Verzoeker klaagt over het optreden van politieambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden op 2 maart 1999 tijdens het binnentreden ter aanhouding van verzoekers broer Hz en de uitvoering van de huiszoeking in de woning waar verzoeker woonachtig was. Verzoeker klaagt er met name over dat de politieambtenaren:
hem met vuurwapens bedreigden;
hem handboeien om hebben gedaan en tegen de muur hebben gezet;
toen hij wilde vragen wat er aan de hand was, fysiek geweld hebben toegepast;
hem hebben geblinddoekt;
hem geen uitleg hebben gegeven over de gang van zaken en hebben verboden de woning te verlaten om naar zijn werk te gaan.
Beoordeling
I. Inleiding
1. Verzoeker, Ha, klaagt over het optreden van politieambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden op 2 maart 1999 tijdens het binnentreden ter aanhouding van verzoekers broer Hz en de uitvoering van de huiszoeking in de woning waar verzoeker woonachtig was. Die dag, omstreeks 06.20 uur, trad het arrestatieteam (AT) van het regionale politiekorps Haaglanden in opdracht van de officier van justitie te Amsterdam binnen in de woning van verzoekers ouders te Utrecht met het doel Hz aan te houden. Hz werd verdacht van betrokkenheid bij een ontvoering dan wel gijzeling waarbij gebruik was gemaakt van vuurwapens. Hij werd in de woning aangetroffen en aangehouden. Voorts hield het AT in de woning een andere broer van verzoeker, Hx aan.
2. De inzet van een AT wordt algemeen beschouwd als een zwaar geweldsmiddel. Dit heeft te maken met de wijze van optreden van AT's. Een AT treedt op als een operationele eenheid en maakt daarbij gebruik van specifieke aanhoudingstechnieken en -tactieken. Kenmerkend voor het optreden van AT's bij aanhoudingen buiten heterdaad is dat het optreden erop is gericht de aan te houden vuurwapengevaarlijk geachte persoon of personen geen gelegenheid te bieden van zijn/hun vuurwapen(s) gebruik te maken. De werkwijze van AT's is gebaseerd op snelheid van handelen en op het verrassingseffect. Zo worden woningen standaard betreden zonder toestemming van de bewoner, worden aangehouden personen meteen na hun aanhouding geboeid, en worden zij doorgaans geblinddoekt. De overrompelende werkwijze van een AT houdt daarom een ernstige inbreuk in op de grondrechten van de betrokken burger(s) zoals het huisrecht en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Een AT beschikt ten behoeve van een adequate uitoefening van zijn taak over afwijkende bewapening, uitrusting en kleding. Voor de inzet van een AT is toestemming vereist van het openbaar ministerie (zie Achtergrond, onder A.).
De overrompelende werkwijze van een AT kan, onder omstandigheden, ook gericht zijn tegen aanwezige derden. Met het oog op diens veiligheid immers dient die derde zo snel mogelijk buiten de directe gevarenzone te worden gebracht. Dat hierbij hardhandig wordt opgetreden, is niet altijd te voorkomen. Ook in een dergelijke situatie zal steeds sprake moeten zijn van een voor de derde zo gering mogelijke mate van geweld.
II. Ten aanzien van het bedreigen met vuurwapens
1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de politieambtenaren hem met vuurwapens bedreigden. Kort na het binnentreden werd de gezochte verdachte aangetroffen en aangehouden. Ondanks dat feit werd hij door twee agenten met pistolen bedreigd, aldus verzoeker.
2. De korpsbeheerder van de regiopolitie Haaglanden liet op dit punt weten dat hij verzoekers klacht ongegrond acht en verwees naar het ambtsbericht van de chef van het Bureau arrestatieteam van het regionale politiekorps Haaglanden. Die bureauchef deelde mee dat leden van het arrestatieteam geen vuurwapens op hoofden en kelen hebben gezet.
3. De voor het betreffende optreden verantwoordelijke operationele commandant van het AT berichtte dat de procedures van arrestatieteams vastliggen en strikt worden gehanteerd. Voorts verklaarde de commandant dat op verzoeker inderdaad een vuurwapen is gericht en gericht is gehouden. Dit werd gedaan uit veiligheidsoverwegingen totdat de situatie geheel onder controle was. Iedereen die wordt aangetroffen wordt op die wijze onder controle genomen en in de procedure meegenomen, aldus de commandant. Op het moment dat het AT een woning binnengaat waar een aantal potentiële verdachten wordt aangetroffen dan wordt iedereen in de procedure meegenomen tot dat zeker is, wie de verdachte is. In de procedure mee nemen betekent: een vuurwapen gericht houden, boeien, blinddoeken, tegen de muur aan zetten/ of op de knieën zetten, aldus de commandant. Hij kon zich niet herinneren dat het in dit geval anders is gegaan.
