Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Twente hem en zijn broer op 28 november 2002 hebben aangehouden.
Verzoeker klaagt erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Twente op 28 november 2002 - na zijn aanhouding - geweld tegen hem heeft gebruikt. Hij klaagt er daarbij met name over dat de ambtenaar hem op het politiebureau hardhandig aan zijn haar naar beneden heeft getrokken en in een politiecel heeft gesleurd.
Verzoeker klaagt erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Twente zijn klacht over de ambtenaren van dat korps niet binnen de daarvoor geldende termijn heeft afgehandeld.
Beoordeling
I. Algemeen
In de vroege ochtend van 28 november 2002 liepen verzoeker en zijn broer na een avond stappen in de binnenstad van Enschede naar huis. Op de Schurinksweg werden ze aangesproken door twee politieambtenaren van het regionale politiekorps Twente. Op de vraag wat er aan de hand was, deelden de politieambtenaren mee dat er in de buurt een auto was vernield en dat zij meenden dat verzoeker en zijn broer dit hadden gedaan. Verzoeker en zijn broer werden vervolgens aangehouden op verdenking van openlijke geweldpleging en vernieling en overgebracht naar het politiebureau. Na een aantal uren in de politiecel te hebben verbleven, werden verzoeker en zijn broer heengezonden zonder dat tegen hen een proces-verbaal ter zake openlijke geweldpleging of vernieling werd opgemaakt. Verzoeker was het niet eens met wijze waarop het politiekorps zich tegenover hem en zijn broer had gedragen en beklaagde zich daarover bij de korpsbeheerder. De korpsbeheerder verklaarde de klacht ongegrond. Omdat verzoeker het niet eens was met de afhandeling van zijn klacht, wendde hij zich tot de Nationale ombudsman.
II. Met betrekking tot de aanhouding
1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Twente hem en zijn broer op 28 november 2002 hebben aangehouden. Hij is van mening dat er onvoldoende grond was om hem en zijn broer te verdenken van het trappen tegen een bestelbus.
2. De beheerder van het regionale politiekorps Twente deelde in reactie op de klacht mee dat er geen aanleiding was om zijn eerdere, bij brief van 14 maart 2003 gegeven oordeel te herzien. In die brief schreef de korpsbeheerder dat bij de politie Twente een melding was binnengekomen dat twee personen vernielingen aan geparkeerde auto's zouden plegen. Politiefunctionarissen hadden vervolgens verzoeker en zijn broer in de omgeving aangetroffen. Ze voldeden beiden aan het door de getuige opgegeven signalement. Verzoeker en zijn broer werden ter zake openlijke geweldpleging en vernieling aangehouden. Volgens de korpsbeheerder was de aanhouding gezien de omstandigheden terecht. Hij had de klacht als ongegrond aangemerkt.
3. Ingevolge artikel 53, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is in geval van ontdekking op heterdaad eenieder bevoegd de verdachte van een strafbaar feit aan te houden (zie Achtergrond onder 1.). Op grond van artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering kan iemand als verdachte worden aangemerkt indien jegens hem sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit. Dit vermoeden van schuld moet steunen op feiten of omstandigheden en naar objectieve maatstaven redelijk zijn (zie Achtergrond onder 2.).
4. In deze zaak staat vast dat het regionale politiekorps Twente op donderdag 28 november 2002 om 4:55 uur de melding heeft ontvangen dat twee mannen tegen een in de Blijdensteinlaan te Enschede geparkeerde bestelauto hadden getrapt en wegliepen in de richting van de Schurinksweg. Uit die melding valt op te maken dat het trappen tegen de bestelauto kort daarvoor was gebeurd en er dus sprake was van ontdekking op heterdaad. Voorts staat vast dat naar aanleiding van de melding twee politieambtenaren van het korps ter plaatse zijn gegaan. De politieambtenaren kregen daarbij via de meldkamer door dat beide personen ongeveer even lang en in de leeftijd van 25 en 30 jaar oud waren en dat een van hen een leren jack droeg. Tenslotte staat vast dat de politieambtenaren verzoeker en zijn broer om 5:00 uur in de Schurinksweg hebben aangehouden op verdenking van openlijke geweldpleging en vernieling. In dit verband moet worden opgemerkt dat het door twee personen trappen tegen een bestelbus als openlijke geweldpleging kan worden aangemerkt (zie Achtergrond onder 3.).
5. Betrokken ambtenaren A. en G. hebben tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman verklaard dat ze verzoeker en zijn broer hadden aangehouden omdat ze voldeden aan het via de meldkamer doorgegeven signalement en op dat moment ook de enige twee personen waren die in de omgeving rondliepen. Verzoeker heeft tijdens het onderzoek echter meegedeeld dat hij en zijn broer op dat moment niet de enigen in de buurt waren. Hij heeft daarbij aangevoerd dat op het bewuste tijdstip de binnenstad van Enschede leegloopt en dat de Blijdensteinlaan één van de straten bij uitstek is om in Enschede Noord te komen. Onderweg waren hun minstens twintig mensen - zo niet meer - voorbijgegaan en ook hadden ze een aantal mensen al lopende ingehaald. Volgens verzoeker waren hij en zijn broer simpelweg de eerste twee mannen die de politieambtenaren zagen en voldeden zij aan het summiere signalement.
6. In reactie op het door verzoeker naar voren gebrachte heeft de korpsbeheerder laten weten dat de kruising van de Blijdensteinlaan en de Schurinksweg op zeker 1,5 kilometer uit het centrum ligt. Hij heeft daarbij opgemerkt dat het niet erg aannemelijk is dat hetuitgaanspubliek op een woensdagavond in november zodanig omvangrijk is dat hiervan om 5:00 uur op 1,5 kilometer uit het centrum nog tientallen mensen lopen. De Nationale ombudsman kan de korpsbeheerder daarin volgen en acht het dan ook aannemelijk dat de politieambtenaren alleen verzoeker en zijn broer in de omgeving hebben zien lopen.
7. Op grond van de ontvangen melding dat twee mannen tegen een bestelbus hadden getrapt, het feit dat verzoeker en zijn broer kort na die melding in de omgeving van die bestelbus werden aantroffen en voldeden aan het doorgegeven signalement en de omstandigheid dat op dat moment niemand anders in die omgeving werd gezien, konden de politieambtenaren verzoeker en zijn broer in redelijkheid aanmerken als verdachten van openlijke geweldpleging. Omdat er sprake was van een zogenoemde heterdaad situatie, waren de betrokken ambtenaren bevoegd om verzoeker en zijn broer aan te houden.
De onderzochte gedraging is dan ook behoorlijk.
III. Met betrekking tot het geweldgebruik
1. Verzoeker klaagt er ook over dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Twente op 28 november 2002 - na zijn aanhouding - geweld tegen hem heeft gebruikt. Verzoeker klaagt er daarbij met name over dat de ambtenaar hem hardhandig aan zijn haar naar beneden heeft getrokken en in een politiecel heeft gesleurd.
2. De beheerder van het regionale politiekorps Twente deelde in reactie op de klacht mee dat er geen aanleiding was om zijn eerdere, bij brief van 14 maart 2003 gegeven oordeel te herzien. In die brief schreef de korpsbeheerder dat na de voorgeleiding verzoeker in opdracht van de hulpofficier van justitie moest worden ingesloten. Alvorens verzoeker werd ingesloten diende hij zijn zakken leeg te maken. Verzoeker wilde dat niet en begon te schelden in de richting van de aanwezige politiefunctionarissen. Verzoeker was op enig moment gaan staan en had daarbij een vechthouding aangenomen. Om te voorkomen dat verzoeker kon slaan hadden twee politiefunctionarissen hem beetgepakt en vervolgens naar zijn cel gebracht. Eén van de politiefunctionarissen had verzoeker daarbij inderdaad bij zijn haren gepakt. De korpsbeheerder betreurde dat bij de insluiting van verzoeker geweld door de politiefunctionarissen moest worden aangewend, maar volgens hem was dit een gevolg van verzoekers eigen recalcitrante gedrag en viel de politiefunctionarissen niets te verwijten. Hij had de klacht als ongegrond aangemerkt.
3. Politieambtenaren zijn bevoegd geweld toe te passen, indien het door hen beoogde doel alleen daardoor kan worden bereikt en indien het belang van het doel het gebruik van geweld rechtvaardigt. Het geweld moet redelijk en gematigd zijn (zie Achtergrond onder 4.).
4. In deze zaak staat vast dat verzoeker en zijn broer na hun aanhouding zijn overgebracht naar het politiebureau. Daar zijn ze door twee politieambtenaren naar de cellengang gebracht, waar ze moesten plaatsnemen op twee stoelen en door een derde daar aanwezige politieambtenaar werden gevraagd hun zakken leeg te maken. Voorts staat vast dat een van de ambtenaren verzoeker op enig moment bij de haren heeft beetgepakt en vervolgens voorovergebogen aan zijn haar naar de cel heeft gebracht. Over de aanleiding voor dat politieoptreden lopen de lezingen van die ambtenaar en van verzoeker echter uiteen.
