Verzoeker klaagt erover dat de minister van Verkeer en Waterstaat hem niet de volledige schade wil vergoeden die verzoeker stelt geleden te hebben als gevolg van de ontvreemding van zijn boot met toebehoren vanaf het rijksopslagterrein Goyerbrug te Houten.
Beoordeling
1. Vaststaat dat verzoekers met boot met toebehoren in de eerste helft van 2001 is gestolen van het rijksopslagterrein in Houten. De directie Utrecht van het Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat (RWS) had verzoekers boot daar opgeslagen nadat die in november 2000 was verwijderd uit het Merwedekanaal te Nieuwegein. RWS had verzoekers boot uit het water gehaald omdat die de scheepvaart zou hebben gehinderd.
2. Verzoeker heeft RWS aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van de diefstal van zijn boot met toebehoren. Na een aanvankelijke afwijzing van verzoekers schadeclaim heeft de directie Utrecht van RWS namens de minister van Verkeer en Waterstaat aan verzoeker gevraagd om aankoopbonnen over te leggen van de boot en van de toebehoren. Daarbij werd aangegeven dat geen uitspraak werd gedaan over de aansprakelijkheid van het rijk of over een mogelijke schadevergoeding.
Verzoeker liet daarop aan RWS weten dat hij geen aankoopbonnen had bewaard en dat hij de boot niet had laten verzekeren. Wel verstrekte hij RWS een beschrijving van de boot en van de toebehoren. Hij stelde de boot in 1998 voor f 12.500 te hebben gekocht.
3. In verband met het ontbreken van bewijsmiddelen heeft RWS aan een beëdigd taxateur van schepen gevraagd de waarde van de boot met toehoren te taxeren op basis van de door verzoeker opgestelde beschrijving daarvan. De taxateur bracht op 26 november 2002 een taxatierapport uit waarin hij de dagwaarde van de boot met toebehoren op € 2.000 schatte.
Namens de minister deelde RWS vervolgens bij brief van 3 december 2002 aan verzoeker mee dat verzoeker in aanmerking kwam voor een schadevergoeding ten bedrage van € 2.000, zijnde de door de taxateur geschatte waarde.
4. Verzoeker is het niet eens met de hoogte van de aangeboden schadevergoeding. Volgens hem was de boot ten minste € 6.000 waard. Hij verlangt volledige schadevergoeding.
5. De Nationale ombudsman stelt voorop dat hij het juist acht dat RWS zich alsnog bereid heeft verklaard verzoeker schadevergoeding aan te bieden. Verzoekers boot is immers ontvreemd terwijl deze onder verantwoordelijkheid van RWS was opgeslagen op een opslagterrein in Houten.
6. In deze zaak draait het om de vraag of RWS verzoeker tekort heeft gedaan door hem een schadevergoeding van € 2.000 aan te bieden.
7. Verzoeker heeft van de boot en van enkele toebehoren de aanschafprijs genoemd. Op geen enkele wijze heeft hij deze aanschafprijs kunnen aantonen. Nu hij zijn boot ook niet had verzekerd, ontbreekt tevens enig document waaruit de verzekerde waarde blijkt.
Onder deze omstandigheden heeft RWS naar het oordeel van de Nationale ombudsman correct gehandeld door een beëdigd taxateur van schepen te vragen de waarde te taxeren. Bovendien is de taxateur verzocht zich daarbij te baseren op de door verzoeker zelf opgestelde beschrijving van de boot en van de toebehoren.
8. De taxateur schatte de dagwaarde van de boot met toebehoren op € 2.000. De Nationale ombudsman beschikt niet over aanwijzingen dat de taxatie niet correct is uitgevoerd of dat deze is gebaseerd op onjuiste gegevens. In dat verband is met name van belang dat op basis van het dagrapport van de directie Utrecht van RWS van 6 november 2000
aannemelijk moet worden geacht dat verzoekers boot, anders dan verzoeker zelf heeft gesteld, wel degelijk goeddeels onder water heeft gelegen. Gelet daarop kon RWS naar het oordeel van de Nationale ombudsman in redelijkheid verzoeker een schadevergoeding van € 2.000 aanbieden.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
9. Voor de volledigheid wijst de Nationale ombudsman erop dat uit het onderzoek is gebleken dat RWS deze schadezaak niet bepaald voortvarend heeft afgehandeld. Verzoeker heeft RWS bij brief van 26 juni 2001 aansprakelijk gesteld. Deze aansprakelijkstelling heeft pas bijna anderhalf jaar later geresulteerd in de mededeling dat RWS bereid was verzoeker een schadevergoedingsbedrag uit te betalen.