4. Gelet op de (standaard)wijze van optreden van een arrestatieteam en de mededelingen van de operationeel commandant en de mededeling van verzoeker, staat vast dat het door verzoeker gestelde vuurwapengebruik is voorgevallen. Ingevolge artikel 7 en volgende van de Ambtsinstructie voor de politie is een politieambtenaar bevoegd een vuurwapen te trekken en te richten teneinde een persoon aan te houden die - kort gezegd - vuurwapengevaarlijk is (zie Achtergrond, onder E.). Niet is bepaald dat het vuurwapen slechts mag worden gebruikt jegens een aan te houden verdachte. De Nationale ombudsman is van oordeel dat de politie onder omstandigheden in het belang van de veiligheid in dat geval ook het vuurwapen mag richten op personen in de directe nabijheid van de verdachte, zoals in dit geval verzoeker. Hieraan doet niet af dat de aan te houden verdachte snel werd aangetroffen.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
III. Ten aanzien van de handboeien
1. Ten tweede klaagt verzoeker erover dat de politieambtenaren hem handboeien om hebben gedaan en tegen de muur hebben gezet. Ook op dit punt is verzoeker van mening dat vanwege het feit dat de aan te houden verdachte snel werd aangetroffen, deze handelwijze niet terecht was.
2. De korpsbeheerder van de regiopolitie Haaglanden liet op dit punt eveneens weten dat hij verzoekers klacht ongegrond acht en verwees hiervoor naar het ambtsbericht van de chef van het Bureau arrestatieteam van het regionale politiekorps Haaglanden. Die bureauchef deelde mee dat het handboeien was gebeurd als onderdeel van de standaardwerkwijze van het AT.
3. De operationeel commandant van het arrestatieteam verklaarde dat verzoeker in de procedure is meegenomen (zie hiervoor onder II. bij 3.) en daartoe ook is geboeid. Bij overdracht aan de rechercheurs, nadat de verdachte was afgevoerd, zijn de handboeien onmiddellijk bij verzoeker afgedaan, aldus de commandant.
4. Het boeien van een persoon betekent een inbreuk op het recht op onaantastbaarheid van het menselijk lichaam, welk recht in artikel 11 van de Grondwet is neergelegd. Bij of krachtens de wet kunnen beperkingen op dit grondrecht worden gemaakt (zie Achtergrond, onder C.). Ten aanzien van personen aan wie rechtens de vrijheid is ontnomen, is in artikel 15, vierde lid van de Grondwet meer in het algemeen bepaald dat zij kunnen worden beperkt in de uitoefening van hun grondrechten voor zover deze zich niet met de vrijheidsbeneming verdraagt (zie Achtergrond, onder C.). Ook in artikel 8 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) is bepaald dat een inbreuk op ieders recht op respect voor zijn privé-leven - waaronder mede wordt verstaan zijn lichamelijke integriteit moet zijn voorzien bij wet (zie Achtergrond, onder D.).
5. De Nationale ombudsman heeft onderzocht of artikel 8 van de Politiewet een grondslag biedt voor het gebruik van handboeien. In artikel 8 is geen sprake van een bevoegdheid tot het aanleggen van handboeien, wel wordt aan de politie de bevoegdheid toegekend geweld te gebruiken (zie Achtergrond, onder E.). Bij onwillige personen kan het voorkomen dat het niet mogelijk is om handboeien aan te leggen zonder dat dit gepaard gaat met geweld. Dit betekent echter niet dat het boeien kan worden gezien als een vorm van geweldsuitoefening. Illustratief is dat het gebruik van handboeien in de Ambtsinstructie voor de politie niet wordt gerubriceerd als geweld of geweldsmiddel. De Nationale ombudsman komt tot de conclusie dat de hier aan de orde zijnde inbreuk op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam niet is voorzien in artikel 8 van de Politiewet.
6. Ten aanzien van het boeien van verzoeker wordt voorts het volgende overwogen.
De politie heeft in deze zaak een bevoegdheid om verzoeker te boeien niet kunnen ontlenen aan artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie (zie Achtergrond, onder B.). Artikel 22 heeft uitsluitend betrekking op het aanleggen van boeien bij personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd. Verder is de toepassing in lid 1 beperkt tot gebruik ten behoeve van vervoer. Geen van beide is hier aan de orde.
De Ambtsinstructie noemt geen andere situaties waarin van handboeien gebruik mag worden gemaakt. Overigens is oprekking van het toepassingsgebied van artikel 22 tot personen aan wie niet de vrijheid is ontnomen, uitgesloten. Artikel 22 vindt immers, blijkens de Nota van Toelichting bij de Ambtsinstructie, zijn grondslag in artikel 15, vierde lid, van de Grondwet dat uitsluitend ten aanzien van personen aan wie rechtens de vrijheid is ontnomen een basis biedt voor beperking in de uitoefening van grondrechten.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
IV. Ten aanzien van het geweld
1. Voorts klaagt verzoeker erover dat de politieambtenaren, toen hij wilde vragen wat er aan de hand was, fysiek geweld hebben toegepast. Verzoeker liet weten dat hij toen tegen de muur werd gezet en dat hij werd geschopt in de rug en werd geslagen.