5. Betrokken ambtenaar D. heeft tijdens het onderzoek tegenover een medewerker van de Nationale ombudsman verklaard dat verzoeker en zijn broer in de cellengang van het bureau vervelende opmerkingen maakten en dat er een agressieve sfeer hing. Toen hij op enig moment vlak voor verzoeker stond, was deze plotseling in een keer overeind gekomen uit zijn stoel. Omdat hij de indruk kreeg dat verzoeker met hem wilde vechten, had hij hem bij zijn haren gegrepen en naar de cel gebracht. Verzoeker heeft tijdens het onderzoek aangegeven dat hij inderdaad een vervelende opmerking had gemaakt in de richting van de politieambtenaar, maar ontkende dat hij plotseling uit zijn stoel was opgestaan. Volgens verzoeker was de politieambtenaar na de opmerking op hem afgelopen en had hij hem vervolgens aan zijn haren uit de stoel getrokken en naar de cel gesleurd.
6. De korpsbeheerder heeft tijdens het onderzoek een op 28 november 2002 om 5:20 uur opgemaakte mutatie uit het dag- en nachtrapport van het regionale politiekorps Twente overlegd. Volgens die mutatie wilde verzoeker op een gegeven moment weglopen. D. ging daarop voor hem staan en vertelde dat hij werd ingesloten. Hierop begon verzoeker tegen D. te schelden. Op een gegeven moment wilde verzoeker weer weglopen, waarop D. verzoeker beetpakte en naar de cel wilde brengen. Hierbij verzette verzoeker zich en wilde de andere kant op. Verzoeker was daarop de cel ingetrokken.
7. Nu die mutatie kort na het incident is opgemaakt, wordt de daarin weergegeven gang van zaken rond de insluiting van verzoeker door de Nationale ombudsman voor juist gehouden. De Nationale ombudsman gaat er in deze zaak dan ook niet vanuit dat de politieambtenaar op verzoeker is afgelopen en hem uit de stoel heeft getrokken, maar vlak voor verzoeker stond en hem heeft beetgepakt op het moment dat deze uit de stoel opstond. Hoewel de Nationale ombudsman overweegt dat verzoeker op het moment dat hij opstond wellicht niet de intentie had om de politieambtenaar aan te vallen, acht de Nationale ombudsman het gezien de sfeer die er op dat moment hing begrijpelijk dat de politieambtenaar dat wel als zodanig heeft ervaren. De politieambtenaar kon dan ook in redelijkheid besluiten verzoeker beet te pakken.
8. Dat de politieambtenaar in de gegeven situatie echter heeft gekozen voor een geïmproviseerde vorm van handelen, door verzoeker bij zijn haar beet te pakken en daaraan naar de cel te trekken, kan de toets der kritiek niet doorstaan. Gelet op het vereiste dat de geweldstoepassing door de politie gematigd en redelijk dient te zijn, had van de politie-ambtenaar mogen worden verwacht dat hij had gekozen voor een voor verzoeker minder ingrijpende en oncomfortabele methode. Dit geldt te meer nu er in de cellengang meerdere collega's van de politieambtenaar aanwezig waren, die bijstand hadden kunnen verlenen.
De onderzochte gedraging is dan ook niet behoorlijk.
VI. Met betrekking tot de klachtbehandeling
1. Verzoeker klaagt er tenslotte over dat de beheerder van het regionale politiekorps Twente zijn klacht over de ambtenaren van dat korps niet binnen de daarvoor geldende termijn heeft afgehandeld.
2. De korpsbeheerder acht de klacht gegrond. Hij deelde mee dat moet worden geconstateerd dat met een behandeltermijn van 15 weken de klacht niet binnen de daarvoor geldende termijn werd afgehandeld.
3. Op grond van artikel 13 van de klachtenregeling van het regionale politiekorps Twente moet een klacht in beginsel worden afgedaan binnen een termijn van zes weken na indiening. Indien een klachtencommissie wordt ingeschakeld voor het uitbrengen van een advies over de afdoening, bedraagt die termijn tien weken (zie Achtergrond onder 5.).
4. In deze zaak staat vast dat verzoeker zich bij brief van 28 november 2002 beklaagde over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Twente zich op diezelfde dag tegenover hem en zijn broer hadden gedragen. Voorts staat vast dat de beheerder van het regionale politiekorps Twente bij brief van 14 maart 2003 zijn oordeel over de klacht aan verzoeker kenbaar heeft gemaakt. De korpsbeheerder heeft voorafgaande aan dat oordeel de klachtencommissie niet om advies gevraagd.
5. De korpsbeheerder had de klacht dus binnen een periode van zes weken na indiending ervan moeten afhandelen. Nu hij verzoeker pas na een periode van 15 weken heeft geïnformeerd over de uitkomst van het onderzoek naar de klacht, heeft hij in strijd gehandeld met de klachtenregeling van het regionale politiekorps Twente.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de ambtenaren van het regionale politiekorps Twente, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Twente (de burgemeester van Enschede), is niet gegrond voor wat betreft de aanhouding, en gegrond voor wat betreft het gebruik van geweld bij de insluiting.
De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder het regionale politiekorps Twente is gegrond.
Onderzoek
Op 31 maart 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer L. te Leiden, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Twente. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Twente (de burgemeester van Enschede), werd een onderzoek ingesteld. In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werden de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. De betrokken ambtenaren maakten van deze gelegenheid geen gebruik.
In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Almelo over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voorzover daarvoor naar zijn oordeel reden was.
Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de betrokken ambtenaren een aantal specifieke vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De hoofdofficier van justitie en een betrokken ambtenaar deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van de korpsbeheerder gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen. Verzoeker en twee betrokken ambtenaren gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. In de vroege ochtend van 28 november 2002 werden verzoeker en zijn broer door ambtenaren van het regionale politiekorps Enschede aangehouden en naar het politiebureau overgebracht, alwaar zij werden ingesloten. Verzoeker was het niet eens met die aanhouding en met de gang van zaken rondom de insluiting en diende bij brief van 28 november 2002 daarover een klacht in bij de chef van het regionale politiekorps Enschede. In die brief schreef verzoeker onder meer:
"Op 28 november 2002 liep ik met mijn broertje (…) vanaf de binnenstad te Enschede naar (zijn) huis. Het is dan inmiddels 04:30 en we zijn uit geweest en het was een leuke gezellige avond. Plots stopt er een politiewagen naast ons ter hoogte van de Schurinksweg. De twee dienstdoende agenten vragen onze naam en wij geven die dan ook. Natuurlijk vragen we ook waarom dit nodig is. Er zou een wagen in de buurt vernield zijn en dit hadden wij gedaan, meenden zij. Ook zou er een getuige zijn. `Nou mooi', dachten we, zaak opgelost....
We moesten en zouden echter mee naar het hoofdbureau van politie. Onder stil protest toch maar achter in de dienstauto plaatsgenomen op verzoek van de heren, tja wat moet je dan. Mijn broertje moppert en scheldt achterin, ik probeer de situatie niet te laten escaleren en vraag hem zijn mond te houden; `de heren doen ook gewoon hun werk en het komt allemaal wel goed', hoor ik mezelf nog zeggen.
04:40 Aankomst bureau: na een 'welles nietes' verhaal vraagt één van de agenten (mijn toekomstige geweldpleger) om mijn zakken leeg te halen. Ik laat merken daar niet zoveel trek in te hebben want dit kan dan alleen maar opsluiting betekenen. Ik had echt verwacht en gedacht dat ze even met de getuige zouden komen opdraven en dat we spoedig huiswaarts konden keren. Hoe naïef kun je zijn.......bah. Hij vraagt of ik veel in mijn zakken heb, ik zeg `nee weinig... '. Vervolgens: `het lijkt er - volgens mij - wel op dat je veel in je zakken hebt'. Ik, suggestief: `ik denk dat jij meer in jouw zak hebt dan ik' (en ook best snauwend en klemtonend bij zak en ik). Tot mijn stomme verbazing rent hij op mij af (ik zit op een bankje naast mijn broertje) en trekt zo hard aan mijn haren - met mijn hoofd naar beneden - dat het nu nog zeer veel pijn doet en ik bloeduitstortingen op mijn hoofdhuid heb. Vervolgens sleurt hij mij mee naar de cel (nog immer aan mijn haren trekkende). Het deed zoveel pijn dat ik hem bijna wilde slaan (wat ik gezien mijn lengte en gewicht had kunnen doen ter verdediging). Blijkbaar uit - tot op dit moment toe - respect voor de politie én door mijn vertrouwen in de Rechterlijke Macht heb ik deze impuls kunnen onderdrukken. 4 à 5 collegae stonden erbij en keken erna. Het geheel duurde ca. 1 minuut en dat is lang als iemand heel hard aan je haren trekt."
