Verzoekers klagen over de lange duur van de behandeling door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van hun aanvraag van 12 september 2002 om verlening van een verblijfsvergunning op grond van het zogenoemde driejarenbeleid.
In het bijzonder klagen verzoekers erover dat de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie de inhoudelijke beslissing op hun aanvraag om een verblijfsvergunning op grond van het driejarenbeleid afhankelijk heeft gesteld van de beslissing of zij in aanmerking komen voor verblijf op grond van het categoriale beschermingsbeleid zoals dat sinds 25 november 2002 geldt voor Iraakse asielzoekers.
Beoordeling
1. De gemachtigde van verzoekers verzocht de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie op 12 september 2002 om verlening van een verblijfsvergunning aan verzoekers op grond van het zogenoemde driejarenbeleid. Op 21 februari 2003 diende de gemachtigde een klacht in bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de lange duur van de behandeling van dat verzoek.
2. In zijn reactie van 11 april 2003 op de klacht deelde de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie mee dat hij de klacht kennelijk gegrond achtte daar hij niet had gereageerd op het verzoek om verlening van de verblijfsvergunning en verzoekers evenmin voortvarend had geïnformeerd over de reden hiervan.
3. Het driejarenbeleid, zoals dat tot 1 januari 2003 gold, en is neergelegd in hoofdstuk C2/9.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (zie Achtergrond, onder 4.), houdt, kort samengevat, in dat een vreemdeling die langdurig in onzekerheid verkeert omtrent de uitkomst van zijn toelatingsprocedure, indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan, in aanmerking komt voor toelating tot Nederland. De minister is bevoegd tot het - ambtshalve dan wel op aanvraag - verlenen van een vergunning op grond van het driejarenbeleid. Het verzoek betreft een hernieuwde aanvraag om toelating op een andere grond (het driejarenbeleid) dan de oorspronkelijke aanvraag en de beoordeling staat derhalve los van de beoordeling van de asielaanvraag van de vreemdeling.
4. In rapport 2002/163 heeft de Nationale ombudsman een aanbeveling gedaan (zie Achtergrond, onder 6.), waarin de toenmalige staatssecretaris van Justitie in overweging werd gegeven in de Vreemdelingencirculaire op te nemen dat een aanvraag op grond van het driejarenbeleid met voorrang wordt behandeld en dat daarop in elk geval binnen drie maanden wordt beslist. Een aanvraag om verblijf op grond van het driejarenbeleid heeft immers een bijzonder karakter: betrokkene heeft al tenminste drie jaar in onzekerheid verkeerd over de toekomst, en bij de beoordeling van de aanvraag hoeft slechts te worden bezien of sprake is van relevant tijdsverloop en mogelijke contra-indicaties. Vanwege dit bijzondere karakter dient zo spoedig mogelijk op deze aanvragen te worden beslist.
Het huidige beleid van de IND op dit punt is dat de ambtshalve toets aan het driejarenbeleid (in het algemeen) zo spoedig als mogelijk dient te worden verricht en dat deze verzoeken waar mogelijk binnen drie maanden dienen te worden behandeld.
5. In het geval van verzoekers was op 12 september 2002 verzocht om een verblijfsvergunning op grond van het driejarenbeleid. Op 23 september 2003, derhalve één jaar later, verleende de minister verzoekers de gevraagde verblijfsvergunning.
Hiermee is de hiervoor beschreven termijn van drie maanden ruimschoots overschreden. De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.
6. Vervolgens klagen verzoekers erover dat de minister de beslissing op de aanvraag om een verblijfsvergunning op grond van het driejarenbeleid afhankelijk heeft gesteld van een beslissing of zij in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van het categoriale beschermingsbeleid inzake Iraakse asielzoekers zoals neergelegd in Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire 2002/58 (zie Achtergrond, onder 5.).
7. De minister stelde dat toetsing aan het driejarenbeleid pas aan de orde komt als de individuele situatie van de aanvrager geen aanleiding vormt om de gevraagde verblijfsvergunning te verlenen, aldus de minister. Hij verwees daarbij naar hoofdstuk C2/9.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 en de systematiek van de Vreemdelingenwet en het Vreemdelingenbesluit 2000.