2. De beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden berichtte op dit punt dat hij verzoekers klacht op dit punt ongegrond achtte. Hij verwees voor de motivering van zijn oordeel naar het ambtsbericht van de chef van het Bureau arrestatieteam. Die bureauchef deelde mee dat geen onnodig geweld is gebruikt en liet voorts weten dat niet is gebleken dat er fysiek geweld is toegepast. De bureauchef achtte het gestelde geweldgebruik onwaarschijnlijk omdat dit indruist tegen de voorgeschreven AT-procedures.
3. De operationeel commandant van het AT verklaarde dat iedereen die in het betreffende pand aanwezig was in de procedure is meegenomen (zie hiervoor onder II. bij 3.). Dit betekent onder meer het tegen de muur aan zetten of op de knieën zetten van personen, aldus de commandant. Hij herinnerde zich niet dat het in dit geval anders is gegaan. In een eerdere rapportage liet de commandant weten dat het hem niet bekend is dat verzoeker zou zijn geschopt of geslagen. Indien dit zou zijn gebeurd is het gebruikelijk dat een geweldsrapportage wordt gemaakt, dan wel dat dit wordt verwerkt in een aanhoudings-procesverbaal, aldus de commandant. Hij liet weten dat dit niet is gebeurd en hij ging er dan ook vanuit dat er niet is getrapt, geschopt of geslagen.
4. Zoals hiervoor onder I. 2. staat weergegeven, is de werkwijze van AT's gebaseerd op snelheid van handelen en op het verrassingseffect. Dit brengt met zich mee, zeker als de aan te houden verdachte nog niet is aangetroffen, dat er geen tijd aanwezig is voor een gesprek met of uitleg aan derden. Om die reden en onder die omstandigheden kan het AT redelijkerwijs overgaan tot onder controle brengen derden, en in dit geval dus ook van verzoeker. Dat hierbij (enige fysieke) dwang wordt gebruikt, kan de toets der kritiek doorstaan. Weliswaar staan, over de mate van het geweldgebruik (het schoppen en slaan) de stellingen van partijen tegenover elkaar, doch nu verzoeker zijn stelling verder niet heeft onderbouwd noch door middel van medische verklaringen enig causaal verband heeft aangetoond, acht de Nationale ombudsman het niet aannemelijk, dat bovenmatig fysiek geweld zoals door verzoeker gesteld, heeft plaatsgevonden.
De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.
V. Ten aanzien van het blinddoeken
1. Verzoeker klaagt erover dat de politieambtenaren hem bij dezelfde gebeurtenis hebben geblinddoekt.
2. Ook op dit punt berichtte de korpsbeheerder dat hij verzoekers klacht ongegrond acht. Hij verwees eveneens voor de motivering van zijn oordeel naar het ambtsbericht van de chef van het Bureau arrestatieteam. De bureauchef liet weten dat blinddoeken behoort bij de standaard procedure die gehanteerd wordt door het arrestatieteam bij de aanhouding van verdachten. Het blinddoeken is een geweldsmiddel wat alleen gebruikt mag worden door arrestatieteams, aldus de bureauchef.
3. De operationeel commandant van het betreffende AT verklaarde dat blinddoeken een onderdeel van de standaardprocedure is en dat in dit geval zogenoemde eye pads zijn gebruikt. Bij overdacht aan de rechercheurs, nadat de verdachte is afgevoerd, zijn de eye pads onmiddellijk bij verzoeker afgedaan, aldus de commandant.
4. Het omdoen van een blinddoek betekent een inbreuk op het recht op onaantastbaarheid van het menselijk lichaam, welk recht in artikel 11 van de Grondwet is neergelegd. Bij of krachtens de wet kunnen beperkingen op dit grondrecht worden gemaakt (zie Achtergrond, onder C.). Ten aanzien van personen aan wie rechtens de vrijheid is ontnomen, is in artikel 15, vierde lid van de Grondwet meer in het algemeen bepaald dat zij kunnen worden beperkt in de uitoefening van hun grondrechten voor zover deze zich niet met de vrijheidsbeneming verdraagt (zie Achtergrond, onder C.). Ook in artikel 8 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens (EVRM) is bepaald dat een inbreuk op ieders recht op respect voor zijn privé-leven - waaronder mede wordt verstaan zijn lichamelijke integriteit moet zijn voorzien bij wet (zie Achtergrond, onder D.).
