2004/114

Rapport

Verzoeker klaagt over de wijze waarop de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI), district Midden West Nederland, kantoor Den Haag Noord, zijn klachtbrief van 24 april 2003 heeft afgehandeld. Verzoeker klaagt er met name over dat de CWI:

1. zijn klacht, dat de CWI-medewerker waarmee hij op 18 september 2002 een gesprek had hem had moeten wijzen op de mogelijkheid een Wajong-uitkering aan te vragen, ongegrond heeft geacht omdat:

a. de uitvoering/aanvraag van een Wajong-uitkering niet bij de CWI ligt;

b. was gebleken dat verzoeker had gewerkt en in deze gevallen vaak geen recht bestaat op een Wajong-uitkering. Daarom was verzoeker geadviseerd een bijstandsuitkering aan te vragen.

2. zijn klacht pas bij brief van 20 juni 2003 heeft afgedaan;

3. in de brief die verzoeker op 20 juni 2003 werd toegezonden een aantal slordigheden heeft opgenomen. In de aanhef van de brief wordt verzoeker als `mevrouw' aangeduid; verder wordt de datum van verzoekers klachtbrief onjuist weergegeven.

Beoordeling

I. Inleiding

1. In juni 2002 beëindigde verzoeker zijn HBO-opleiding; hierna werkte hij gedurende enkele maanden. Op 18 september 2002 meldde verzoeker zich bij het kantoor van de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) te Den Haag. Naar aanleiding van het intakegesprek dat plaatsvond werd verzoeker doorverwezen voor het aanvragen van een uitkering ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw). Zijn aanvraag om een bijstandsuitkering werd echter afgewezen omdat verzoeker een beroep kon doen op de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Het Uitkeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) kende verzoeker per 31 juli 2002 een Wajong-uitkering toe. Omdat verzoeker zijn aanvraag om een Wajong-uitkering te laat bij het UWV indiende, gaf het UWV hem een waarschuwing.

2. Verzoeker is van mening dat de CWI-medewerker hem had moeten wijzen op de mogelijkheid een Wajong-uitkering aan te vragen. De klacht die hij bij de CWI indiende werd op dit punt echter ongegrond verklaard. De CWI gaf aan dat de uitvoering/aanvraag van een Wajong-uitkering niet bij de CWI ligt. Verder werd aangegeven dat was gebleken dat verzoeker had gewerkt; in deze gevallen bestaat vaak geen recht op een Wajong-uitkering. Daarom was verzoeker direct doorverwezen voor het aanvragen van een bijstandsuitkering. Verder werd aangegeven dat het UWV op verzoekers aanvraag inmiddels afwijzend had beslist omdat verzoeker een arbeidsverleden had.

3. In een eerste reactie op de klacht gaf de Raad van bestuur van de CWI aan dat verzoeker tijdens het intakegesprek had gemeld dat hij voor een bijstandsuitkering in aanmerking wilde komen. Verwezen werd naar een gespreksnotitie; in deze notitie werd ook aangegeven dat verzoeker niet beschikbaar was voor werk omdat hij vanaf 23 september 2002 zou worden opgenomen in een psychotherapeutisch centrum. Deze opname zou naar verwachting circa een jaar gaan duren.

Verder gaf de Raad van bestuur aan dat de adviseur een cliënt doorverwijst naar het UWV indien tijdens het intakegesprek blijkt dat mogelijk recht op een Wajong-uitkering bestaat. De mogelijkheid van het aanvragen van een Wajong-uitkering was in het geval van verzoeker echter niet aan de orde gekomen omdat er geen aanwijzingen waren dat verzoeker hierop een beroep zou kunnen doen.

4. Naar aanleiding van nadere vragen van de Nationale ombudsman gaf de Raad van bestuur een tweede reactie op de klacht. De Raad van bestuur bevestigde dat verzoeker tijdens het intakegesprek had aangegeven dat hij voor circa een jaar zou worden opgenomen in een psychotherapeutisch centrum. Echter, niet was gebleken dat verzoeker al voor het intakegesprek arbeidsongeschikt was, zo gaf de Raad van bestuur aan. De CWI was op dat moment slechts bekend met de informatie dat verzoeker tot juni 2002 een HBO-opleiding volgde en hierna twee maanden had gewerkt. De enkele mededeling van verzoeker dat hij zou worden opgenomen vormde naar de mening van de Raad van bestuur geen aanleiding om een eventueel recht op een Wajong-uitkering te overwegen, laat staan om verzoeker door te verwijzen naar het UWV.