8. Volgens de systematiek van de Vreemdelingenwet 2000 kan in de asielprocedure, na afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel, in een (limitatief genoemd) aantal gevallen, ambtshalve een verblijfsvergunning kan worden verleend. Deze gevallen zijn neergelegd in artikel 3.6 Vreemdelingenbesluit 2000 (zie Achtergrond, onder 2.). Eén van die gevallen behelst de verblijfsvergunning die ambtshalve wordt verleend indien na drie jaar niet onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag. Gelet hierop volgt de Nationale ombudsman de stelling van de minister in zoverre dat indien er sprake is van een ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning op grond van het driejarenbeleid, eerst dient te worden afgewogen of de asielaanvraag van betrokkene voor inwilliging in aanmerking komt. In het geval van verzoekers is er echter sprake van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning op grond van het driejarenbeleid waarop niet tijdig is beslist. De minister had hierop, onverlet de wettelijke toetsvolgorde, zo spoedig als mogelijk een beslissing moeten nemen. Dit temeer daar het bij een dergelijke aanvraag van belang is dat slechts wordt beoordeeld of er sprake is van relevant tijdsverloop en of er sprake is van contra-indicaties.
9. De minister heeft de zaak echter niet direct ter hand genomen. Zelfs nadat verzoekers bij de IND een klacht hadden ingediend kon de minister niet concreet aangegeven binnen welke termijn er een beslissing kon worden verwacht. De onderzochte gedraging is in zoverre eveneens niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, is gegrond.
Onderzoek
Op 9 mei 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer X. en mevrouw Y., ingediend door de heer mr. G.J. Lemmen, advocaat te Heythuysen, met een klacht over een gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Vervolgens werden verzoekers in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Verzoekers maakten van die gelegenheid geen gebruik.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie berichtte dat het verslag haar geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.
Verzoekers gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 12 september 2002 verzocht de gemachtigde van verzoekers de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie om een vergunning tot verblijf op grond van het zogenoemde driejarenbeleid. Op 26 september 2002 werden verzoekers in de gelegenheid gesteld om ten behoeve van deze aanvraag nadere gegevens te overleggen. Op 4 oktober 2002 ontvingen verzoekers een ontvangstbevestiging van deze gegevens.
2. Op 21 februari 2003 diende de gemachtigde van verzoekers een klacht in bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de lange duur van de behandeling van het verzoek om een verblijfsvergunning op grond van het driejarenbeleid.
3. Op 11 april 2003 reageerde de IND op de klacht van verzoeker. In zijn brief aan de gemachtigde van verzoekers liet de IND onder meer het volgende weten:
"In antwoord op uw eerstgenoemde brief deel ik u mee dat ik uw klacht als kennelijk gegrond beoordeel, omdat ik op voormeld verzoek niet heb gereageerd en u evenmin voldoende voortvarend heb geïnformeerd over de reden hiervan. Ik bied u en daarmee betrokkenen hiervoor mijn verontschuldigingen aan.
(…)
Op 25 november 2002 heeft de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie de Voorzitter van de Tweede Kamer bericht dat aan Iraakse asielzoekers, die niet op individuele gronden in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal worden verleend op grond van het categoriale beschermingsbeleid, indien zij zijn geboren in Centraal Irak en indien er geen sprake is van contra-indicaties. Dit beleid is neergelegd in het Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire 2002/58 (zie Achtergrond, onder 5.; N.o.), dat op 12 december 2002 in de Staatscourant is gepubliceerd.
Gelet op het vorenstaande worden thans alle dossiers met personen die mogelijk in aanmerking komen voor het categoriale beschermingsbeleid in beeld gebracht. Vervolgens wordt bezien of aan de voorwaarden wordt voldaan alsmede onderzocht of er mogelijk sprake is van contra-indicatie(s) welke een verblijfsvergunning zou blokkeren. Dezerzijds wordt er in ieder geval naar gestreefd om zo spoedig mogelijk een aanvang te nemen met het aan de rechthebbenden verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 d Vw (Vreemdelingenwet, zie Achtergrond, onder 1.; N.o.).
(…)
Afhankelijk van de uitslag van de afweging of uw cliënte in aanmerking komt voor het categoriale beschermingsbeleid, wordt toegekomen aan de toetsing aan het driejarenbeleid. Immers, toetsing aan het driejarenbeleid komt pas aan de orde als de individuele situatie van de aanvrager geen aanleiding geeft om de gevraagde verblijfsvergunning te verlenen (C2/9.1) (Vreemdelingencirculaire; zie Achtergrond, onder 4.; N.o.)."
B. Standpunt verzoeker
Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtformulering onder Klacht.
