2004/051

Rapport

Verzoekers klagen erover dat buitengewoon opsporingsambtenaren van de Sociale verzekeringsbank, vestiging Roermond:

1. in het kader van een vooronderzoek informatie over hen hebben ingewonnen bij buurtbewoners;

2. zich bij een huisbezoek op 11 oktober 2001 niet, althans onvoldoende hebben gelegitimeerd;

3. hun bij dat huisbezoek niet de cautie hebben gegeven;

4. hun bij het eerdergenoemde huisbezoek en het huisbezoek op 28 november 2001 onheus en intimiderend hebben bejegend, mede gelet op de medische situatie van verzoekster, door opmerkingen te maken als `vanaf 7 juni delen jullie de keuken', `jullie wonen al vier jaar samen' en `als jullie niet meewerken kunnen wij jullie meenemen';

5. bij de huisbezoeken van 11 oktober en 28 november 2001 niet hebben aangegeven op welke gronden een huisbezoek werd gebracht.

Verzoekers klagen er voorts over dat de Sociale verzekeringsbank, vestiging Roermond de bij brieven van 9 februari 2002 ingediende klachten tegen de sociaal rechercheurs bij brieven van 16 september 2002 ongegrond heeft verklaard.

Beoordeling

I. Inleiding

Op 11 oktober 2001 en 28 november 2001 brachten twee sociaal rechercheurs (buitengewoon opsporingsambtenaren, hierna: boa's) van de Sociale verzekeringsbank, vestiging Roermond, (hierna: de SVB) een huisbezoek aan verzoekster. Het eerste huisbezoek werd gebracht door de heren H. en D; het tweede huisbezoek werd gebracht door de heer H. en mevrouw V. Verzoeker was bij deze beide huisbezoeken aanwezig. De huisbezoeken vonden plaats in verband met het vermoeden dat was gerezen bij de SVB dat verzoekster en verzoeker een gezamenlijke huishouding voerden en dat beiden dat opzettelijk verzwegen voor de SVB. Dit vermoeden was ontstaan na een anonieme tip. Op 11 oktober 2001 vond ook een buurtonderzoek plaats door boa's van de SVB in de omgeving van het adres waarop verzoeker stond ingeschreven. Verzoekers dienden elk op 9 februari 2002 een klacht in bij de SVB over de gang van zaken. Deze klachten verklaarde de SVB bij brieven van 16 september 2002 ongegrond, nadat de toezichthouder, het Arrondissementsparket Amsterdam, de SVB had geadviseerd verzoekers conform de conceptafdoening te berichten.

II. Ten aanzien van het inwinnen van informatie bij buurtbewoners

1. Verzoekers klagen er in de eerste plaats over dat boa's van de SVB in het kader van een vooronderzoek op 11 oktober 2001 informatie over hen hebben ingewonnen bij buurtbewoners. Verzoekers achten daardoor het recht op een discrete behandeling geschonden en achten een dergelijke handelwijze in strijd met de proportionaliteit.

2. In de klachtafdoeningsbrieven van 16 september 2002 heeft de SVB aangegeven dat, gelet op een zorgvuldige voorbereiding, informatie inwinnen bij buurtbewoners te rechtvaardigen was. In reactie op de klacht bij de Nationale ombudsman gaf de SVB aan dat het buurtonderzoek had plaatsgevonden in het kader van het strafrechtelijk onderzoek, nadat gedurende een periode daarvoor twintig waarnemingen waren verricht, en de zaak zich niet meer in het stadium van een vooronderzoek bevond.

3. Het buurtonderzoek vond plaats in het kader van de opsporing, zoals de SVB ook richting de Nationale ombudsman heeft aangegeven. In beginsel heeft een boa vrijheid bij de inrichting van een opsporingsonderzoek. In het kader van een opsporingsonderzoek kunnen ook andere personen dan de direct betrokkenen worden benaderd. Mede gelet op het zwijgrecht van verzoekers als verdachten, is dat een adequate wijze van onderzoek. Hoewel verzoekers dit onderzoek gelet op hun privacy begrijpelijkerwijs niet op prijs stelden, kan het niet als onnodig belastend voor verzoekers worden gezien.

De onderzochte gedraging op dit punt is behoorlijk.

III. Ten aanzien van het legitimeren bij het huisbezoek van 11 oktober 2001\

1. Verzoekers klagen er in de tweede plaats over dat de betrokken boa's van de SVB zich bij het huisbezoek op 11 oktober 2001 niet, althans onvoldoende hebben gelegitimeerd. Eerst bij vertrek zou de heer H. een visitekaartje hebben verstrekt.

2. De SVB heeft aangegeven de klacht ongegrond te achten, omdat de consistente verklaringen en de onder ambtseed dan wel onder ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van de betrokken boa's hierbij zwaar moesten wegen. Het gegeven dat bij verzoekers emoties telkens een rol speelden, maken een adequaat beoordelingsvermogen van vragen en opmerkingen van de sociaal rechercheurs minder aannemelijk. In die samenhang moeten de verklaringen van de boa's zwaarder wegen dan de verklaringen van verzoekers, aldus de SVB.

3. De SVB kan in haar redenering worden gevolgd. In het door beide betrokken boa's ondertekende proces-verbaal, gedateerd 12 oktober 2001, wordt vermeld dat zij zich hebben gelegitimeerd bij zowel verzoekster als verzoeker. In hun latere verklaringen, in het kader van de bij de SVB ingediende klacht, blijven zij zich op dit standpunt stellen. Gelet op bovenstaande wordt het aannemelijk geacht dat de betrokken boa's zich bij binnenkomst hebben gelegitimeerd. De klacht mist dan ook in zoverre een feitelijke grondslag.

De onderzochte gedraging is ook op dit punt behoorlijk.

IV. Ten aanzien van het geven van de cautie bij het huisbezoek van 11 oktober 2001

1. Verzoekers klagen er ook over dat de betrokken boa's hun bij het huisbezoek van 11 oktober 2001 niet de cautie hebben gegeven.

2. Ingevolge artikel 29, tweede lid Wetboek van Strafvordering (zie Achtergrond, onder 1.) dient de verdachte voordat hij wordt gehoord te worden meegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden (de zogenaamde cautie geven).

3. Op dit punt geldt hetzelfde als is aangegeven onder de punten III. 2. en 3. De verklaringen en het proces-verbaal van de boa's, waarin wordt vermeld dat de cautie is gegeven, zijn meer aannemelijk dan de verklaringen van verzoekers, dat de cautie niet is gegeven.

Ook op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.

V. Ten aanzien van de bejegening tijdens de beide huisbezoeken

1. Verzoekers klagen er ook over dat de betrokken boa's hun bij de huisbezoeken van 11 oktober en 28 november 2001 onheus en intimiderend hebben bejegend, mede gelet op de medische situatie van verzoekster, door opmerkingen te maken als `vanaf 7 juni delen jullie de keuken', `jullie wonen al vier jaar samen' en `als jullie niet meewerken kunnen wij jullie meenemen'.

2. In hun verklaringen ontkennen alle drie betrokken boa's dat zij dergelijke opmerkingen hebben gemaakt. Evenmin staat hierover iets vermeld in de processen-verbaal. Op die grond acht de Nationale ombudsman het niet aannemelijk dat de door verzoekers gestelde opmerkingen zijn gemaakt

Gelet op bovenstaande is het niet aannemelijk geworden dat de boa's verzoekers onheus hebben bejegend tijdens hun huisbezoeken.

De onderzochte gedraging is op dit punt eveneens behoorlijk.

VI. Ten aanzien van het aangeven van de gronden voor de beide huisbezoeken

1. Ook klagen verzoekers erover dat de betrokken boa's bij de huisbezoeken van 11 oktober en 28 november 2001 niet hebben aangegeven op welke gronden een huisbezoek werd gebracht.

2. Vaststaat dat er naar aanleiding van een anonieme tip een administratief onderzoek is gestart dat op enig moment is overgegaan in een strafrechtelijk onderzoek. Dat strafrechtelijk onderzoek liep in elk geval al voordat huisbezoeken hebben plaatsgevonden op respectievelijk 11 oktober en 28 november 2001.

Tijdens die huisbezoeken zijn personen als verdachte gehoord en is tevens in de woning rondgekeken naar bewijsmateriaal.

Sociaal rechercheurs zijn als toezichthouders in de zin van Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht gerechtigd in de toezichtfase administratieve controles uit te voeren (zie Achtergrond onder 2. en 3). Daartoe kunnen zij tevens huisbezoeken afleggen. Deze bevoegdheid is gegeven in het kader van het bestuursrechtelijk toezicht op de naleving van de sociale zekerheidswetgeving. Op het moment evenwel dat de toezichtfase is verlaten en de rechercheur zich in de strafrechtelijke opsporingsfase bevindt, moet hij ervoor waken dat hij geen oneigenlijk gebruik maakt van zijn toezichtsbevoegdheden in het kader van de opsporing en dat toezichtsbevoegdheden niet ten onrechte ten behoeve van de opsporing worden aangewend. Immers - in het geval het noodzakelijk blijkt voor het opsporingsonderzoek - zijn in het strafprocesrecht strenge vereisten opgenomen onder welke voorwaarden het huisrecht van een burger mag worden geschonden tegen wie een vermoeden is gerezen van het plegen van een strafbaar feit.

De Nationale ombudsman is daarom van oordeel dat de sociaal rechercheurs in het onderhavige geval geen gebruik meer mochten maken van hun toezichtbevoegdheid op basis van de Algemene wet bestuursrecht ter naleving van het bepaalde in de Algemene oudersdomswet nu zij kennelijk van zins waren om tijdens dat bezoek in de woning bewijsmateriaal te vergaren ten behoeve van de opsporing van het strafbare feit van de fraude alsook de verdachte in de woning te horen. De geëigende weg daarvoor was een huiszoeking met toestemming en onder controle van de rechter geweest.

Evenmin is het gepast om met vorenbedoelde opzet zich de toegang tot een woning te verschaffen teneinde een burger/verdachte uit te nodigen voor een verhoor elders ten kantore van de rechercheur.

3. Nu geoordeeld moet worden dat de huisbezoeken onrechtmatig zijn geweest is de gedraging waarop het onderhavige klachtonderdeel betrekking heeft, niet behoorlijk.

VII. Ten aanzien van het ongegrond verklaren van de klachten

1. Ten slotte klagen verzoekers erover dat de SVB de bij brieven van 9 februari 2002 namens hun ingediende klachten tegen de betrokken sociaal rechercheurs bij brieven van 16 september 2002 ongegrond heeft verklaard.

2. Gelet op hetgeen hierboven onder II tot en met VI is overwogen, heeft de SVB ten onrechte alle klachten van verzoekers ongegrond verklaard.

Ook op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

VIII. Ten overvloede

1. Ten overvloede wordt nog het volgende overwogen. Uit een oogpunt van zorgvuldigheid dient de behandeling van een klacht aan een aantal voorwaarden te voldoen. Zo moet het beginsel van hoor en wederhoor worden toegepast. Dit beginsel houdt in dat elk van de bij de klacht betrokken partijen de gelegenheid krijgt zijn standpunt naar voren te brengen, en dat vervolgens elke partij de mogelijkheid wordt geboden om te reageren op hetgeen de andere partij over de klacht naar voren heeft gebracht.

De verplichting om de klager en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft in de gelegenheid te stellen om te worden gehoord is opgenomen in artikel 9:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb; zie Achtergrond, onder 4.). Hoewel het beginsel van wederhoor niet uitdrukkelijk in genoemde wetsbepaling is neergelegd, is het de bedoeling van de wetgever geweest dat de klager en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft in de gelegenheid worden gesteld om op elkaars verklaringen te reageren (zie Achtergrond, onder 5.). Slechts wanneer de reactie van degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft geheel aansluit bij de klacht en de daarop gegeven toelichting, is het niet noodzakelijk deze reactie aan de klager voor te leggen.