Verder gaf de Raad van bestuur aan dat de reactie op verzoekers klacht van 20 juni 2003 ten onrechte de indruk wekte dat een Wajong-uitkering wel was overwogen door de adviseur. Ook werd in deze brief ten onrechte gesuggereerd dat een (kort) arbeidsverleden aan het recht op een Wajong-uitkering in de weg staat.

II. Ten aanzien van het ongegrond verklaren van verzoekers klacht

De CWI gaf aan verzoekers klacht, dat de CWI-medewerker hem had moeten wijzen op de mogelijkheid een Wajong-uitkering aan te vragen, ongegrond te achten omdat de uitvoering/aanvraag van een Wajong-uitkering niet bij de CWI ligt. Bovendien, zo voegde de CWI hier aan toe, was gebleken dat verzoeker had gewerkt; vaak bestaat dan geen recht op een Wajong-uitkering.

De taken van de CWI

1. Op grond van artikel 21, sub d en f, Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI; zie Achtergrond, onder 1), heeft de CWI onder meer tot taak het zorgdragen voor gevraagde en ongevraagde verstrekking van deugdelijke informatie en advies over de arbeidsmarkt alsmede over de uitvoering van zijn taak aan onder meer werknemers en het innemen van aanvragen voor uitkeringen, toeslagen en bijstand alsmede aangiften van werkloosheid. Op grond van artikel 28, eerste lid, Wet SUWI (zie Achtergrond, onder 1) neemt de CWI aanvragen in ontvangst van uitkeringen op

grond van de Werkloosheidswet, een toeslag op grond van de Toeslagenwet, algemene bijstand op grond van de Algemene bijstandswet dan wel van een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.

Indien de aanvraag van een uitkering niet bij de CWI moet worden ingediend, verwijst de CWI de aanvrager door naar het UWV of naar burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente.

2. Op grond van de toepasselijke wettelijke bepalingen diende de CWI verzoeker voor het aanvragen van een Wajong-uitkering door te verwijzen naar het UWV. Voor zover de CWI met haar reactie van 20 juni 2003 op verzoekers klacht bedoelde aan te geven dat dit niet tot de taken van de CWI behoort is deze reactie dan ook niet juist. De Raad van bestuur erkent dit ook.

Het arbeidsverleden

3. Op grond van de relevante bepalingen van de Wajong kan niet zonder meer worden gesteld dat een (kort) arbeidsverleden aan het recht op een Wajong-uitkering in de weg staat. Artikel 6, eerste lid, Wajong bepaalt dat de jonggehandicapte recht heeft op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering zodra hij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest en dit na afloop van dit tijdvak nog is. Inkomsten uit arbeid − die een bepaalde grens overschrijden − leiden in beginsel tot een korting op de uitkering of tot herziening van de mate van arbeidsongeschiktheid (artikel 50, eerste lid, Wajong en artikel 11, eerste lid, Wajong; zie Achtergrond, onder 2).

De Raad van bestuur erkent dat de reactie van de CWI op dit punt niet correct was.

4. Op grond van het hiervoor overwogene had de CWI redelijkerwijs niet tot het oordeel kunnen komen dat verzoekers klacht ongegrond was.

De gedraging is niet behoorlijk.

5. Ten overvloede wordt nog het volgende opgemerkt. In zijn reactie op de klacht geeft de Raad van bestuur aan van mening te blijven dat verzoekers klacht, in het licht van de informatie waarover de CWI op het moment van klachtafhandeling beschikte, ongegrond was en is.

Gezien hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de taken van de CWI en gezien de informatie waarover de CWI naar aanleiding van het intakegesprek beschikte kan de Raad van bestuur hierin niet zonder meer worden gevolgd.

In dit verband wordt ook op het volgende gewezen. De CWI-brochure “C-W-Wie? Een kennismaking voor werkzoekenden” (zie Achtergrond, onder 4) geeft ten aanzien van het intakegesprek onder meer aan dat de adviseur samen met de cliënt diens persoonlijke situatie, werkmogelijkheden en inkomensomstandigheden op een rij zet. Aangenomen mag worden dat in dit verband alle gegevens die mogelijkerwijs van belang zijn door de adviseur worden bevraagd. In dit licht - in samenhang met hetgeen over verzoeker wél bekend was - valt niet in te zien dat de mogelijkheid van een Wajong-uitkering redelijkerwijs niet behoefde te worden overwogen.