5. De onder III.5. gegeven overweging is ook van toepassing op het blinddoeken van een persoon. In verband met het ontbreken van een toereikende wettelijke grondslag hiervoor, heeft het AT verzoeker ten onrechte geblinddoekt.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
VI. Ten aanzien van de uitleg
1. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat de politieambtenaren hem geen uitleg hebben gegeven over de gang van zaken en hebben verboden de woning te verlaten om naar zijn werk te gaan.
2. Op dit punt ziet verzoekers klacht op de (uitvoering van de) huiszoeking. Deze huiszoeking vond plaats onder verantwoordelijkheid van de rechter-commissaris (zie Achtergrond, onder F.). De Nationale ombudsman is niet bevoegd een oordeel te geven over verzoekers klacht omdat dit een gedraging betreft waarop de rechterlijke macht toeziet (zie Achtergrond, onder G.).
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag), is gegrond, behalve ten aanzien van het vuurwapengebruik en het geweld; op deze punten is de klacht niet gegrond.
De Nationale ombudsman acht zich niet bevoegd ten aanzien van het geven van uitleg over de gang van zaken.
Onderzoek
Op 20 februari 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer Ha. uit Utrecht, ingediend door Louwerse, Van der Velde & Van Boom, advocaten te Utrecht, met een klacht over een gedraging van de regionale politiekorpsen Utrecht, Amsterdam-Amstelland en Haaglanden. Nadat verzoeker zijn verzoekschrift bij brief van 28 mei 2002 nader had aangevuld, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerders van deze regionale politiekorpsen (de burgemeesters van Utrecht, Amsterdam en Den Haag) een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werden de beheerders van het regionale politiekorpsen Amsterdam-Amstelland en Haaglanden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met hun verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werden ook de hoofdofficieren van justitie te Utrecht, Den Haag en Amsterdam over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld hun zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar hun oordeel reden was. De genoemde hoofdofficieren van justitie maakten van deze gelegenheid geen gebruik.
Omdat bij het onderzoek is gebleken dat de regionale politiekorpsen Amsterdam-Amstelland en Utrecht niet direct waren betrokken bij de gedraging, werd het onderzoek ten aanzien van die korpsen tussentijds beëindigd. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht een aantal specifieke vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De korpsbeheerder en de betrokken ambtenaar deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. Feiten
1. Op 2 maart 1999 omstreeks 06.20 uur, trad het arrestatieteam (AT) van het regionale politiekorps Haaglanden in opdracht van de officier van justitie te Amsterdam binnen in de woning van verzoekers ouders met het doel de broer van verzoeker, Hz, aan te houden. Hz werd verdacht van betrokkenheid bij een ontvoering dan wel gijzeling waarbij gebruik was gemaakt van vuurwapens. Hij werd in de woning aangetroffen en aangehouden. Voorts hield het AT in de woning een andere broer van verzoeker, Hx, aan. Nadat Hz en Hx waren overgebracht naar het politiebureau, vond er onder leiding van de rechter-commissaris te Utrecht een huiszoeking in de woning plaats.
2. De rechter-commissaris heeft van zijn bevindingen bij de huiszoeking in verzoekers woning op 15 maart 1999 proces-verbaal opgemaakt, waarin onder meer staat vermeld:
"Op 02 maart 1999 heeft W., rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in bovengenoemde rechtbank met verlof d.d. 25 februari 1999 van de rechtbank te Amsterdam, huiszoeking ter inbeslagneming gedaan.
(...)
De huiszoeking werd verricht op het adres:
E.laan (...) te Utrecht, zijnde een flatwoning, in het gerechtelijk vooronderzoek tegen:
- Hz,
(...)
In het pand was vóór de komst van de rechter-commissaris reeds binnengetreden door opsporingsambtenaren op grond van een daartoe afgegeven last. Van dit binnentreden wordt afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.
(...)
De huiszoeking ving aan te 06.50 uur en eindigde om 11.10 uur.
Bij het binnentreden heeft de rechter-commissaris zich als zodanig gelegitimeerd en het doel van binnentreden medegedeeld aan: mw. Nh, (...) zijnde de moeder van bovenvermelde verdachte.
Verder werden de volgende personen in het perceel aangetroffen:
- mw. Bm, oma van verdachte;
- Ha (verzoeker: N.o.), broer van verdachte;
- Hb, zusje van verdachte;
- Hc, broertje van verdachte en
- Hd, broertje of zusje van verdachte.
(...)
De rechter-commissaris heeft op grond van art. 125 Sv. de volgende maatregelen getroffen:
De rechter-commissaris heeft voor de duur van de huiszoeking een telefoonverbod opgelegd en tevens bepaald dat voor de duur van de huiszoeking de aanwezige bewoners de flatwoning niet mogen verlaten.
Omdat de aanwezigheid van de rechter-commissaris elders vereist werd, heeft de rechter-commissaris tezamen met de griffier en onder vermelding van de wijze waarop hij te bereiken is, het perceel te 06.55 uur verlaten en is daarin teruggekeerd te 10.58 uur. (...)