2. In het onderhavige geval stelt verzoekers gemachtigde dat verzoekers niet voor of tijdens de hoorzitting zijn geïnformeerd over de verklaringen van de betrokken boa's over de feitelijke gang van zaken tijdens de huisbezoeken, zodat zij daarop niet konden reageren tijdens de klachtprocedure. De SVB heeft gedurende de interne klachtbehandeling aan de gemachtigde meegedeeld dat zij niet alle feiten en meningen hoefde te kennen, omdat zij niet de klachtbehandelaar was. In reactie op de klacht bij de Nationale ombudsman stelde de SVB dat verzoeker en de gemachtigde tijdens de hoorzitting zijn geïnformeerd over de reacties van de betrokken boa's en daarop hebben kunnen reageren. Indien dit inderdaad het geval is geweest, zou daarmee voldoende invulling zijn gegeven aan het beginsel van wederhoor. Echter, noch uit het verslag van de hoorzitting, noch uit de klachtafhandelingsbrief blijkt dat dit is gebeurd. Uit de mededeling van de SVB aan verzoekers' gemachtigde dat zij niet alle feiten en meningen behoefde te kennen, lijkt eerder sprake te zijn van het tegendeel. Het wordt er dan ook voor gehouden dat de SVB onvoldoende inhoud heeft gegeven aan het vereiste van wederhoor.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van buitengewoon opsporingsambtenaren, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank, vestiging Roermond, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Sociale verzekeringsbank te Amstelveen, is niet gegrond behalve ten aanzien van het aangeven van de gronden voor de huisbezoeken; op dit punt is de klacht gegrond.

De klacht over de onderzochte gedraging van de Sociale verzekeringsbank, vestiging Roermond, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Sociale verzekeringsbank te Amstelveen, is gegrond.

Onderzoek

Op 3 oktober 2002 ontving de Nationale ombudsman verzoekschriften van de heer Y te Eijsden en mevrouw X te Maastricht, ingediend door mevrouw mr. M.Ph.M. Hogervorst, advocaat te Maastricht, met een klacht over een gedraging van buitengewoon opsporingsambtenaren, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank, vestiging Roermond en een klacht over een gedraging van de Sociale verzekeringsbank, vestiging Roermond. Nadat de gemachtigde van verzoekers op 11 november en 31 december 2002 nadere informatie had verstrekt, werd naar deze gedragingen, die worden aangemerkt als gedragingen van de Sociale verzekeringsbank te Amstelveen, een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de Sociale verzekeringsbank te Amstelveen verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd de Sociale verzekeringsbank te Amstelveen een aantal specifieke vragen gesteld.

Daarnaast werd de betrokken buitengewoon opsporingsambtenaren, aanwezig bij de huisbezoeken de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven.

Vervolgens werd verzoekers gemachtigde in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De betrokken buitengewoon opsporingsambtenaren de heer D.. en de heer H. deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De gemachtigde van verzoekers en de SVB berichtten dat het verslag hen geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

De betrokken buitengewoon opsporingsambtenaar mevrouw V. gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 11 oktober 2001 brachten twee sociaal rechercheurs (tevens buitengewoon opsporingsambtenaren, hierna: boa's) van de Sociale verzekeringsbank, (hierna: de SVB) vestiging Roermond, de heren H. en D., een bezoek aan het huis van verzoekster. Dit in verband met het vermoeden dat was gerezen bij de SVB dat verzoekster en verzoeker een gezamenlijke huishouding voerden en dat zij dit beiden opzettelijk verzwegen voor de SVB. Aanleiding tot dit vermoeden was volgens de SVB een (anonieme) melding die de SVB had ontvangen. Naast verzoekster was ook verzoeker bij dit huisbezoek aanwezig. Diezelfde dag werd door een andere boa van de SVB (mevrouw V.), in aanwezigheid van de SVB-medewerker de heer S., een buurtonderzoek verricht bij het adres waarop verzoeker stond ingeschreven, en werd door hen het door verzoeker opgegeven woonadres bezocht. Ook werd die dag verzoekers zus gehoord door de heren H. en D. Op 28 november 2001 werd verzoekster nogmaals thuis bezocht door twee sociaal rechercheurs van de SVB, opnieuw door de heer H., en door mevrouw V. Verzoeker was ook bij dit huisbezoek aanwezig.

2. Bij brief van 14 januari 2002 richtte de gemachtigde van verzoekster zich namens verzoekster tot de SVB inzake de door de SVB verrichte huisbezoeken, de laatste op de dag dat verzoekster terugkeerde van een verblijf in een revalidatiecentrum. Tijdens het eerste bezoek had een onderzoek in de woning, waaronder ook in de kasten, plaatsgevonden. Ook waren buren benaderd. Volgens verzoekster was er geen sprake van samenwoning, dat had zij ook aan de boa's meegedeeld. De wijze waarop de boa's haar benaderden onder de omstandigheden waarin zij verkeerde, had verzoekster als onmenselijk ervaren. Verzoeksters gemachtigde vroeg de SVB haar mee te delen welke feiten en omstandigheden aanleiding hadden gegeven tot het instellen van een onderzoek en haar met bescheiden te informeren over het resultaat van het onderzoek.

3. In reactie op de brief van 14 januari 2002 deelde de SVB verzoeksters gemachtigde bij brief van 1 februari 2002 onder meer het volgende mee:

“Door uw cliënte is aangegeven de wijze van benadering door de sociale recherche, gezien de omstandigheid waarin zij verkeert, “onmenselijk” te vinden. Teneinde deze opmerking van uw cliënte op een juiste wijze te kunnen afhandelen zal ik eerst moeten weten of deze als een klacht moet worden aangemerkt. Indien dit inderdaad het geval is dan verzoek ik u mij zo spoedig mogelijk de klacht te concretiseren. Wat zijn dus precies de gedragingen of uitingen waarop de klacht betrekking heeft en welke u “onmenselijk” heeft genoemd. Zodra wij hierop concreet een antwoord hebben zullen wij de klacht dan ook via de formele klachtenprocedure (kunnen) behandelen.

Verder heeft uw brief betrekking op het onderzoek door de sociale recherche. De sociale recherche heeft naar aanleiding van een melding een vooronderzoek gedaan. De resultaten van dit vooronderzoek waren voor de sociale recherche aanleiding om een strafrechtelijk onderzoek te starten.

Op 11 oktober 2001 hebben 2 sociaal rechercheurs van de Sociale Verzekeringsbank een huisbezoek gebracht aan (verzoekster; N.o.). Tijdens dit onderzoek is (verzoekster; N.o.) ingelicht omtrent de reden van het bezoek, werd haar medegedeeld dat zij als verdachte werd aangemerkt en werd haar de cautie verleend. (Verzoekster; N.o.) heeft toen te kennen gegeven niet te kunnen voldoen aan het verzoek van de sociaal rechercheurs om naar de lokatie van verhoor te komen. Als reden gaf zij aan de renovatie van haar woning maar hoofdzakelijk wegens de opname in het ziekenhuis voor een operatie. De sociaal rechercheurs hebben toen afgesproken in een later stadium terug te komen.

Op 28 november 2001 werd (verzoekster; N.o.) nogmaals thuis bezocht door de sociaal rechercheurs. Zij gaf toen aan op die dag thuis te zijn teruggekeerd na een periode te hebben verbleven in een verzorgingstehuis en dat zij om gezondheidsredenen nog steeds niet in staat was om te kunnen worden gehoord.

Op 7 januari 2002 heeft dhr. H., sociaal rechercheur van de SVB, telefonisch contact opgenomen met (verzoekster; N.o.) teneinde haar uit te nodigen voor verhoor. Ook toen verklaarde (verzoekster; N.o.) nog niet in staat te zijn om te kunnen worden verhoord, ondanks dat haar te kennen is gegeven dat de sociaal rechercheurs bereid waren haar thuis te horen.

Omdat sedert het tijdstip van het eerste huisbezoek inmiddels drie maanden zijn verstreken en (verzoekster; N.o.) nog steeds aangeeft om medische redenen niet gehoord te kunnen worden heeft dhr. H. haar verzocht een verklaring van haar huisarts of specialist te overleggen die de opgegeven medische reden ondersteunt.

Tot op heden werd een dergelijke verklaring niet ontvangen.

De sociaal rechercheurs gaan vooralsnog van het standpunt uit dat (verzoekster; N.o.) bereid is haar medewerking te verlenen aan een verhoor maar dat zij om gezondheidsredenen niet in staat is om te kunnen worden gehoord. (Verzoekster; N.o.) dient dan wel een verklaring van haar huisarts of specialist te overleggen. Ik verzoek u om uw cliënte hierover in te lichten en vóór 15 februari a.s. een dergelijke verklaring te overleggen.

Mocht op 15 februari a.s. deze nog niet zijn ontvangen dan wordt dit gezien als een weigering en zal overleg gepleegd worden met de Officier van Justitie te Roermond over verdere voortgang van het onderzoek.

Omdat het strafrechtelijk onderzoek door de sociale recherche nog niet is afgerond kan aan u geen informatie c.q. bescheiden worden gegeven over de resultaten van het onderzoek.”

4. Bij brief van 9 februari 2002 diende verzoeksters gemachtigde namens verzoekster een klacht in bij de SVB. Hierin vermeldde zij onder meer het volgende:

“De inhoud van uw schrijven van 1 februari 2002 vermeldt een aantal onjuistheden en komt niet overeen met de ervaring van (verzoekster; N.o.).

De klacht heeft betrekking op de onregelmatigheden over de gedragingen van de sociale recherche, alsmede de wijze van de daarop volgende besluitvorming van de SVB nadat de gemachtigde van (verzoekster; N.o.) zich heeft gemeld.

Een fatsoenlijke legitimatie en duidelijke opgave van reden voor het huisbezoek vindt op 11 oktober 2001 niet plaats. Mededeling van een verdenking van een strafbaar feit heeft niet plaatsgevonden. Ook is er niet gewezen op het zwijgrecht.

Wie die persoon is geweest die met (verzoeker; N.o.) in het kamer/keuken gedeelte heeft gezeten is (verzoekster; N.o.) tot op heden niet bekend.

De persoon die met (verzoekster; N.o.) de slaapkamer is ingelopen is - zo is mevrouw nadien gebleken - de heer H., Laatstgenoemde heeft in de slaapkamer van (verzoekster; N.o.) in de kleerkast en tussen de kleren gekeken.

De herenkleding die zich in de kast op de slaapkamer van (verzoekster; N.o.) bevindt is van de overleden echtgenoot van (verzoekster; N.o.), zoals ook door (verzoekster; N.o.) meegedeeld.

Eveneens is in een andere kamer in de kleerkast gekeken, alwaar zich de kleren van mevrouw zelf bevinden. Een aubergine-kleurig pak is eruit gehaald. (Verzoekster; N.o.) heeft te kennen gegeven dat dit haar pak is.

(Verzoeker; N.o.) is aanwezig vanwege de renovatie en de noodzaak van hulp voor (verzoekster; N.o.). (Verzoekster; N.o. ) was en is nog steeds ziek.

Hetgeen (verzoekster; N.o.) heeft meegedeeld op de vragen die haar zijn gesteld is niet opgetekend. Hetgeen (verzoekster; N.o.) heeft meegedeeld op de aan haar gestelde vragen kan niet de conclusie rechtvaardigen dat er sprake zou zijn van verdenking van uitkeringsfraude.

Op (verzoekster; N.o.) is ongeoorloofde psychische druk uitgeoefend.

(Verzoekster; N.o.) is ziek en staat voor een operatie. Er is gedreigd met “we nemen jullie mee”. Er is niet afgesproken dat men in een later stadium nog eens zou terugkomen.

(Verzoekster; N.o.) heeft vernomen dat ze bij buren zijn geweest.

Het recht op een discrete behandeling is onnodig geschonden en is casu in strijd met het beginsel van proportionaliteit.

Na de operatie is (verzoekster; N.o.) opgenomen in de herstelkliniek (…). De dag van terugkeer van de herstelkliniek (…) staan de heer H. en een vrouwelijke persoon onaangekondigd voor de deur. Alsdan is (verzoeker; N.o.) ook aanwezig. Laatstgenoemde heeft (verzoekster; N.o.) opgehaald in (…) en thuisgebracht. (Verzoeker; N.o.) levert mantelzorg, omdat (verzoekster; N.o.) niet voor zichzelf kan zorgen. Er is aanvullende somatische verpleeghuiszorg noodzakelijk. Een verzoek daartoe is door het RIO gehonoreerd.

(Verzoekster; N.o.) geeft te kennen dat zij niet telefonisch is uitgenodigd voor een verhoor door de heer H. Ook heeft zij telefonisch niet met een heer doch met een vrouw gesproken. Zij heeft de vrouw laten weten dat de huisarts geen verklaring afgeeft en dat men zich voor informatie tot de huisarts kan wenden.

