2004/027

Rapport

Verzoeker klaagt over het optreden van een ambtenaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland nadat hij was overgebracht naar het politiebureau wegens verdenking van rijden onder invloed. Hij klaagt er met name over dat die ambtenaar:

hem op 29 maart 2000 onheus heeft bejegend door op zijn vraag wanneer een en ander zou gaan gebeuren te antwoorden "Als het verbaal klaar is";

hem, zonder de reden hiervan mee te delen, in de nacht van 29 maart 2000 vanaf ongeveer 23.00 uur tot ongeveer 01.30 uur in het dagverblijf van het politiebureau heeft vastgehouden;

hem in de nacht van 29 maart 2000 niet heeft uitgelegd waarom hij op het politiebureau niet meer kon meewerken aan een ademanalyse en hem geen uitleg over het protocol heeft gegeven;

hem op 30 maart 2000 onheus heeft bejegend door bij het ontdekken van een parkeerbon door verzoeker tegen hem op te merken "Moet u uw auto daar maar niet neer zetten";

kennelijk na overleg met collega's de mening was toegedaan dat verzoeker bij nader inzien op 29 maart 2000 toch niet dronken was door hem op 30 maart 2000 mee te delen: "we hebben nog even met elkaar zitten praten gisteravond en we vonden eigenlijk dat u toch niet dronken was";

op 30 maart 2000 het bewijs van ontvangst niet heeft teruggevraagd bij de teruggave van zijn ingevorderde rijbewijs.

Beoordeling

Inleiding

Op 9 maart 2000, omstreeks 22.00 uur hielden ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland verzoeker aan terzake van verdenking van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (rijden onder invloed van alcoholhoudende drank, zie Achtergrond, onder A.1.) en brachten hem over naar het politiebureau Nieuwmarkt te Amsterdam, waar zij met hem om 22.10 uur aankwamen. Om 22.18 uur werd verzoeker voorgeleid bij de hulpofficier van justitie S. Nadat om 22.28 uur verzoeker was bevolen zich te onderwerpen aan een ademanalyse, beoordeelde om 23.00 uur de GG&GD-arts Le. verzoeker in verband met een door verzoeker aangevoerde medische belemmering voor het ondergaan van de ademanalyse. Verzoeker weigerde daarop de bloedproef te ondergaan. In verband met deze weigering maakten ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland proces-verbaal tegen verzoeker op en vorderden zijn rijbewijs in. De politie verhoorde verzoeker op 30 maart 2000 omstreeks 00.50 uur in verband met de weigering.

I. Ten aanzien van de mededeling "Als het verbaal klaar is"

1. Verzoeker klaagt in verband met het voorgaande over het optreden van een ambtenaar van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland nadat hij was overgebracht naar het politiebureau wegens verdenking van rijden onder invloed van alcoholhoudende drank. Hij klaagt er met name over dat die ambtenaar hem op 29 maart 2000 onheus heeft bejegend door op zijn omstreeks 23.55 uur gestelde vraag wanneer een en ander zou gaan gebeuren te antwoorden "Als het verbaal klaar is". Met deze mededeling heeft de politieambtenaar onbehoorlijk gehandeld, aldus verzoeker. Verzoeker liet weten dat hij die dag om 21.58 uur was staande gehouden, om 22.18 uur was geleid voor de hulpofficier van justitie, om 22.45 uur naar het ademanalyseapparaat was gebracht, een halfuur hierna een arts heeft gesproken, om 00.40 uur een verklaring heeft afgelegd en om 01.30 uur in vrijheid was gesteld.

2. De beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland liet onder verwijzing naar het advies van de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland weten dat hij verzoekers klacht op dit punt ongegrond achtte. De betreffende opmerking was mogelijkerwijs niet erg vriendelijk geweest, maar niet van dien aard dat hier sprake was van onbehoorlijk politieoptreden, aldus de Commissie.

3. Politieambtenaar S. liet weten dat het best zou kunnen zijn dat hij de betreffende opmerking tegenover verzoeker had geplaatst. S. deelde mee dat hij dat niet meer zeker wist. S. berichtte dat deze opmerking hem echter niet onfatsoenlijk leek en ook logisch omdat het een antwoord op een vraag is. Voorts deelde S. mee dat verzoeker met zijn handelwijze rond het afleggen van de ademanalyse en/of de bloedproef bij hem de indruk wekte dat hij hem hiermee in de maling nam en hierdoor trachtte een zo laag mogelijke uitslag uit het te verrichten onderzoek te verkrijgen. S. liet weten dat hij toen geïrriteerd raakte, omdat hij vanaf het eerste contact had getracht aan verzoeker tegemoet te komen door een arts te waarschuwen op het moment dat hij aangaf een ziekte te hebben.

4. Politieambtenaar E. deelde mee dat hij niet meer wist wie verzoeker toen te woord heeft gestaan, maar dat dit S. moest zijn geweest. E. wist niet of het is gegaan zoals verzoeker stelt, maar hij is van mening dat de uitlating een normaal antwoord is. E. liet weten dat hij het zich zou herinneren als dit beledigend of onjuist was geweest.

5. De GG&GD-arts Le. berichtte dat de politie niet vriendelijk maar echter wel zeer duidelijk en correct in de procedures geweest is zodat er geen misverstanden konden ontstaan. Verzoeker was duidelijk niet tevreden over de gang van zaken, volgens Le.

6. Het is een vereiste van zorgvuldigheid dat inlichtingen worden gegeven op een verzoek om informatie over de gang van zaken.

7. Gelet op de mededelingen van politieambtenaren S. en E. en gelet op de mededeling van de GG&GD-arts, staat vast dat de betreffende opmerking is gemaakt. Echter, met de korpsbeheerder is de Nationale ombudsman van mening dat deze opmerking niet onheus is geweest, mede omdat deze mededeling feitelijk niet onjuist was en verzoeker op het moment dat hij de vraag stelde nog niet was verhoord in verband met het proces-verbaal terzake van de weigering van de bloedproef. Gelet op de mededeling van S. dat hij op dat moment geïrriteerd was door het gedrag van verzoeker in samenhang met de mededeling van de GG&GD-arts, staat eveneens vast dat de betreffende mededeling op een minder vriendelijke wijze is gedaan. Dit brengt echter niet met zich mee dat daarmee de gedraging als niet behoorlijk dient te worden gekwalificeerd.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

II. Ten aanzien van het insluiten

1. In de tweede plaats klaagt verzoeker er over dat de politie hem, zonder de reden hiervan mee te delen, op 29 maart 2000 vanaf ongeveer 23.00 uur tot ongeveer 01.30 uur de volgende dag in het dagverblijf van het politiebureau heeft vastgehouden.

2. De korpsbeheerder deelde onder verwijzing naar het advies van de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland mee, dat hij verzoekers klacht op dit punt ongegrond acht. Vanwege het onderzoek naar verzoekers weigering de bloedproef af te laten nemen is de tijdsduur die verzoeker in het dagverblijf heeft doorgebracht, niet onbehoorlijk lang, aldus de Commissie.

3. Politieambtenaar S., hulpofficier van justitie en als zodanig verantwoordelijk voor het ophouden van verdachten in het politiebureau, liet weten dat hij verzoeker bij de voorgeleiding al had uitgelegd wat er allemaal zou gaan gebeuren. S. was van mening dat de tijd die verzoeker in het politiebureau heeft verbleven niet heel erg lang was, zeker met inachtneming van de lange wachttijd op de arts en het gesprek dat verzoeker met de arts heeft gehad.

Voorts deelde S. in zijn verklaring tijdens de primaire klachtafhandeling mee, dat verzoeker in afwachting van zijn verhoor in verband met de door hem gepleegde overtredingen in het daarvoor bestemde dagverblijf is geplaatst. Verzoeker had daar problemen mee. S. berichtte dat hij verzoeker echter had uitgelegd dat de regels binnen het politiebureau nu eenmaal zo waren en dat hij gedurende zijn oponthoud in het bureau in het dagverblijf zou blijven.

4. E. deelde op dit punt mee dat hij had gehoord dat S. verzoeker de te volgen procedure diverse malen heeft duidelijk gemaakt. E. liet weten dat hij ook heeft getracht verzoeker duidelijk te maken hoe de procedure verliep.

5. GG&GD-arts Le. berichtte dat de politieambtenaren duidelijk en correct in de procedures zijn geweest zodat er zijns inziens geen misverstanden konden ontstaan.

6. Over de duur van het verblijf van verzoeker in het politiebureau wordt het volgende overwogen. Het staat vast dat verzoeker, nadat hem om 22.28 uur was bevolen mee te werken aan de ademanalyse, om 23.00 uur enige tijd heeft gesproken met de GG&GD-arts. Ondanks dat het tijdstip hiervan niet in het proces-verbaal staat vermeld, is het voldoende aannemelijk dat verzoeker tussen 23.30 uur en 24.00 uur heeft geweigerd te voldoen aan de vordering tot de bloedproef. Blijkens verzoekers mededeling op dit punt is hij vanaf 00.40 uur verhoord voor het weigeren van de bloedproef. Ook hier is het voldoende aannemelijk dat de tijdsduur van deze handeling langer dan een halfuur heeft geduurd, mede gelet op verzoekers mededeling dat een zinsnede uit de verklaring diende te worden verwijderd en er dus kennelijk discussie is geweest over de inhoud van de verklaring. Blijkens het proces-verbaal is verzoeker om 01.25 uur in vrijheid gesteld. Al met al zijn er in de genoemde tijdspanne voldoende (onderzoeks)handelingen verricht die het rechtvaardigden verzoeker vast te houden. Mede gelet op het wettelijke voorschrift dat de tijd tussen 00.00 uur en 09.00 uur in verband met de voor de nachtrust bedoelde tijd niet is bestemd voor het verhoor, is verzoeker niet onredelijk lang ingesloten geweest (zie Achtergrond, onder C.).