Nadat de rechter-commissaris in de flatwoning is teruggekeerd heeft deze geconstateerd welke goederen tijdens de huiszoeking zijn aangetroffen en heeft vervolgens bepaald welke goederen in beslag genomen dienen te worden.
(...)
Bijzonderheden:
(...)
Tevens heeft om 10.00 uur (...) de flatwoning verlaten Ha. Die vervolgens om 10.45 uur weer in de flatwoning is teruggekeerd."
3. Naar aanleiding van verzoekers klacht over het betreffende politieoptreden berichtte de chef Centrale Taken van het regionale politiekorps Haaglanden namens de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden verzoekers gemachtigde bij brief van 17 mei 2001 onder meer:
"Op 28 april jl. ontvingen wij van de Politie Utrecht bericht een klacht af te handelen betreffende het optreden van het Arrestatieteam Haaglanden. Het betreft uw brief van 13 september 1999 gericht aan de politie Amsterdam-Amstelland. Op verzoek van de politie Amsterdam-Amstelland heeft op 2 maart 1999 de aanhouding van dhr. Hz plaatsgevonden, naar aanleiding waarvan (...) een klacht is ingediend.
Naar aanleiding van de klacht is een onderzoek ingesteld naar het optreden van het Arrestatieteam Haaglanden. Hieruit is mij het volgende gebleken.
De inzet van een Arrestatieteam heeft een behoorlijke impact op betrokkenen. Om die reden wordt van de inzet van een arrestatieteam gebruik gemaakt in het geval van aanhouding van een vuurwapengevaarlijke verdachte. Alvorens tot de inzet wordt besloten wordt zowel door de Hoofdofficier van Justitie als namens de Korpsleiding getoetst of de bewuste zaak voldoet aan de in de bij wet vastgelegde criteria. In het onderhavige geval heeft deze toetsing plaatsgevonden.
(...)
Het optreden van een Arrestatieteam gaat gepaard met overrompeling en verrassing. Om dit in goede banen te leiden zijn de procedures van het Arrestatieteam beschreven en worden strikt gehanteerd. Uit het onderzoek is mij niet gebleken dat er fysiek geweld is toegepast (...). Ik acht dit onwaarschijnlijk omdat dit indruist tegen de voorgeschreven AT-procedures.
Samenvattend meen ik dat het optreden van een Arrestatieteam een grote impact heeft op betrokkenen. Dat is inherent aan die inzet. Ik meen dat in het onderhavige geval binnen de grenzen van proportionaliteit is gehandeld en acht de klacht derhalve ongegrond."
B. Standpunt verzoeker
1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.
2. Voorts liet verzoekers gemachtigde bij brief van 12 december 2001 onder meer weten:
"Op 2 maart 1999 werd er op het adres E.-laan een inval gedaan. Het doel van deze inval was huiszoeking en aanhouding van de heer Hz. Al vrij snel na het binnentreden werd de heer Hz aangetroffen en aangehouden. Desalniettemin werd de heer Ha door twee agenten met pistolen bedreigd, werden hem handboeien omgedaan, werd hij tegen de muur gezet en toen hij wilde vragen wat er aan de hand was werd hij geschopt in de rug en geslagen, tevens werd hij geblinddoekt. Ondanks de snelle aanhouding van Hz duurde de behandeling zoals omschreven van Ha lange tijd voort. Ook nadat Hz de woning reeds had verlaten. Zo mocht cliënt bijvoorbeeld niet de woning verlaten om naar zijn werk te vertrekken. Ook werd cliënt nooit duidelijk gemaakt of uitgelegd waarom hij zo behandeld werd, immers hij was geen verdachte in deze zaak."
C. Reactie beheerder van het regionale politiekorps Utrecht
Omdat de gedraging zich in de politieregio Utrecht heeft afgespeeld, vroeg de Nationale ombudsman de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht om nadere inlichtingen. Naar aanleiding van een verzoek daartoe hoorde een klachtbehandelaar politieambtenaar C. In het rapport dat hij op 21 oktober 2002 opmaakte, staat onder meer vermeld:
"Het betrof een `assistentieverlening politie elders', in dit geval een assistentie aan regiopolitie Amsterdam-Amstelland. Op verzoek van hen werden op twee adressen binnen het district (...) gepoogd een aantal verdachten aan te houden.
Naar aanleiding van deze mutatie sprak ik met de bij die actie betrokken inspecteur E. Gelet op zijn mutatie waren vier medewerkers van zijn team (...) betrokken bij de actie. In een later stadium werd nog assistentie verleend door de inspecteur V. in verband met de huiszoeking.
E. en drie van zijn medewerkers waren betrokken bij de actie op het pand A.-laan. Medewerker C. was betrokken bij de actie op de E.-laan (...) te Utrecht.