III. Ten aanzien van de afhandelingstermijn

1. Bij brief van 24 april 2003, door de CWI ontvangen op 25 april 2003, diende verzoeker een klacht in bij de CWI; bij brief van 20 juni 2003, derhalve na acht weken, werd de klacht afgedaan. Een verdagingsbericht werd, zoals de Raad van bestuur van de CWI ook aangeeft in de reactie op de klacht, niet verzonden.

2. Op grond van artikel 8, eerste lid, Klachtenregeling CWI (zie Achtergrond, onder 3) handelt de CWI een klacht binnen zes weken na ontvangst af. Op grond van artikel 8, tweede lid, Klachtenregeling CWI kan de CWI de afhandeling wegens bijzondere omstandigheden voor ten hoogste vier weken verdagen. Daarvan moet schriftelijk mededeling worden gedaan aan de klager, onder vermelding van de reden van verdaging alsmede de nieuwe termijn waarbinnen de afhandeling van de klacht naar verwachting zal kunnen plaatsvinden (artikel 8, derde lid, Klachtenregeling CWI).

3. De CWI heeft de klachtafhandeling niet verdaagd. Derhalve moet het ervoor worden gehouden dat verzoekers klacht binnen zes weken na ontvangst afgehandeld had moeten worden. De CWI heeft deze termijn met twee weken overschreden.

De gedraging is niet behoorlijk.

IV. Ten aanzien van de afhandelingsbrief

1. Verzoeker klaagt erover dat in de afhandelingsbrief enkele slordigheden zijn opgenomen. Zo wordt hij in de aanhef van de brief als `mevrouw' aangeduid en wordt de datum van verzoekers klachtbrief niet juist weergegeven.

2. In zijn reactie op de klacht biedt de Raad van bestuur van de CWI verzoeker excuses aan voor deze slordigheden. Aangegeven wordt dat er in het vervolg beter op zal worden toegezien dat dergelijke fouten niet worden gemaakt. Verzoekers klacht wordt op dit onderdeel gegrond geacht.

3. De CWI heeft gehandeld in strijd met de administratieve nauwkeurigheid die van bestuursorganen mag worden verwacht bij hun schriftelijke contacten met burgers.

De gedraging is niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Centrale organisatie werk en inkomen, district Midden West Nederland, kantoor Den Haag Noord, die wordt aangemerkt als een

gedraging van de Raad van bestuur van de Centrale organisatie werk en inkomen te Amsterdam, is gegrond.

Onderzoek

Op 13 juli 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer D. te Den Haag, met een klacht over een gedraging van de Centrale organisatie werk en inkomen, district Midden West Nederland, kantoor Den Haag Noord.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Raad van bestuur van de Centrale organisatie werk en inkomen te Amsterdam, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Raad van bestuur van de Centrale organisatie werk en inkomen te Amsterdam verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De Centrale organisatie werk en inkomen berichtte dat het verslag haar geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Bij brief van 24 april 2003 diende verzoeker een klacht in bij de Centrale Organisatie werk en inkomen, district Midden West Nederland, kantoor Den Haag Noord (hierna: CWI). Deze brief werd door de CWI ontvangen op 25 april 2003.

In zijn brief gaf verzoeker onder meer het volgende aan:

“Hierbij dien ik een klacht in tegen de behandeling die bij het CWI heeft plaatsgevonden. Op 16 (bedoeld is 18; N.o.) september 2002 heb ik mij gemeld bij het CWI om een uitkering aan te vragen. De behandelend ambtenaar was vrij snel van mening dat ik in aanmerking kwam voor een bijstandsuitkering. Vervolgens heb ik begin oktober 2002 een afspraak gekregen met een ambtenaar van dSZW en heb een aanvraag gedaan voor een bijstandsuitkering. Op 20 november 2002 heb ik een afwijzende beschikking gekregen omdat ik een beroep kon en kan doen op een voorliggende voorziening namelijk een WaJong uitkering.

Een aanvraag voor deze WaJong uitkering heb ik dan ook zo snel mogelijk gedaan en deze werd op 19 februari 2003 dan ook toegekend door het GAK (per 31 juli 2002; N.o.).

(…)

Bovendien heeft het GAK bij beslissing van 13 maart 2003 besloten mij een waarschuwing te geven omdat ik niet tijdig een aanvraag voor een uitkering voor een WaJong uitkering heb gedaan. U begrijpt dat ik het hier niet mee eens ben. De ambtenaar bij het CWI had kunnen en moeten weten dat ik voor een WaJong uitkering in aanmerking kwam.”

