regionale burgemeesters niet passend. Bovendien gaf hij aan dat zo'n mandaat niet in overeenstemming is met de wetsgeschiedenis met betrekking tot hoofdstuk X van de Politiewet. Hij verwees in dit verband naar de Memorie van antwoord (Kamerstukken II 1992/93, 22/562, nr. 10, blz. 38):
"Afdoening van de klacht door de betrokken lokale burgemeester is in strijd met ons uitgangspunt, dat de beslissing op klachten over het regionale politiekorps in een hand behoort te liggen en wel in die van de korpsbeheerder."
De Nationale ombudsman merkte in zijn brief voorts op dat hij het, in het verlengde van het bovenstaande, geheel onjuist achtte indien de burgemeesters op hun beurt de afdoeningsbevoegdheid verder zouden overdragen aan - aan hen hiërarchisch niet ondergeschikte - districtschefs. Hij wees op de mogelijkheid om - desgewenst - langs heldere hiërarchische lijnen te mandateren, door mandatering door de korpsbeheerder aan de korpschef, en vervolgens eventuele ondermandatering aan de districtschefs. Indien behoefte zou bestaan om de onderscheiden burgemeesters een rol te geven, dan zou die rol slechts kunnen bestaan in het doen van een voorstel voor afdoening. Het verdient aanbeveling dat ten aanzien van de verschillende klachtenregelingen wordt nagegaan of zij in overeenstemming zijn met het voorgaande.