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

7. Over het meedelen van de reden van het insluiten van verzoeker wordt overwogen dat, gelet op de mededelingen van S., E. en de arts Le. in samenhang met het aantal momenten dat verzoeker contact met de diverse betrokkenen heeft gehad, het ertoe leidt dat voldoende aannemelijk is dat hij voldoende uitleg heeft gekregen over de reden van zijn insluiten.

De onderzochte gedraging is ook in zoverre behoorlijk.

8. Op het punt van de ruimte waarin verzoeker is vastgehouden, overweegt de Nationale ombudsman dat verzoeker gedurende de tijd dat hij in het politiebureau heeft verbleven, als verdachte van een strafbaar feit onderwerp van onderzoek is geweest. Dit brengt met zich mee dat hij toen rechtmatig van zijn vrijheid benomen is geweest en dat hij in zijn bewegingsvrijheid mocht worden beperkt. Gelet hierop heeft de politie juist gehandeld door verzoeker gedurende die tijd in te sluiten in het dagverblijf.

De onderzochte gedraging is op dit punt eveneens behoorlijk.

III. Ten aanzien van de uitleg

1. Voorts klaagt verzoeker er over dat de politie hem in de nacht van 29 maart 2000 niet heeft uitgelegd waarom hij op het politiebureau niet meer kon meewerken aan een ademanalyse en hem geen uitleg over het protocol heeft gegeven.

2. De beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland berichtte op dit punt, onder verwijzing naar het advies van de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland, dat hij verzoekers klacht op dit punt ongegrond acht. De Commissie berichtte de korpsbeheerder dat verzoeker is meegedeeld dat in verband met het tijdsverloop het niet meer mogelijk was de ademanalyse te verrichten en dat verzoeker de consequenties zijn meegedeeld.

3. Politieambtenaar S. deelde mee dat hij bij de voorgeleiding van verzoeker de procedure met betrekking tot de ademanalyse en de verdere afhandeling daarvan in het politiebureau heeft uitgelegd. S. had naar aanleiding van verzoekers mededeling dat hij een ziekte had waardoor hij de ademanalyse niet kon ondergaan telefonisch contact gezocht met een arts van de GG&GD, die hem meedeelde dat het zeer goed mogelijk was dat verzoeker daardoor op medische gronden geen medewerking kon verlenen aan de ademanalyse. S. had hierop de arts verzocht naar het bureau te komen om verzoeker te onderwerpen aan de vervangende bloedproef. Nadat de GG&GD-arts geruime tijd met verzoeker in het dagverblijf had gesproken, had de arts meegedeeld dat verzoeker toch had besloten om een ademanalyse te doen. S. had meegedeeld dat dit niet (meer) aan verzoeker was omdat er op basis van zijn ziekte was besloten tot een bloedonderzoek. S. had de indruk dat verzoeker hem hiermee in de maling nam en dat hij trachtte door deze handelwijze een zo laag mogelijke uitslag uit het te verrichten onderzoek te verkrijgen. S. liet weten dat hij verzoeker had gewaarschuwd dat hij bij weigering van een vordering om het bloedonderzoek te ondergaan proces-verbaal terzake van weigering daarvan zou worden opgemaakt. Hierop had S. formeel van verzoeker gevorderd mee te werken aan het bloedonderzoek, hetgeen heeft geleid tot het opmaken van een proces-verbaal wegens weigering van het bloedonderzoek, aldus S. S. berichtte dat hij verzoeker duidelijk uitleg heeft gegeven over de gang van zaken.

4. Politieambtenaar E. verklaarde dat hij aanwezig is geweest bij de contacten tussen S. en verzoeker. Hierbij heeft hij gehoord dat S. verzoeker diverse malen netjes heeft uitgelegd wat de mogelijkheden waren als hij bleef weigeren mee te werken. Ook heeft S. hem de te volgen procedure diverse malen duidelijk gemaakt, aldus E. E. liet weten dat hij ook heeft getracht verzoeker duidelijk te maken hoe de procedure verliep en wat de gevolgen van zijn weigeren zouden zijn.

5. De GG&GD-arts Le. berichtte dat hij in het politiebureau had begrepen dat de ademanalyse niet zou kunnen plaatsvinden door een medische oorzaak. Na overleg met verzoeker zou dat zijns inziens waarschijnlijk wel hebben gekund. De politie heeft vervolgens uitgelegd dat gezien de tijdsduur een ademanalyse echter niet meer mogelijk was en dat een bloedonderzoek moest worden gedaan, aldus Le. Le. deelde mee dat verzoeker het bloedonderzoek bij herhaling had geweigerd, ook na uitleg van eventuele consequenties door de politie. Voorts liet Le. weten dat de politie niet vriendelijk maar echter wel zeer duidelijk en correct in de procedures geweest is, zodat er geen misverstanden konden ontstaan.

6.1. Uit de mededeling van het College van procureurs-generaal dat verzoekers strafzaak niet voorkomt in het Compas-systeem, leidt de Nationale ombudsman af dat in deze zaak geen strafvervolging is ingesteld en de rechter in deze zaak geen oordeel heeft uitgesproken.

6.2. Op grond van het bovenstaande komt de Nationale ombudsman tot de conclusie dat het juist is geweest dat politieambtenaar S. telefonisch contact heeft gezocht met een arts van de GG&GD naar aanleiding van de medische gronden welke verzoeker aanvoerde ten aanzien van de ademanalyse. Het is ook juist dat hij na het telefonische consult van de arts aan hem heeft gevraagd om naar het politiebureau te komen teneinde een bloedonderzoek te verrichten.

De arts Le. en politieambtenaar E. hebben beiden verklaard dat S. wel uitvoerig heeft medegedeeld waarom hij een ademanalyse niet meer mogelijk achtte wegens het tijdsverloop, alsook meermalen heeft uitgelegd dat hij de bloedproef vorderde alsook de gevolgen van het niet opvolgen van de vordering; S. heeft in die zin wel degelijk aan verzoeker uitgelegd waarom deze naar zijn mening de ademanalyse niet meer kon ondergaan.

Evenwel - toen de arts na een gesprek met verzoeker - aangaf aan S. dat zijns inziens een ademanalyse wél mogelijk was, had S. het advies van de arts moeten opvolgen en viel op dat moment de grond voor een vordering tot het ondergaan van een bloedonderzoek weg; aldus heeft S. niet de juiste informatie en beslissing aan verzoeker medegedeeld.

In die zin is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

7. Op het punt van de uitleg van het protocol staan de lezingen van partijen tegenover elkaar. Echter, de arts Le. liet weten dat de politie zeer duidelijk en correct in de procedures was geweest zodat er geen misverstanden konden ontstaan. Gelet hierop is het voldoende aannemelijk dat verzoeker uitleg heeft gekregen over het protocol.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

IV. Ten aanzien van de opmerking: "Moet u uw auto daar maar niet neer zetten"

1. Tevens klaagt verzoeker er over dat een politieambtenaar hem op 30 maart 2000 onheus heeft bejegend door bij het ontdekken van een parkeerbon door verzoeker tegen hem op te merken "Moet u uw auto daar maar niet neer zetten". Verzoeker haalde toen 's avonds zijn auto bij het politiebureau op. Achter een ruitenwisser was een beschikking voor een parkeerovertreding gedaan.

2. De beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland was van oordeel op basis van het advies van de Commissie voor de politieklachten dat de klacht ongegrond is. De Commissie berichtte de korpsbeheerder dat deze opmerking mogelijkerwijs niet erg vriendelijk was geweest, maar niet van dien aard dat hier sprake was van onbehoorlijk politieoptreden.

3. De Nationale ombudsman deelt het standpunt van de korpsbeheerder, mede omdat deze mededeling feitelijk niet onjuist was en het zeer voorstelbaar was dat de betrokken ambtenaar niet op de hoogte was van de reden waarom de auto van verzoeker op die plaats stond. Dit brengt echter niet met zich mee dat daarmee de gedraging als niet behoorlijk dient te worden gekwalificeerd.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk

V. Ten aanzien van de mededeling dat verzoeker toch niet dronken was

1. Verzoeker klaagt er over dat politieambtenaar S., kennelijk na overleg met collega's, de mening was toegedaan dat verzoeker bij nader inzien op 29 maart 2000 toch niet dronken was door hem op 30 maart 2000 toen hij zijn auto bij het politiebureau kwam ophalen, mee te delen: "we hebben nog even met elkaar zitten praten gisteravond en we vonden eigenlijk dat u toch niet dronken was". S. gaf verzoeker zijn rijbewijs toen terug en deelde daarbij mee dat het proces-verbaal zou doorgaan.