(Verzoekster; N.o.) heeft de telefoonverbinding verbroken, omdat haar mededelingen niet worden geaccepteerd en er tegen haar is geschreeuwd dat de uitkering wordt gekort. (Verzoekster; N.o.) kan de intimiderende, onheuse en beschuldigende manier van optreden niet langer verdragen.

Rechtsbijstand wordt ingeroepen. Telefonische wordt door de gemachtigde van (verzoekster; N.o.) bij de SVB informatie ingewonnen en wordt verzocht om toezending van informatie. Toezending van informatie blijft uit.

14 januari 2002 meldt de gemachtigde van (verzoekster; N.o.) zich schriftelijk bij de SVB. 15 januari 2002 volgt de beslissing, met de mededeling dat onderzoek heeft uitgewezen dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding met (verzoeker; N.o.) en dat onderzoek heeft uitgewezen dat (verzoekster; N.o.) vermoedelijk niet langer recht op een ongehuwden pensioen heeft. Een bezwaarschrift wordt ingediend.

18 januari 2002 volgt een nieuwe beslissing. De beslissing van 15 januari 2002 komt te vervallen. Alsdan wordt meegedeeld dat er nog een nader onderzoek zal plaatsvinden naar de rechtmatigheid van het aan (verzoekster; N.o.) uitbetaalde ongehuwden-pensioen, omdat onderzoek heeft uitgewezen dat (verzoekster; N.o.) vermoedelijk niet langer recht heeft op een AOW ongehuwden pensioen. Een bezwaarschrift ingediend.

(Verzoekster; N.o.) en haar overleden echtgenoot, alsmede (verzoeker; N.o.) en zijn overleden echtgenote hebben veel samen veel opgetrokken en waren vrienden door dik en dun, Het overlijden van de wederzijdse partners heeft de vriendschap niet doen eindigen.

Voor (verzoekster; N.o.) valt niet te begrijpen dat de vriendendienst van (verzoeker; N.o.) tot een dergelijke onterechte behandeling en benadering aanleiding heeft gegeven.”

5. Diezelfde datum diende de betrokken gemachtigde ook een klacht in bij de SVB namens verzoeker. Hierin staat onder meer het volgende vermeld:

“De klacht heeft betrekking op de onregelmatigheden over de gedragingen van de sociale recherche.

Klager bevindt zich op 11 oktober 2001 in de woning van (verzoekster; N.o.), wanneer de sociale recherche zich aan de deur van (verzoekster; N.o.) meldt.

Men wil een paar vragen stellen. Mededeling van verdenking van een strafbaar feit en de cautie worden niet gegeven. Van een deugdelijk legitimatie is eveneens geen sprake.

Klager moet zich verdedigen tegen onterechte verwijten, zoals “u deelt samen de keuken”, u woont al vier jaar samen”, “Heeft het ontbijt gesmaakt?” Van wie zijn die schoenen?

Klager heeft nadrukkelijk verklaard dat hij niet samenwoont en niet de keuken deelt. De verklaring wordt niet opgenomen.

Vanwege de bedreigende, beschuldigende en intimiderende benadering heeft klager ter plekke de huisarts gebeld vanwege zijn hart.

Klager heeft niet geweigerd aan een verhoor mee te werken. Klager heeft wel meegewerkt, doch hetgeen hij heeft verklaard is niet opgenomen.

Klager heeft laten weten dat hem niet kan worden verweten dat zijn verklaring niet is op genomen.

Klager heeft laten weten dat er geen sprake is van samenwoning en dat hij daaraan niets heeft toe te voegen.

Klager levert aan (verzoekster; N.o.) mantelzorg, omdat zij deze broodnodig heeft. Klager heeft laten weten dat hij (verzoekster; N.o.) al 45 jaar kent en als vriend voor haar klaar staat en zal blijven klaar staan.

Tijdens het bezoek in november 2001 heeft klager de sociale recherche de deur gewezen, omdat klager de werkwijze in verband met de zieke (verzoekster; N.o.) onverantwoord vindt.

Notarieel is vastgesteld dat klager in zijn voormalige woning het gebruik heeft van een kamer, alwaar momenteel een tweede kamer wordt aangebouwd. Aan het verzoek om deze inspectie te doen wordt niet tegemoet gekomen wanneer de sociale rechercheur zich in (de woonplaats van verzoeker; N.o.) meldt.

Vervolgens wordt bij een 80-jarige familielid, alwaar klager overnacht een bezoek gebracht. Dit 80-jarig familielid is bang en in de war, als gevolg van een al veertien maanden durende opname van haar echtgenoot.

Als gevolg van het plaatsgevonden buurtonderzoek voelt klager zich in (zijn woonplaats;) begluurt.

Klager vraagt zich af of dit maar allemaal kan.

Klager is niet te spreken over de intimiderende, dreigende en beschuldigde benadering van de sociale recherche en verzoekt u de klachten nader te onderzoeken.”

6. Op 13 maart 2002 deelde de SVB aan verzoekster mee dat in overleg met het openbaar ministerie was besloten om het strafrechtelijk onderzoek naar haar niet voort te zetten wegens haar gezondheidstoestand. Wel zou in de controlesfeer een onderzoek worden ingesteld naar de rechtmatigheid van verzoeksters AOW-pensioen.

7. Op 29 maart 2002 vond een hoorzitting plaats inzake de beide op 9 februari 2002 ingediende klachten. In de begeleidende brief van 21 juni 2002, bij het verslag van die hoorzitting, deelde de SVB onder meer het volgende mee:

“Voorafgaande aan de hoorzitting heeft u gevraagd waarom u niet over kopieën van de verklaringen van de sociaal rechercheurs kon beschikken. Ik heb u toen aangegeven dat in de klachtenprocedure de SVB beide partijen hoort en op grond daarvan concludeert. Hierin is geen recht geregeld op grond waarvan u hetgeen andere partijen verklaren, kunt opeisen. Die verklaring hoeft overigens ook niet schriftelijk te zijn. Ook bij nadere bestudering van de van toepassing zijnde regelgeving heb ik niet anders kunnen constateren dan hetgeen ik u reeds verteld heb. In de hoorzitting zelf heb ik uiteraard wel de informatie gebruikt in de vraagstelling en heb ik u waar nodig aangegeven dat de sociaal rechercheurs anders verklaard hebben. Op die manier ben ik in staat eventuele verschillen in verklaringen te beoordelen. Naar mijn mening is er dus geen sprake van enige onregelmatigheid.”

8. In het verslag van de hoorzitting staat onder meer het volgende:

“Het betreft hier 2 klachten: a; de klacht van (verzoeker; N.o.)

b; de klacht van (verzoekster; N.o.) waarin

(de gemachtigde; N.o.) namens haar optreedt

Beide klachten zullen apart behandeld worden gelet ook op de apart ingediende klachten.

(…)

Klacht (verzoeker; N.o.), inhoudelijk.

(Verzoeker; N.o.) geeft aan dat hij problemen heeft over de gedragingen van de sociaal rechercheurs van de SVB. Deze zijn volgens de beleving van (verzoeker; N.o.) bedreigend.

(Verzoeker; N.o.) heeft zijn zienswijze op papier gesteld en leest zijn verhaal voor. Hij is daarbij zeer geëmotioneerd. In het verhaal gaat (verzoeker; N.o.) gedetailleerd in op wat er naar zijn mening is voorgevallen. Voor (verzoeker; N.o.) van belang is de mededeling van de sociaal rechercheurs: “Vanaf 7 juni delen jullie de keuken”. Op deze datum was volgens (verzoeker; N.o.) zijn echtgenote nog niet overleden en was de opmerking dan ook onjuist. Vooral de hantering van onjuiste data was (verzoeker; N.o.) een doorn in het oog.

(De gemachtigde; N.o.) beklaagt zich erover dat er geen stukken aangeleverd zijn.

Volgens (de gemachtigde; N.o.) zouden de stukken ter inzage hebben moeten liggen voor zowel (verzoeker; N.o.) alsmede voor (de gemachtigde; N.o.). Afgesproken wordt dat (de voorzitter van de hoorcommissie van de SVB; N.o.) hier separaat op reageert bij de aanbieding van de verslagen.

(De voorzitter van de hoorcommissie van de SVB; N.o.) vraagt: hebben de sociaal rechercheurs zich gelegitimeerd? (Verzoeker; N.o.) antwoordt dat hij geen legitimatie heeft gezien. Hij heeft zich direct al opgewonden over het feit dat de sociaal rechercheurs zich niet aangekondigd hadden, allerlei vragen stelden en in het huis rondliepen. De sociaal rechercheurs hebben wel gevraagd of men de kamers mocht zien. (Verzoeker; N.o.) geeft nogmaals aan dat er onjuiste beweringen zijn gedaan. Volgens de sociaal rechercheurs woont hij al hij al 4 jaar samen en dat is onjuist gelet op de overlijdensdatum van zijn echtgenote. De emoties spelen (verzoeker; N.o.) ook nu bijzonder parten waarbij hij tegen de (de voorzitter van de hoorcommissie van de SVB; N.o.) zijn ongenoegen uit op een niet correcte manier. Vervolgens geeft (verzoeker; N.o.) aan dat de sociaal rechercheurs niets opgeschreven hebben tijdens de periode dat zij vragen stelden. Of er wél geschreven is bij het bezichtigen van de slaapkamer van (verzoekster; N.o.) is (verzoeker; N.o.) niet bekend.

(De voorzitter van de hoorcommissie van de SVB; N.o.) stelt aan (verzoeker; N.o.) de vraag of het verhaal wat hij op papier heeft gezet gekopieerd mag worden. (Verzoeker; N.o.) wil hier niet mee instemmen en wacht liever het verslag af. Hierbij geeft (de voorzitter van de hoorcommissie van de SVB; N.o.) aan dat het verslag niet woordelijk zal zijn.

Vervolgens wordt de schriftelijke klacht nog op een aantal specifieke punten verder door de (de voorzitter van de hoorcommissie van de SVB; N.o.) besproken. Op de vraag wat (door verzoeker; N.o.) onder ongeoorloofde psychische druk wordt verstaan wordt vooral verwezen naar de onjuiste beweringen betreffende de data en de veronderstellingen t.a.v. het vermeende samenwonen waarbij o.a. gewezen werd op aanwezige kleren van (verzoeker; N.o.). Volgens de beleving van (verzoeker; N.o.) is de druk zoals door de sociaal rechercheurs op hem uitgeoefend vergelijkbaar met de gevoelens die hij heeft met betrekking tot de oorlog. (Verzoeker; N.o.) vertelt: toen er gebeld werd onder aan de deur en er “mensen” stonden die zeiden dat ze van de SVB waren vroegen deze personen naar (verzoekster; N.o.). De heer H. is in de woning met (verzoekster; N.o.) naar de slaapkamer gegaan. Toen hij terug kwam zei hij: “als jullie niet meewerken kunnen wij jullie ook meenemen”.

Later op deze dag bezochten de SR's het huis van (verzoeker; N.o.) en ook toen hebben de SR's zich volgens hem niet gelegitimeerd.

In het gesprek worden een aantal contactmomenten besproken. (Verzoeker; N.o.) geeft aan dat veelal niet, onvolledig of zonder beleefdheidsvormen contacten plaatsvinden. De nadrukkelijke vragen om een medische verklaring t.a.v. onmogelijkheid van (verzoekster; N.o.) een verklaring af te leggen heeft hij als onjuist ervaren en hem eenmaal en toe aangezet de sociaal rechercheurs de deur te wijzen. Ook in de telefonische contacten is dit aan de orde geweest. Hij zegt daarover o.a. dat de sociaal rechercheurs hem maar steeds niet wilden geloven. Dat de sociaal rechercheurs hebben gezegd dat mogelijk een verklaring ook bij de SVB zou kunnen plaatsvinden acht (verzoeker; N.o.) intimiderend.

In dit verband merkt (de voorzitter van de hoorcommissie van de SVB; N.o.) op dat de vele contactmomenten ook bedoeld zijn van de kant van de SVB om (verzoekster; N.o.) de gelegenheid te geven een medische verklaring te overleggen en/of een geschikt moment te vinden waarop (verzoekster; N.o.) wel een verklaring zou kunnen aflegen. De beleving van de handelwijze is in elk geval bij de klagers anders.