2. De beheerder van het regionale politiekorps Enschede reageerde bij brief van 14 maart 2003 op de door verzoeker ingediende klacht. In die brief deelde de korpsbeheerder onder meer mee:
"U en uw broer werden - volgens u ten onrechte - door de politie aangehouden als verdacht van het plegen van een vernieling. Bij uw insluiting zou een politiefunctionaris excessief en overbodig geweld hebben gebruikt.
Uit de klacht en het gesprek dat de klachtonderzoeker met u had bleek dat u en uw broer in een nacht door twee politiefunctionarissen waren aangesproken en volgens u ten onrechte waren aangehouden ter zake het plegen van een vernieling van een auto. Bij aankomst in het politiebureau was u door een politiefunctionaris verzocht uw zakken leeg te halen. U liet daarbij merken dat u hier niet veel zin in had en begreep dat u zou worden ingesloten. Na een woordenwisseling met de politiefunctionaris rende deze naar u en trok u aan uw haren. Vervolgens sleurde de politiefunctionaris u naar een cel alwaar u werd ingesloten. U had zich daarbij volgens eigen zeggen absoluut niet verzet.
Enkele uren later kon u de cel verlaten en had u een kort gesprek gehad met een politiefunctionaris. Er was geen proces-verbaal ter zake vernieling opgemaakt maar u en uw broer kregen een proces-verbaal ter zake openbare dronkenschap. U voelde zich door dit optreden mishandeld, vernederd en teleurgesteld terwijl u daartoe op geen enkele wijze aanleiding voor had gegeven.
Uit de rapportage van de klachtonderzoeker bleek dat er bij de politie Twente een melding was binnengekomen dat twee personen vernielingen aan geparkeerde auto's zouden plegen. Politiefunctionarissen hadden vervolgens u en uw broer in de omgeving aangetroffen. U voldeed beiden aan het door de getuige opgegeven signalement en u en uw broer verkeerden sterk onder invloed van alcoholhoudende drank. U en uw broer werden ter zake openlijke geweldpleging c.q. vernieling aangehouden en ter voorgeleiding overgebracht naar het politiebureau. Door de politiefunctionarissen was geconstateerd dat op een geparkeerde bestelbus verse sporen zaten die duidden op vernielingen.
Na de voorgeleiding moesten u en uw broer in opdracht van de hulpofficier van justitie worden ingesloten. Alvorens u werd ingesloten, diende u uw zakken leeg te halen. U wilde dat niet en begon te schelden in de richting van de aanwezige politiefunctionarissen. U werd heel beledigend en gebruikte ergerlijke schuttingwoorden in de richting van de politiefunctionarissen. Ondanks het feit dat de politiefunctionarissen probeerden u rustig te krijgen gelukte dit niet. U was op een enig moment gaan staan en had daarbij een vechthouding aangenomen. Vervolgens hadden twee politiefunctionarissen u beetgepakt om te voorkomen dat u kon slaan en hadden u naar uw cel gebracht. Eén van de politiefunctionarissen had u daarbij inderdaad bij uw haren gepakt. U verzette zich echter hevig en de politiefunctionarissen moesten u stevig beetpakken om u in de cel te kunnen plaatsen. Er was door de politiefunctionarissen niet geslagen of geschopt.
De melder van de vernielingen weigerde desgevraagd naar het politiebureau te komen om met u en uw broer geconfronteerd te worden. De politiefunctionarissen hadden ook geprobeerd in contact te komen met de eigenaar van de bestelbus wat niet was gelukt. Voorts was er nog contact geweest met een getuige die echter weinig ter zake dienende kon verklaren. U en uw broer ontkenden tegen een auto te hebben geschopt en er werd uiteindelijk geen proces-verbaal van vernieling tegen u beiden opgemaakt. Wel hadden u en uw broer bij de invrijheidstelling proces-verbaal gekregen voor openbare dronkenschap.
De klachtonderzoeker concludeerde dat gezien de feiten en omstandigheden u en uw broer terecht als verdachte waren aangemerkt en aangehouden. Daarnaast was hem niet gebleken dat er door de politiefunctionarissen buitensporig geweld was toegepast. Wel was hij van mening dat de hulpofficier van justitie had moeten overwegen u en uw broer in verzekering te stellen of hij had u en uw broer direct na verhoor in vrijheid moeten stellen. Hij vond dat het uitreiken van de bekeuringen ter zake openbare dronkenschap - gezien de geschetste omstandigheden - in deze kwestie beter achterwege gelaten had kunnen worden. Beide bekeuringen waren overigens ook de volgende dag door een andere leidinggevende ingetrokken.
Het geheel overziende ben ik het met de klachtonderzoeker eens dat de aanhouding van u en uw broer gezien de omstandigheden terecht was. Het is te betreuren dat bij uw insluiting geweld door de politiefunctionarissen moest worden aangewend, echter dit was slechts een gevolg van uw eigen recalcitrante gedrag en valt de politiefunctionarissen niet te verwijten. Ik heb uw klacht als ongegrond aangemerkt."
B. Standpunt verzoeker
Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.
C. Reactie Hoofdofficier van justitie te almelo
De hoofdofficier van justitie te Almelo reageerde bij brief van 10 juni 2003 op het standpunt van verzoeker. In die brief deelde de hoofdofficier van justitie onder meer mee:
"De strekking van de klacht van de heer L. komt grotendeels overeen met de door klager in november 2002 bij de korpsbeheerder van politie in de regio Twente ingediende klacht. Ik verwijs u naar het resultaat van het door de korpschef ingestelde onderzoek, waarover de politie u nog nader zal berichten. Met de afdoening van de klacht door de regiopolitie Twente kan ik mij verenigen."
D. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Twente
1. De korpsbeheerder reageerde bij brief van 1 juli 2003 op het standpunt van verzoeker. In die brief schreef de korpsbeheerder onder meer:
"Naar mijn mening is er geen aanleiding om mijn toenmalige oordeel over de klacht - voor zover dit uiteraard mijn verantwoordelijkheid als korpsbeheerder betreft - te herzien.
Wat betreft de behandelingstermijn van de klacht moet inderdaad worden geconstateerd dat deze klacht- met een behandelingstermijn van 15 weken - niet binnen de daarvoor geldende termijn werd afgehandeld. De klacht zal op dat aspect naar mijn mening dus ook als gegrond moeten worden beschouwd."
2. De korpsbeheerder stuurde bij zijn brief van 1 juli 2003 een afschrift van de rapportage die door een ambtenaar van het regionale politiekorps Twente is opgemaakt naar aanleiding van de door verzoeker ingediende klacht. Die rapportage houdt onder meer in:
"Toedracht:
Op 28 november 2002 om omstreeks 04.45 uur, werd er door een getuige aan het Regionaal Meldcentrum gemeld dat een tweetal jonge mannen, lopende op de Blijdensteinlaan te Enschede, vernielingen aan aldaar geparkeerde auto's zouden plegen. Hierbij werd een summier signalement verstrekt. Direct daarop zagen twee politie ambtenaren op de Schurinksweg (…) twee jongen mannen lopen die aan het signalement voldeden. Verder werden geen andere personen in de buurt gesignaleerd. Beide personen werden aangehouden ter zake openlijke geweldpleging tegen goederen (een bestelauto) dan wel vernieling, en derhalve ter geleiding voor een hulpofficier van justitie overgebracht naar het districtsbureau van politie te Enschede. Alvorens dit te doen werd door de verbalisanten inderdaad geconstateerd dat bij een bestelbus op de Blijdensteinlaan verse sporen zaten die duidden op vernielingen. Ook werd door de verbalisanten telefonisch contact gezocht met de melder teneinde deze te bewegen een confrontatie te doen met de beide verdachten. Dit werd door de getuige om veiligheidsredenen geweigerd. Na de voorgeleiding werden, in opdracht van de hulpofficier van justitie, de beide verdachten ingesloten. Hierbij waren zij behoorlijk recalcitrant in de richting van de verbalisanten en de arrestantenbewaarder. Hierbij moest handelend worden opgetreden. Beide verdachten hadden zich duidelijk en merkbaar te goed gedaan aan alcoholische drank. De volgende morgen werd door de politie getracht contact te zoeken met de eigenaar van genoemde bestelbus. Deze persoon, noch de betreffende bestelbus werden aangetroffen. Hierop is besloten om beide verdachten, met een zogenaamde BASBON voor openbare dronkenschap, naar huis te sturen.