Dit lange tijdsverloop is niet alleen veroorzaakt door de aanvankelijke weigering verzoeker tegemoet te komen maar vooral ook door het steeds zeer trage reageren van RWS op verzoekers brieven. Zo werd op verzoekers brief van 26 juni 2001 pas na bijna vier maanden gereageerd, op zijn brief van 28 december 2001 pas na ruim viereneneenhalve maand, en op zijn brief van 7 juli 2002 pas na vijf maanden.
Nu, zoals de betrokken taxateur heeft aangegeven, de dagwaarde van verzoekers boot medio 2001 niet hoger was dan in november 2002, bestaat er geen reden de minister in verband met dit lange tijdsverloop aan te bevelen verzoeker een hoger bedrag aan schadevergoeding toe te kennen dan het op basis van de taxatie van november 2002 aangeboden bedrag.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Verkeer en Waterstaat, is niet gegrond.
Onderzoek
Op 10 juni 2003 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer D. te Nieuwegein, met een klacht over een gedraging van het Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de minister van Verkeer en Waterstaat, werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de minister van Verkeer en Waterstaat verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Naar aanleiding van de ontvangen informatie werd op een punt nog nadere informatie gevraagd bij het ministerie.
Ook aan de betrokken taxateur werden enkele vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De betrokken taxateur deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
De reacties van verzoeker en van het ministerie gaven aanleiding het verslag op enkele punten aan te vullen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 6 november 2000 werd verzoekers boot door de Scheepvaartdienst van de directie Utrecht van het Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat (hierna: RWS) uit het Merwedekanaal te Nieuwegein verwijderd. De reden daarvoor was dat verzoekers boot volgens RWS een gevaar vormde voor het doorgaande scheepsverkeer.
Verzoekers boot werd enige tijd opgeslagen bij het sluiscomplex van de dienstkring Amsterdam-Rijnkanaal van genoemde directie, en vervolgens na ongeveer een maand overgebracht naar een opslagterrein van die directie.
2. In juni 2001 nam verzoeker telefonisch contact op met de directie Utrecht van VWS om een afspraak te maken voor het ophalen van zijn boot. Bij die gelegenheid werd hem meegedeeld dat de buitenboordmotor van zijn boot was gestolen.
Bij brief van 26 juni 2001 stelde verzoeker RWS aansprakelijk voor de schade die was toegebracht aan zijn boot, en hij verzocht RWS om binnen twee weken contact met hem op te nemen over de afwikkeling van die zaak.
3. Bij brief van 18 oktober 2001 reageerde het hoofd van de dienstkring Amsterdam-Rijnkanaal namens de minister van Verkeer en Waterstaat als volgt op verzoekers brief van 26 juni 2001:
“…Uit informatie is mij gebleken dat de motorboot in januari 2001 uit het water is gehaald omdat de boot het scheepvaartverkeer in gevaar bracht. De boot was niet deugdelijk afgemeerd, door regen vol met water komen te staan en hierdoor gezonken. De ouderdom van de boot is onbekend.
Aan u is verzocht om de boot af te halen. Hieraan heeft u niet voldaan en in juni 2001 is geconstateerd dat de boot niet meer op het opslagterrein aanwezig was.
Naar aanleiding van het hierboven gestelde, ben ik van mening dat gelet op de slechte verankering van de boot en gelet op het feit dat u niet heeft gereageerd op het verzoek de boot af te halen, niet de zorg in acht heeft genomen die in het maatschappelijk verkeer betamelijk is.
Onder de gegeven omstandigheden ben ik dan ook niet bereid om aansprakelijkheid voor de schade van de diefstal van de boot te erkennen en ben ik niet bereid enige schadevergoeding uit te keren…”
4. Verzoeker reageerde bij brief van 26 oktober 2001 met de mededeling dat hij de weigering aansprakelijkheid te erkennen niet juist achtte. Hij deelde het volgende mee:
“…Twee keer ben ik met een trailer naar de Zuidersluis gereden. Twee keer heb ik de boot zien liggen. Maar het terrein was gesloten. Daarna heb ik een mobiel nummer van een van uw medewerkers gekregen, zodat ik een afspraak kon maken. En die afspraak was gemaakt. Vervolgens kreeg ik een telefoontje dat de boot was verplaatst. Naar ergens in Houten. Er moest een nieuwe afspraak komen.
Voordat die afspraak tot stand kwam werd ik door Rijkswaterstaat gebeld dat de buitenboordmotor van de boot was gestolen.
Naar aanleiding van dat bericht heb ik de brief geschreven waarin ik u aansprakelijk heb gesteld voor de schade. Daarin heb ik u gevraagd om de gelegenheid om het restant van mijn eigendommen op te halen.
Nu begrijp ik uit uw brief dat in de vier! maanden die u nodig had om te antwoorden de rest van de boot, onder uw beheer, ook verdwenen is.