Op maandag 21 oktober 2002, omstreeks 10.55 uur, heb ik, rapporteur, telefonisch contact gehad met de hoofdagent van regiopolitie C. (...)
C. verklaarde over zijn aandeel in deze actie:
`Ik kan mij, nu ik weer hoor waar het over gaat, herinneren dat ik betrokken ben geweest bij de actie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland. Het kan best dat dit op 2 maart 1999 is geweest. Dat staat in de mutatie. Ik ben mee geweest naar het pand Van E.laan (...) te Utrecht. Ik weet niet precies meer welk arrestatieteam naar binnen is gegaan om de verdachte aan te houden. Van deze aanhouding heb ik niets gezien. Ik heb ook niet gezien dat een verdachte is afgevoerd. Wij stonden op afstand. Nadat men weg was met de verdachte ben ik pas met andere collega's en de rechter commissaris de woning binnen gegaan om te assisteren bij een huiszoeking. Meer kan ik er niet over verklaren."
D. Reactie beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden
1. De beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden liet in reactie op verzoekers klacht bij brief van 12 januari 2003 onder meer weten:
"Op eerder moment, op 19 september 2002 heeft u mij verzocht te reageren op een klacht van de heer Hm (...). Ik heb toentertijd de chef van het bureau Arrestatieteam gevraagd mij te informeren over die aspecten waarover de betreffende eenheid inlichtingen kan geven.
Hierop heb ik u bij brief van 10 oktober jl. mijn reactie doen toekomen.
Tot mijn verbazing ontving ik enkele weken later een verzoek om een reactie inzake de klacht van de heer Ha, vertegenwoordigd door een andere raadsman van hetzelfde kantoor (...).
Ik heb kennisgenomen van de inhoud van de bovengenoemde klacht die u thans in onderzoek heeft. De betreffende klachtelementen komen vrijwel overeen met de klachtelementen van de heer Hm.
Gezien het feit dat ik daar al eerder op heb gereageerd, verwijs ik graag naar mijn eerder gegeven reactie d.d. 24 september van de chef van het bureau Arrestatieteam. Ik kan mij daar in vinden. Ik acht ook thans de klachtelementen niet gegrond.
De chef van het onderdeel Centrale Taken van het korps Haaglanden is, in eerste aanleg, op 17 mei 2001 ook ingegaan op het betreffende optreden."
2. Bij zijn reactie voegde de korpsbeheerder een aan hem gericht ambtsbericht van de chef van het Bureau arrestatieteam van 24 september 2002, waarin onder meer staat vermeld:
"In de brief van de Nationale ombudsman worden nog een aantal vragen gesteld over de volgende punten:
Waarom de aanhouding van de zoon van de verzoeker heeft plaatsgevonden in de woning van de ouders.
Er zou onnodig veel geweld gebruikt zijn?
Door enkele leden van het arrestatieteam zouden pistolen op het hoofd en keel gezet zijn van enkele familieleden.
De minderjarig zoon zou zijn aangehouden terwijl hij onschuldig was.
De zoon zou zijn geslagen, geboeid, geblinddoekt en vervoerd naar een politiebureau.
Minderjarige kinderen zouden zijn geslagen.
(...)
Punt 1
De aanhouding van de zoon van de verzoeker heeft plaatsgevonden in de woning van de verzoeker, omdat was vastgesteld dat de verdachte zich ten tijde van de geplande aanhouding zich in die woning bevond.
Punt 2
Er is door het arrestatieteam geen onnodig geweld gebruikt, zoals verwoord in de rapportage welke is opgemaakt door de toen verantwoordelijke operationele commandant. Het een en ander is ook weergegeven in een brief (...) aan de advocaat van verzoeker.
Punt 3
Er zijn door leden van het arrestatieteam geen vuurwapens op hoofden en kelen gezet. Het door het arrestatieteam toegepaste geweld is verwoord in een rapportage welke is opgemaakt door de toen verantwoordelijke operationele commandant. Het een en ander is ook weergegeven in een brief (...) aan de advocaat van verzoeker.
Punt 4
De aanhouding van de minderjarige zoon heeft plaatsgevonden omdat bij hem een vuurwapen onder zijn hoofdkussen werd aangetroffen. Hij werd dus verdachte voor de Wet Wapens en Munitie. Ook een verklaring voor deze aanhouding is reeds eerder gegeven en verwoord in een brief (...) aan de advocaat van de verzoeker.
Punt 5
Voor het eerste feit genoemd in deze vraag kan ik verwijzen naar het antwoord gegeven bij punt 2. Voor wat betreft het boeien en blinddoeken kan ik mededelen dat dit behoort bij de standaard procedure die gehanteerd wordt door het arrestatieteam bij de aanhouding van verdachten. Het blinddoeken is een geweldsmiddel wat alleen gebruikt mag worden door arrestatieteams.
Punt 6
Op deze vraag is reeds geantwoord bij punt 2."