Op nadere vraagstelling van (de voorzitter van de hoorcommissie van de SVB; N.o.) verklaart (verzoeker; N.o.) dat er tijdens de contacten geen aantekeningen zijn gemaakt.

(De voorzitter van de hoorcommissie van de SVB; N.o.) legt vervolgens uit wat verstaan moet worden onder een verhoor en het opnemen van een verklaring en het doen van onderzoek. Ook wat de cautie is wordt toegelicht. (Verzoeker; N.o.) heeft moeite het verschil in te zien en blijft bij zijn mening dat volgens hem de legitimatie en de zogenaamde cautie niet hebben plaatsgevonden.

T.a.v. het buurtonderzoek wordt in de brief vermeld dat hier sprake zou zijn van disproportionaliteit. Op de vraag van (de voorzitter van de hoorcommissie van de SVB; N.o.) waar de disproportionaliteit uit bestaat wordt gewezen op het feit dat er geen sprake is van samenwoning zoals verklaard wordt. Mede gelet hierop en de hoge leeftijd van betrokkenen betekent dit volgens de advocate dat een buurtonderzoek een te grote impact op het leven van de beide klagers heeft en meer discretie aangewezen was.

Op de vraag of (verzoeker; N.o.) of (de gemachtigde; N.o.) nog punten willen toevoegen wordt ontkennend gereageerd. Men wacht het verslag af en zal zo nodig daarop reageren.

(De voorzitter van de hoorcommissie van de SVB; N.o.) sluit de betreffende klacht behandeling.

Klacht (verzoekster; N.o.), inhoudelijk.

I.v.m. het feit dat klaagster zelf niet in staat is aanwezig te zijn verklaart (de gemachtigde; N.o.) namens haar het volgende: er heeft richting (verzoekster; N.o.) geen legitimatie plaatsgevonden en ook heeft men geen hand gegeven. Alleen (verzoeker; N.o.) heeft een visitekaartje gekregen (ook geen hand). Verder is voor (de gemachtigde; N.o.) niet mogelijk meer informatie te geven of vragen te beantwoorden. Hierbij wordt verwezen naar de schriftelijke klacht.

(De voorzitter van de hoorcommissie van de SVB; N.o.) sluit de betreffende klachtbehandeling.

9. In reactie op het verslag van de hoorzitting deelde de gemachtigde bij brief van 16 juli 2002 namens verzoekster mee dat zij er bij bleef dat er geen legitimatie had plaatsgevonden, geen cautie was gegeven en er een ongeoorloofde druk op haar was uitgeoefend, terwijl zij ernstig ziek was. Verder wees zij erop dat de reacties van degenen waarover verzoekster klaagde niet voorhanden waren. Vragen over die reacties waren niet aan verzoekster gesteld.

Namens verzoeker bracht de gemachtigde bij brief van 16 juli 2002 onder meer nog het volgende naar voren:

“Klager herkent zijn toelichting op de klacht in de verslaglegging van hoorzitting niet terug.

Daar komt nog bij dat tussen de zitting en de totstandkoming van het verslag c.q. de toezending van het verslag een dermate lange periode is gelegen (drie maanden) dat het adequaat reageren op dit verslag klager onmogelijk is en wordt gemaakt.

Tijdens de hoorzitting is toegezegd dat het verslag er binnen twee weken zou zijn. Er volgt geen verslag. Ook op het verzoek van 6 mei 2002 door de gemachtigde van klager om toezending van het verslag wordt in het geheel niet gereageerd. Eerst nadat de gemachtigde omstreeks medio juni 2002 wederom aan de bel trekt volgt een paar dagen later het verslag.

De lange termijn moet onzorgvuldig jegens klager worden geacht. Klager is van mening dat zijn klacht niet serieus is genomen.

Klager is bovendien van mening dat er geen sprake kan zijn van een objectieve klachtbehandeling.

De klacht behandelaar is leidinggevende en dient toezicht te houden.

De klacht van klager is door de behandelaar aan degenen waarover wordt geklaagd wel voorgelegd, doch de reactie die de klachtbehandelaar als zodanig wel bekend is, is klager niet bekend.

Wel moet klager reageren op vragen die gesteld worden naar aanleiding van die reactie. Degenen waarover klager heeft geklaagd zijn in de klacht procedure niet betrokken. Dit acht klager niet juist.

In de verslaglegging is niet aangegeven hetgeen de sociale rechercheurs anders verklaard zouden hebben. Zowel klager als gemachtigde kunnen zich ook niet herinneren dat ter zitting expliciet is aangegeven waar de sociale rechercheurs anders zouden hebben verklaard. In het verslag is hierover niets terug te vinden.

De gemachtigde van klager heeft zich niet beklaagd dan wel geëist.

Er is om duidelijkheid verzocht ten aanzien van de procedure regels bij een klacht (hoor en wederhoor), omdat de reactie van degenen waarover wordt geklaagd niet kenbaar is gemaakt.

De gemachtigde heeft laten weten dat het in het kader van een klacht procedure algemeen gebruikelijk is dat voorafgaande aan de zitting inzage in de stukken, waaronder ook de reactie van degenen waarover wordt geklaagd, wordt verstrekt.

Ook degenen waarover wordt geklaagd dienen uiteindelijk de mogelijkheid te krijgen (wederhoor) om zich tegen de klacht te verweren.

De gemachtigde heeft laten weten dat zij de werkwijze niet kan onderschrijven nu de reactie van degenen waarover wordt geklaagd niet schriftelijk is vastgelegd en ook niet ter kennis van klager is gebracht c.q. in het klachtdossier voorhanden is.

De gemachtigde heeft laten weten dat zij dit niet juist acht.

Het vormen van een getrouw beeld naar de feiten is op deze wijze niet mogelijk.

Dat klager geen kennis heeft genomen van de inhoud van de melding die tot het onderzoek aanleiding heeft gegeven en van de getuigenverklaring naar aanleiding van het buurtonderzoek is van geheel andere orde. Ook dit acht klager overigens niet juist.

De toelichting zoals door klager verstrekt is in het verslag niet terug te vinden. Het niet instemmen met afgifte van de aantekening van klager zelf, wel mondeling gedaan, kan niet gesanctioneerd worden met de mededeling dat het verslag niet woordelijk zal zijn.

Bovendien is de vraag dezerzijds opgeworpen of alle aantekening van klager in het kader van de klacht behandeling wel relevant zijn. Het verslag is in deze niet volledig.

Er heeft geen legitimatie plaatsgevonden bij het bezoek aan de woning van (verzoekster; N.o.) in oktober 2001. Eerst bij vertrek wordt er een visite kaartje verstrekt. Alsdan wordt duidelijk dat het hier de heer H. betreft. Wie de andere persoon is met wie klager in de keuken heeft gezeten is klager tot op heden niet bekend. In het verslag is deze gang van zaken niet terug te vinden.

Ter zitting is nadrukkelijk opgemerkt dat de verklaring van klager c.q. de antwoorden van klager op de vragen die hem zijn gesteld, niet is/worden geaccepteerd en ook niet zijn opgeschreven.

Wel vindt er intimidatie en bedreiging “we nemen jullie mee” plaats.

De derde alinea op pagina drie is geen juiste weergave van de toelichting. Opmerkingen van klager worden in een totaal andere context geplaatst en zijn bovendien niet volledig.

Het oorlogsverleden is bij klager boven gekomen naar aanleiding van het gesprek met de onbekende in de keuken die klager vragen stelde en onjuiste beweringen deed o.a. de bewering dat klager al vier jaar zou samen wonen met (verzoekster; N.o.). Klager woont niet samen met (verzoekster; N.o.). Vier jaar geleden leefde de echtgenote van klager nog. Klager is deze onterechte bewering teveel geworden en is naar buiten gelopen. Ook de bedreiging “we nemen jullie mee” en de onmacht om zich tegen het machtsmisbruik en de onterechte beweringen te verweren hebben bij klager het oorlogsverleden doen boven komen.

De dag dat (verzoekster; N.o.) uit de verpleegkliniek is ontslagen melden de heer H. en mevrouw V. zich aan de woning van (verzoekster; N.o.). Klager heeft ingegrepen omdat hij de wijze van benadering en het blijven doorvragen richting de ernstig zieke (verzoekster; N.o.) onverantwoord vindt. Het gesprek c.q. de contacten hebben zich niet beperkt tot het verzoek om een medische verklaring. Ongeoorloofde druk is uitgeoefend.

Nadat (verzoekster; N.o.) te kennen heeft gegeven dat zij op grond van haar medische toestand niet in staat is tot het beantwoorden van vragen bleef de heer H. doorgaan met vragen stellen. Klager heeft toen ingegrepen.

De opmerkingen die klager heeft gemaakt over het niet legitimeren en over de ongeoorloofde psychische druk zijn niet in zijn bewoordingen opgenomen, doch door de klacht behandelaar geformuleerd en in een bepaalde context geplaatst die klager niet juist acht.

Nadat de gemachtigde van klager heeft laten weten dat er geen legitimatie bewijs is getoond heeft klager op een vraag van de klachtbehandelaar nog eens aangevuld dat hij geen legitimatie heeft gezien.

Er heeft geen legitimatie plaatsgevonden, er is geen reden voor het bezoek opgegeven en de cautie is niet verleend.

De wijze van binnenkomst en hetgeen daarna is geschied is ter zitting toegelicht doch in het verslag niet opgenomen.

Dat de “binnenkomers” sociale rechercheurs zijn is klager in het geheel niet bekend.

Bij binnenkomst is een persoon met klager in de keuken gebleven en een persoon is met (verzoekster; N.o.) richting slaapkamer gegaan.

Door enkel op te nemen dat klager geen legitimatie heeft gezien wordt de indruk gewekt dat er wel legitimatie zou hebben plaatsgevonden, doch dat klager dit niet zou hebben gezien.

Het enkel opnemen van een constatering dat klager zijn ongenoegen heeft geuit op een niet correcte manier richting de klachtbehandelaar acht klager niet juist, nu het hoe en waarom daarvan wordt weggelaten.

De boosheid die bij klager tijden de hoorzitting weer boven komt wordt in een context geplaatst alwaar deze niet thuis hoort. Bovendien is het gestelde daarover niet juist. Klager heeft zich niet direct al opgewonden. Klager wist helemaal niet waarvoor deze personen met (verzoekster; N.o.) wilden praten.

De onjuiste beweringen en veronderstellingen zijn niet nader uitgewerkt in het verslag.

De formulering: “waarbij o.a. gewezen werd op de aanwezige kleren van (verzoeker; N.o.) acht klager niet juist. Klager heeft duidelijk aangegeven dat de kleren in de kast van (verzoekster; N.o.) de kleren van de overleden echtgenoot van (verzoekster; N.o.) zijn en niet van hem. Er is in dat kader verwezen naar de onjuiste verslaglegging in een wel toegezonden rapportage. Men rapporteert hetgeen men wil horen. Hetgeen is gezegd is niet genoteerd.

Klager heeft de heer H. en mevrouw V. de dag waarop (verzoekster; N.o.) thuis komt in november 2001 de deur gewezen, omdat klager de wijze van benadering en het blijven doorvragen richting de ernstig zieke (verzoekster; N.o.) onverantwoord vindt. De vragen zijn niet beperkt gebleven tot de kwestie rondom de medische verklaring.

In het klaagschrift van (verzoekster; N.o.) is opgenomen dat het recht op een discrete behandeling onnodig is geschonden en dat zulks in strijd is met het beginsel van proportionaliteit.

Ter zitting is opgemerkt dat zulks ook voor klager het geval is.

Welke melding de aanleiding is geweest tot het onderzoek is klager tot op heden niet bekend. Ook blijft klager verstoken van de verklaringen van buurtbewoners. In de onderhavige klacht procedure blijft klager verstoken van de reactie van degenen waarover is geklaagd. Dit alles acht klager onjuist.

Onder voornoemde feiten en omstandigheden kan klager zich met de verslaglegging niet verenigen. De verslaglegging is onvolledig en niet feitelijk genoeg. Daarnaast zijn er opmerkingen van klager in een context geplaatst alwaar ze niet thuishoren en alwaar ze ook niet zijn gemaakt.”

10. Naar aanleiding van de reactie van de gemachtigde op het verslag van de hoorzitting deelde de SVB bij brief van 8 augustus 2002 onder meer het volgende mee:

“Betreffende de late toezending van het verslag heb ik u mijn verontschuldigingen reeds aangeboden. Uw klacht is op dit punt ook gegrond.