2. Bij brief van 20 juni 2003 gaf de CWI de volgende reactie op de klacht:

“…Naar aanleiding van uw schriftelijke klacht van 24 juni ontvangt u hierbij onze schriftelijke reactie. Onze excuses voor de te late afhandeling.

U stelt in uw klacht dat de adviseur van het CWI had kunnen en moeten weten dat u mogelijk voor een WAJONG uitkering in aanmerking komt. Allereerst wil ik u er op wijzen dat de uitvoering/ aanvraag voor een WAJONG uitkering niet bij het CWI ligt. Bij uw aanmelding bij het CWI is gebleken dat u gewerkt heeft. In deze gevallen is er vaak geen recht op een WAJONG uitkering. Daarom is er bij uw aanmelding direct een bijstandsuitkering aangevraagd. De DSZW heeft, zo blijkt uit uw klacht geconstateerd dat u mogelijk recht zou hebben op een WAJONG uitkering. Inmiddels blijkt dat het UWV uw recht op een WAJONG uitkering heeft afgewezen, omdat u een arbeidsverleden heeft.

Gezien bovenstaande verklaar ik uw bezwaar ongegrond…”

In de adressering van deze brief werd verzoeker als `dhr.' aangeduid, in de aanhef echter werd hij als `mevrouw' aangeduid.

B. Standpunt verzoeker

Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtsamenvatting onder Klacht.

C. Standpunt Centrale organisatie werk en inkomen

In reactie op de klacht en een aantal vragen van de Nationale ombudsman deelde de Raad van bestuur van de CWI bij brief van 8 september 2003 het volgende mee:

“…De heer D. klaagt over de wijze waarop zijn klachtbrief van 24 april 2003 is afgehandeld. In deze brief klaagt de heer D. erover dat de adviseur van CWI, waarmee hij op 16 (bedoeld is 18; N.o.) september 2002 een gesprek had, hem had moeten wijzen op de mogelijkheid om een Wajong-uitkering aan te vragen. Deze klacht is vervolgens, bij brief van 20 juni 2003, door CWI ongegrond geacht. Voorts klaagt de heer D. over de trage afhandeling van zijn klacht en over een aantal slordigheden in de brief van 20 juni 2003 waarmee zijn klacht is afgedaan.

U vraagt mij om een reactie op de klacht waarbij u verzoekt de volgende vragen te beantwoorden:

Ten aanzien van klachtonderdeel 1

1) Zijn er tijdens het gesprek met de adviseur van het CWl overwegingen omtrent de mogelijkheid om een Wajong-uitkering aan te vragen, aan de heer D. kenbaar gemaakt of heeft de adviseur zonder overleg met de heer D. besloten dat uitsluitend een bijstandsuitkering aangevraagd diende te worden?

2) Waarom is er niet voor gekozen de heer D. door te verwijzen naar het UWV zodat in een eerder stadium duidelijk zou worden of verzoeker mogelijk toch voor een (gedeeltelijke) Wajong-uitkering in aanmerking kwam?

3) Wat is in deze situaties gebruikelijk bij het CWI?

Ten aanzien van klachtonderdeel 2

4. Is verzoeker een verdagingsbericht toegezonden?

Ad 1)

De heer D. heeft in het intake-gesprek van 18 september 2002 met de adviseur aangegeven dat hij in aanmerking wenste te komen voor een bijstandsuitkering (bijlage 1). Tijdens dit gesprek is de mogelijkheid van een Wajong-uitkering niet aan de orde gekomen omdat er geen aanwijzingen waren dat de heer D. een beroep zou kunnen doen op deze uitkering. De klacht van de heer D. dat de adviseur hem had moeten wijzen op de mogelijkheid van een Wajong-uitkering achten wij ongegrond.

Ad 2)

Zoals hierboven is aangegeven, waren er geen aanwijzingen dat de heer D. aanspraak zou kunnen maken op een Wajong-uitkering. De heer D. is derhalve niet verwezen naar het UWV maar naar de gemeente voor een bijstandsuitkering.

Ad 3)

Als tijdens een intake-gesprek blijkt dat er mogelijk een recht op een Wajonguitkering bestaat, dan verwijst de adviseur de klant naar het UWV, waar uitvoering wordt gegeven aan de Wajong.

Ad 4)

Naar de heer D. is geen verdagingsbericht gestuurd. Dat had uiteraard ingevolge de Klachtenregeling CWI wel moeten gebeuren.