U bent natuurlijk wel degelijk aansprakelijk voor de ontstane schade. De boot was immers onder uw beheer.
De schade bedraagt f 12.500, bestaande uit de waarde van de boot, de buitenboordmotor, de besturing, het dekzeil, de pomp, de accu en de verdere toebehoren…”
5. Namens de minister van Verkeer en Waterstaat deelde het hoofd van de afdeling Bestuurs- en Juridische Zaken van de directie Utrecht van RWS bij brief van 4 december 2001 het volgende mee aan verzoeker:
“…In uw aansprakelijkstelling geeft u aan dat in en op de boot diverse goederen ontvreemd zijn zoals een dompelpomp met vlotter, een buitenboordmotor, een stuurinrichting, een accu en verdere toebehoren.
Zonder een uitspraak te doen over de aansprakelijkheid van het rijk en een mogelijke schadevergoeding, verzoek ik u mij aankoopbonnen van de bovengenoemde zaken over te leggen…”
6. Verzoeker liet hierop bij schrijven van 28 december 2001 het volgende weten:
“…U vraagt mij in uw brief om de aankoopbonnen van de toebehoren van de boot.
Helaas kan ik die niet overleggen: ik heb ze niet bewaard. In 1998 heb ik voor de boot met motor en stuurinrichting en andere toebehoren f 12.500 betaald. Daarna heb ik nog een onderhoudsvrije accu (f 275), een dompelpomp (f 125) en een dekzeil aangeschaft…”
7. In verband met het uitblijven van een reactie stuurde verzoeker op 18 maart 2002 een kopie van zijn brief van 28 december 2001 naar de directie Utrecht van RWS.
8. Van de zijde van de directie Utrecht van RWS werd verzoeker op 15 mei 2002 het volgende meegedeeld:
“…Ten behoeve van een zorgvuldige afhandeling van uw schadeclaim nodig ik u, nu u geen bewijs van de aankoop kunt tonen, uit om een ander bewijs over te leggen, waaruit de waarde van de boot kan blijken. Het is waarschijnlijk dat u betreffende boot, met een aangegeven waarde van fl. 12.500 (€ 5.672,25) heeft laten verzekeren.
Indien dit het geval is, verzoek ik u mij een verzekeringspolis te zenden…”
9. Verzoeker verstrekte bij brief van 7 juli 2002 een beschrijving van de boot met toebehoren. Hij deelde ook mee dat de boot niet was verzekerd.
10. Eerdergenoemd hoofd van de afdeling Bestuurs- en Juridische Zaken liet bij brief van 3 december 2002 het volgende weten aan verzoeker:
“…Naar aanleiding van de ontvreemding van uw boot vanaf het rijksopslagterrein Goyerbrug te Houten, terzake waarvan u een schadeclaim bij mijn directie hebt ingediend, bericht ik u het volgende.
Op basis van de door u verstrekte gegevens van de ontvreemde boot is door mij aan een expertisebureau verzocht de waarde van de boot met de in de boot aanwezige materialen vast te stellen.
Door het expertisebureau is de waarde van uw boot met toebehoren vastgesteld op € 2.000.
Gelet hierop doe ik u hierbij een akte van kwijting ad € 2.000 in tweevoud toekomen.
Ik verzoek u het origineel te ondertekenen en aan mij terug te zenden, waarna uitbetaling plaats zal vinden…”
11. Verzoeker liet daarop bij brief van 8 december 2002 aan RWS weten dat hij volledige vergoeding van de schade verlangde. Hij wees er in dat verband op dat een zoektocht langs bootleveranciers hem had geleerd dat een vergelijkbare boot ten minste € 6.000 kost.
B. Standpunt verzoeker
Het standpunt van verzoeker is weergegeven onder Klacht.
In zijn verzoekschrift wees verzoeker tevens op het moeizame verloop van zijn correspondentie met RWS.
C. standpunt minister
1. De minister van Verkeer en Waterstaat deelde in het kader van het onderzoek van de Nationale ombudsman het volgende mee:
“…Om een aantal redenen ben ik van mening dat de Rijkswaterstaat zorgvuldig heeft gehandeld in deze. Als uitgangspunt dient, dat RWS-U (de directie Utrecht van RWS; N.o.) als taak heeft een goede doorvaart in de vaarroute van het Merwedekanaal te garanderen. Obstakels voor de scheepvaart dienen te worden verwijderd.
* (Verzoeker; N.o.) heeft zijn boot op een ondeugdelijke wijze aan de oever van het Merwedekanaal afgemeerd en er niet de vereiste zorg aan besteed, zodat deze vol water kwam te staan en grotendeels was gezonken.
* RWS-U heeft (verzoeker; N.o.) verzocht zijn boot van het sluiscomplex weg te halen waar deze was opgeslagen.