Ten aanzien van uw andere opmerkingen het volgende. Tijdens de hoorzitting, maar ook in het verslag, heb ik aangegeven uw mogelijke reactie te zullen toevoegen aan het verslag en niet inhoudelijk elk punt opnieuw in discussie te zullen nemen. Daar maak ik nu dus gebruik van voor zover het de inhoud en toelichting op de klacht betreft en met toevoeging van onderstaande punten.

Het verslag zoals toegezonden is bedoeld als weergave van de belangrijkste feiten en omstandigheden en moet de essentie aangeven van hetgeen klager heeft toe te voegen aan hetgeen al schriftelijk in het klaagschrift is opgenomen. Ter zitting heeft klager (verzoeker; N.o.) een door hem opgetekende verklaring voorgelezen. Het is betreurenswaardig dat nu met deze reactie onderdelen van de verklaring ingebracht worden zonder overlegging van die letterlijke tekst. Ik ga er nu van uit dat met de reactie de punten naar genoegen zijn verwoord.

U merkt op dat een objectieve klachtbehandeling niet mogelijk is. Ik ben het daar niet mee eens. Als klachtbehandelaar namens de SVB moet ik over alle feiten kunnen beschikken en in staat zijn deze te wegen. Dat is het geval. Het feit dat u mogelijk niet alle feiten en meningen kent is daarbij niet van belang voor een objectief oordeel. U bent immers de klachtbehandelaar niet. In de klachtprocedure cf, Awb en specifiek bij BOA-klachten is de SVB de klachtbehandelaar. Ik heb er voor zorggedragen dat u over deze procedure beschikt en derhalve kunt u dat zelf ook lezen dat de handelwijze niet onregelmatig is zoals u beweert.

De klachtprocedure schrijft voor advies te vragen aan de toezichthouder over de wijze waarop de SVB de klacht wil afdoen, hetgeen ik vandaag met alle relevante stukken heb gedaan. De toezichthouder is gehouden binnen 4 weken te reageren waarna ik de klacht formeel c.q. schriftelijk kan afdoen.”

11. Op 16 september 2002 berichtte de toezichthouder, het Arrondissementsparket Amsterdam, de SVB dat hij de boa-klachten van de SVB had ontvangen en geen opmerkingen had met betrekking tot de conceptafdoeningen. Het Arrondissementsparket adviseerde de SVB aan verzoekers conform de conceptafdoening te berichten.

12. Ter afwikkeling van de klacht deelde de SVB verzoeker bij brief van 16 september 2002 onder meer het volgende mee:

“Op grond van de mij ter beschikking staande gegevens heb ik het volgende overwogen.

1. Uw klacht en hetgeen u hierover heeft verklaard wijkt af van de verklaringen van de sociaal rechercheurs. De sociaal rechercheurs hebben namelijk verklaard dat men zich voldoende gelegitimeerd heeft en de cautie is verleend.

2. Sociaal rechercheurs zijn bevoegd onderzoek te doen namens de SVB en kunnen mogelijke verdachten bevragen. Met toestemming kunnen zij woningen bezichtigen en zij kunnen hun waarnemingen in een proces verbaal opnemen.

3. Sociaal rechercheurs zijn specifiek voor fraudeonderzoek opgeleide en beëdigde ambtenaren.

4. Huisbezoeken en geconfronteerd worden met vragen, zeker indien deze mogelijke fraude betreffen, zijn ervaringen waarbij gemakkelijk emoties een rol spelen of irritaties kunnen optreden. Snel wordt het gezien als inbreuk op privacy en roept het negatieve gevoelens op.

5. Emoties hebben in elk geval bij u een (nadrukkelijke) rol gespeeld in de wijze waarop u op het bezoek van de sociaal rechercheurs heeft gereageerd.

6. Vrij gedetailleerd is daarentegen door zowel (verzoekster; N.o.) als u aangegeven hoe de verschillende bezoeken zijn verlopen.

7. De gedetailleerdheid is ook van de kant van de sociaal rechercheurs geleverd en in onder ambtseed opgemaakte verklaringen of processen verbaal beschreven.

8. De beschrijvingen van de verschillende bezoeken komen grotendeels overeen met de verklaringen van de sociaal rechercheurs, maar wijken essentieel af daar waar het de legitimatie en de cautie betreft.

9. De beschrijvingen van de bezoeken bevestigen elkaar daar waar sprake was van geëmotioneerdheid en boosheid van de kant van (verzoeker; N.o.). Die boosheid was ook duidelijk zichtbaar tijdens de hoorzitting.

10. Het beeld wordt door u opgeroepen dat het enkele feit dat uw handelwijze of verklaring dat er van samenwoning geen sprake is in twijfel wordt getrokken, uw oordeel(vermogen) grotendeels beheerst en daarmee ook op voorhand al bepalend is voor de wijze waarop u alle handelingen van de sociaal rechercheurs bekijkt.

11. De exacte woorden die gebruikt zijn tijdens de verschillende contactmomenten zijn niet of onvoldoende vast te stellen, immers niet tweezijdig erkend. Ook de context waarin deze al zouden zijn gebruikt wordt tenminste verschillend beleefd.

12. De sociaal rechercheurs hebben op 11 oktober 2001 toestemming gekregen c.q. medewerking ondervonden bij het betreden en bezichtigen van de woning(en). Uit de feitelijke gang van zaken is af te leiden dat de toegang in elk geval niet is geweigerd en medewerking is gegeven aan het bezichtigen van de woning waarbij ook de inhoud van klerenkasten is gezien.

13. De sociaal rechercheurs hebben geen dwangmiddel gebruikt. In de klacht wordt melding gemaakt van het feit dat zij daar wel mee gedreigd hebben. De sociaal rechercheurs verklaren ontkennend en ook uit de feitelijke handelwijze waarbij op verschillende momenten nieuwe afspraken zijn gemaakt en gevraagd is een medische verklaring te overleggen is niet op te maken dat dwang op enige andere wijze is gebruikt.

Op basis van de mij bekende feiten en omstandigheden en bovenstaande overwegingen kom ik, overeenkomstig de mening van de toezichthouder, tot de volgende conclusie.

Ik acht de klacht op het punt van het zich onvoldoende of niet legitimeren, alsmede het ontbreken van de cautieverlening, ongegrond.

De motivering hiervoor ligt in het feit dat de consistente verklaringen en opgemaakte processen verbaal van meerdere onder ambtseed staande sociaal rechercheurs in die samenhang hier zwaar moeten wegen. Het gegeven dat bij u emoties (een mengeling van boosheid, verontwaardiging en ongeloof) telkens een rol speelden maken het overzicht en een in de situatie adequaat beoordelingsvermogen, met name t.a.v. de reikwijdte en goed begrip van vragen en opmerkingen van sociaal rechercheurs, minder aannemelijk. In die samenhang moeten de verklaringen van de sociaal rechercheurs zwaarder wegen hetgeen leidt tot de vermelde conclusie.

Betreffende de bejegening acht ik de klacht eveneens ongegrond.

De motivering hiervoor is identiek met hetgeen ik hierboven bij de andere punten vermeld heb.

Hieraan is ook toe te voegen dat door de feiten en omstandigheden voldoende vaststaat dat in alle redelijkheid rekening is gehouden met de ziekte van (verzoekster; N.o.). Wat betreft de behandeling kan opgemerkt worden dat, gelet op een zorgvuldige voorbereiding, informatie inwinnen bij buurtbewoners te rechtvaardigen was.”

De aan verzoekster gerichte brief van de SVB, ook van 16 september 2002, bevatte grotendeels dezelfde informatie. Wat betreft de bejegening werd daarnaast nog het volgende meegedeeld:

“…Betreffende de bejegening waarbij in de klacht o.a. is gewezen op ongeoorloofde psychische druk en discrete behandeling, acht ik de klacht eveneens ongegrond.

De motivering hiervoor is identiek met hetgeen ik hierboven bij andere punten heb vermeld. Hieraan is meer specifiek toe te voegen dat door de feiten en omstandigheden voldoende vaststaat dat in alle redelijkheid rekening is gehouden met de ziekte van u en dat het bezoek aan u op de dag van terugkeer uit het verzorgingstehuis toevallig is te noemen. Wat betreft de discrete behandeling kan opgemerkt worden dat, gelet op een zorgvuldige voorbereiding, informatie inwinnen bij buurtbewoners te rechtvaardigen was…”

B. Standpunt verzoekers

Voor het standpunt van verzoekers wordt verwezen naar de klachtsamenvatting onder Klacht en naar de brieven die de gemachtigde van verzoekers naar de SVB heeft gestuurd, zie feiten onder 4., 5. en 9.

C. Standpunt Sociale verzekeringsbank Amstelveen

1. In reactie op de klacht deelde de SVB bij brief, gedateerd op 28 februari 2003, door de Nationale ombudsman ontvangen op 28 maart 2003, het volgende mee:

“…Na beoordeling van het dossier inzake de klachten in eerste aanleg van belanghebbenden, zie ik geen aanleiding om af te wijken van het oordeel waarmee de klachten in eerste aanleg zijn afgedaan. Ik heb dan ook geen aanleiding gevonden tot enigerlei maatregel of actie, ten behoeve van betrokkenen dan wel in meer algemene zin.

Verder maak ik u er naar aanleiding van punt 1 van uw klachtformulering op attent dat de daarin vermelde buurtonderzoeken hebben plaatsgevonden in het kader van het strafrechtelijk onderzoek nadat gedurende de periode 25 juni tot en met 25 september 2001 20 waarnemingen zijn verricht en de zaak zich niet meer in het stadium van een vooronderzoek bevond. Voor de gang van zaken met betrekking tot de punten 2 tot en met 5 van uw klachtformulering verwijs ik u naar de schriftelijke reacties van de sociaal rechercheurs D. en H. aan (…), in het kader van de klachtprocedure in eerste aanleg van respectievelijk 4 maart 2002 en 28 februari 2002. (…)

Het dwangmiddel waarop in betreffende brief (van 16 september 2002; N.o.) gedoeld werd is “aanhouding”. Doel van het bezoek van de sociaal rechercheurs was de klagers uit te nodigen voor een verhoor ten kantore van de SVB Roermond. Daarbij heeft men geen dwangmiddel gebruikt, maar klagers op basis van vrijwilligheid uitgenodigd

In onze optiek is het de rol van de klachtbehandelaar om primair beide partijen te horen en de gelegenheid te geven het eigen standpunt nogmaals mondeling toe te lichten. Daarbij hechten we er aan dat die toelichting authentiek is en niet of vooral het karakter van een reactie al heeft. Tijdens de hoorzitting heeft de klachtbehandelaar secundair de taak verschillen en overeenkomsten in hetgeen hij hoort of gelezen heeft aan partijen voor te leggen en hen daarover te bevragen.

Dit impliceert, dat tijdens de hoorzitting de klagers zijn geïnformeerd over de reacties van de BOA's en daarop hebben kunnen reageren.

Bovendien is hiermee authenticiteit van verklaringen en opvattingen gewaarborgd en ook in balans met hetgeen noodzakelijk is voor een objectief oordeel van de klachtbehandelaar. Het is immers de klachtenbehandelaar die zich een oordeel moet vormen.

Op 25 februari 2003 is aan (verzoekster; N.o.) een beschikking gezonden waarin melding wordt gemaakt van een verhoging van haar AOW-pensioen. (…).

Ten aanzien van (verzoeker; N.o.) zijn vier (4) beslissingen genomen nl.:

- aanpassing AOW-pensioen d.d. 15 januari 2002

- aanpassing AOW-pensioen d.d. 18 januari 2002

- beschikking op bezwaar d.d. 31 mei 2002 en

- herziening AOW-pensioen d.d. 25 februari 2003

(…)

De aan de buurtbewoners gevraagde informatie betreft een aantal standaardvragen conform het daarvoor vastgesteld formulier: “Verhoor van getuige” (…).

Naar aanleiding van een ontvangen anonieme melding werd een aantal waarnemingen ter plaatse van de woningen van klagers verricht.

Op de dagen dat waarnemingen verricht werden in de (vroege) ochtenduren dan wel (late) avonduren werd de auto van (verzoeker; N.o.), voorzien van kenteken (…), telkens aangetroffen in de directe nabijheid van de woning (…) van (verzoekster; N.o.).