De klacht op dit onderdeel is gegrond.

De heer D. klaagt over een aantal slordigheden die in de brief van 20 juni 2003 zijn opgenomen. In de aanhef van de brief wordt de heer D. als "mevrouw" aangeduid. Voorts is in de brief de datum van de klachtbrief van de heer D. onjuist weergegeven.

Wij bieden de heer D. onze excuses aan voor deze slordigheden. In het vervolg zullen wij er beter op toezien dat dergelijke fouten niet gemaakt worden. De klacht van de heer D. op dit onderdeel is gegrond…”

Als bijlage werd een gespreksverslag meegezonden van het gesprek dat verzoeker op 18 september 2002 met een CWI-medewerkster had. Hierin wordt het volgende aangegeven:

“…Betr. wil een bijstandsuitkering aanvragen. Betr. is momenteel niet beschikbaar voor werk. Betr. wordt op 23092002 opgenomen in psychotherapeutisch centrum X. De behandeling duurt ongeveer een jaar…”

D. Reactie verzoeker

Bij e-mailbericht van 21 oktober 2003 reageerde verzoeker als volgt:

“…Ik vind nog steeds dat het CWI zich er erg makkelijk vanaf maakt betreffende de doorverwijzing naar WAJONG in september 2002. Het CWI stelt nog steeds dat er geen aanwijzingen waren dat ik voor een WAJONG uitkering in aanmerking zou komen en dat ik om een bijstandsuitkering heb gevraagd. Nu voelt dit laatste voor mij alsof ik gepakt word op mijn eigen woorden. Waarschijnlijk heb ik inderdaad om een 'uitkering' gevraagd, niet eens wetende wat een Abw of WAJONG uitkering was. Ik had immers nog nooit met deze situatie te maken gehad. Bovendien staat me nog goed bij, dat bij de intakes de intaker eigenlijk al vrij snel zei dat ik een Abw uitkering aan moest vragen, zonder echt veel van me te weten. Nogmaals, hoe moet ik dit in godsnaam weten. Ik heb ze verteld wat ik ook tegen het UWV heb verteld, dus ik snap niet waarom ze het niet meteen gezien hebben, en later pas wel. Ik vind dat zij meer hadden moeten doorvragen en me beter hadden moeten voorlichten…”

E. Reactie Centrale organisatie werk en inkomen

In reactie op enkele nadere vragen die de Nationale ombudsman de CWI bij brief van 15 oktober 2003 had voorgelegd, gaf de Raad van bestuur bij brief van 14 november 2003 het volgende aan:

“…Om in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering, moet een jonggehandicapte onder meer 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt zijn geweest. Tijdens de intake op 18 september 2002 heeft de heer D. aangegeven dat hij vanaf 23 september 2002 voor circa 1 jaar opgenomen zou worden in een psychotherapeutisch centrum. Verder bleek namelijk nergens uit dat de heer D. al voor het intakegesprek arbeidsongeschikt was. CWI was op dat moment slechts bekend met de informatie, dat hij tot juni 2002 een HBO opleiding volgde en vervolgens twee maanden werkte. De enkele mededeling dat de heer D. zou worden opgenomen vormde zodoende geen aanleiding om een eventueel recht op een Wajong-uitkering te overwegen, laat staan hem door te verwijzen naar het UWV.

Ik begrijp dat de motivatie die is gegeven in de brief van 20 juni 2002 (bedoeld wordt 2003; N.o.) de indruk wekt dat een mogelijk recht op een Wajong-uitkering wel door de adviseur is overwogen. Dit is − zoals aangegeven in de voorgaande alinea − niet het geval. De brief van 20 juni is overigens niet alleen op dat aspect − achteraf kijkend − ongelukkig geformuleerd. Ook inhoudelijk wordt daarin ten onrechte gesuggereerd dat een (kort) arbeidsverleden aan het recht op een Wajong-uitkering in de weg staat.