C. Standpunt minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie
De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie deelde in reactie op de klacht onder meer het volgende mee:
"Klachtonderdeel 1
Aangaande de (ambtshalve) behandeling van een beroep op het driejarenbeleid heeft u reeds eerder onderzoeken verricht. Naar aanleiding van die onderzoeken heeft u aanbeveling 2002/163 (zie Achtergrond, onder 6.; N.o.) gedaan inhoudende in de Vreemdelingencirculaire (Vc) op te nemen dat een aanvraag op grond van het driejarenbeleid met voorrang wordt behandeld en daarop binnen drie maanden wordt beslist.
Genoemde aanbeveling is door mij slechts ten dele overgenomen doordat beargumenteerd is gekozen om geen bepaling op te nemen in de Vc, doch binnen de IND te communiceren dat de ambtshalve toets aan het driejarenbeleid (in het algemeen) zo spoedig als mogelijk dient te worden verricht en deze verzoeken waar mogelijk binnen drie maanden dienen te worden afgehandeld.
Gelet op het vorenstaande wordt de klacht gericht tegen de behandelduur van de aanvraag van 12 september 2002 om verlening van een verblijfsvergunning op grond van het driejarenbeleid gegrond geacht nu immers de redelijke behandeltermijn van drie maanden is overschreden en betrokkenen niet zijn geïnformeerd over de reden van die vertraging. Voor de opgelopen vertraging in de behandeling van het beroep op het driejarenbeleid zijn in de brief van 11 april 2003, waarin de klacht van 21 februari 2003 is behandeld, verontschuldigingen aangeboden aan betrokkenen.
Klachtonderdeel 2
Wat betreft de klacht dat de inhoudelijke beslissing op de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning op grond van het driejarenbeleid afhankelijk wordt gesteld van de beslissing of betrokkenen in aanmerking komen voor verblijf op grond van het categoriale beschermingsbeleid wordt, bericht ik u als volgt.
Op 25 november 2002 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie de Voorzitter van de Tweede Kamer bericht dat aan Iraakse asielzoekers die niet op individuele gronden in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zal worden verleend op grond van het categoriale beschermingsbeleid, indien zij zijn geboren in Centraal Irak en indien er geen sprake is van contra-indicaties.
Gelet op de systematiek van de Vreemdelingenwet 2000 dient eerst te worden bezien of betrokkenen in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet. Op grond van artikel 3.6 Vreemdelingenbesluit (zie Achtergrond, onder 2.; N.o.) kan in de asielprocedure, na afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel, in een (limitatief genoemd) aantal gevallen, ambtshalve een verblijfsvergunning regulier worden verleend. (…)
Gelet op het grote aantal Centraal-Irakezen dat mogelijk in aanmerking komt voor het categoriale beschermingsbeleid, zijn tot op heden de aanvragen van betrokkenen niet beoordeeld en zijn zij niet in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van voornoemd beleid. In de brief van 11 april 2003 is in dit verband aan gemachtigde meegedeeld dat zo spoedig als mogelijk nader bericht kan worden verwacht.
Gelet op de wettelijk voorgeschreven toetsvolgorde acht ik dit klachtonderdeel ongegrond.
Beleid
Op 27 juni 2003 is door het Kabinet ingestemd met het voorstel van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie om het vertrek- en besluitmoratorium voor asielzoekers uit Centraal-Irak in te stellen. (…)
De instelling van een besluitmoratorium heeft tot gevolg dat de beslistermijn van een asielaanvraag voor (ten hoogste) één jaar kan worden verlengd. Het biedt de IND zogezegd een wettelijke basis om in individuele gevallen de standaard beslistermijn te verlengen.
Niettegenstaande het afgekondigde besluitmoratorium kan in onderhavige zaak worden overgegaan tot de beoordeling van het beroep op het driejarenbeleid. Het dossier van betrokkenen is dan ook inmiddels overgedragen aan een medewerker die binnen vier weken een inhoudelijke beslissing op het beroep op het driejarenbeleid zal nemen.
Eerst nadat is besloten het besluitmoratorium op te heffen zal worden toegekomen aan de inhoudelijke beoordeling van de aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd van betrokkenen."
D. NADERE INFORMATIE IND
Op 23 september 2003 verleende de minister verzoekers een verblijfsvergunning op grond van het driejarenbeleid.