De anonieme tip in combinatie met de uitkomst van de waarnemingen heeft geleid tot feiten of omstandigheden op basis waarvan zowel (verzoekster; N.o.) als (verzoeker; N.o.) konden worden aangemerkt als verdacht van enig strafbaar feit.

Dit alles heeft uiteindelijk geleid tot het instellen van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek.

Het doel van elk van de huisbezoeken was om de betrokkenen uit te nodigen voor een verhoor, alsmede het bekijken van de feitelijke situatie in de woningen. Dit laatste natuurlijk alleen indien toestemming zou zijn verkregen van betrokkenen…”

2. De SVB voegde bij haar reactie onder meer een verklaring, gedateerd op 4 maart 2002, van de boa de heer D., die hij had opgesteld naar aanleiding van de door verzoekers bij de SVB ingediende klachten. In deze verklaring wordt onder meer het volgende vermeld:

“In eerste instantie staat in het proces-verbaal van bevindingen van donderdag 11 oktober 2001 vermeld wat er die ochtend heeft plaatsgevonden in de woning van (verzoekster; N.o.).

In tegenstelling tot wat in de klacht is opgenomen, hebben wij ons wel degelijk gelegitimeerd, de verdenking genoemd en de cautie gegeven.

Wij zijn vrijwillig tot de woning toegelaten en (verzoekster; N.o.) heeft ons desgevraagd geheel vrijwillig de woning getoond.

De woning was minimaal ingericht vanwege de renovatie. (Verzoekster; N.o.) heeft in een later stadium desgevraagd de woning getoond en zelf deuren van kamers kasten en dergelijke geopend. Wij hebben hierbij wel vragen gesteld maar niets beroerd.

Tijdens de drie kwartier dat wij in de woning zijn geweest is er niets vreemds voorgevallen. De fatsoensnormen zijn in acht genomen. Er is rekening gehouden met onder meer de omstandigheden van genoemde ziekte en woningrenovatie.

Met het proportionaliteitsbeginsel is in belangrijke mate rekening gehouden (geen aanhouding, verhoor verzetten, bellen huisarts). Er is absoluut niet gedreigd met”we nemen jullie mee”. Die woorden, ook niet in die strekking, zijn absoluut niet gebruikt.

Ik kan me herinneren dat (verzoeker; N.o.) tijdens het huisbezoek regelmatig verwijtende zinspelingen richting verbalisanten maakte met betrekking tot de primaire reden van het huisbezoek, het uitnodigen voor verhoor.

Wij, collega H. en ik hebben op dezelfde dag de zus (van verzoeker; N.o.) gehoord over het vermeende verblijf van haar broer op haar adres. Ook hier is rekening gehouden met het proportionaliteitsbeginsel. Zie ook het proces-verbaal van verhoor getuige dat werd opgemaakt.

Samengevat:

Alles is netjes gegaan. Neemt niet weg dat het bezoek, dat onaangekondigd was, bij betrokkenen de nodige indrukken kan hebben achtergelaten. Is immers geen alledaagse gebeurtenis.”

3. Ook legde de SVB een verklaring over van de boa de heer H., gedateerd op 28 februari 2002, naar aanleiding van de door verzoekers bij de SVB ingediende klachten. In deze verklaring wordt onder meer het volgende vermeld:

“De sociale recherche van de Sociale Verzekeringsbank, vestiging Roermond, heeft n.a.v. een ontvangen melding een vooronderzoek ingesteld naar (verzoekster; N.o.) en (verzoeker; N.o.). Volgens deze melding zouden beiden een gezamenlijke huishouding voeren aan (het adres van verzoekster; N.o.).

Aan de hand van de resultaten van het vooronderzoek konden we beiden als verdachten aanmerken.

Op 11 oktober 2001 heeft een huisbezoek plaatsgevonden in de woning van (verzoekster; N.o.) teneinde betrokkenen als verdachten uit te nodigen voor verhoor op het kantoor van de gemeenschappelijke sociale dienst te Maastricht. Tevens hebben we dan de mogelijkheid, indien toestemming zou worden verkregen van (verzoekster; N.o.) om de woning te bezichtigen.

Op 11 oktober 2001 omstreeks 08.45 uur heb ik, in aanwezigheid van collega sociaal rechercheurs D. (…) (verzoekster; N.o.) in haar woning bezocht.

(Verzoekster; N.o.) en (verzoeker; N.o.) vermelden in de klacht dat wij ons niet deugdelijk hebben gelegitimeerd, de reden van ons bezoek niet hebben aangegeven en dat beiden niet de cautie is gegeven.

Ik kan de klacht van beiden op dit punt niet onderschrijven. Nadat wij aan de voordeur van de woning ons legitimatiebewijs hebben laten zien en de reden van ons bezoek aan (verzoekster; N.o.) hadden medegedeeld mochten wij met toestemming de woning betreden. In de woning troffen wij vervolgens ook (verzoeker; N.o.) aan. Ook aan (verzoeker; N.o.) hebben wij ons wel degelijk gelegitimeerd en medegedeeld dat wij vermoeden dat beiden een gezamenlijke huishouding niet hebben gemeld aan de SVB. Aansluitend werd de cautie gegeven aan (verzoekster; N.o.) en (verzoeker; N.o.).

Het tonen van het legitimatiebewijs en het mededelen van de reden van het bezoek behoort tot de normale gang van zaken bij het afleggen van een huisbezoek. De cautie werd gegeven omdat we voorafgaande aan het huisbezoek betrokkenen al als verdachten konden aanmerken.

(Verzoekster; N.o.) en (verzoeker; N.o.) vermelden verder in hun klacht dat er tijdens het huisbezoek van al hetgeen wat ik en collega sociaal rechercheur D. tijdens het huisbezoek op 11 oktober 2001 hebben waargenomen geen aantekeningen zijn gemaakt.

Ik kan op dit onderdeel opmerken dat, van al hetgeen ik en collega sociaal rechercheur D. tijdens het huisbezoek op 11 oktober 2001 hebben waargenomen en wat door beide verdachten is gezegd, een proces-verbaal van bevindingen is opgemaakt. Dit proces-verbaal zal, indien aangifte wordt gedaan, deel uitmaken van het eindproces-verbaal.

Met betrekking tot de gezondheidstoestand van (verzoekster; N.o.) wil ik het volgende opmerken.

Voorafgaand aan het huisbezoek op 11 oktober 2001 hadden we geen enkele aanwijzing dat (verzoekster; N.o.) ziek was. Tijdens dit huisbezoek hebben we van (verzoekster; N.o.) vernomen dat zij op 15 oktober 2001 opgenomen moest worden in het ziekenhuis wegens een buikoperatie. Verder gaf zij aan wegens haar ziekte slechter ter been te zijn en dat zij derhalve geen gevolg kon geven aan onze uitnodiging om naar de lokatie van het verhoor te komen. Wij hebben hiervoor begrip getoond en (verzoekster; N.o.) medegedeeld dat wij in een later stadium, indien zij weer hersteld was, haar opnieuw zouden uitnodigen.

Op 28 november 2001 heb ik in aanwezigheid van collega V., (verzoekster; N.o.) opnieuw bezocht teneinde haar uit te nodigen voor verhoor. Tijdens dit huisbezoek was ook (verzoeker; N.o.) aanwezig. (Verzoekster; N.o.) verklaarde dat zij eerst op die dag weer thuis was ná een verblijf van enkele weken in een soort verzorgingstehuis. Zij verklaarde nog steeds niet hersteld te zijn, dat zij verzorging nodig had en dat zij niet staat was om te worden verhoord. Zij stelde ons de vraag waarom wij haar lastig bleven vallen en dat zij reeds een verklaring zou hebben gegeven. Wij hebben haar ingelicht dat zij formeel nog niet als verdachte is verhoord en dat wij nog steeds het vermoeden hebben dat zij en (verzoeker; N.o.) een gezamenlijke huishouding voeren.

Ik heb vervolgens met (verzoekster; N.o.) afgesproken dat ik over 2 weken haar zou bellen om te informeren naar haar gezondheidstoestand en om haar opnieuw uit te nodigen voor verhoor.

Van dit huisbezoek is eveneens een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt.

Om betrokkene meer gelegenheid te hebben gegeven om te herstellen heb ik eerst op 7 januari 2002 telefonisch contact gehad met (verzoekster; N.o.). Dit telefonisch contact was tweeledig, namelijk om te vragen naar haar gezondheidstoestand en haar eventueel uit te nodigen voor verhoor. Tijdens dit telefonisch gesprek heeft (verzoekster; N.o.) nogmaals te kennen gegeven wegens gezondheidsredenen niet in staat te zijn om te worden gehoord. Daarop heb ik (verzoekster; N.o.) gevraagd om een medische verklaring te overleggen.

Van ongeoorloofde psychische druk uitoefenen is naar mijn mening geen sprake geweest.

Ook de woorden “we nemen jullie mee” zijn niet gebruikt. Van meenemen is geen sprake geweest omdat we telkens rekening hebben gehouden met de gezondheidstoestand van (verzoekster; N.o.). Tijdens de huisbezoeken op 11 oktober en 28 november 2001 hebben we ons correct gedragen en betrokkenen fatsoenlijk te woord gestaan. We hebben tijdens het huisbezoek op 11 oktober 2001 ook rekening gehouden met het gegeven dat (verzoeker; N.o.) aangaf last van zijn hart te krijgen en daarom geen gevolg kon geven aan ons verzoek om gehoord te worden terwijl hij kort daarvoor wel bereid was om gehoord te worden.

We hebben ook geen dwangmiddelen (aanhouding) ingezet omdat naar onze mening hiervoor geen reden was. We hebben wel een buurtonderzoek ingesteld omdat hiermee bewijs kan worden verkregen omtrent het verblijf van (verzoeker; N.o.). Ik ben van mening dat we dus wel degelijk rekening hebben gehouden met het proportionaliteitsbeginsel.

Ik wil wel vermelden dat met name (verzoeker; N.o.) tijdens het huisbezoek op 28 november 2001 fel in bewoording reageerde. (Verzoeker; N.o.) reageerde dusdanig omdat wij op huisbezoek kwamen op de dag dat (verzoekster; N.o.) thuis was gekomen en dat wij hen met rust moesten laten omdat beiden al een verklaring zouden hebben afgelegd. Telkens wanneer wij een vraag aan (verzoekster; N.o.) stelden kwam (verzoeker; N.o.) tussenbeide met de opmerking dat zij niets moest zeggen. Desondanks zijn we ons correct blijven gedragen en hebben met (verzoekster; N.o.) een afspraak kunnen maken voor het vervolg van het onderzoek.

We hebben toen aan (verzoeker; N.o.) gevraagd of hij nu wel bereid was om aan onze uitnodiging te voldoen om gehoord te worden. (Verzoeker; N.o.) heeft duidelijk aangegeven niet te zullen meewerken aan een verhoor.

Het is begrijpelijk dat een strafrechtelijk onderzoek bij betrokkenen een diepe indruk maakt. Zeker nu dit onderzoek werd ingesteld gedurende een periode dat (verzoekster; N.o.) herstellende is van een operatie. Ik kan echter niet anders stellen dat we gedurende het onderzoek telkens begrip en rekening hebben gehouden met de gezondheidstoestand van betrokkenen”

4. Bij faxbericht van 20 mei 2003 zond de SVB aan de Nationale ombudsman vervolgens afschriften van de processen-verbaal van de huisbezoeken van 11 oktober en 28 november 2001, opgemaakt op respectievelijk 12 oktober 2001 en 29 november 2001. Hierin staat onder meer het volgende:

“Op donderdag 11 oktober 2001 omstreeks 08.45 uur brachten wij, verbalisanten een huisbezoek aan de woning (van verzoekster; N.o.). Aan de voordeur van de woning, zijnde het 1e appartement gelegen op de 2e etage troffen wij een vrouw in ochtendkleding aan die zich voorstelde als zijnde (verzoekster; N.o.). Na ons te hebben gelegitimeerd en de reden van ons bezoek te hebben medegedeeld mochten wij met toestemming van de bewoonster (verzoekster; N.o.) de woning betreden.

In de woning troffen wij een man aan die zich voorstelde als zijnde (verzoeker; N.o.).

Na ons aan (verzoeker; N.o.) te hebben gelegitimeerd en de reden van ons bezoek te hebben medegedeeld hebben wij, verbalisanten, aan (verzoekster; N.o.) en (verzoeker; N.o.) de cautie verleend.