E. Verklaring betrokken ambtenaar
Op 25 september 2003 verklaarde AT-lid nummer 18 tegenover medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:
"Ten tijde van de gebeurtenis was ik operationeel commandant binnen het AT Haaglanden/Hollands Midden.
We zijn op 2 maart 1999 met leden van het AT Haaglanden binnengetreden in een woning te Utrecht ter aanhouding van een vuurwapengevaarlijke verdachte. Ik weet niet meer of er ook Utrechtse AT leden bij waren. Het is al weer lang geleden.
Wat ik me nog kan herinneren is dat er veel mensen in de woning waren. Ik ging, als commandant, als laatste naar binnen. De aanwezigen werden net wakker. Ik herinner mij dat de moeder rechtop in bed zat. Het broertje van de verdachte lag nog in bed in dezelfde kamer als de verdachte. De overrompeling duurde één a twee seconden. Sommigen mensen zaten in bed en sommigen lagen in bed.
Er werd inderdaad op verzoeker een vuurwapen gericht en gericht gehouden. Dit doen we uit veiligheidsoverweging, totdat de situatie geheel onder controle is. Iedereen wordt onder controle genomen en in de procedure meegenomen. Er wordt wel onderscheid gemaakt tussen mannen, vrouwen en kinderen.
Verzoeker is ook geboeid en geblinddoekt.
Op het moment dat we een woning binnengaan en we treffen daar een aantal mannen aan (allemaal potentiële verdachten) dan nemen we iedereen in de procedure mee tot dat je zeker weet wie de verdachte is. In de procedure mee nemen betekent: een vuurwapen gericht houden, boeien, blinddoeken, tegen de muur aan zetten/ of op de knieën zetten, kortweg; op een veilige plek zetten. Ik herinner me niet dat het hier anders is gegaan.
Wat ik me wel nog kan herinneren van dit voorval is dat er veel paniek was: er waren veel mensen aanwezig.
Ook blinddoeken is een onderdeel van de standaardprocedure.
In dit geval gebruikten we eye pads.
U vraagt mij hoe lang wij in dit pand zijn gebleven. Ergens tussen 6:20 en 6:50 uur zijn wij in het pand geweest. Na de arrestatie dragen we het pand over aan de recherche dan wel aan de rechter commissaris. De verdachte voeren we zelf af.
De overige mensen worden overgedragen aan de rechercheurs. Ze worden dan onmiddellijk, in overleg met de recherche, ontdaan van de handboeien en de eye pads. Zo is het in dit geval ook gegaan.
Het is mij niet bekend dat verzoeker zou zijn geschopt of geslagen. Het is gebruikelijk dat als dit gebeurt, er een geweldsrapportage wordt gemaakt, dan wel dat dit feit dit wordt verwerkt in een aanhoudingsproces verbaal. Dit is niet gebeurd.
Ik ga er dan ook vanuit dat er niet is getrapt, geschopt of geslagen."
F. Reactie verzoeker
Verzoekers gemachtigde liet op 21 oktober 2003 telefonisch weten dat verzoeker bij zijn standpunt bleef.
Achtergrond
A. Besluit beheer regionale politiekorpsen
Artikel 8, eerste lid:
"Het regionale politiekorps beschikt, zelfstandig of samen met een of meer andere regionale politiekorpsen, over een eenheid die uitsluitend tot taak heeft, indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat gebruik van vuurwapengeweld tegen de politie of anderen dreigt, de volgende werkzaamheden uit te voeren:
a. het verrichten van planmatige aanhoudingen,
(...)
c. het assisteren bij het bewaken en beveiligen van het transport van getuigen, verdachten of gedetineerden, (...)"
De inzet van een arrestatieteams (AT) wordt algemeen beschouwd als een zwaar geweldsmiddel. Dit heeft alles te maken met de wijze van optreden van AT's. Een AT treedt op als een operationele eenheid en maakt daarbij gebruik van specifieke aanhoudingstechnieken en -tactieken. Kenmerkend voor het optreden van AT's bij aanhoudingen buiten heterdaad is dat het optreden er op is gericht de aan te houden, vuurwapengevaarlijk geachte persoon of personen geen gelegenheid te bieden van zijn/hun vuurwapen(s) gebruik te maken.
De werkwijze van AT's is gebaseerd op snelheid van handelen en het verrassingseffect. Zo worden woningen standaard betreden zonder toestemming van de bewoner, worden aangehouden personen meteen na hun aanhouding geboeid, en wordt hun veelal een zak over het hoofd getrokken. De overrompelende werkwijze van een AT houdt daarom een ernstige inbreuk in op grondrechten van de betrokken burger(s) zoals het huisrecht en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer.
Een AT beschikt ten behoeve van een adequate uitoefening van zijn taak over afwijkende bewapening, uitrusting en kleding.
Voor de inzet van een AT is toestemming vereist van het openbaar ministerie.