Aard van de klacht:
1. Klager stelt dat hij en zijn broer onterecht zijn aangehouden en ingesloten.
2. Verder vindt hij de bejegening van de politiemensen incorrect en in de cellengang zelfs intimideren en gewelddadig.
Verhoor L.:
Op 9 januari 2003 hoorde ik, rapporteur, de heer L. Hij verklaarde:
Ik heb naar aanleiding van de gebeurtenis van 28 november 2002 een klacht ingediend met betrekking tot de handelswijze van de politie. Zoals hierboven is aangegeven, kan de klacht zo in het kort worden samengevat. Ten aanzien van het eerste wil ik het volgende verklaren. Samen met mijn broer liep ik over de Schurinksweg te Enschede. Het was laat in de nacht. Plotseling stopte er een politie auto bij ons en de agent vroeg of wij zojuist door een bepaalde straat waren gelopen. Ik bevestigde dat en vervolgens was er contact door de agenten met het bureau, denk ik, en daarna werd ons medegedeeld dat we mee moesten naar het bureau. Er was iets vernield en daarom moesten we mee. Zonder tegenwerking of tegenstribbeling zijn we meegegaan en ik verwachtte dat we zouden worden geconfronteerd met een getuige die gezien zou hebben; gezien dat we iets verkeerds hadden gedaan. Dit bleek niet het geval te zijn; de getuige kwam dus niet. Ik kan me herinneren dat we zijn voorgeleid. Ik heb wel begrip voor het feit dat we zijn meegenomen, maar ik vind wel dat het op zijn minst een lichtvaardige aanhouding is. Nu het tweede aspect van de klacht. Vanuit een klein hokje beneden, moesten we met de lift naar boven. Dit werd begeleid door twee agenten. Daar aangekomen moesten we in een stoel zitten. Een vijftal mensen in politie kleding stonden om ons heen. Ik heb er in ieder geval 5 gezien. Ze vroegen ons om onze zakken leeg te maken. Dat waren we dus niet van plan. Ik heb dat ook aangegeven; zo in de vorm van `daar heb ik niet zoveel trek in'. Toen zei de agent `heb je veel in je zak'. Ik heb toen geantwoord: `volgens mij zit er meer in die zak van jou dan die van mij'. Toen kwam hij (die agent dus) op me afgelopen en pakt me bij m'n haar en trok daar ontzettend hard aan. Ik werd vervolgens naar een cel gesleept en in die cel geduwd. Ik ben lijdzaam mee gegaan met die mensen. Ik heb me absoluut niet verzet. Ik werd in de cel gegooid en uit m'n zak werd m'n portemonnee gehaald. Vervolgens werd de deur gesloten en mij lieten ze achter, met veters in de schoenen en een riem nog in de broek. U confronteert mij met een aantal zaken uit het dagrapport. Daar staan onwaarheden in. Ik heb me niet verzet. Die politieman heeft mij gelijk, nadat ik die opmerking over zijn volle zak had gemaakt, bij mijn haren gegrepen. Ik heb wel gezegd dat ik hier niet wilde zijn en blijven, maar ik heb geen aanstalten gemaakt om weg te lopen. Ik heb een bijzonder rot gevoel over de manier waarop de politie mij heeft behandeld. Ik heb altijd ontzag en respect voor de politie gehad, maar dat is nu anders. Ik heb nu echt een hekel aan de politie. Ik was niet de meest plezante persoon op dat moment, maar dat men, die politieman, zich zo moet gedragen, dat is een ander verhaal. Had hij me gewoon bij de arm gepakt dan was ik zonder verzet meegegaan. (…)
Verhoor T.:
Op 9 januari 2003 hoorde ik, rapporteur, T., arrestantenbewaker in het districtsbureau van politie te Enschede. Hij verklaarde als volgt:
Ik kan dit voorval me nog goed voor de geest halen. Ik deed toen dienst in het cellenblok in het districtsbureau. Op een gegeven moment werden twee broers, genaamd L., door twee politiemensen naar boven gebracht. Deze verdachten moesten worden ingesloten ter zake vernieling of openlijke geweldpleging. Ik weet me nog goed te herinneren dat een van die broers, zijn naam weet ik niet meer, heel erg vervelend was. Hij was dronken, dat in de eerste plaats. Ik hoorde namelijk dat hij behoorlijk te keer ging tegen collega D., maar ook tegen mij. Hij moest op een gegeven moment zijn zakken leeg maken. Dat is gebruikelijk als iemand wordt ingesloten. Dit wilde hij niet. Hij begon daarna direct te schelden en riep dat wij onze zak maar moesten leeg maken of woorden van gelijke strekking, dan waren we tenminste niet zulke grote zakken. Verder werd hij heel beledigend tegen ons en gebruikte ergerlijke schuttingwoorden tegenover ons. Wij hebben geprobeerd om hem wat rustiger te krijgen, door kalm met hem te praten. Dit had geen succes. Vervolgens hebben wij hem beetgepakt (hij wilde niet gewoon mee) om hem naar de cel te geleiden. Sterker nog, hij maakte aanstalten om weg te lopen. Hierbij verzette de man zich hevig en wij (D. en ik) moesten hem toen echt stevig vastgrijpen om hem in de cel te krijgen. Hij bleef zich continue verzetten hiertegen. In de cel is hij later door mij gefouilleerd.
Verhoor D.:
Op 15 februari 2003 hoorde ik, rapporteur, verbalisant D. Hij verklaarde:
Ik ken de zaak nog wel, maar of ik de details nog ken weet ik niet zeker. De grote lijnen weet ik zeker nog wel. Ik werd door de chef van dienst gevraagd om twee arrestanten, de broers L., naar boven te brengen, die kort daarvoor waren aangehouden. Ik deed dat samen met A. Het was tegen het einde van mijn dienst. Toen ik hem voorstelde om beide tegelijk te doen, vroeg A. zich af of dat wel verstandig was. Ik kende de beide mannen niet maar ik wist dat ze waren aangehouden voor de vernieling van een auto. Ik weet nog dat een van de beide (…) hartstikke dronken was. Beneden al moest ik hem enkele malen vasthouden zodat hij niet tegen de muur zou aanvallen. We zijn met de lift naar boven gegaan, naar de cellenruimte. Daar aangekomen vroeg de man van de cellenwacht om de zakken leeg te maken. Volgens mij kwamen de broers toen tot de conclusie dat ze moesten blijven. Ze zeiden dat dit niet kon; ze hadden volgens hen niets gedaan. Ik weet niet meer wat er allemaal is gezegd, maar het was puur vervelend en niet meewerken wat ze deden. Ze werden op een gegeven moment echt agressief; de een sloeg keihard met z'n vuisten op een stoel. Ik dacht toen dat het helemaal mis zou gaan. Er is door ons meerdere keren op een rustige manier gevraagd om mee te werken; dit wilde dus echt niet. Uiteindelijk heb ik tegen hen gezegd dat hij moest meewerken en z'n zakken leeg moest maken. Toen maakte hij een opmerking die dusdanig was dat ik me beledigd voelde. Ik zag ook dat hij aanstalten maakte om op te staan. Ik stond toen vlak voor hem. Omdat ik de indruk had dat hij wilde gaan vechten, zo gedroeg hij zich, greep ik hem bij de haren. Die waren voor mij het dichtst bij. Hij had wat lang haar. Toen ik hem daar vast had dacht ik: `Ik laat niet meer los; je gaat zo mee naar de cel'. Ik verwachte zeker problemen als ik hem wel zou loslaten. Als de man niet was opgestaan had ik hem wel bij de armen gepakt. De man van de cellenwacht liep met me mee. Bij de cel aangekomen heb ik hem naar binnen gelaten. Het gebeurde niet echt met geweld, maar in een soort geleiding. Er is absoluut niet geschopt of geslagen. In de cel zijn de zakken volgens mij doorzocht door de man van de cellenwacht. Ik weet niet meer zeker of de riem en de veters ook zijn afgenomen. Ik dacht van wel, omdat ik hem nog een opmerking hoorde maken over dat hij zich niet zou ophangen of iets dergelijks. In mijn inschatting was het een ontzettend dronken persoon. Ik zou hem zelf in de dronkemanscel hebben geplaatst. Hij was, toen hij wist dat hij moest blijven, strontvervelend en agressief. Als ik niet zo was opgetreden weet ik zeker dat er een vechtpartij zou zijn ontstaan.