Wij, verbalisanten, hebben beide verdachten medegedeeld dat het vermoeden is gerezen dat beiden een gezamenlijk huishouding voeren en dat beiden dit opzettelijk hebben verzwegen voor de Sociale Verzekeringsbank. Vervolgens werden beide verdachten in persoon uitgenodigd om op het kantoor van de gemeentelijke sociale dienst te Maastricht te komen voor verhoor.

(Verzoekster; N.o.) liet weten niet aan ons verzoek te kunnen voldoen omdat zij slecht ter been was en dat zij a.s. maandag 15 oktober moest worden opgenomen in het ziekenhuis wegens een buikoperatie. (Verzoekster; N.o.) wilde tevens de woning niet verlaten wegens een renovatie.

Wij, verbalisanten, zagen dat de woning werd gerenoveerd waarbij de vloer was afgedekt, een scheidingswand was aangebracht tussen woonkamer en keuken dat de gehele keuken en badkamer was afgebroken. In de keuken zagen wij een paar herenschoenen staan, waarvan (verzoekster; N.o.) verklaarde dat deze aan (verzoeker; N.o.) toebehoorden.

(Verzoeker; N.o.) verklaarde niet samen te wonen met (verzoekster; N.o.) maar dat hij in (…) bij zijn dochter (…) zou wonen waar hij een kamer zou hebben. Volgens (verzoeker; N.o.) zou de woning, waarvan hij vroeger eigenaar is geweest, nu eigendom zijn van zijn dochter maar dat via de notaris is vastgelegd dat hij er zou kunnen blijven wonen.

(Verzoeker; N.o.) verklaarde verder dat hij vanochtend met de bus vanuit (…) is gekomen en dat hij omstreeks 07.30 uur was gearriveerd in de woning van (verzoekster; N.o.). Het buskaartje zou hij weggegooid hebben. Dit zou goedkoper zijn dan met de auto te reizen. Zijn auto, (…) zou in de regel altijd op de parkeerplaats bij de flat staan; zo ook nu. Verder zou hij ook wel eens per fiets naar Maastricht reizen.

(Verzoeker; N.o.) gaf in 1e instantie aan bereid te zijn medewerking te verlenen aan het verhoor. Later gaf (verzoeker; N.o.) aan hartpatiënt te zijn en last te krijgen van zijn hart en niet in staat te zijn om gehoord te worden. Verdachte toonde ons als bewijs afspraakkaarten voor zijn huisarts en voor de specialist van het AZM te Maastricht. Ik, verbalisant H., zag dat op de afspraakkaarten de personalia van (verzoeker; N.o.) waren geponst en dat het bijbehorende adres (…) was. Omdat verdachte verklaarde last te krijgen van zijn hart belde hij in onze aanwezigheid zijn huisarts (…) voor het maken van een afspraak dezelfde dag. Wij hoorden (verzoeker; N.o.) zeggen dat hij niet eerder dan morgen (vrijdag) terecht kon bij de huisarts. Wij, verbalisanten, hebben (verzoeker; N.o.) laten weten dat het derhalve verstandiger zou zijn hem op dit ogenblik niet te horen.

Op ons verzoek om wel zijn kamer te tonen in de woning van zijn dochter te (…) kon (verzoeker; N.o.) geen gevolg geven omdat hij geen huissleutel van de woning zou bezitten. (Verzoeker; N.o.) verklaarde dat zijn dochter werkte en niet te weten waar zij werkzaam is en wanneer zij thuis zou komen. De echtgenoot van zijn dochter zou bij (…) werken. (Verzoeker; N.o.) verklaarde evenmin een sleutel te bezitten van de woning van (verzoekster; N.o.).

Op verzoek was (verzoekster; N.o.) bereid de kamers van de woning te tonen. Wij zagen in de woonkamer op de eettafel onder meer gebruikt ontbijtservies voor twee personen staan. Desgevraagd verklaarde (verzoekster; N.o.) dat zij en (verzoeker; N.o.) vanochtend aan deze tafel hebben ontbeten.

Voorts toonde (verzoekster; N.o.) ons een kleine slaapkamer die vol lag met huishoudelijke spullen vanwege de renovatie. Op verzoek toonde (verzoekster; N.o.) ons in deze kamer de inhoud van de kledingkast waarvan zij verklaarde dat hierin haar eigen kledingspullen waren opgeborgen. In deze kledingskast zagen wij vooral dameskleding maar ook een herenjas die, volgens (verzoekster; N.o.), van (verzoeker; N.o.) zou zijn. Tevens zagen wij op deze kamer een scheerkwast met scheercrème liggen, welke volgens (verzoekster; N.o.) aan (verzoeker; N.o.) toebehoorden. Daarna toonde (verzoekster; N.o.) ons een slaapkamer die zij als haar slaapkamer benoemde. In deze kamer zagen wij een opgemaakt tweepersoonsbed, nachtkastjes en een kledingkast. Op een nachtkastje zagen wij een front van een autoradio liggen en een etui met autopapieren, welke volgens (verzoekster; N.o.) eigendom waren van (verzoeker; N.o.). (Verzoekster; N.o.) toonde ons op verzoek de inhoud van de inhoud van de kledingkast. Hierin zagen wij een groot aantal herenoverhemden, herenbroeken en herenondergoed. Desgevraagd verklaarde (verzoekster; N.o.) dat deze nog van haar overleden echtgenoot waren.

Vervolgens toonde (verzoekster; N.o.) een kleine slaapkamer die vol lag met kleine huishoudelijke spullen vanwege de renovatie. Op deze kamer zagen wij een fles aftershave liggen waarvan (verzoekster; N.o.) verklaarde dat deze aan (verzoeker; N.o.) toebehoorde. Wij vroegen haar naar een verklaring voor de aangetroffen aftershave. Hierop hoorden wij haar letterlijk zeggen “jullie weten nu toch toe het zit”.

Enige tijd later vroeg zij twee maal: “Wie heeft ons verraden?” en vroeg zij weer: “Jullie weten nu toch hoe het zit”. (Verzoekster; N.o.) gaf te kennen niet nader op deze reactie in te willen gaan vanwege de aanwezigheid in de woning van (verzoeker; N.o.)

Nadat (verzoekster; N.o.) ons de woning had getoond heeft (verzoeker; N.o.) laten weten dat de kleding in de kledingkast op de slaapkamer van (verzoekster; N.o.), van hem zou zijn.

Wij, verbalisanten, hebben verdachten medegedeeld dat wij in een later stadium, wanneer (verzoekster; N.o.) hersteld is van de operatie, beiden alsnog zullen oproepen voor verhoor.

Omstreeks 09.30 uur verlieten wij, verbalisanten, de woning”.

“Op woensdag 28 november 2001 omstreeks 19.00 uur begaven wij, verbalisanten (de heer H. en Mevrouw V.) ons naar de woning (van verzoekster; N.o.) teneinde (verzoekster; N.o.) en (verzoeker; N.o.) uit te nodigen voor verhoor op 29 november 2001. Op de parkeerplaats zagen wij de groen peugeot (…), die op naam staat van (verzoeker; N.o.), geparkeerd staan.

Na te hebben aangebeld werd de voordeur van de woning geopend door (verzoeker; N.o.). Met toestemming van (verzoeker; N.o.) mochten wij de woning betreden. In de woonkamer troffen wij (verzoekster; N.o.) liggend onder een deken op de bank aan.

Ik H., heb (verzoekster; N.o.) en (verzoeker; N.o.) medegedeeld dat op 11 oktober 2001 de afspraak was gemaakt dat wij in een later stadium, wanneer (verzoekster; N.o.) hersteld zou zijn van de operatie, beide opnieuw zouden uitnodigen voor verhoor. Ik H., heb (verzoekster; N.o.) gevraagd of zij in staat was om morgenochtend in haar woning te worden gehoord.

Volgens (verzoekster; N.o.) was zij daartoe niet in staat omdat zij vandaag thuis was gekomen nà 2 weken in het ziekenhuis te hebben gelegen en vervolgens nog een 3½ week in (…). Volgens verdachte was zij nog niet hersteld en kreeg zij hulp thuis om de wond van de operatie te laten verzorgen.

(Verzoekster; N.o.) vroeg waarom wij haar nog wilden spreken omdat zij de vorige keer al een verklaring zou hebben afgelegd. Hierop heb ik H. haar nogmaals uitgelegd dat wij het vermoeden hebben dat beiden een gezamenlijke huishouding voeren en wij haar daarom wilde horen en dat zij nog geen verklaring heeft afgelegd.

Tijdens het gesprek met (verzoekster; N.o.) interrumpeerde (verzoeker; N.o.) steeds met opmerkingen dat zij niets moest zeggen en dat wij al op de hoogte zijn van de leefsituatie omdat hij ook al een verklaring zou hebben afgelegd in de woning van zijn dochter in (…) toen zijn kamer werd getoond. Hierop heb ik, V. geantwoord dat verdachte tijdens het huisbezoek in (…) geen verklaring wilde afleggen wegen hartklachten en dat verdachte de andere dag zou bellen voor een afspraak wat niet is gebeurd.

(Verzoeker; N.o.) verklaarde dat hij in (…) een crimineel te boek staat omdat hij vanavond van een buurtgenoot in (…) telefonisch had vernomen dat wij een buurtonderzoek hadden ingesteld. Wij hebben (verzoeker; N.o.) laten weten dat tijdens het vorige bezoek hij al is ingelicht dat een buurtonderzoek deel uit zou maken van het onderzoek.

Omdat (verzoekster; N.o.) niet in staat was om te worden gehoord hebben wij, verbalisanten, voorgesteld om over 2 weken te zullen bellen om na te gaan of zij dan alsnog bereid is een verklaring af te leggen. (Verzoekster; N.o.) ging hiermee akkoord.

Vervolgens hebben wij (verzoeker; N.o.) uitgenodigd voor verhoor op 29 november 2001. (Verzoeker; N.o.) weigerde hieraan gevolg te geven omdat hij al een verklaring zou hebben afgelegd. (Verzoeker; N.o.) zou tevens contact opnemen met zijn advocaat.

(Verzoeker; N.o.) was tijdens ons bezoek zeer boos dat wij hen bleven lastig vallen en zich afvroeg waarmee wij wel bezig waren.

Omstreeks 19.15 uur hebben wij, verbalisanten v. H. en V., de woning verlaten.”

D. standpunt buitengewoon opsporingsambtenaren

1. Voor hun standpunt inzake de klacht van verzoekers, verwezen zowel de heer H. als de heer D. naar de eerder door hen opgestelde verklaringen in het kader van de interne klachtbehandeling (zie onder C. 2. en 3.)

2. In reactie op de klacht van verzoekers berichtte mevrouw V. onder meer het volgende:

“Op 28 november 2001 heb ik, (…), in aanwezigheid van (de heer H.; N.o.) en indertijd beiden als sociaal rechercheur werkzaam bij de Sociale Verzekerings Bank te Roermond een huisbezoek afgelegd aan (…) te Maastricht.

Tijdens dit huisbezoek hebben wij ons gelegitimeerd, de cautie gegeven (in eerste instantie aan (verzoeker; N.o.) en de doelstelling van het huisbezoek kenbaar gemaakt.

Omdat (verzoekster; N.o.) op de dag van het huisbezoek uit het ziekenhuis was ontslagen en derhalve niet in staat was om een afspraak voor verhoor te maken is het voorstel gedaan om haar opnieuw na een periode van twee weken telefonisch te benaderen. Vervolgens is (verzoeker; N.o.) voor verhoor uitgenodigd. Hij weigerde dit echter en zou contact opnemen met een advocaat.

Daarna hebben wij de woning verlaten.

Ten tijde van het huisbezoek maakte (verzoeker; N.o.) een boze indruk. Hij gaf aan dat hij het heel vervelend vond dat hij en (verzoekster; N.o.) door ons werden “lastig gevallen”.

(Verzoekster; N.o.) maakte daarentegen op mij een tevreden indruk. Tevreden over het feit dat zij over ca. twee weken telefonisch benaderd zou worden. Ook kreeg ik de indruk dat zij het vervelend vond dat als haar iets gevraagd of uitgelegd werd, (verzoeker; N.o.) interrumpeerde.