* RWS-U heeft aansprakelijkheid erkend voor de risico's van opslag van de boot, en heeft - na de schadeclaim van (verzoeker; N.o.) - lange tijd aangedrongen op enig bewijs waaruit de waarde van de boot kon blijken. Uiteindelijk bleek dat dit bewijs niet geleverd kon worden.
* RWS-U heeft - bij gebreke aan bewijs - een erkend scheepstaxateur ingeschakeld, en op basis van diens taxatie een schadevergoeding aangeboden.
Rijkswaterstaat en (verzoeker; N.o.) hebben misschien over en weer niet voldoende gecommuniceerd. Anders was de kwestie reeds in het begin snel en eenvoudig afgehandeld…”
2. Op verzoek van de Nationale ombudsman stuurde de minister een kopie van de taxatieopdracht en van het taxatierapport toe.
Het verzoek van RWS aan de taxateur dateert van 29 oktober 2002. Aan de taxateur was gevraagd om aan de hand van de door verzoeker op 7 juli 2002 opgestelde beschrijving van de boot een taxatie uit te voeren.
Het taxatierapport was op 26 november 2002 opgemaakt. De (beëdigde) taxateur had de dagwaarde c.q. onderhandse verkoopwaarde van de boot met toebehoren - zoals door verzoeker beschreven - op € 2.000 geschat.
3. Een medewerker van RWS liet in het kader van het onderzoek desgevraagd nog weten dat RWS niet meer had gereageerd op verzoekers brief van 8 december 2002 omdat kort na de ontvangst van die brief verzoeker telefonisch contact met RWS had opgenomen en toen had meegedeeld dat RWS nog wel van de zaak zou horen. Voor RWS was de zaak op dat moment afgedaan.
D. INFORMATIE TAXATEUR
De door RWS ingeschakelde taxateur deelde in het kader van het onderzoek van de Nationale ombudsman mee dat hij voorafgaande aan zijn taxatierapport van 26 november 2002 een taxatierapport had opgesteld op basis van uitsluitend de door verzoeker opgestelde beschrijving van zijn boot met toebehoren. Naar aanleiding van dat rapport had RWS hem gevraagd bij zijn taxatie rekening te houden met het gegeven dat verzoekers boot onder water had gelegen. Dit had geleid tot het (aangepaste) taxatierapport van 26 november 2002. Desgevraagd wees de taxateur erop dat wanneer een boot onder water ligt de waarde daarvan snel daalt. Voor wat betreft de bepaling van de dagwaarde van verzoekers boot had het volgens hem niet uitgemaakt indien de taxatie medio 2001, snel na de ontvreemding daarvan, had plaatsgevonden. De waardevermindering als gevolg van het feit dat de boot onder water had gelegen, was immers daarvóór al opgetreden.
E. REACTIE VERZOEKER
Volgens verzoeker was zijn boot goed afgedekt met een dekzeil en had zijn boot niet onder water gelegen. Volgens hen lijkt het erop dat het verzoek om bijstelling van het taxatierapport uitsluitend is gedaan om de waarde lager te doen zijn.
f. Nadere INFORMATIE MINISTER
In het kader van het onderzoek legde het Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat op 19 januari 2004 een dagrapport over van de Scheepvaartdienst van de directie Utrecht van het Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat. In dit dagrapport van 6 november 2000, staat het volgende:
“…Aansluitend naar (…) gevaren om een jachtje te bergen deze zou volgens een schipper zo goed als geheel onder water zitten.
Terplaatse aangekomen troffen wij daar een motorbootje aan dat zo goed als geheel onder water was verdwenen het hing nog aan twee touwtjes vast aan de bomen.
We hebben het bootje met behulp van de kraan boven water gehaald en verder met de dompelpomp leeg gepompt.
Toen dit alles was gedaan en wij konden vertrekken kwam er een persoon aan lopen en vroeg ons wat wij aan het doen waren met zijn boot.
Ik heb de man verteld dat wij zijn boot boven water hadden gehaald en hem nu meenamen naar de Zuidersluis.
De man werd kwaad en zei dat zijn boot niet onder water heeft gelegen want hij ging iedere dag bij zijn boot kijken, waarop ik antwoordde dan is de laatste dag zeker verleden jaar geweest toen ging hij helemaal uit zijn dak.
Hij werd des duivels en wou mijn naam weten waarop ik zei kom jij mij een kerstpakket brengen, nee zei hij ik maak hier werk van.
Ik heb de heethoofd nogmaals verteld dat hij zijn boot terug kon komen halen bij de dienstkring op de Zuidersluis.
Vervolgens teruggevaren naar de Zuidersluis en het bootje afgemeerd langszij van de Voorvliet…”