Verhoor A.:
Op 6 februari 2003 hoorde ik, rapporteur, de agent A. Hij verklaarde als volgt:
Ik kan me deze zaak nog goed herinneren. Ik was ook bij de aanhouding betrokken. Dat deed ik samen met G. De melding was dat er twee jongens een auto vernielden aan Blijdensteinlaan te Enschede. Er werd door de meldkamer een summier signalement gegeven. In de Schurinksweg (…) zagen wij twee jongens lopen die aan dit signalement voldeden. Verder was er totaal niemand in de omgeving te bekennen. Het was duidelijk dat het om deze twee jongens moest gaan. Wij spraken die jongens aan en ze gaven ook aan de ze kort tevoren over de Blijdensteinlaan hadden gelopen, komende vanuit de binnenstad. We hebben hen geconfronteerd met de melding maar ze ontkenden het feit. We hebben vervolgens de jongens aangehouden (we waren trouwens vrij snel ter plaatse) en vonden de betreffende auto. Aan de zijkant van de auto zat een soort zwarte veeg, hetgeen naar ons gevoel te maken had met de melding. We hebben contact gezocht met de getuige, maar deze durfde niet te komen. Vervolgens zijn we naar het districtsbureau gegaan en hebben beide jongens voorgeleid aan de hulpofficier van justitie. Later die nacht moest ik samen met D. de beide verdachten naar boven brengen om hen in te sluiten. Ik heb D. nog aangekeken en aangegeven dat het mij niet verstandig leek om ze tegelijk mee naar boven te nemen. Dit kwam omdat de ene telkens heel vervelend had gedaan tijdens het vervoer naar het bureau. We hebben ze toch gezamenlijk naar boven gebracht. In de cellengang hebben we beide op een stoel gezet. Ik stond bij de jongste van de twee en D. bij de oudste (klager). Er werd aan klager gevraagd om zijn zakken leeg te maken. Dat deed hij niet. Ik hoorde dat hij zei dat hij de cel niet in wilde en dat hij niets had gedaan. Hij bleef niet meewerkend op de stoel zitten. De jongste werd toen ook heel agressief; hij sloeg met de vuisten heel hard op de leuning van de stoel. Het gevolg hiervan was dat de oudste ook heel agressief in woorden werd. Op een gegeven moment vroeg D. het nog eens en toen zag ik dat klager opstond en een vechthouding aan ging nemen. Gelijktijdig riep hij dat hij er niet inging (in de cel). Ik zag toen dat D. hem, voordat hij een klap kon uitdelen, vastgreep. Ik dacht zo bij z'n haren en kraag. Samen met de man van de cellenwacht werd hij naar de cel vervoerd. Onderwijl werd de man waar ik bij stond ook steeds agressiever en schreeuwde. Als D. hem niet zo had aangepakt, dan weet ik zeker dat hij een klap voor z'n hoofd zou hebben gehad. Degene die klaagt was een bijzonder irritant recalcitrant figuur.
Conclusie:
Ad 1. Klager stelt dat de aanhouding van hem en zijn broer onterecht was. Wat is er precies gebeurd. Een burger wordt wakker van lawaai op straat. Hij kijkt naar buiten en zie omstreeks 04.30 uur twee jonge mannen die tegen een bestelauto aantrapten. Hij belt de politie en geeft dit door, gelijktijdig met een (weliswaar) summiere omschrijving van de personen. Heel kort daarna zien twee politie ambtenaren een straat verder twee jonge mannen lopen.
De omstandigheden zijn als volgt:
a. het zijn twee kennelijk bij elkaar behorende jonge mannen
b. ze voldoen in ieder geval aan het signalement
c. ze lopen op dat moment ongeveer 100 meter van de plaats delict
d. ze geven desgevraagd toe dat ze zojuist over de Blijdensteinlaan liepen
e. er zijn verder geen andere mensen op straat (zie tijdstip); zij waren de enige in die omgeving
f. ze treffen een bestelauto aan met kennelijk verse schade (zwarte veeg)
Gelet op deze punten is naar mijn mening wel degelijk een beschadiging geconstateerd; ergo er is een strafbaar feit gepleegd. Gelet op de omschreven omstandigheden, is er een redelijk vermoeden van schuld ontstaan ten aanzien van de beide broers, de klager incluis, dat deze voor die schade verantwoordelijk waren. In dat geval kan er sprake zijn geweest van openlijke geweldpleging dan wel vernieling op heterdaad ontdekt. Er is nog actief getracht duidelijk te krijgen of die beide mannen ook door de getuige waren waargenomen, doch dit werd door de getuige geweigerd, omdat hij bang was dat hij daardoor te maken zou kunnen krijgen met represailles van de beide verdachten. Mijns inziens is daarom de klacht op dit punt ongegrond.
Ad 2. Klager beklaagt zich erover dat tegen hem in de cellengang, buitensporig geweld is gebruikt en dat hij door politiemensen daar is geïntimideerd. Gelet op het relaas van de politiemensen blijkt mij dat juist klager degene is geweest die zich vervelend en tegenwerkend heeft opgesteld en zelfs beledigend is geweest naar de politieambtenaren. Zelf geeft L. ook aan dat hij op dat moment niet de meest plezante persoon was en dit leek mij in deze nogal eufemistisch uitgedrukt. Ook is hij degene geweest die zich verzette, althans aanstalten maakte dat te doen, tegen de insluiting in de cel. Weliswaar ontkent L. dat hij zich heeft verzet, maar de betrokken politieambtenaren en de twee leden van de cellenwacht verklaarden het tegenover gestelde. Bovendien hebben alle betrokken ambtenaren, inclusief de hulpofficier van justitie, vastgesteld dat L. (en zijn broer) behoorlijk onder invloed van alcoholhoudende drank waren. De hulpofficier van justitie verklaarde expliciet dat beide mannen behoorlijk dronken waren en dat de verdachte genaamd L. zich uitermate vervelend gedroeg. Uit niets (behalve het relaas van klager) is mij gebleken dat hierbij buitensporig geweld is toegepast. Ik heb geen reden om te twijfelen aan hetgeen door de verbalisanten is verklaard. Het leek mij overbodig andere verbalisanten (en ook de broer van de klager) in verband hiermee te horen, omdat zulks alleen meer leidt tot meer soortgelijke verklaringen en derhalve geen toegevoegde waarde geeft aan datgene wat reeds is verklaard. Het geweld wat tegen klager is gebruikt, heeft hij over zichzelf afgeroepen. Ik kom derhalve tot de conclusie dat ook de klacht op dit punt ongegrond is."
3. Voorts stuurde de korpsbeheerder bij zijn brief van 1 juli 2003 een afschrift van een op 28 november 2002 in het dag- en nachtrapport van de politie opgemaakte mutatie, waarin onder meer staat:
"Melder: Blijdensteinlaan (…)
04.55 28-11-2002 (…) Thv (…) schoppen twee knapen tegen rode bestelbus. Lopen ri. Schurinksweg. Li. bruin kort leren jasje. Verder niks. (…)"
4. Ook stuurde de korpsbeheerder bij zijn brief van 1 juli 2003 een afschrift van het op 28 november 2002 door betrokken ambtenaren G. en A. opgemaakte proces-verbaal van aanhouding van verzoeker. Dat proces-verbaal houdt onder meer in:
"DATUM EN TIJD AANHOUDING:
Donderdag 28 november 2002 te 5:00 uur.
(…)
GROND VOOR AANHOUDING:
Artikel 141 1 Wetboek van Strafrecht
cq
Artikel 350 1 Wetboek van Strafrecht
en vond plaats naar aanleiding van het volgende:
Door een getuige werd gemeld dat twee personen in de leeftijd tussen 25 en 30 jaar, beiden ongeveer even lang, waarvan één van deze personen een kort bruin leren jas droeg tegen een bestelbus schopten. Deze bestelbus stond geparkeerd aan de Blijdensteinlaan (…). De daders zouden zijn gelopen in de richting van de Schurinksweg.
Ik, tweede verbalisant, zag dat een vers schoenspoor (zwarte veeg) zichtbaar was op een aldaar geparkeerd autobusje.
In de Schurinksweg zagen wij, verbalisanten, twee personen lopen die aan het opgegeven signalement voldeden. Verder liepen geen mensen in de omgeving op straat."
4. Tenslotte stuurde de korpsbeheerder bij zijn brief van 1 juli 2003 een afschrift van een op 28 november 2003 om 5:20 uur door - onder andere - de betrokken ambtenaren G., A. en D. in het dag- en nachtrapport van de politie opgemaakte mutatie. In die mutatie staat onder meer:
"Naar aanleiding dat twee personen tegen een bestelauto trapten, welke geparkeerd stond aan de Blijdensteinlaan ter hoogte van perceel (…) en de verdachten, waarvan er één een kort leren jack droeg, in de richting van de Schurinksweg liepen, ter plaatse gegaan. In de Schurinksweg liepen de gebroeders L. (…). Een van de heren droeg inderdaad een kort bruin leren jack. Telefonisch contact met de melder leerde dat beide personen ongeveer even lang waren en in de leeftijd van 25 en 30 jaar oud zouden zijn. Dit paste helemaal op de gebroeders, die natuurlijk van de prins geen kwaad wisten. Beide personen aangehouden en geleid voor K. Beiden ingesloten.
Op de bestelbus (…) zag ik, tweede rapporteur, een zwarte veeg zitten, maar omdat het donker was, is niet voor 100% goed te bekijken of en wat de schade is.
Zij nog opgemerkt dat beiden behoorlijk dronken waren.