Achtergrond
Vreemdelingenwet 2000
Artikel 14 Bevoegdheden minister
“1. Onze Minister is bevoegd:
(…)
e. Ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen.”
Artikel 28
"1. Onze Minister is bevoegd:
a. de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen;
(…)"
Artikel 29 lid 1
“1. Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 kan worden verleend aan de vreemdeling:
die verdragsvluchteling is;
die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegrond redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
van wie naar het oordeel van Onze Minister op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomt, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomt;
voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van Onze Minister van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar, of
die als echtgenoot of echtgenote of minderjarig kind feitelijk behoort tot het gezin van de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, die dezelfde nationaliteit heeft als die vreemdeling en gelijktijdig met deze vreemdeling Nederland is ingereisd dan wel is nagereisd binnen drie maanden, nadat aan de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend;
die als partner of als meerderjarig kind zodanig afhankelijk is van de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, dat hij om die reden behoort tot het gezin van deze vreemdeling, die dezelfde nationaliteit heeft als deze vreemdeling en gelijktijdig met deze vreemdeling Nederland is ingereisd dan wel is nagereisd binnen drie maanden, nadat aan de vreemdeling, bedoeld onder a tot en met d, de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend.”
Vreemdelingenbesluit 2000
Artikel 3.6:
“ De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Wet, kan slechts ambtshalve worden verleend onder een beperking verband houdende met:
(…)
b. het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag, of
(…).”
Nota van toelichting bij artikel 3.6 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Stb 2000, 497)
“De hoofdregel van de Wet en dit besluit is dat de verblijfsvergunning slechts wordt verleend op aanvraag. De Wet laat in artikel 14, eerste lid, onder 2, echter de ruimte om een verblijfsvergunning ambtshalve te verlenen. De gevallen waarin dat mogelijk is, worden in artikel 3.6 limitatief genoemd. Daarbij gaat het alleen om de gevallen, waarin de vreemdeling een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning op asielgronden heeft ingediend, maar die aanvraag niet wordt ingewilligd. Het betreft de alleenstaande minderjarige vreemdeling, de asielzoeker op wiens asielaanvraag na drie jaren nog niet onherroepelijk is beslist en de vreemdelinge die buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten. In andere gevallen, wordt de verblijfsvergunning alleen op aanvraag verleend. Met deze bepaling is niet beoogd de indiening van een aanvraag tot het verlenen van de hier bedoelde verblijfsvergunning uit te sluiten.
Indien de in dit artikel bedoelde vergunning niet ambtshalve wordt verleend en de vreemdeling zich daar niet mee kan verenigen, is het, gelet op de voortgang van de verblijfsrechtelijke procedure en de samenhang met de asielprocedure, gewenst dat de vreemdeling eventuele gronden tegen de niet-verlening van de hier bedoelde verblijfsvergunning in beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag aanvoert.”
Vreemdelingencirculaire 2000
Deel C 2/9.1
“1.Algemeen
Met ingang van 1 januari 2003 is het driejarenbeleid afgeschaft, onder handhaving van het bestaande beleid als overgangsrecht voor aanvragen die op dat moment drie jaar oud waren. Een aanspraak op het driejarenbeleid ontstaat pas op het moment dat de driejarentermijn is volgemaakt. Aanvragen, ontvangen op 1 januari 2000 of latere datum, komen dus niet op grond van het driejarenbeleid in aanmerking voor inwilliging. Voor aanvragen, ontvangen voor 1 januari 2000, blijft het driejarenbeleid wel gelden met dien verstande dat na 1 januari 2003 geen relevante tijd meer wordt opgebouwd.