2. De korpsbeheerder berichtte dat hij zich onthoudt van een oordeel op dit punt en verwees naar de overwegingen en de argumenten uit het aan hem uitgebrachte advies van de Commissie voor de politieklachten Amsterdam-Amstelland. De Commissie liet weten dat de wijze waarop het rijbewijs aan verzoeker was teruggegeven onbehoorlijk was geweest.

3. Politieambtenaar S. verklaarde dat hij deze mededeling niet had gedaan. Het is mogelijk dat de officier van justitie, die beslist over de teruggave van het ingevorderde rijbewijs, al had meegedeeld dat het diende te worden teruggegeven, maar dat had niets te maken met het al dan niet dronken zijn van verzoeker, aldus S.

4. De lezingen van betrokkenen over het gebeurde staan tegenover elkaar. Er is niet gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan aan een van de lezingen meer waarde kan worden gehecht. Om die reden onthoudt de Nationale ombudsman zich van een oordeel over de onderzochte gedraging.

5. Ten overvloede wordt het volgende overwogen. De korpsbeheerder kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat hij zich onthoudt van een oordeel onder verwijzing naar het advies van de klachtencommissie. De klachtencommissie liet de korpsbeheerder namelijk weten dat zij de gedraging onbehoorlijk achtte. Het is niet juist dat de korpsbeheerder hiervan ongemotiveerd is afgeweken.

VI. Ten aanzien van het bewijs van ontvangst

1. Ten slotte klaagt verzoeker er over dat een politieambtenaar op 30 maart 2000 het bewijs van ontvangst niet heeft teruggevraagd bij de teruggave van zijn ingevorderde rijbewijs. Bij zijn invrijheidstelling omstreeks 01.30 uur werd hem namelijk een formulier invordering rijbewijs overhandigd en verzoeker was van mening dat dit formulier diende te worden teruggevraagd bij de teruggave van zijn rijbewijs.

2. De beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland deelde mee dat hij de klacht op dit punt ongegrond acht en verwees voor de overwegingen en de argumenten naar het aan hem uitgebrachte advies van de Commissie voor de politieklachten Amsterdam-Amstelland. De Commissie liet de korpsbeheerder weten dat het vergeten terug te vragen van het ontvangstbewijs verzoeker niet in zijn belangen heeft geschaad en is om die reden niet onbehoorlijk.

3. Politieambtenaar S. verklaarde dat hij niets van een ontvangstbewijs weet omdat er volgens hem geen sprake is van een bewijs van ontvangst voor het ingevorderde rijbewijs.

4. Het is voldoende aannemelijk dat verzoeker bij de invordering van zijn rijbewijs een formulier heeft ontvangen waarin daarvan mededeling wordt gedaan. Het zou zorgvuldig zijn geweest indien, vanuit een oogpunt van administratieve nauwkeurigheid, het formulier bij de teruggave van het rijbewijs was teruggevraagd. Het is niet juist dat dit niet is gebeurd. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

Ten overvloede merkt de Nationale ombudsman evenwel op dat hij het met de korpsbeheerder eens is dat verzoeker niet in zijn belang is geschaad door het niet terugvragen van het formulier.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), is niet gegrond, behalve ten aanzien van de mededeling dat de ademanalyse niet meer kon plaatsvinden en het niet terugvragen van het bewijs van ontvangst; op die punten is de klacht gegrond.

De Nationale ombudsman onthoudt zich van een oordeel op het punt van de mededeling dat verzoeker toch niet dronken was.

Onderzoek

Op 15 juli 2002 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer L. te Aalsmeer, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland.

Nadat verzoeker zijn verzoekschrift op 6 september 2002 en op 28 oktober 2002 nader had aangevuld, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Amsterdam over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werden twee betrokken ambtenaren gehoord.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Verzoeker deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Noch de korpsbeheerder noch de betrokken ambtenaren gaven binnen de gestelde termijn een reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. Feiten

1. Op 29 maart 2000, omstreeks 22.00 uur hielden ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland verzoeker aan terzake van verdenking van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (rijden onder invloed van alcoholhoudende drank, zie Achtergrond, onder A.1.) en brachten hem over naar het politiebureau Nieuwmarkt te Amsterdam, waar zij met hem om 22.10 uur aankwamen. Om 22.18 uur werd verzoeker voorgeleid bij de hulpofficier van justitie S. Nadat om 22.28 uur verzoeker was bevolen zich te onderwerpen aan een ademanalyse, beoordeelde om 23.00 uur de GG&GD-arts Le. verzoeker in verband met een medische belemmering voor het ondergaan van de ademanalyse. Verzoeker weigerde daarna een bloedproef te ondergaan. In verband hiermee maakten ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland proces-verbaal tegen verzoeker op en vorderden zijn rijbewijs in. Verzoeker werd op 30 maart 2000 omstreeks 00.50 uur verhoord.

2. Bij brief van 14 april 2000 deelde verzoeker het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland onder meer mee:

"1. Op woensdag 29 maart jl. werd ik om 21.58 uur staande (...). De blaastest op straat bleek voor mij negatief. Daarna werd ik aangehouden en naar het politiebureau overgebracht. (…)

2. Binnen (22.18 uur) werd ik voorgeleid voor een - zoals hij zich voorstelde - de hulpofficier van justitie. (...).

3. Om ongeveer 22.45 verzocht de hulpofficier me mee te lopen naar een ademanalyseapparaat.

Er werd me duidelijk verteld wat de werking van het apparaat is. Met name i.v.m. de uit te ademen lucht in het apparaat zei ik, dat ik m'n medewerking wel wilde verlenen.

Maar bovendien wees ik de politiefunctionaris op mijn beperkingen vanwege mijn zenuwspierziekte, het Guillain-Barré Syndroom.

Hij maakte wat aantekeningen en hij stelde voor niet te blazen, maar een GG&GD-arts te bellen en te vragen om te komen. Ik ging akkoord.

4 Na ruim een half uw verscheen de arts in m'n kamertje/cel. Ik vertelde over m'n ziekte. Deze was hem bekend, volgens zijn zeggen. Voorts legde ik uit, dat ik door een verkoudheid kriebelhoest had. Ook had ik het af en toe benauwd. (N.B. Zo begon mijn ziekte zeven jaar geleden ook!)

5. `We kunnen bloed afnemen', stelde de dokter, `Maar laten we proberen de blaastest te doen. Ik zal rekening houden met uw beperkingen'. Ik stemde toe.

6. Voornoemde politieambtenaar treedt binnen. Ik vertelde hem, dat ik kan blazen en dat de arts ( hij luisterde toe) met mijn restverschijnselen rekening zou houden.

Hierna riep hij met stemverheffing boos: `En nu geen bla-bla-bla. Ik geef u twee opties: bloedafname of weigering!' Ik antwoordde: `Vind u vier maanden op de Intensive Care en de gevolgen bla-bla-bla?' Vervolgens voegde ik toe dat als hij even zou luisteren hij vernomen had dat de blaastest zal plaats vinden. `Ik luister niet', beet hij me toe. Hij noemde opnieuw de twee opties. Ik keek zwijgend naar de dokter.

7. Beide mannen vertrokken. Politiefunctionaris gooide mopperend de deur dicht.

8. Ik wachtte in een kale ruimte. Mij was niet verteld, wat en hoe laat ik iets kon verwachten.

9. Om 23.20 uur belde ik. Op mijn verzoek naar het toilet geweest en water gedronken. Ik had een akelige droge hoest.

10. Om 23.55 uur weer gebeld. Zelfde ritueel. Ik vroeg, wanneer e.e.a. zou gaan gebeuren. `Als het verbaal klaar is', werd geantwoord.

11. Om 0.40 uur maakte een andere politieambtenaar met mij al lezende mijn verklaring. Ik kon niet op het computerscherm kijken. De zin: `Ik heb geweigerd om bloed te laten afnemen' heb ik uiteraard laten verwijderen. Uit het voorgaande moge duidelijk zijn, dat die suggestie pertinent onwaar is. Ook de test met het ademanalyseapparaat heb ik niet geweigerd! ( zie punt 3 )

12. Twee formulieren (rijverbod en invordering rijbewijs werden me tegen 1.30 uur overhandigd, (...). Gezien het vroege uur was ik genoodzaakt met een taxi naar Aalsmeer terug te gaan.

13. De volgende avond (om ongeveer 19.30 uur) arriveerden mijn vrouw, mijn schoonzoon en ik bij het politiebureau. Mijn auto stond daar nog. Tussen een ruitenwisser zat een papiertje met daarop een boetebedrag van ƒ 90.

`Moet u uw auto maar niet daar neerzetten', zei een agente, terwijl ze me verwijtend aankeek. `Dat heeft een collega van u gisteravond gedaan', verduidelijkte ik. Direct hierna kwam de hulpofficier van de vorige avond naast haar staan. `Hier hebt u uw rijbewijs', zei hij. `Waarom is dit?', vroeg ik. `We hebben nog even met elkaar zitten praten, gisteravond, en we vonden eigenlijk, dat u toch niet dronken was'. Verbaasd nam ik het document in ontvangst. Daarna voegde hij er aan toe dat het verbaal zou doorgaan en dat van die ƒ 90, zou hij wel regelen.

14. Nadat een paaltje verwijderd werd, konden we de terugreis aanvaarden."

3. De loco-burgemeester van Amsterdam berichtte verzoeker op 1 augustus 2001 dat hij conform het advies van de klachtencommissie besliste op verzoekers klacht.