2e en 3e rapp. hebben beide verdachten boven ingesloten. Eenmaal boven werden beide verdachten zeer recalcitrant. Op een gegeven moment wilde een van de verdachten weglopen (L.). Hij vertelde niet te willen blijven. 3e rapp. ging voor de verdachte staan en vertelde dat hij werd ingesloten. Hierop begon de verdachte tegen 3e rapp. te schelden. Ik, 2e rapp., hoorde dat de verdachte tegen 3 rapp. zei: "Jij bent een doedelzak". Op de vraag of hij zijn zakken leeg wilde halen antwoordde de verdachte: "Ik haal mijn zak niet leeg, jij zal de zak wel voller hebben dan mij". Ook hierop reageerde 3e rapp. niet. Op een gegeven moment wil de verdachte weer weglopen waarop 3e rapp en G. van de cellengang de verdachte pakken en hem onder begeleiding van hem naar de cel wilden brengen. Hierbij verzette de verdachte zich en wilde de andere kant op. De verdachte is daarop de cel ingetrokken. Tijdens dit alles werd de tweede verdachte ook weer agressief. Deze is later toen hij zag dat hij alleen was weer rustig geworden.
Tijdens het gesprek werd door de broer van L. meerdere keren agressief op de stoel geslagen met zijn vuisten. Hier hield hij een zeer dik opgelopen hand aan over. L. heeft met zijn handen ook meerdere keren op zijn eigen benen geslagen. Dit is door ons rapp. en collega's van de cellengang gezien."
E. Reactie verzoeker
Verzoeker reageerde bij brief van 17 juli 2003 op het standpunt van de korpsbeheerder. In die brief merkte verzoeker onder meer op:
"Inhoudelijk:
(…) De politie had zich bewust moeten zijn van haar verantwoordelijkheid en deze dan ook moeten nemen. Dit is niet gebeurd en dat is te betreuren. Voor mij althans, want ik ben onterecht aangehouden, geprovoceerd en het resultaat was dat ik - uiteindelijk - opstandig werd. En daaropvolgend werd ik mishandeld. Dit geweld zou onnodig zijn geweest als men de procedures had gevolgd en men mij als verdachte had behandeld i.p.v. dader. Het geweld zou zo nodig zijn geweest omdat ik anders... de agent in kwestie zou hebben willen slaan … never nooit niet. Ik spreek dit dus uitdrukkelijk en met klem tegen.
Ik heb nog nooit geweld of andere crimineel gedrag vertoond, dit past simpelweg niet in mijn karakter. Ik geef ik u hierbij dan ook, in het kader van dit onderzoek, toestemming mijn strafblad op te vragen. Dit past bijna op een postzegel.
Als ik de stukken erop na sla, zou ik zo dronken zijn geweest dat ik mezelf nauwelijks staande kon houden. Indien we er gemakshalve even van uitgaan dat ik inderdaad teveel aan 'Bachus zou hebben geofferd' dan is het tevens evenwel ook rechtvaardig om te concluderen dan wel te veronderstellen dat ik dan absoluut niet in staat zou zijn geweest geweld aan te wenden dan wel verzet te bieden. Ik was immers toch stomdronken, niet?
We zaten in een stoel tegenover vijf staande dienders, nauwelijks een bedreiging voor `de sterke arm', eerder provocatie hunnerzijds.
Ten aanzien van de aanhouding:
Ronduit ridicuul vind ik de opmerking dat wij (mijn broer en ik) zogezegd de enigen waren op dat tijdstip. De gehele binnenstad van Enschede loopt op het bewuste tijdstip leeg en de D.straat en de Blijdensteinlaan zijn dé 2 straten bij uitstek om in Enschede Noord te komen. Onderweg zijn ons minstens wel 20 mensen - zo niet meer - voorbijgegaan en ook hebben we ook een aantal mensen, al lopende, ingehaald. De bewering dat er niemand in de buurt was, is dus klinkklare onzin. Wij waren simpelweg de eerste twee man die ze zagen en voldeden aan een wel heel erg algemeen signalement. Anders dan dat kan ik de lichtvaardige aanhouding niet verklaren.
Met de summiere beschrijving (ik had een bruin leren jas aan maar dan tot op knielengte) had ik niemand durven aanhouden. Ik kan uit de stukken niet precies opmaken hoeveel tijd er nu daadwerkelijk gezeten heeft tussen de vermoedelijke vernieling en het bewuste telefoongesprek en het ter plaatste zijn van de politie. Laat dit nu wederom voor het gemak eens 1 à 2 minuutjes zijn geweest. De politie durft dan met toch nog een aan redelijk grenzende waarschijnlijkheid vast te stellen dat er niemand, nét voor mij, tegen een band en/of auto heeft geschopt? Ik durf echt er geen kansberekening op los te laten. En al helemaal al niet omdat juist ik er zeker van kan zijn dat de uitkomst niet zo positief uit zou pakken voor de politie.
Nu wordt dus het gezien als op heterdaad? Indien ik agent zou zijn geweest dan had ik met zo'n onbetrouwbare/onwilbare/bange getuige überhaupt niemand aangehouden dan wel na een kort verhoor onverwijld naar huis gestuurd. Dit is dus niet gebeurd, en dat is wederom jammer. Ook is het vreemd dat er hélemaal geen vernieling is bewezen, laat staan geconstateerd en derhalve de bewering postulerend is. Het proces-verbaal spreekt ook nog eens van vermoedelijke vernieling. Dan weer over trappen tegen een band, om het dan vervolgens weer over een ander boeg te gooien namelijk: een verse zwarte streep. Vers nog wel... de heren hebben zeker ter plaatse een forensisch onderzoek verricht. Deze veeg had volgens hun gevoel (!) te maken met de melding. Ik verzeker u, er is dus niets gebeurd en dus was niets te zien. Ook was er dus een getuige die niet niets wilde of durfde te zeggen. Wat moet ik hier nu mee?
Ik verzeker u nogmaals, als er in de Blijdensteinlaan of omgeving al wat gebeurd is, wij waren het niet.
De rit naar bureau:
Uit het verhoor van A. In de stukken (onderzoeksrapport) valt te lezen dat, en ik citeer: `ik heb D. het nog aangekeken en aangeven dat het mij niet verstandig leek om ze tegelijk mee naar boven te nemen. Dit kwam omdat de ene telkens heel vervelend had gedaan tijdens het vervoer naar het bureau'. Welnu, hieruit blijkt al wel nu hoe suggestief dit verhoor, of in ieder geval het antwoord van A. is geweest. Die ENE was dus niet ik, maar mijn broer. Iets wat dus voor mij spreekt, wordt dus gemakshalve maar even weggelaten en afgedaan met die ene, daarmee suggererend dat ik vanaf het begin al heel vervelend deed. Ik was juist de gehele tijd rustig en probeerde dit mijn broer ook te laten zijn. Dit is gelukt.
Cellenblok:
Er werd aan ons medegedeeld dat we moesten gaan zitten op déze 2 stoelen. Ik heb mij laten vertellen dat dit nogal ongebruikelijk is en dat normaliter gebeurt in een aparte ruimte/hok (fouilleren, zakken leeg en veters riem e.d.).
`Als D. hem niet zo had aangepakt... .zeker een klap voor zijn hoofd'. Wat een stunt zeg, ik zat nota bene op een stoel! Ik sta ook écht bekend om dit soort zaken. Niet dus en ik zou dit ook nooit doen. (…)
Ten aanzien van de conclusie:
1) `Omstreeks 04:30 etc...' (hallo alarmbel 1) in de stukken verder... ter plaatste zijn om 04:55, dit is wel cruciaal dacht ik zo.
2) Ik ben blij dat men in ieder geval onderschrijft dat de beschrijving summier is.
(…)
Het geheel:
1) Er is een melder en een getuige en beiden durfden ze geen verklaring af te leggen, dit wordt omgezwaaid naar "op heterdaad".
2) Ja we liepen daar, nou en? Dit bewijst toch helemaal niets.
3) Op basis van de informatie en de weigering van de melder/getuige hadden we - na verhoor - gewoon naar huis moeten kunnen gaan.
4) Ze zaten fout en dat heb ik ze laten weten. Ik kan het ook niet helpen dat ik geen mak schaap ben.
5) Wat moet ik met kennelijk en vermoedelijke schade.
6) Slim, om ons met zijn tweeën tegelijk naar boven te brengen.
7) Slim om ons te vragen, terwijl ik zit, om de zakken leeg te halen.
8) Nog slimmer om een verdachte, geen dader dus, aan de haren mee te trekken, omdat je denkt dat hij gaat slaan. Zie tevens mijn strafblad (niet dus).
11) Ik begin steeds meer in te zien dat men mij heeft geprovoceerd en dat deze provocaties doelbewust waren. Het is ze gelukt, een reden om eens lekker... Tjeemig, als ik mij verzet zou hebben dan zou het helemaal 'vrij spel' voor hen zijn geweest en daar was ik me - gelukkig ook toen -terdege van bewust. Dit is machtsmisbruik.