Het driejarenbeleid is een bijzonder beleid binnen het vreemdelingenbeleid (…). Het driejarenbeleid heeft zich gevormd vanuit de volgende overweging: als gevolg van tijdsverloop in een vreemdelingrechtelijke procedure kan, onder omstandigheden, enerzijds bij de vreemdeling de gedachte opkomen dat de Staatssecretaris van Justitie in zijn verblijf in Nederland zal berusten en kan anderzijds de Staatssecretaris van Justitie in redelijkheid niet meer gebruik maken van zijn bevoegdheid de vreemdeling verblijf te weigeren. Toetsing aan het driejarenbeleid komt pas aan de orde als de individuele situatie van de aanvrager geen aanleiding heeft om de gevraagde verblijfsvergunning te verlenen. De termijn van drie jaar wordt alleen aan de asielaanvraag gekoppeld. De lange duur van de procedure moet voornamelijk of uitsluitend terug te voeren zijn op effecten van bestuurlijk beleid, dat wil zeggen dat de vreemdeling niet of nauwelijks invloed heeft gehad op het verloop van de procedure. In dat verband is van belang dat de vreemdeling geen handelingen heeft verricht die het bestuursorgaan of de rechter noodzaken tot uitstellen van de beslissing (traineren). Daarbij kan gedacht worden aan het (telkenmale) aandragen van informatie die moet worden onderzocht.(…)”
2. Voorwaarden
a. Op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd of het verlengen van de geldigheidsduur daarvan, als bedoeld in artikel 28 Vreemdelingenwet is drie jaren na ontvangst ervan niet onherroepelijk beslist. Ditzelfde geldt voor de aanvraag van een vergunning voor onbepaalde tijd asiel als bedoeld in artikel 33 Vreemdelingenwet.
(…)
c. Gedurende de relevante periode van drie jaar moet de asielaanvraag nog aan de orde zijn, dat wil zeggen dat de vreemdeling niet inmiddels een ander verblijfsdoel nastreeft.”
5. Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV 2002/58)
Beoordeling van asielaanvragen personen van Iraakse nationaliteit
"4.2 Centraal-Irak
(…) De situatie in Centraal-Irak is van dien aard dat een beleid van categoriale bescherming geïndiceerd zou zijn. Tot 25 november 2002 toe werd dit beleid niet gevoerd omdat het, gezien de situatie in Noord-Irak, redelijk was om Noord-Irak als verblijfsalternatief aan te wijzen voor afgewezen uitgeprocedeerde asielzoekers. (…)
Naar aanleiding van hetgeen in de ambtsberichten staat vermeld moet worden geconcludeerd dat er voor langere tijd geen toegang tot het verblijfsalternatief Noord-Irak zal zijn voor personen afkomstig uit Centraal-Irak. Er zijn immers vooralsnog geen aanwijzingen dat de autoriteiten in de nabije toekomst dit standpunt zullen bijstellen. Nu het verblijfsalternatief niet meer bereikbaar is, kan het verblijfsalternatief bij de toelatingsvraag van asielzoekers afkomstig uit Centraal-Irak niet meer worden tegengeworpen, terwijl de situatie in Centraal-Irak als categoriaal beschermingswaardig wordt beoordeeld. Zoals hierboven weergegeven moet het criterium afkomstig uit gezien worden als `geboren in'. Het categoriale beschermingsbeleid geldt derhalve voor alle asielzoekers die geboren zijn in Centraal-Irak. Zie verder paragraaf 8. (…)
8.1 Categoriale bescherming
Als beschreven in paragraaf 4.2 is besloten tot instelling van een beleid van categoriale bescherming voor personen afkomstig uit in Centraal-Irak. (…) Het beleid van categoriale bescherming geldt blijkens de uitleg die aan het criterium afkomstig uit wordt gegeven voor Iraakse asielzoekers die zijn geboren in Centraal-Irak. Het is daarbij niet van belang of zij ook daadwerkelijk in Centraal-Irak hebben verbeleven voorafgaand aan hun vertrek. (…)Het beleid van categoriale bescherming zoals hierboven beschreven, geldt met ingang van 25 november 2002 (de datum waarop het beleid aan de Tweede Kamer kenbaar is gemaakt). Dit betekent dat vergunningen op grond van het beleid van categoriale bescherming worden verleend met ingang van de datum van de asielaanvraag, doch niet eerder dan 25 november 2002. Voor verlening van de verblijfsvergunning gelden de gebruikelijke contra-indicaties."
6. Rapport 2002/0163 van de Nationale ombudsman (uitgebracht 23 mei 2002)
Dit rapport is uitgebracht aan aanleiding van een klacht over de lange duur van de behandeling van een aanvraag om een verblijfsvergunning op grond van het driejarenbeleid. In die zaak oordeelde de Nationale ombudsman dat gelet op het bijzondere karakter van het driejarenbeleid de (toenmalig) staatssecretaris van Justitie met de grootst mogelijke voortvarendheid dient te beslissen op dergelijke aanvragen en werd de staatssecretaris de aanbeveling gedaan om in overweging te nemen in de Vreemdelingencirculaire op te nemen dat een aanvraag op grond van het driejarenbeleid met voorrang wordt behandeld en dat daarop in elk geval binnen drie maanden wordt beslist.