4. De Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland berichtte de burgemeester van Amsterdam onder meer:

"De feiten

Op woensdag 29 maart 2000 om 21.55 uur hebben twee agenten de auto van klager op de G. in Amsterdam doen stilhouden voor een alcoholcontrole. Klager werd een ademtest afgenomen en hij blies een A-indicatie. Op het bureau (…) werd klager om 22.18 uur voorgeleid aan hulpofficier van justitie inspecteur S. en om 22:28 uur werd hem bevolen mee te werken aan een ademanalyse als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet. S. heeft klager meegedeeld, dat hij verplicht was mee te werken aan dit onderzoek en dat weigering een misdrijf oplevert. Klager is de werking van het ademanalyseapparaat goed uitgelegd. Klager wilde wel meewerken aan de ademanalyse, maar voorzag problemen in verband met zijn zenuwspierziekte, het Guillain-Barré syndroom. S. heeft toen contact opgenomen met de GG en GD arts Le. en hem verzocht naar het bureau te komen voor het afnemen van een bloedproef. S. verklaart, dat hij klager toen gevorderd heeft medewerking aan de bloedproef te verlenen en dat klager hier geen problemen mee had. Volgens klager hebben zij hier op dat moment niet over gesproken. Klager verklaart dat hij slechts geen bezwaar had tegen het oproepen van een arts. Nu de verklaring van klager staat tegenover die van de politie en de Commissie op grond van het onderzoek niet heeft kunnen vaststellen welke verklaringen juist of onjuist zijn, onthoudt de Commissie zich op dit punt van een oordeel.

Om 23.00 uur verscheen Le. op het bureau. Vervolgens heeft klager op zijn verzoek een minuut of tien met Le. onder vier ogen gesproken. Na afloop van het gesprek was de conclusie van klager en Le., dat klager wel tot het meewerken aan een ademanalyse in staat was. Dit werd aan S. meegedeeld. Volgens klager riep S. toen boos en met stemverheffing `En nu geen blablabla. Ik geef u twee opties: bloedafname of weigering!' Waarop klager antwoordde: `Vind u vier maanden op de intensive care en de gevolgen blablabla?' Vervolgens zei klager dat `als hij nou even zou luisteren, hij zou hebben gehoord dat de blaastest zou plaatsvinden'. S. zou hierop gereageerd hebben met:'Ik luister niet!' en herhaalde de twee opties. De Commissie acht aannemelijk dat S. deze uitlatingen heeft gedaan, nu Le. heeft verklaard dat de politie niet vriendelijk was en de uitspraken niet door S. zijn weersproken.

S. verklaart, dat hij klager heeft uitgelegd, dat klager inmiddels niet meer aan de ademanalyse kon meewerken, maar dat hij verplicht was zijn medewerking aan de vervangende bloedproef te verlenen. Tevens deelde hij klager mee dat als hij bleef weigeren, dit een misdrijf zou opleveren. Klager ontkent dat hem is uitgelegd waarom hij niet meer aan een ademanalyse kon meewerken en hij ontkent dat het protocol hem is uitgelegd. Le. stelt dat klager is meegedeeld, dat het in verband met het tijdsverloop niet meer mogelijk was om een ademanalyse af te nemen. Vervolgens heeft klager bij herhaling een bloedproef geweigerd. De consequenties zijn klager meegedeeld. Verder verklaart Le., dat de politie zeer duidelijk en correct in de procedures is geweest, zodat geen misverstanden konden ontstaan. De Commissie volgt hier de verklaring van de politie welke door de verklaring van de arts wordt ondersteund en haar niet onaannemelijk voorkomt.

In afwachting van het verhoor van klager is hij in het daarvoor bestemde dagverblijf geplaatst. Klager had daar moeite mee. S. verklaart, dat hij klager heeft verteld dat de regels binnen de politie zo waren en dat hij gedurende zijn oponthoud in het bureau in het dagverblijf zou blijven. Klager ontkent dat hem dit uitgelegd is. De Commissie kan niet beoordelen of de politieambtenaar uitleg heeft gegeven, nu beide verklaringen elkaar op dit punt tegenspreken en de Commissie geen reden heeft de ene verklaring meer aannemelijk te achten dan de andere.

Rond 23.20 uur belde klager omdat hij naar het toilet moest en water wilde drinken. Om 23.55 uur heeft klager wederom op de attentiebel gedrukt. Hij wilde weten wanneer het één en ander zou gaan gebeuren. `Als het verbaal klaar is', werd geantwoord. Om 00.40 uur maakte een andere politieambtenaar met klager een verklaring op. Klager kreeg om 01.30 uur twee formulieren overhandigd. Dit betroffen een rijverbod respectievelijk een invordering van het rijbewijs. Klager heeft een taxi naar huis genomen.

De volgende avond is klager met zijn vrouw en schoonzoon langs het politiebureau gegaan, om zijn auto op te halen. Tussen de ruitenwisser bleek een parkeerbon te zitten van ƒ 90. Een agente zei toen: `Moet u uw auto daar maar niet neer zetten'. Klager had zijn auto daar helemaal niet neergezet. Dit heeft een politieambtenaar gedaan. Vervolgens kwam S. met klagers rijbewijs aan. Klager vroeg daarop om de reden van teruggave. Volgens klager vertelde S. dat hij met collega's had gesproken en dat ze `vonden dat klager toch niet dronken was'. Verbaasd nam klager het rijbewijs toen in ontvangst. Daarna voegde S. eraan toe, dat het opgemaakte proces-verbaal gewoon doorgang zou vinden en zou worden opgestuurd naar justitie en dat hij die ƒ 90 wel zou regelen. S. bestrijdt ten stelligste dat hij gezegd zou hebben dat klager volgens de politie niet dronken zou zijn. Ook hier kan de Commissie op grond van het onderzoek niet vaststellen welke verklaringen juist of onjuist zijn en onthoudt de Commissie zich van een oordeel.

S. heeft inderdaad het rijbewijs van klager teruggegeven, omdat er geen juridische gronden aanwezig waren om het rijbewijs te vorderen. Daarbij is S. vergeten om het bewijs van ontvangst terug te vragen. De parkeerbon van ƒ 90 is door de politie weer ingenomen.

De behoorlijkheid

De bejegening

De Commissie is van oordeel dat het gebruik van de woorden `En nu geen blablabla. Ik geef u twee opties: bloedafname of weigering!', en `Ik luister niet', niet getuigt van een professionele houding in de omgang met de verdachte. Het politieoptreden is niet behoorlijk.

De opmerkingen `Als het verbaal klaar is' en `Moet u uw auto daar maar niet neerzetten' zijn mogelijkerwijs niet erg vriendelijk geweest maar niet van dien aard dat hier sprake was van onbehoorlijk politieoptreden.

De tijdsduur die klager vanwege het onderzoek door de politie in het dagverblijf heeft doorgebracht acht de Commissie niet onbehoorlijk lang.

De Commissie is van oordeel dat de wijze van teruggave van het rijbewijs van klager, waarbij klager voor zijn aankomst op het bureau nog niet eens op de hoogte was gesteld van het feit dat zijn rijbewijs ten onrechte was gevorderd en hij op het bureau min of meer per toeval zijn rijbewijs terugkreeg, onbehoorlijk is geweest. Het vergeten terug te vragen van het ontvangstbewijs aan klager, heeft klager echter niet in zijn belangen geschaad en is daarom niet onbehoorlijk.

De procedure

De politierapportage schoot in de aanvang tekort in een volledige behandeling van de klachtpunten. Tweemaal heeft de Commissie om aanvulling ter zake van de ontbrekende klachtpunten moeten vragen. Vanwege vakanties en het vergeten heeft de aanvullende rapportage de Commissie pas op 19 april 2001 bereikt, circa vijf maanden na haar eerste verzoek. De klachtbehandeling heeft een onaanvaardbare vertraging opgelopen en de Commissie kan zich de irritatie bij klager dan ook goed voorstellen. De nalatigheid van de politie in deze is onbehoorlijk.

Het advies

De Commissie adviseert u de klacht gegrond te verklaren voor zover het betreft de uitspraken `blablabla' en `Ik luister niet', de wijze van teruggave van het rijbewijs en de lange duur van de klachtafhandeling.

De Commissie adviseert u de klacht ongegrond te verklaren voor zover het betreft de uitspraken `Als het verbaal klaar is' en `Moet u uw auto daar maar niet neerzetten', geen uitleg over de reden waarom de ademanalyse niet meer plaats kon vinden en geen uitleg over het protocol, de tijd doorgebracht in het dagverblijf en het niet terugvragen van het ontvangstbewijs.

De Commissie adviseert u zich voor de overige klachtonderdelen van een oordeel te onthouden."

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht en staat voorts vermeld bij A. feiten onder 2.

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland

1. De beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland berichtte bij brief van 15 april 2003 onder meer:

"Ik blijf bij mijn oordeel op basis van het advies van de Commissie voor de politieklachten dat de klacht ongegrond is voor zover het betreft de uitspraken `Als het verbaal klaar is' en `Moet u uw auto daar maar niet neerzetten', het niet geven van uitleg over de reden waarom de ademanalyse niet meer plaats kon vinden en het niet geven van uitleg over het protocol, de tijd doorgebracht in het dagverblijf en het niet terugvragen van het ontvangstbewijs. Ik onthoud mij van een oordeel voor zover het betreft het niet meedelen van de reden van het ophouden in het dagverblijf, de mededeling dat verzoeker bij nader inzien niet dronken zou zijn geweest en het niet geven van uitleg over de ademanalyse en het protocol. Voor de overwegingen en argumenten verwijs ik u naar het advies van de Commissie."