12) Ik blijf - stelliger dan ooit - van mening dat het geweld onterecht en zelfs met opzet is aangewend, ik heb niet geslagen (en was dit ook niet voornemens te gaan doen) - en ben dus ook niet begonnen - en ook geen verzet geboden, noch bij arrestatie noch bij insluiting. Ik had dat wél kunnen doen toen ik aan de haren werd meegesleurd. Gelukkig voor hen was ik niet zo dronken als zij beweren.
Ook heb ik redelijk wat opleiding genoten hetgeen ertoe bijdraagt dat ik liever met woorden mep dan met 'de losse handjes' rond te lopen. Zou ik me evenwel wel verzet hebben dan hadden ze dat het écht wel geweten op het bureau in Enschede. Nu ben ik tenminste de meerdere omdat ik me niet heb ingelaten met dit laffe staaltje politiewerk. En precies zo dacht ik ook toen het gebeurde `laat gaan, jij komt nog wel agent'.
13) Ook de leeftijd van de geweldpleger stuit me nogal tegen mijn borst, gek genoeg. Voor mij was het andere koek geweest om dit mee te maken met een oudere diender, iemand die de klappen van de zweep al kent. En ook weet hoe je mensen op een normale manier kunt aanpakken en toespreken. Ik had dan ook anders gereageerd en dan had ik nu niet zitten typen en miepen. Ook anders was het om hem niet zó te beledigen (doedelzak en blabla) maar minder intelligente opmerkingen te maken die bv te maken hadden met zijn familie (moeder) of met ziekten te smijten. Niets van dat alles. Schuttingwoorden(?) doedelzak (poe poe), vechthouding (sure), hopla... geweld aanwenden en nee ... niet zomaar, nee ..., doe het dan ook meteen goed en sleur hem aan zijn haren mee. Ik had het duidelijk te maken met een broekje dat nog behoorlijk nat achter zijn oren is en ook met behoorlijk wat frustraties rondloopt (ik hoop liep). Ik hoop voor hem dat hij snel volwassen wordt.
14) Ik zou dreigend met mijn vuisten op mijn benen hebben geslagen. Ook dit is wederom verdraaid, feitelijk gezien klopt dit, maar dan enkel en alleen ter ondersteuning van het punt dat ik op dat moment maakte "ik wil weg ik hoor hier niet" (lichaamstaal). Als ik zou hebben gewezen met mijn vinger bij het woord Jij dan zou er in het onderzoeksverslag hebben gestaan iets in de trant staan van: `wilde de agent met zijn vinger in zijn oog steken'. Dit is gewoon misselijkmakend... echt. Ook zou mijn broer zo hard met zijn vuist op de stoel hebben geslagen dat hij er een dikke vuist aan over hield. Ik ben geen arts en toch is het wederom vreemd, iets lichamelijks zwelt namelijk pas op na een aantal uren.
15) Woorden als uitermate, zeer, erg, behoorlijk, natuurlijk. Irritant recalcitrant figuur, bijzonder blabla enz., sterken mij eerder in het idee dat men zich wel schuldig acht edoch het foutieve gedrag van henzelf dit in dit soort superlatieven probeert te verhullen dan wel te rechtvaardigen. Ik had inderdaad gedronken, dat is correct. Vreemd is dan toch overigens wél dat ik alles en dan ook alles nog weet. Het dronken zijn is volgens mij bijzaak en toch komt dit keer op keer terug. Ik weet verduveld goed wat er gebeurd is en helemaal hoe, ondanks dat ik dus inderdaad niet geheel nuchter was. Mijn geestestoestand wordt echter keer op keer opgevoerd op als excuus voor het gedrag van de politie. Iemand die echt laveloos/dronken/stomdronken is kan toch geen bedreiging zijn?
16) (…)
17) In het uiteindelijke onderzoeksverslag staat vechthouding en ... vervolgens hadden twee politiefunctionarissen klager enz... klager inderdaad bij zijn haren gepakt. `Klager verzette zich echter hevig'. Dit is wederom onjuist, 1 agent (D.) heeft mij dus uit de stoel gesleurd - en dus niet uit een zogenaamde vechthouding - en hij verklaart hierover `greep ik hem bij haren. Die waren voor mij het dichtst bij. Hij had wat lang haar. Toen had ik hem daar vast had dacht ik: ik laat niet meer los; je gaat zo mee naar de cel'. Hier blijkt nogmaals dat er wederom iets niet klopt. Ik bedoel hiermee te zeggen dat hij sowieso al van plan was om mij vast te blijven houden, verzet of geen verzet. Ik heb mij gelukkig dus niet verzet en heb me gedwee/lijdzaam mee laten afvoeren. Ik ben nog steeds stomverbaasd dat dit alles is gebeurd. Hij kwam vanaf circa 5 meter op me af rennen en begon mij toen wild aan de haren overeind te trekken, ergens in dit proces is collega 2 meegelopen om mij te begeleiden en hem (D.) bij eventueel verzet van mij te assisteren. T. heeft mij helemaal niet eens aangeraakt! T. liegt als hij zegt dat de sleurpartij met zijn tweeën is gebeurd.
18) Ook uit T.: `We hebben geprobeerd om hem wat rustiger te krijgen'. Nou hoe dan? Het woord rustig is niet 1 keer gevallen!, onjuist dus, ze hebben er juist alles aan gedaan om de voorwaarden zo te scheppen dat het bijkans wel fout af moest gaan lopen ... met andere woorden: 'we steken het gas aan en wachten op de eerste vonk ...' moet de gedachtengang zijn geweest.
Ook de opmerking `maak zelf je zakken etc' en de schuttingwoorden waren dus niet afkomstig van mij maar van mijn broertje. Toen ik één opmerking daarna maakte was het meteen ... bingo.
Uit T.: `1 van die broers, zijn naam weet ik niet meer'. Waarom staat dit er dan zo expliciet ? Dit kan ik uitleggen, het gaat hier - wederom - om opmerkingen van mijn broer. Deze opmerkingen van hem worden plots gebruikt om mij zwarter te maken teneinde de mishandeling te rechtvaardigen. Net als de opmerking ergens dat:- 1 van hen - al vervelend had gedaan in de auto (wederom mijn broer dus)."
F. Reactie beheerder van het regionale politiekorps Twente
De korpsbeheerder reageerde bij brief van 16 oktober 2003 op het door verzoeker naar voren gebrachte. In die brief werd onder meer meegedeeld:
"Inhoudelijk gezien zou een reactie op de brief van de heer L. door de korpsbeheerder slechts als een herhaling van zetten gezien kunnen worden. Daarnaast lijkt het mij juist van wezenlijk belang dat de direct betrokken politiefunctionarissen zelf hun visie aan de Nationale ombudsman bekend maken.
Toch zou ik nog willen reageren op datgene wat de heer L. opmerkt ten aanzien van het tijdstip van de aanhouding en de omgeving waar dit heeft plaatsgevonden. Volgens de heer L. `loopt de gehele binnenstad van Enschede op dat bewuste tijdstip leeg en de D.straat en Blijdensteinlaan zijn dé 2 straten bij uitstek om in Enschede - Noord te komen. Onderweg zijn ons minstens 20 mensen - zo niet meer - voorbijgegaan en ook hebben we een aantal mensen, al lopende, ingehaald'.
De heer L. is aangehouden op de Schurinksweg te Enschede. De kruising van de Blijdensteinlaan en de Schurinksweg ligt zeker op 1,5 kilometer uit het centrum van Enschede. Voorts werd de heer L. aangehouden op donderdag 28 november 2002, te 05.00 uur. Het is niet erg aannemelijk dat het uitgaanspubliek op een woensdagavond in november zodanig omvangrijk is dat hiervan om 05.00 uur op 1,5 kilometer uit het centrum nog tientallen mensen lopen."
G. Verklaringen betrokken ambtenaren
1. Betrokken ambtenaar G. verklaarde op 14 augustus 2003 tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman onder meer:
"In de vroege ochtend van 28 november 2002 hadden de heer A. en ik dienst. Er werd via de meldkamer aan ons doorgegeven dat twee mannen in de Blijdensteinlaan te Enschede tegen een geparkeerde bestelbus hadden getrapt. Ook werd aan ons doorgegeven dat de mannen waren weggelopen in de richting van de Schurinksweg en dat een van hen een leren jack droeg.
We reden onmiddellijk naar de doorgegeven plek. In de Schurinksweg troffen we de heer L. en zijn broer aan. Ze waren op dat moment de enige twee personen in die buurt en een van hen droeg een leren jack. We namen via de meldkamer contact op met de getuige voor aanvullende kenmerken van de daders. De getuige gaf door dat beide daders ongeveer even lang waren en tussen de 25 en 30 jaar oud.