Opmerkingen als “vanaf 7 juni delen jullie de keuken, jullie wonen al vier jaar samen, als jullie niet meewerken kunnen wij jullie meenemen” zoals vermeld in uw brief zijn zeker niet in mijn bijzijn gemaakt. Ook zijn er geen andere onheuse of intimiderende opmerkingen geplaatst. Mijn ervaring bij de SVB is dat zowel ik zelf als mijn collega's uit Roermond altijd uitermate correct hebben gehandeld. Ons motto was altijd dat je iemand behandelt zoals je zelf behandeld zou willen worden (correct, open en eerlijk). Respect voor andere mensen (verdachten of niet) stond hoog in het vaandel. Ook aan gezondheid, leeftijd en opleiding werd niet voorbij gegaan. Tijdens verhoren werd er koffie of thee aangeboden en werd er indien nodig tijd en ruimte ingelast om een sigaret te roken of een maaltijd te nuttigen (afhankelijk van het tijdstip van verhoor).

Ik kan mij echter voorstellen dat het voor de betrokken personen vervelend is als er een buurtonderzoek plaats vindt of als men wordt opgeroepen voor verhoor. Dit soort onderzoeken hebben nu eenmaal een bepaalde beladenheid. Ik heb echter altijd geprobeerd om beladenheid weg te nemen door mensen op hun gemak te stellen. Ook als sociaal rechercheurs hebben wij regelmatig te horen gekregen dat “men blij was dat het nu in de openheid was, er een last van de schouders viel en dat het gesprek (verhoor) toch wel was meegevallen”.

E. Reactie verzoekers

In reactie op het standpunt van de SVB, de door de SVB overgelegde stukken en het standpunt van de boa's, liet verzoekers'gemachtigde bij brief van 4 juni 2003 onder meer het volgende weten:

“Op 11 oktober 2001 is er geen sprake van een “vrijwillige uitnodiging” en van een “rekening houden met” de zieke toestand waarin (verzoekster; N.o.) zich bevindt.

Er is wel gedreigd met “we nemen jullie mee” naar de sociale dienst in Maastricht en het politiebureau. Er is geen sprake geweest van een uitnodiging op basis van vrijwilligheid ten kantore van de SVB te Roermond.

(Verzoeker; N.o.) heeft laten weten dat hij nog nooit op de sociale dienst is geweest en niet meegaat, niet naar de sociale dienst en ook niet naar de politie.

Klagers (alleen (verzoeker; N.o.) is aanwezig) zijn tijdens de hoorzitting op 29 maart 2002 niet geïnformeerd over de reacties van D. en H. van 4 maart 2002 resp. 28 februari 2002. Er is wel om gevraagd. In de beslissing op de klacht wordt ook geen melding gemaakt van de inhoud van deze reacties.

De rechercheurs spreken weliswaar in de “wij” vorm, doch kunnen uit eigen waarneming niets opnemen van hetgeen H. met (verzoekster; N.o.) heeft besproken en hetgeen D. met (verzoeker; N.o.) heeft besproken. De heer D. is in het geheel niet aanwezig tijdens de onderzoeken in de klerenkasten van (verzoekster; N.o.) door de heer H. De heer H. kan niets hebben waargenomen van hetgeen de heer D. met (verzoeker; N.o.) heeft besproken.

Er heeft op 11 oktober 2001 geen legitimatie plaatsgevonden bij binnenkomst, eveneens is de verdenking niet genoemd en de cautie niet gegeven.

Het is (verzoeker; N.o.) die op 11 oktober 2001 de bel beneden beantwoordt en de betrokken personen van de SVB, die een aantal vragen aan (verzoekster; N.o.) willen stellen, binnenlaat. De deur staat in verband met de renovatie helemaal open. Op grond van vorenstaande informatie is men binnen gekomen.

Niet (verzoekster; N.o.) doch (verzoeker; N.o.) bevindt zich bij de deur. (Verzoekster; N.o.) is binnen.

Richting beide klagers heeft er geen legitimatie plaatsgevonden en is er geen cautie gegeven.

Vervolgens is H. (na afloop is er eerst een visite kaartje verstrekt) met (verzoekster; N.o.) richting slaapkamers gegaan en heeft D. (…) met (verzoeker; N.o.) in de keuken gezeten, alwaar (verzoeker; N.o.) dermate insinuerende vragen zijn gesteld, waarop door (verzoeker; N.o.) overigens antwoord is gegeven, dat hij uiteindelijk boos is weggelopen, nadien bij terugkeer gevolgd door hartklachten.

Tijdens de bezoeken is er volgens klagers geen sprake van een “vrijwillige uitnodiging”,

van “toestemming” en “een rekening houden met” de zieke toestand waarin (verzoekster; N.o.) zich bevindt.

Er is wel gedreigd met “we nemen jullie mee” naar de sociale dienst in Maastricht en het politiebureau. Er is geen sprake geweest van een uitnodiging op basis van vrijwilligheid ten kantore van de SVB te Roermond.

(Verzoeker; N.o.) heeft laten weten dat hij nog nooit op de sociale dienst is geweest en niet meegaat en dat mevrouw ook niet meegaat omdat zij ziek is.

Op de dag dat (verzoekster; N.o.) terugkeert van het herstellingsoord op 28 november 2002 meldt de heer H. zich onaangekondigd met mw. V.

(Verzoekster; N.o.) is dood ziek en niet in staat tot het verstrekken van enige reactie op aan haar gestelde vragen. Toch blijft men doorgaan met vragen stellen. De indruk van mevrouw V. dat (verzoekster; N.o.) een tevreden indruk op haar maakte en dat zij het vervelend vond dat als haar iets gevraagd of uitgelegd werd, (verzoeker; N.o.) interrumpeerde deelt (verzoekster; N.o.) niet. Integendeel (verzoekster; N.o.) was dood ziek. Dat (verzoeker; N.o.) mevrouw V. en de heer H. de deur heeft gewezen omdat men van geen ophouden (wist; N.o.) is geschied ter bescherming van de zieke (verzoekster; N.o.) omdat duidelijk zichtbaar was dat de gezondheidstoestand van (verzoekster; N.o.) een gesprek niet mogelijk maakte.

(Verzoekster; N.o.) heeft de benadering van mevrouw V. als zeer onaangenaam, niet correct, niet open en niet eerlijk, ervaren. Het is ook mevrouw V. die tijdens een telefonisch onderhoud tegen (verzoekster; N.o.) heeft geschreeuwd, met de mededeling dat de uitkering wordt gekort.

(Verzoekster; N.o.) heeft telefonisch niet met de heer H. gesproken.

Klagers hebben niet verklaard hetgeen in het proces-verbaal (over het huisbezoek van 28 november 2002; N.o.) is verwoord. Hetgeen klagers wel hebben verklaard is niet opgenomen.

(Verzoeker; N.o.) betwist dat hij medewerking aan een verhoor heeft geweigerd. (Verzoeker; N.o.) heeft aangegeven dat hij zijn standpunt heeft kenbaar gemaakt en antwoord heeft gegeven op de hem gestelde vragen. Dat deze niet zijn opgetekend kan niet worden uitgelegd als een weigering aan de zijde van (verzoeker; N.o.) om medewerking te verlenen.

De reactie van de sociale rechercheurs en hun verslaglegging in de p.v.'s staat haaks op het verhaal en de klachten van klagers.

Uit toezending van de bescheiden bij schrijven van 7 mei 2002 blijkt dat de heer S. als medewerker van de SVB, aanwezig is bij het buurtonderzoek is Eijsden en bij het gesprek in de woning in Eijsden en bij het gesprek in de woning in Eijsden op 11 oktober 2001.

De heer S. is in het kader van het administratief onderzoek op 12 april 2002, als medewerker van de Afdeling Kwaliteit en Dienstverlening van de Sociale Verzekeringsbank, ook aanwezig bij een onderhoud met (verzoeker; N.o.), zijn gemachtigde en de dochter van (verzoeker; N.o.).

De heer S. is sociaal rechercheur. Dat dit onderhoud zou plaatsvinden met een sociaal rechercheur is de gemachtigde en (verzoeker; N.o.) door de SVB niet meegedeeld en kenbaar gemaakt.

(…)

Het verhaal van de sociale rechercheurs in hun reactie en verslaggeving in de p.v.'s staat haaks op het verhaal van klagers. Van een “fair play” is geen sprake.

De opschortingsbeslissingen zijn onterecht genomen.”

Achtergrond

1. Wetboek van Strafvordering

Artikel 29, eerste en tweede lid

"1. In alle gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord, onthoudt de verhoorende rechter of ambtenaar zich van alles wat de strekking heeft eene verklaring te verkrijgen, waarvan niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid is afgelegd. De verdachte is niet tot antwoorden verplicht.

2. Voor het verhoor wordt de verdachte medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden."

2. Algemene ouderdomswet (Wet van 31 mei 1956, Stb. 281; zoals deze luidde tot 1 januari 2002)

Artikel 15

“1. De Sociale verzekeringsbank is bevoegd controlevoorschriften vast te stellen. Deze voorschriften mogen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor een juiste uitvoering van deze wet.

2. De pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, dan wel de persoon aan wie of de instelling waaraan ingevolge artikel 20 ouderdomspensioen wordt uitbetaald, zijn verplicht de voorschriften op te volgen die de Sociale Verzekeringsbank ten behoeve van een doelmatige controle stelt.”

Artikel 49:

“De pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, alsmede de persoon aan wie of de instelling waaraan ingevolge artikel 20 ouderdomspensioen wordt uitbetaald, zijn verplicht aan de Sociale Verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald.”

3. Controlevoorschriften AOW (Besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, Stcr. 1996, 141, laatstelijk gewijzigd op 22 december 2000, Stcrt. 2001, 7)

Artikel 7

“De in artikel 2, eerste lid, bedoelde persoon of instelling (onder andere de pensioengerechtigde; N.o.) maakt controle mogelijk door personen die daarmee door de Bank zijn belast”

4. Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar (Amvb van 11 november 1994, Stb. 825)

Artikel 42

"1. De werkgever zendt terstond een afschrift van een klacht over het optreden van een buitengewoon opsporingsambtenaar betreffende de uitoefening van diens bevoegdheden als buitengewoon opsporingsambtenaar aan de toezichthouder en de direct toezichthouder.

2. Bij de afhandeling van de klacht neemt de werkgever het oordeel van de toezichthouder over de rechtmatigheid en behoorlijkheid van de uitoefening van die bevoegdheden in acht."

5. Algemene wet bestuursrecht

Artikel 9:10

“1. Het bestuursorgaan stelt de klager en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, in de gelegenheid te worden gehoord.

2. Van het horen van de klager kan worden afgezien indien de klacht kennelijk ongegrond is dan wel indien de klager heeft verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord.

3. Van het horen wordt een verslag gemaakt.”

6. Memorie van Toelichting bij hoofdstuk 9 van de Awb, kamerstukken II, 25 837, nr.3, P.20

“…Het horen is om meerdere redenen van belang. Niet iedereen is even goed in staat zijn gedachten schriftelijk te formuleren. Daarom moet de gelegenheid worden geboden dat de klager zijn mening mondeling bij het bestuursorgaan naar voren brengt. Het horen kan er ook toe dienen om nadere informatie ter beschikking te krijgen. Door het horen van beide partijen bestaat de gelegenheid naar een oplossing te zoeken voor de problemen die ten grondslag liggen aan de klacht. Een belangrijke doelstelling van de klachtprocedure is het herstel van het geschonden vertrouwen in het bestuur. Door uitwisseling van informatie en wederzijdse inzichten kan het vertrouwen van de klager in het bestuur worden versterkt, ook als hij geen gelijk krijgt. Toepassing van het uitgangspunt van hoor en wederhoor dient voorts de waarheidsvinding. De klager en degene op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, dienen beide in de gelegenheid te worden gesteld op elkaars standpunten te kunnen reageren…"

Instantie: Buitengewoon opsporingsambtenaar

Klacht:

In kader van vooronderzoek informatie over verzoekers ingewonnen bij buurtbewoners; bij huisbezoek onvoldoende gelegitimeerd; bij huisbezoek niet de cautie gegeven; bij eerdergenoemd huisbezoek en ander huisbezoek onheus en intimiderend bejegend;.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Buitengewoon opsporingsambtenaar

Klacht:

Niet aangegeven op welke gronden een huisbezoek werd gebracht .

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Sociale verzekeringsbank

Klacht:

Ingediende klachten tegen sociaal rechercheurs ongegrond verklaard.

Oordeel:

Gegrond