2. Bij zijn reactie voegde de korpsbeheerder het proces-verbaal dat politieambtenaren L. en E. van de gebeurtenis van 29 maart 2000 hadden opgemaakt. In dat proces-verbaal staat onder meer vermeld:

"Vordering voorlopig onderzoek uitgeademde lucht:

Ik, 1e verbalisant, heb op woensdag 29 maart 2000 te 21:58 uur, van deze bestuurder gevorderd mee te werken aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht, als bedoeld in artikel 160 lid 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Medewerking voorlopig onderzoek:

Met medewerking van de bestuurder heb ik, 1e verbalisant, deze de ademtest afgenomen met behulp van de Honac Aico-sensor IV. Als resultaat van deze test nam ik, 1e verbalisant, een alcoholindicatie boven de wettelijk vastgestelde limiet waar, te weten een A indicatie.

Aanhouding:

Wij, 1e en 2e verbalisant, hebben de bestuurder als verdacht van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, vervolgens op woensdag, 29 maart 2000 te 22:00 uur, op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de G. te Amsterdam, aangehouden.

Ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, is de verdachte overgebracht naar het politiebureau Nieuwmarkt te Amsterdam, waar hij op woensdag, 29 maart 2000 te 22:10 uur, arriveerde.

Overbrenging:

Tijdens de overbrenging van de verdachte door de 1e verbalisant hoorde ik, 1e verbalisant, de verdachte zeggen: `Ik heb ademhalingsproblemen, dit heb ik op papier staan, die ik van de arts heb gekregen, ik heb hiervan een papier en dat zit in mijn portemonnee'. Hierop heb ik, 1e verbalisant, aan de verdachte medegedeeld dat hij dit probleem aan de ademanalysebedienaar moest mededelen.

Voorgeleiding:

Op woensdag, 29 maart 2000 te 22:18 uur, werd de verdachte ten spoedigste geleid voor de hulpofficier van justitie, S., inspecteur van politie.

Identiteitsgegevens van de verdachte:

De verdachte gaf mij, 1e verbalisant, op te zijn genaamd: (…) L. (…)

Bovengenoemde verdachte is gehoord bij afzonderlijk proces-verbaal, welke bij dit proces-verbaal is gevoegd.

Bevel tot medewerking aan ademanalyse:

Op woensdag, 29 maart 2000 te 22:28 uur, heb ik, 3e verbalisant, de verdachte bevolen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8 lid 2, onder A, van de Wegenverkeerswet 1994. Tevens heb ik hem medegedeeld, dat hij verplicht was tijdens dit onderzoek gevolg te geven aan alle door de daartoe aangewezen opsporingsambtenaar, van het ademanalyseapparaat ten dienste van dit onderzoek gegeven aanwijzingen. Vervolgens is de verdachte medegedeeld, dat een weigering van dit onderzoek een misdrijf oplevert.

Geen gevolg aan bevel tot medewerking ademanalyse:

De verdachte verleende geen medewerking aan de ademanalyse. Wij, verbalisanten, hoorden dat de verdachte verklaarde: `ik heb de syndroom van Guillian-Burre, dat is een spierziekte waarbij je spieren verzwakken, in mijn geval betekent dat dat ik niet kan blazen. Ik heb ook een papier waarin staat dat mijn auto is aangepast. Dat komt door mijn ziekte'. Hierop heb ik, 3e verbalisant, telefonisch contact gehad met dokter Le. van de GG&GD, deze verklaarde mij telefonisch dat dit inderdaad een van de gevolgen was van deze ziekte. De arts adviseerde mij over te gaan tot een bloedproef en verklaarde naar het politiebureau te komen voor het afnemen van een bloedproef.

Hierop heb ik, 3e verbalisant, verdachte L. medegedeeld dat er een arts onderweg is voor het afnemen van een bloedproef. Hierop verklaarde de verdachte dat hij met de dokter wilde praten.

Hierop heb ik, 3e verbalisant, de verdachte gevorderd om mee te werken aan een bloedproef.

Op woensdag 29 maart 2000 te 23:00 uur arriveerde dokter Le. aan het politiebureau.

Deze heeft met de verdachte gepraat. Na dit gesprek verklaarde de verdachte aan mij, 3e verbalisant: "ik wil geen bloedproef, ik wil blazen".

Hierop heb ik, 3e verbalisant, de verdachte gewezen op zijn ziekte en het feit dat hij verschillende malen had verklaard niet te kunnen blazen. Tevens heb ik hem uitgelegd dat het niet voldoen aan mijn vordering, gedaan in mijn hoedanigheid van hulpofficier van justitie, een weigering van de bloedproef zou opleveren.

Hierop heb ik de verdachte nogmaals gevorderd mee te werken aan een bloedproef. De verdachte weigerde aan mijn vordering te voldoen. Ik hoorde dat hij zei: `Ik weiger een bloedproef'.

(...)

Heenzending verdachte

De verdachte is na verhoor, op last van de hulpofficier van justitie, S. inspecteur van politie, op donderdag 30 maart 2000 te 01:25 uur heengezonden"

3. Voorts voegde de korpsbeheerder bij zijn reactie het proces-verbaal van verhoor van verzoeker dat op 30 maart 2000 omstreeks 00.50 uur plaatsvond, waarin onder meer staat vermeld:

"Ik heb aangegeven dat ik wel kon blazen, maar dat ik door een lichamelijk gebrek, zijnde een spierziekte, niet goed daartoe in staat zou zijn.

Er is niet gevorderd dat ik zou moeten meewerken aan een bloedproef.

Door de arts die aan het politiebureau kwam is mij de mogelijkheid geboden om toch nog te gaan blazen. Ik denk dat de arts deskundig was en dit heeft kunnen inschatten. De arts was bekend met de ziekte die ik heb.

Ik heb niet geblazen. Ik weet niet waarom ik niet meer heb geblazen. Ik heb niet gezegd dat ik niets wilde. Ik moest een keuze maken, tussen een bloedproef of een weigering.

Ik heb uiteindelijk aangegeven toch te willen blazen. Waarom ik niet meer geblazen heb weet ik niet.

Ik heb voor mij zelf niet het gevoel dat ik mijn medewerking aan welke vorm van onderzoek dan ook geweigerd heb.

Ik ben stom geweest om te gaan rijden met bier op, maar ik voelde mij nog in staat om te gaan rijden."

4. De korpsbeheerder voegde bij zijn reactie een verklaring van de GG&GD-arts Le. waarin onder meer staat vermeld:

"Op 29 maart jl. kreeg ik het verzoek ivm onderzoek art 8 Wvw een bloedafname te doen (...).

In het politiebureau begreep ik dat de ademtest niet zou kunnen door een medische oorzaak, in overleg met patiënt zou dat m.i. waarschijnlijk wel kunnen. Gezien de tijdsduur was een blaastest echter niet meer mogelijk en zou derhalve een bloedtest moeten worden gedaan, hetgeen door de politie is uitgelegd.

Een bloedtest is vervolgens bij herhaling geweigerd door bovengenoemde persoon, ook na uitleg van eventuele consequenties door de politie.

Tijdens mijn verblijf in het politiebureau is de politie niet vriendelijk echter wel zeer duidelijk en correct in de procedures geweest zodat er geen misverstanden konden ontstaan. Bovengenoemde persoon was duidelijk niet tevreden over de gang van zaken, maar m.i. zijn alle procedures correct gevolgd en heeft hij meerdere keren de kans gekregen mee te werken aan een bloedafname waarbij hij vasthoudend in zijn weigering is gebleven."

5. Tevens voegde de korpsbeheerder bij zijn reactie een verklaring die betrokken ambtenaar S. op 25 oktober 2000 in het kader van de primaire klachtbehandeling had afgelegd. In die verklaring staat onder meer vermeld:

"Ik kan mij nog wel het een en ander herinneren omtrent de heer L.

Op woensdag 29 maart 2000 werd de heer L. bij mij voorgeleid als verdacht van het rijden met zijn auto, terwijl hij verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank.

In het bureau heb ik de heer L. meegedeeld dat hij verplicht was zijn medewerking te verlenen aan een ademanalyse. De heer L. verklaarde mij geen medewerking te kunnen verlenen aan de ademanalyse, aangezien hij aan een spierziekte leed, namelijk aan het syndroom van Quillian-Barre.

Hierop heb ik telefonisch contact gezocht met een arts van de GG&GD, die mij meedeelde dat het inderdaad een spierziekte betrof en dat het zeer goed mogelijk was dat de heer L. daardoor op medische gronden geen medewerking kon verlenen aan de ademanalyse. Ik heb hierop de arts verzocht naar het bureau te komen, ten einde de heer L. te onderwerpen aan de vervangende bloedproef.

Ik heb de heer L. gevorderd zijn medewerking te verlenen aan de bloedproef en heb hem tevens op de hoogte gesteld van de consequenties indien hij de bloedproef zou weigeren.