B. Handboeien
1. Het boeien van een persoon is het toepassen van een dwangmiddel waardoor inbreuk wordt gemaakt op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, welk recht artikel 11 van de Grondwet beoogt te waarborgen.
Artikel 15, vierde lid van de Grondwet maakt het mogelijk om personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd, te beperken in hun grondrechten, indien de uitoefening van het grondrecht zich niet verdraagt met de vrijheidsbeneming.
Tot het toepassen van enig dwangmiddel door overheidsfunctionarissen mag slechts worden overgegaan indien feiten en omstandigheden dat rechtvaardigen.
2. In artikel 22, eerste lid van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar is bepaald dat de ambtenaar een persoon die rechtens van zijn vrijheid beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien kan aanleggen.
De leden 2 en 3 van dit artikel luiden als volgt:
"2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.
3. De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:
a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of
b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, één en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt."
3. In artikel 22 van de Ambtsinstructie ligt aldus besloten dat het standaard aanleggen van handboeien tijdens het vervoer van een arrestant naar het politiebureau onjuist is. De politieambtenaar moet van geval tot geval de afweging maken of de aanwezige veiligheidsrisico's het toepassen van deze maatregel naar redelijk inzicht rechtvaardigen. In de Nota van Toelichting op de Ambtsinstructie is in dit verband opgenomen dat de vraag of het omleggen van handboeien in verband met de veiligheidsrisico's nodig is, afhangt van de omstandigheden die samenhangen met de persoon van de arrestant, de inrichting van de (dienst)auto, de situatie waarin wordt vervoerd en het ontbreken van de mogelijkheden om op andere wijze, met minder ingrijpende maatregelen (bijvoorbeeld door plaatsneming van een politieambtenaar naast de arrestant), een veilig transport te waarborgen. Bij omstandigheden die samenhangen met de persoon moet worden gedacht aan het gedrag van de arrestant, mogelijke eerdere ervaringen van de politie met deze persoon op grond waarvan voor moeilijkheden moest worden gevreesd, dan wel de aard of de ernst van het feit waarvoor betrokkene was aangehouden.
C. Grondwet
Artikel 11:
"Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op onaantastbaarheid van zijn lichaam."
Artikel 15, vierde lid:
"Hij aan wie rechtmatig zijn vrijheid is ontnomen, kan worden beperkt in de uitoefening van grondrechten voor zover deze zich niet met de vrijheidsontneming verdraagt."
D. Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)
Artikel 8:
"1. Everyone has the right to respect for his private and family life, his home and his correspondence.
2. There shall be no interference by a public authority with the exercise of this right except such as is in accordance with the law and is necessary in a democratic society in the interests of national security, public safety or the economic well-being of the country, for the prevention of disorder or crime, for the protection of health or morals, or for the protection of the rights and freedoms of others.."
E. Geweldgebruik
Artikel 8, eerste lid, Politiewet 1993:
"1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."
Artikel 4 Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Ambtsinstructie):
"Het gebruik van een geweldmiddel is uitsluitend toegestaan aan een ambtenaar:
a. aan wie dat geweldmiddel rechtens is toegekend, voor zover hij optreedt ter uitvoering van de taak met het oog waarop het geweldmiddel hem is toegekend, en
b. die in het gebruik van dat geweldmiddel is geoefend."
Artikel 7 Ambtsinstructie:
"1. Het gebruik van een vuurwapen, niet zijnde een vuurwapen waarmee automatisch vuur of lange afstandsprecisievuur kan worden afgegeven, is slechts geoorloofd:
a. om een persoon aan te houden ten aanzien van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat hij een voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd vuurwapen bij zich heeft en dit tegen personen zal gebruiken;
(...)
3. In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onder a en b, wordt van het vuurwapen geen gebruik gemaakt, indien de identiteit van de aan te houden persoon bekend is en redelijkerwijs mag worden aangenomen dat het uitstel van de aanhouding geen onaanvaardbaar te achten gevaar voor de rechtsorde met zich brengt."
F. Wetboek van Strafvordering
Artikel 125:
"1. In geval van een schouw of het doorzoeken van plaatsen kan de daarmede belaste rechter of ambtenaar de nodige maatregelen tot bewaking of afsluiting nemen of doen nemen en bevelen dat niemand zich, zonder zijn uitdrukkelijke bewilliging, van de plaats van onderzoek zal verwijderen of gebruik zal maken van de zich op de plaats van onderzoek bevindende telecommunicatievoorzieningen zolang het onderzoek aldaar niet is afgelopen.
2. Hij kan de overtreders van het bevel doen vatten en tot den afloop doen aanhouden."
G. Wet Nationale ombudsman
Artikel 16:
"De ombudsman is niet bevoegd een onderzoek (...) in te stellen of voort te
zetten:
(...)
g. ten aanzien van gedragingen waarop de rechterlijke macht toeziet."