We spraken de heer L. en zijn broer aan en confronteerden hen met de melding. Ze ontkenden er iets mee van doen te hebben. Omdat de heer L. en zijn broer echter aan het opgegeven signalement voldeden en ook de enige twee personen waren die in de buurt rondliepen, hielden we ze aan op verdenking van openlijke geweldpleging c.q. vernieling.
De heer L. en zijn broer waren overigens goed dronken en tijdens de rit naar het politiebureau erg vervelend. Het gedrag van de broer van de heer L. was zelfs dreigend en provocerend; hij probeerde ons het bloed onder de nagels uit te halen. De heer L. maande zijn broer tijdens die rit overigens tot kalmte. Hij zei tegen zijn broer dat hij zich rustig moest houden en dat ze er op het bureau wel achter zouden komen hoe het zat.
In mijn herinnering gingen we pas nadat we de heer L. en zijn broer naar het bureau hadden gebracht het bestelbusje bekijken. Ik meen dat in het bestelbusje een aantal deuken zaten."
2. Betrokken ambtenaar A. verklaarde op 10 oktober 2003 tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman onder meer:
"In de vroege ochtend van 28 november 2002 had ik dienst met mijn collega, de heer G. Op een gegeven moment kregen we via de meldkamer door dat er in de Blijdensteinlaan te Enschede een busje was vernield door twee mannen, waarvan er eentje een leren jas droeg. We reden onmiddellijk die richting uit en waren binnen vijf minuten ter plaatse.
In de Schurinksweg zagen we twee mannen lopen. Ze waren de enige personen die op dat moment in de omgeving rondliepen en ze voldeden aan het opgegeven signalement. We namen contact op met de meldkamer voor een aanvullend signalement en kregen daarop gegevens door over leeftijd en lengte. Omdat ook die gegevens pasten op de twee mannen, hielden we ze aan op verdenking van openlijke geweldpleging dan wel vernieling.
De twee mannen waren behoorlijk dronken en tijdens de rit naar het politiebureau was met name de jongste vervelend en agressief. Hij maakte steeds opmerkingen als 'je kunt ons niks maken' en 'heb je niks beters te doen'. De oudere van de twee mannen probeerde op dat moment de andere enigszins te sussen. Nadat we ze op het politiebureau in het oponthoudhok hadden geplaatst, gingen we polshoogte nemen bij het busje. Naar ik mij herinner waren op het busje een schoenafdruk en deuken waar te nemen.
Terug op het bureau vroeg de wachtcommandant aan mijn collega, de heer D. en mij om de twee aangehouden mannen naar het cellencomplex te brengen. We namen de twee mannen tegelijk mee de lift in naar boven. In de cellengang lieten we ze plaatsnemen op twee stoelen en vroegen we ze hun zakken leeg te maken. Ze wilden daar echter niet aan mee werken en begonnen steeds beledigendere opmerkingen naar ons toe te maken. Ze fokten elkaar echt op werden steeds agressiever. De jongste van de twee sloeg op een gegeven moment zelfs keihard met zijn knokkels op de leuning van zijn stoel.
Even later zag ik dat de oudste van de twee mannen heel snel uit zijn stoel omhoog kwam en daarbij een dreigende houding aannam tegenover mijn collega D. U vraagt mij wat ik versta onder het aannemen van een dreigende houding. Ik bedoel daarmee dat de man opstond met zijn beide handen naar voren toe. Ik kreeg de indruk dat die man met mijn collega wilde gaan vechten. Ik zag dat mijn collega de man onmiddellijk beetpakte. Ik heb niet goed gezien waar mijn collega hem beetpakte. Ik hield vanaf dat moment namelijk mijn oog op de jongste van de twee mannen om te voorkomen dat de boel zou escaleren. Ik heb dan ook niet goed gezien op welke wijze mijn collega die man naar de cel heeft gebracht."
3. Betrokken ambtenaar D. verklaarde op 8 oktober 2003 tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman onder meer:
"Op 28 november 2002, tegen het einde van mijn nachtdienst, werd ik door de wachtcommandant gevraagd om twee arrestanten te begeleiden naar de cel. Naar ik mij herinner waren ze aangehouden op verdenking van vernieling van een auto. Ik heb die twee personen samen met mijn collega A. met de lift naar het cellencomplex gebracht. Ik herinner mij dat beide arrestanten erg dronken waren.
In de cellengang moesten ze plaats nemen op twee stoelen en werd hun door de dienstdoende cellenwacht gevraagd om hun zakken leeg te maken. Ik denk dat de arrestanten op dat moment begrepen dat ze moesten blijven, want ze begonnen vervelende opmerkingen te maken en te schreeuwen. Er hing vanaf dat moment een agressieve sfeer. Op een gegeven moment sloeg een van de arrestanten zelfs keihard met zijn handen op de leuning van zijn stoel. Toen ik de andere arrestant vroeg om zijn zakken leeg te maken, maakte deze een beledigende opmerking naar mij. Ik kan mij niet goed meer herinneren wat hij precies zei, maar volgens mij was het iets van 'doedelzak'. Plotseling kwam die arrestant in een keer overeind uit zijn stoel. Ik stond op dat moment vlak voor hem. Omdat ik de indruk kreeg dat hij met me wilde gaan vechten, greep ik hem bij zijn haren. Ik heb hem vervolgens naar de cel gebracht. De arrestant liep daarbij voorover gebukt, terwijl ik hem beet hield aan zijn haren. Ik weet haast zeker dat hij daarbij geen pijn heeft ondervonden. Ik heb hem in ieder geval niet aan zijn haren meegesleurd naar de cel en ook niet hard aan zijn haren getrokken.
U vraagt mij of op het moment dat de arrestant opstond het voor mij mogelijk was om achteruit te stappen. Daar was op zich wel ruimte voor. De cellengang waarin wij ons op dat moment bevonden is zo'n vier bij vier meter. De arrestant kwam echter heel snel en met zijn hoofd naar voren toe overeind. Omdat ik er op dat moment van overtuigd was dat hij met mij wilde vechten heb ik hem in een reactie beetgepakt bij zijn haren. U vraagt mij of ik ook achteraf gezien nog denk dat de arrestant met mij wilde gaan vechten. Ja, ik ben er ook nu nog van overtuigd dat hij met mij wilde gaan vechten. Ik ben dan ook van mening dat ik juist heb gehandeld door hem direct beet te pakken."
Achtergrond
1. Artikel 53 Wetboek van Strafvordering
"1. Ingeval van ontdekking op heeter daad is ieder bevoegd den verdachte aan te houden"
Krachtens dit artikel mag eenieder een verdachte aanhouden indien het strafbare feit ontdekt wordt terwijl het begaan wordt of terstond nadat het begaan is. Aanhouding zal in beginsel kort na de ontdekking op heterdaad moeten hebben plaatsgevonden. Niettemin oordeelde de Hoge Raad in zijn arrest van 17 mei 1949 (NJ 1949, 554) dat in een geval waarin een verdachte dertig uur nadat hij het feit had begaan werd aangehouden, nog sprake kon zijn van een geval van ontdekking op heterdaad wegens het: “vrijwel onafgebroken treffen van de onmiddellijk nodige maatregelen ten dienste van het tot klaarheid brengen van het op heterdaad ontdekte feit“. Zolang een opsporingsambtenaar na de ontdekking op heterdaad onafgebroken opsporingsactiviteiten heeft verricht, wordt de heterdaad-situatie dus aanwezig geacht en kan de verdachte worden aangehouden.
2. Artikel 27 Wetboek van Strafvordering
"1. Als verdachte wordt vóórdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit."
Dit artikel stelt aan de mate van verdenking niet de eis van een “ernstig” vermoeden, maar eist wèl dat het vermoeden van schuld - het “gedaan hebben” - moet steunen op feiten of omstandigheden en dat dit vermoeden bovendien naar objectieve maatstaven gemeten “redelijk” dient te zijn, dat wil zeggen "niet enkel in de oogen van den opsporingsambtenaar doch redelijk op zichzelf" (Memorie van Toelichting). Een redelijk vermoeden alleen op basis van subjectief inzicht is niet voldoende.
3. Artikel 141 Wetboek van Strafrecht
"1. Zij die openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen, worden gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren en zes maanden of geldboete van de vierde categorie."
4. Artikel 8 Politiewet 1993
"1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.
(…)
5. De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn."
5. Artikel 13 Klachtenregeling optreden politieambtenaren (regionale politiekorps Twente)
"1. Een klacht wordt afgedaan binnen zes weken na de indiening.
2. Indien de klachtencommissie wordt ingeschakeld voor het uitbrengen van een advies over de afdoening, wordt de klacht afgedaan binnen tien weken na de indiening.
3. Indien de afdoening niet binnen de termijn van zes, respectievelijk tien weken kan plaatsvinden, doet de korpsbeheerder hiervan mededeling aan de indiener van de klacht met opgave van redenen. Daarbij geeft de korpsbeheerder tevens aan binnen welke termijn alsnog afdoening te verwachten valt."