Toen de arts van de GG&GD aan het bureau was verschenen wilde de heer L. eerst onder vier ogen met de arts spreken. Ik heb dit toegestaan en de arts heeft gedurende langere tijd met de heer L. gesproken.

Nadat de arts van de GG&GD zijn gesprek met de heer L. had gehad, deelde deze arts mij mede dat de heer L. wel mee wilde werken aan het ademanalyseonderzoek. De arts gaf verder geen verklaring waarom dit nu plotseling wel kon of waarom hij dat nu wel wilde.

De heb de heer L. uitgelegd dat hij nu niet meer kon meewerken aan de ademanalyse, maar dat hij verplicht was zijn medewerking te verlenen aan de vervangende bloedproef. Tevens deelde ik hem nogmaals mede dat als hij bleef weigeren zich te onderwerpen aan de bloedproef, dit een misdrijf zou opleveren.

Ondanks deze mededeling bleef de heer L. weigeren zich aan de bloedproef te onderwerpen.

In afwachting van het verhoor van de heer L. in verband met de door hem gepleegde overtredingen is hij geplaatst in het daarvoor bestemde dagverblijf. De heer L. had daar problemen mee. Ik heb hem echter uitgelegd dat de regels binnen het politiebureau nu eenmaal zo waren en dat hij gedurende zijn oponthoud in het bureau in het dagverblijf zou blijven.

(...)

Tegen de heer L. is op gebruikelijke wijze proces-verbaal opgemaakt ter zake het rijden onder invloed van alcoholhoudende drank en het weigeren zijn medewerking te verlenen aan een bloedproef, welk proces-verbaal is ingezonden aan justitie.

Nadat de heer L. omtrent de door hem gepleegde overtredingen was gehoord, is hij heengezonden. Ik weer echt niet meer of dat nou in mijn dienst is gebeurd, of dat door een andere hulpofficier van justitie is heengezonden.

Als de heer L. beweert dat hem verder niets ten laste is gelegd, dan is dit absoluut niet door mij gezegd. Zoals reeds eerder is gememoreerd is tegen de heer L. op de gebruikelijke wijze proces-verbaal opgemaakt, welk proces-verbaal is ingezonden aan justitie."

6. Bij zijn reactie voegde de korpsbeheerder een tweede verklaring die betrokken ambtenaar S. in het kader van de primaire klachtbehandeling op 10 april 2001 heeft afgelegd. Die verklaring luidt onder meer:

"De heer L. weigerde zijn medewerking niet aan de blaastest, maar tekende daarbij wel aan dat hij, gezien zijn spierziekte, de blaastest waarschijnlijk niet met goed gevolg zou kunnen afleggen.

Vervolgens heb ik contact opgenomen met de arts van de GG&GD, die mij verklaarde dat het afleggen van een blaastest door de heer L. in verband met zijn spierziekte problematisch zou zijn en dat een bloedtest de voorkeur genoot. Samen met de arts is toen telefonisch overeen gekomen om de heer L. een bloedtest te laten ondergaan. Ook de heer L. had hier geen problemen mee.

Nadat ik de heer L. had gevorderd zijn medewerking te verlenen aan de bloedproef heb ik hem absoluut gewezen op de consequenties bij weigering van de bloedproef.

Ik heb in mijn vorige verklaring gesproken over langere tijd dat de dokter en de heer L. in het dagverblijf in gesprek waren.

Ik vind in de context van het gehele gebeuren voor wat betreft de afwerking van de overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet deze 10 minuten een langere tijd. Er was reeds geruime tijd overheen gegaan vanaf het eerste contact met de heer L. als bestuurder en het tijdstip van bloedafname en in dit geval spreek ik dus over langere tijd.

Voor wat betreft de reactie van de heer L. op alinea 8 blijf ik mijn eerder ingenomen standpunt.

De arts van de GG&GD bepaalt niet of er een ademtest dan wel een bloedonderzoek wordt gedaan. In verband met het eerder genomen besluit om over te gaan tot de bloedproef en de indicatie dat een blaastest niet tot een goed einde gebracht zou kunnen worden, is dus door mij de bloedproef gevorderd en heeft de heer L. geweigerd aan deze bloedproef zijn medewerking te verlenen.

Voor wat betreft de reactie van de heer L. (...) blijf ik bij mijn eerder afgelegde verklaring dat ik de heer L. het gehele protocol betreffende de afhandeling van de door hem gepleegde overtreding heb uitgelegd en hem heb gewezen op de consequentie van zijn weigering.

Overigens heeft de heer L. inderdaad in het dagverblijf gezeten gedurende het gehele onderzoek. Dit is de plaats waar de arrestanten gedurende elk onderzoek verblijven en is een plaats voor het ophouden voor verhoor.

Ik verklaar dat ik de afhandeling van de overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet geheel volgens de geldende wetsartikelen heb afgehandeld en dat het proces-verbaal ter zake overtreding is ingezonden aan de officier van justitie te Amsterdam.

Voor het overige verwijs ik naar de eerder door mij afgelegde verklaring."

7. De derde verklaring die S op 28 mei 2001 heeft afgelegd luidt onder meer:

"Ik kan mij nog het volgende herinneren van de dag nadat de heer L. ter zake van overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet was aangehouden.

Ik weet dat de heer L. de volgende avond aan het bureau is geweest. Ik weet ook nog dat ik de heer L. zijn rijbewijs heb teruggegeven. Dit was omdat er juridisch geen gronden aanwezig waren om het rijbewijs in te vorderen. Derhalve is het rijbewijs teruggegeven. Abusievelijk is door mij vergeten om het bewijs van ontvangst van de heer L., dat hij had gekregen voor zijn ingevorderde rijbewijs, terug te vragen. Hij is dus nog in het bezit van dit ontvangstbewijs, maar heeft zijn rijbewijs teruggekregen.

De heer L. beweert dat ik gezegd zou hebben dat hij in onze ogen niet dronken was geweest. Ik bestrijd ten stelligste dat ik dat gezegd heb. Ik heb waarschijnlijk wel iets gezegd, maar dat hield alleen verband met de teruggave van zijn rijbewijs. Ik heb de heer L. nog meegedeeld dat het opgemaakte proces-verbaal gewoon doorgang zou vinden en zou worden ingestuurd naar justitie.

Wat betreft de inname van de bon van ƒ 90 kan het wel kloppen wat de heer L. heeft gezegd. Als wij, omdat iemand een rijverbod opgelegd krijgt, zijn of haar auto op een plaats laat staan waar dat niet mag en er wordt een bon opgeplakt, dan vind ik dat wij zorg moeten dragen voor het niet doorgaan van die bon. Derhalve zal het wel zo zijn dat ik heb gezegd dat ik die bon wel zou regelen.

Dit is alles wat ik mij nog weet te herinneren omtrent deze zaak."

D. Verklaring betrokken ambtenaar S.

Betrokken ambtenaar S. verklaarde op 24 maart 2003 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman:

"Voor zover mogelijk - het betreft een zaak van bijna 3 jaar geleden - kan ik mij de zaak nog wel in grote lijnen herinneren. Op 29 maart 2000 werd de heer L. het politiebureau binnengebracht. Hij was aangehouden in verband met de verdenking van rijden onder invloed van alcoholhoudende drank. Ik kreeg mijn eerste contact met de heer L. toen hij bij mij werd voorgeleid. Ik ben namelijk hulpofficier van justitie. Voor zover ik mij weet te herinneren liep het gesprek tussen ons toen goed. Ik heb hem de procedure met betrekking tot de ademanalyse en de verdere afhandeling daarvan in het politiebureau uitgelegd. De heer L. gaf aan dat hij een ziekte had die er op neerkwam dat hij onvoldoende longcapaciteit had om de ademanalyse te kunnen afleggen. Ik heb toen contact gezocht met de dienstdoende arts en gevraagd of dat inderdaad problematisch was. De arts bevestigde dat en zegde toe naar het politiebureau te komen om dat verder te beoordelen en ook voor de eventuele bloedproef die dan zou worden afgenomen.

Ik weet mij nog te herinneren dat de arts pas na geruime tijd op het politiebureau verscheen. Ik weet niet meer hoeveel later dat was. Ik heb mij daaraan geërgerd omdat met het verlopen van de tijd ook het alcoholpromillage bij de heer L. afnam. Dat zou geen recht doen aan de verdenking waarvoor hij was aangehouden en zou ten gunste van hem kunnen uitpakken. Het is namelijk de bedoeling om met inachtneming van de wettelijke termijnen bij een verdachte zo spoedig mogelijk bloed af te nemen. De arts heeft na zijn komst nog geruime tijd met de heer L. in het dagverblijf zitten praten. Toen de arts met de heer L. was uitgepraat, zei de arts dat de heer L. toch had besloten om een ademanalyse te doen en dat die kon worden verricht met inachtneming van de beperkingen van de heer L.. Mijn reactie hierop was dat het niet (meer) aan de heer L. was omdat er op basis van zijn ziekte was besloten tot een bloedproef. De politie en niet de arts neemt namelijk de ademanalyse af. Voorts is het een kwestie van een volledige ademanalyse of niet, een analyse met inachtneming van lichamelijke beperkingen is dan ook niet mogelijk.

Ik had de indruk dat de heer L. mij hiermee in de maling nam en dat hij trachtte door deze handelwijze een zo laag mogelijke uitslag uit het te verrichten onderzoek te verkrijgen.