De brief gaat verder niet in op de klacht dat het CWI had kunnen en moeten weten dat er mogelijk een Wajong-uitkering kon worden aangevraagd. Hoewel er daarmee de nodige onvolkomenheden kleven aan de brief van 20 juni, blijf ik van mening dat die klacht in het licht van de informatie waarover CWI op 18 september beschikte, ongegrond was en is…”

Achtergrond

1. Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (wet van 29 november 2001, Stb. 624, zoals geldend tot 1 januari 2004)

Artikel 21, aanhef en sub d en f:

“De Centrale organisatie werk en inkomen heeft tot taak:

(…)

d. zorgdragen voor gevraagde en ongevraagde verstrekking van deugdelijke informatie en advies over de arbeidsmarkt alsmede over de uitvoering van zijn taak, aan werkgevers, werknemers, uitkeringsgerechtigden, verzekerden, werkzoekenden, regionale platforms, bedoeld in artikel 23, en andere belanghebbenden;

(…)

f. het innemen van de in artikel 28 bedoelde aanvragen voor uitkeringen, toeslagen en bijstand alsmede aangiften van werkloosheid;”

Artikel 28, eerste lid:

“De Centrale organisatie werk en inkomen neemt aanvragen in ontvangst van een uitkering op grond van de Werkloosheidswet, een toeslag op grond van de Toeslagenwet en van algemene bijstand op grond van de Algemene bijstandswet dan wel van een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen. Tevens neemt de Centrale organisatie werk en inkomen de aangifte van werkloosheid op grond van artikel 26, eerste lid, onderdeel a, van de Werkloosheidswet in ontvangst. Indien een aanvraag van een uitkering of aangifte van werkloosheid op grond van een in de eerste zin van dit lid genoemde wet niet bij de Centrale organisatie voor werk en inkomen moet worden ingediend of gedaan, verwijst de Centrale organisatie werk en inkomen de aanvrager naar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of naar burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente. Indien het een aanvraag van algemene bijstand op grond van de Algemene bijstandswet dan wel van uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen betreft, legt de Centrale organisatie werk en inkomen vast op welke dag zij naam, adres en woonplaats van de belanghebbende heeft geregistreerd en hem in staat heeft gesteld zijn aanvraag in te dienen.”

2. Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (wet van 24 april 1997, Stb. 177)

Artikel 6, eerste lid:

“De jonggehandicapte heeft recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering zodra hij onafgebroken 52 weken, onmiddellijk volgend op de in artikel 5, eerste lid, onderdeel a of b bedoelde dag, arbeidsongeschikt is geweest, indien hij na afloop van dat tijdvak nog arbeidsongeschikt is.”

Artikel 11, eerste lid:

“De arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt herzien wanneer de jonggehandicapte, aan wie zij is toegekend, op grond van deze wet voor een hogere of lagere uitkering in aanmerking komt.”

Artikel 50, eerste lid:

“Indien de jonggehandicapte die recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering inkomsten uit arbeid geniet, wordt, zolang niet vaststaat of deze arbeid als arbeid, bedoeld in artikel 2, vijfde lid, kan worden aangemerkt, de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet ingetrokken of herzien, doch wordt de uitkering:

a. niet betaald, indien de inkomsten uit arbeid zodanig zijn, dat als die arbeid wel arbeid als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, zou zijn, niet langer sprake zou zijn van arbeidsongeschiktheid van ten minste 25%; of

b. indien onderdeel a niet van toepassing is, betaald tot een bedrag ter grootte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals deze zou zijn vastgesteld, indien die arbeid wel arbeid als bedoeld in artikel 2, vijfde lid, zou zijn.”

3. Klachtenregeling CWI

Artikel 8:

“1. CWI handelt een klacht binnen zes weken na ontvangst af.

2. CWI kan wegens bijzondere omstandigheden de afhandeling voor ten hoogste vier weken verdagen.

3. CWI doet van de verdaging schriftelijk mededeling aan de klager en aan degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, onder vermelding van de reden van verdaging en de nieuwe termijn waarbinnen de afhandeling van de klacht naar verwachting zal kunnen plaatsvinden.”

4. Uit de CWI-brochure “C-W-WIE?” Een kennismaking voor werkzoekenden

“…Wij nemen uw aanvraag voor een ww- of bijstandsuitkering in behandeling en verwijzen u door naar de gemeentelijke sociale dienst of het uwv (Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen).

(…)

Laten we er even van uitgaan dat u geen werk of inkomen heeft. Bij het cwi werkt het dan als volgt:

(…)

2. De adviseur zet samen met u al uw gegevens op een rij. Wat is uw persoonlijke situatie, wat zijn uw werkmogelijkheden en wat zijn uw inkomensomstandigheden?…”

Instantie: Centrale organisatie werk en inkomen

Klacht:

Wijze van afhandeling van klachtbrief van 24 april 2003: klacht ongegrond geacht, klacht pas bij brief van 20 juni 2003 afgedaan; aantal slordigheden in brief opgenomen .

Oordeel:

Gegrond