Ik raakte toen geïrriteerd omdat ik vanaf het eerste contact had getracht aan de heer L. tegemoet te komen door een arts te waarschuwen op het moment dat hij aangaf een ziekte te hebben.

Ik heb de heer L. gewaarschuwd dat hij bij weigering van een vordering om de bloedproef te ondergaan proces-verbaal terzake van weigering daarvan zou worden opgemaakt. Toen hij bleef weigeren heb ik dan ook formeel van hem gevorderd mee te werken aan de bloedproef. Dit heeft geleid tot het opmaken van een proces-verbaal wegens weigering van de bloedproef. Dit heeft overigens geleid tot een veroordeling van de heer L. voor deze weigering.

Ik ben van mening dat ik de heer L. duidelijk uitleg heb gegeven over de gang van zaken.

U vraagt mij of ik tegen de heer L. heb gezegd op zijn vraag wanneer een en ander zou gaan gebeuren 'Als het verbaal klaar is'. Het zou best kunnen dat ik dat tegen hem heb gezegd. Ik weet dat niet zeker meer omdat het zo lang geleden is. Deze opmerking lijkt mij echter niet onfatsoenlijk en ook logisch omdat het een antwoord op zijn vraag is.

Over de klacht over het op het politiebureau vasthouden van de heer L. zonder hem de reden daarvan mee te delen kan ik u meedelen dat ik hem bij de voorgeleiding al had uitgelegd wat er allemaal zou gaan gebeuren. Ik vind de tijd die hij in het politiebureau heeft verbleven ook niet heel erg lang, zeker met inachtneming van de lange wachttijd op de arts en het gesprek met de arts dat toen ook nog heeft plaatsgevonden.

Op het punt van de klacht over het niet-uitleggen van het niet meer kunnen meewerken aan de ademanalyse kan ik u het volgende meedelen. Nadat een verdachte geen toestemming tot de bloedproef heeft gegeven, vraagt de hulpofficier van justitie nogmaals om toestemming tot een bloedproef. Als daarop weer geen toestemming wordt verleend, vordert de hulpofficier van justitie medewerking aan de bloedproef. Als er dan weer wordt geweigerd wordt proces-verbaal opgemaakt voor het weigeren van de bloedproef. Ik heb dit de heer L. diverse malen uitgelegd en dus is datgene wat hij daarover meldt niet juist.

Over de klacht van de heer L. dat ik hem op 30 maart 2000 zou hebben meegedeeld: 'we hebben nog even met elkaar zitten praten gisteravond en we vonden eigenlijk dat u toch niet dronken was' , kan ik u meedelen dat dit onzin is. Ik heb dit niet gezegd.

Het is mogelijk dat de officier van justitie die gaat over de teruggave van het ingevorderde rijbewijs die ochtend al had beslist dat het diende te worden teruggegeven, maar dat heeft niets te maken met het al dan niet dronken zijn van de heer L. de avond daarvoor.

Ik weet niets van een ontvangstbewijs. Volgens mij is er geen sprake van een bewijs van ontvangst voor het ingevorderde rijbewijs."

E. Reactie verzoeker

In reactie op het standpunt van de korpsbeheerder en op de verklaring van betrokken ambtenaar S liet verzoeker op 23 mei 2003 onder meer weten:

"Mijn reactie en commentaar.

(...)

Ik verleende wel medewerking aan de ademanalyse. Ik wilde wel blazen, maar ik gaf mijn beperkingen aan.

(...)

Ik zei: `In overleg met de arts (hij stond er bij) dan toch maar de ademanalyse'. De dokter knikte, (...) Nooit heb ik gezegd, dat ik een bloedproef weigerde. Dit was op dat moment niet relevant.

(...)

Gezien de tijdsduur was een blaastest niet meer mogelijk. (Mijn informatie bij de politie wijst deze opmerking af)

De arts zegt, dat ik heb geweigerd. Betreurenswaardig, want ik heb steeds mijn zegje gedaan, terwijl hij telkens knikkend mijn woorden onderstreepte. Het enige wat hij toevoegde, was: `Meneer L. kan de ademanalyse ondergaan'. Dus hij was er mee eens, dat ik genoemde ademanalyse test kon ondergaan. Mijn beperkingen zouden niet van invloed zijn. Dat heeft hij mij in ons gesprek uitgelegd en verklaard.

(...)

- Ik wilde wel medewerken, als mijn beperkingen maar geen invloed hadden op de test.

- Opmerking over de arts is juist.

(...)

- S. zei wel dat hij overleg had gevoerd en tot de conclusie was gekomen, dat ik niet dronken was.

Telefonische verklaring S op 24 maart 2003.

- S. doet een suggestieve uitspraak. Ik zou hem in de maling hebben genomen. Ik weet niet eens, of tijdsduur het e.e.a. beïnvloedt. S. zegt, dat ik veroordeeld ben. Tot wat dan? Ik weet van niets. Of is de EMA-cursus toch een straf?

(...)

- Tijdsduur was mij niet bekend. De tijd tussen vertrek van de arts en het opmaken van mijn verklaring was uitermate lang. (van 23.10 uur tot 00.40 uur)

- Opm. over mijn 'dronken toestand' ontkent hij weer.

- Ik heb een bewijs ontvangen met daarop een verklaring, dat mijn rijbewijs is ingevorderd. Bij teruggave heb ik daar geen bewijs voor gekregen. (?)"

F. Verklaring betrokken ambtenaar E.

Betrokken ambtenaar E. verklaarde op 3 juni 2003 telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman:

“Ik weet mij de zaak waarover u mij spreekt nog wel te herinneren. Op 29 maart 2000 hield ik samen met mijn collega Lo. de heer L. staande vlakbij het politiebureau en heb bij hem een ademtest afgenomen. Hij blies de A-indicatie, wat inhoudt dat er een aanwijzing was dat te veel alcoholische drank was genuttigd. We hebben hem toen aangehouden en zijn lopend met hem naar het politiebureau gegaan. Daar is hij voorgeleid aan de hulpofficier van justitie S..

Onderweg naar het politiebureau gaf de heer L. te kennen dat hij de ademanalyse niet kon afleggen, omdat hij een ziekte zou hebben die dat onmogelijk maakte. Ik heb hem toen meegedeeld dat hij dat moest aangeven als hem om een ademanalyse werd gevraagd.

In het politiebureau wilde de heer L. na de voorgeleiding ineens op geen enkele wijze meer meewerken. Voor zover ik mij kan herinneren ben ik tijdens de verdere procedure aanwezig geweest. Ik heb gehoord dat S. de heer L. diverse malen netjes heeft uitgelegd wat de mogelijkheden waren als hij bleef weigeren mee te werken. Ook heeft S. hem de te volgen procedure diverse malen duidelijk gemaakt. Ik heb ook getracht de heer L. duidelijk te maken hoe de procedure verliep en wat de gevolgen van zijn weigeren zouden zijn.

De heer L. had geen bewijsstukken van een arts bij zich waaruit bleek dat hij de door hem genoemde ziekte had. Er is toen besloten een arts erbij te roepen om de heer L. medisch te beoordelen. Dit heeft ertoe geleid dat werd beslist dat een bloedproef zou worden afgenomen.

Toen deze beslissing was genomen, wilde de heer L. ineens wél de ademanalyse doen. Hem is toen meegedeeld dat niet op die beslissing werd teruggekomen en dat de bloedproef zou worden uitgevoerd omdat was vastgesteld dat hij de ademanalyse niet kon ondergaan.

U vraagt mij of ik heb gehoord dat tegen de heer L. is gezegd: `Als het verbaal klaar is.' Ik weet niet meer wie hem op dat moment te woord heeft gestaan, maar dat moet S. zijn geweest. Ik weet niet of het is gegaan zoals de heer L. stelt, maar ik vind het een normaal antwoord. Ik zou het mij herinneren als dit beledigend of onjuist was geweest.

Over de duur van het vasthouden van de heer L. kan ik u meedelen dat dit nodig is geweest voor het afwerken van de procedure. Er diende onder meer een verhoor te worden uitgewerkt en een rijverbod te worden opgesteld. De heer L. is niet vanwege zijn gedrag langer dan gebruikelijk opgehouden.

Over zijn klacht over de uitleg over het niet meer kunnen meewerken aan de ademanalyse en het protocol kan ik u meedelen dat S. de heer L. minstens drie maal heeft uitgelegd hoe de procedure in elkaar steekt. Ik weet dat zeker want ik was daar bij aanwezig.

Ik weet niet of de wet de mogelijkheid biedt of er kan worden teruggekomen op de beslissing om in plaats van een ademanalyse een bloedproef te verrichten. Ik weet nog wel dat de heer L. eerst voldoende is gevraagd om een ademanalyse, hetgeen hij met een beroep op zijn ziekte heeft geweigerd. Zoals gezegd is pas na consultatie van een arts besloten tot een bloedproef waarop mijns inziens niet meer kan worden teruggekomen.

Over het plaatsen van de auto van de heer L. bij het politiebureau weet ik niet wie dat heeft gedaan. Ik ben na de constatering dat de heer L. te veel had gedronken, samen met mijn collega Lo. en hem naar het politiebureau gelopen. Ik denk dat een andere collega de auto bij het politiebureau heeft geparkeerd. Over de opmerking over het parkeren weet ik niets want ik was toen niet meer in dienst. Over de andere klachten kan ik u ook niets meedelen omdat ik daarbij ook niet aanwezig ben geweest.

Ik weet zeker dat we de heer L. netjes hebben behandeld.”

G. Nadere Reactie verzoeker

Bij brief van 5 september 2003 liet verzoeker in reactie op de verklaring van betrokken ambtenaar E. onder meer weten:

"Alinea 3

Onjuist. Ik gaf te kennen, dat ik wel wilde meewerken aan de ademanalyse. Ik zei bovendien, dat vanwege mijn spierziekte het blazen bemoeilijkt zou kunnen worden. Daardoor zou het resultaat wel eens beïnvloed kunnen worden.

Alinea 4

Onjuist. Ik wilde wel meewerken. In mijn eerdere verklaringen heb ik dit uitgelegd. Meneer E. is niet tijdens de verdere procedure aanwezig geweest. Zijn geheugen laat hem in de steek. Zoals eerder vermeld heb ik niet geweigerd, daar de arts constateerde, dat ik wel een ademtest kon ondergaan. Dit weigerde S.

Alinea 5

De arts vond, dat ik wel een ademtest kon ondergaan. S. weigerde en zei, dat dat niet meer kon (hoe vastgesteld?) en wilde een bloedproef.

Ik had wel een formulier, met daarop een verklaring over beperkingen op het rijbewijs, bij me.

Het medisch onderzoek heeft niet tot een besluit tot een bloedproef geleid. Wel ademanalyse.

Alinea 6

Niet relevant. E. herinnert zich niets, behalve als iets beledigend of onjuist zou zijn geweest...

Alinea 7 Commissie van Politieklachten oordeelde wel een lange tijdsduur.

(...)

Alinea 9

Naar eigen zeggen was E. op een gegeven moment niet meer in dienst. Wel vreemd om toch zeker te weten, dat `we' de heer L. netjes hebben behandeld."

H. Inlichtingen college procureurs-generaal

Het college van procureurs-generaal berichtte op 3 oktober 2003 dat bij onderzoek bij het arrondissementsparket te Amsterdam was gebleken dat verzoeker niet was vervolgd voor het weigeren van het bloedonderzoek.

Achtergrond

A. Wegenverkeerswet 1994

1. Artikel 8:

"1. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen of als bestuurder te doen besturen, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht.

2. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen of als bestuurder te doen besturen na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:

a. het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan tweehonderdtwintig microgram alcohol per liter uitgeademde lucht, dan wel

b. het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan een halve milligram alcohol per milliliter bloed.

3. Het is verboden een motorrijtuig als bestuurder te doen besturen door een persoon waarvan men weet of redelijkerwijs moet weten dat deze verkeert in een toestand als in het eerste of het tweede lid is omschreven."

2. Artikel 163:

"1. Bij verdenking dat de bestuurder van een voertuig heeft gehandeld in strijd met artikel 8, kan de opsporingsambtenaar hem bevelen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a.

2. De bestuurder aan wie het in het eerste lid bedoelde bevel is gegeven, is verplicht ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en gevolg te geven aan alle door de opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.

3. De in het tweede lid genoemde verplichtingen gelden niet voor de verdachte van wie aannemelijk is, dat het verlenen van medewerking aan een ademonderzoek voor hem om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is.

4. In het geval, bedoeld in het derde lid, dan wel indien de medewerking van de verdachte niet heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek, kan de opsporingsambtenaar de verdachte vragen of hij zijn toestemming geeft tot het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b. Gelijke bevoegdheid heeft de opsporingsambtenaar, indien het vermoeden bestaat dat de verdachte onder invloed van een andere in artikel 8, eerste lid, bedoelde stof dan alcoholhoudende drank verkeert.

5. Indien de bestuurder zijn op grond van het vierde lid gevraagde toestemming niet verleent, kan de officier van justitie, een hulpofficier van justitie of een van de daartoe bij regeling van Onze Minister van Justitie aangewezen ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, hem bevelen zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek.

6. De bestuurder wie is bevolen zich aan een bloedonderzoek te onderwerpen, is verplicht aan dit bevel gevolg te geven en zijn medewerking te verlenen. Hem wordt door een arts zoveel bloed afgenomen als voor het onderzoek noodzakelijk is.

7. De in het zesde lid genoemde verplichtingen gelden niet voor de verdachte van wie aannemelijk is, dat afname van bloed bij hem om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is.

8. De krachtens het zevende lid van de in het zesde lid genoemde verplichtingen vrijgestelde personen zijn verplicht mee te werken aan een door de officier van justitie, door een hulpofficier van justitie of door een van de daartoe bij regeling van Onze Minister van Justitie aangewezen ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, bevolen onderzoek teneinde op andere wijze dan door bloed- of ademonderzoek het gebruik van de in artikel 8, eerste lid, bedoelde stoffen of het in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, genoemde gehalte vast te stellen.

(...)

10. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels vastgesteld omtrent de wijze van uitvoering van artikel 160, vijfde lid, en van dit artikel. Deze regels kunnen mede betrekking hebben op de mogelijkheid tot het doen verrichten van een tegenonderzoek. Bij regeling van Onze Minister van Justitie worden in de bij die algemene maatregel van bestuur aangegeven gevallen voorschriften ter uitvoering van die regels vastgesteld."

3. Artikel 164

"1. Op de eerste vordering (...) is de bestuurder van een motorrijtuig, tegen wie door een van die personen proces-verbaal wordt opgemaakt ter zake van overtreding van een bij of krachtens deze wet vastgesteld voorschrift, verplicht tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs dan wel het hem door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland afgegeven rijbewijs en, indien hem daar een internationaal rijbewijs is afgegeven, dat bewijs.

2. De in het eerste lid bedoelde vordering wordt gedaan in geval van overtreding van:

(...)

b. artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid;

(...)

4. De ingevorderde bewijzen worden tegelijk met het proces-verbaal onverwijld opgezonden aan de officier van justitie.

(...)

6. (...) Teruggave vindt eveneens plaats, indien ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat aan de houder in geval van veroordeling

geen onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen zal worden opgelegd, dan wel geen onvoorwaardelijke ontzegging van langere duur dan de tijd gedurende welke de bewijzen zijn ingevorderd of ingehouden geweest, of indien het onderzoek van de zaak op de terechtzitting niet binnen zes maanden na de dag van invordering is aangevangen.

(...)

8. In geval van toepassing van het eerste of vierde lid kan elke belanghebbende bij klaagschrift daartegen opkomen."

B. Besluit alcoholonderzoeken

1. Artikel 6:

"Ademanalyse vindt niet plaats binnen twintig minuten na het moment waarop van de verdachte is gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht dan wel, indien die vordering niet is gedaan, binnen twintig minuten na het eerste directe contact dat een opsporingsambtenaar met hem heeft gehad, leidend tot de verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (...)."

2. Artikel 15:

"1. Indien bloedafname heeft plaatsgevonden binnen een uur na het moment waarop van de verdachte is gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht, wordt hem indien hij daarom verzoekt, zo spoedig mogelijk na verloop van dat uur een tweede bloedmonster afgenomen.

2. De verdachte aan wie die vordering niet is gedaan wordt, indien bloedafname heeft plaatsgevonden binnen een uur na het eerste directe contact dat een opsporingsambtenaar met hem heeft gehad, leidend tot de verdenking van een gedraging in strijd met artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994 (...) op zijn verzoek zo spoedig mogelijk na verloop van dat uur een tweede bloedmonster afgenomen.

3. In de gevallen, bedoeld in het eerste en het tweede lid, deelt de opsporingsambtenaar de verdachte mede, dat deze laatste een tweede bloedafname kan verzoeken. Deze mededeling wordt in het proces-verbaal opgenomen.

4. De uitkomst van het onderzoek dat het laagste alcoholgehalte oplevert, is bepalend voor de toepassing van artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994 (...)."

C. Wetboek van Strafvordering

"1. Indien de verdachte niet (...) in verzekering wordt gesteld, noch (...) voor de rechter-commissaris wordt geleid, wordt hij in vrijheid gesteld, tenzij hij op bevel van de officier van justitie of de hulpofficier voor wie de verdachte is geleid of die zelf de verdachte heeft aangehouden, voor ten hoogste zes uren wordt opgehouden voor onderzoek. Tijdens het ophouden voor onderzoek wordt de verdachte gehoord.

(...)

3. Voor de berekening van de in het eerste (...) lid bedoelde termijnen wordt de tijd tussen middernacht en negen uur 's morgens niet meegerekend."

Instantie: Regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Onheus bejegend door geen goede informatie te geven op de vraag hoe een en ander op het bureau zou verlopen; midden in de nacht ongeveer 2,5 uur zonder reden op het bureau in het dagverblijf vastgehouden; geen uitleg gegeven over protocol bij ademanalyse; opmerking dat verzoeker zijn auto niet fout had moeten parkeren toen hij de auto de volgende dag kwam ophalen;.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Niet uitgelegd waarom verzoeker op het politiebureau niet meer kon meewerken aan een ademanalyse; bewijs van ontvangst van het ingevorderde rijbewijs niet teruggevraagd;.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Mededeling politieambtenaar dat hij na overleg met zijn collega's vond dat verzoeker eigenlijk niet dronken was.

Oordeel:

Geen oordeel