Verzoekers wonen in Zoetermeer. Zij hebben in de periode januari 2001 - juni 2004 onenigheid gehad met een buurman. Deze onenigheid had enerzijds betrekking op openbare parkeerplaatsen in de nabijheid van hun woning, die de buurman zich volgens verzoekers ten onrechte als de zijne toeeigende. Anderzijds bestond er onenigheid met de buurman over de vraag of de buurman zijn camper al dan niet op het trottoir mocht parkeren.
In de periode januari 2001 - april 2004 hebben verzoekers verschillende malen - zowel schriftelijk als mondeling - contact gezocht met medewerkers van de politie, teneinde melding te doen van de problemen die zij ondervonden van hun buurman.
In juni 2004 is de betreffende buurman verhuisd.
Verzoekers klaagden over de wijze waarop de politie zich heeft opgesteld in dit conflict, en maakten er met name bezwaar tegen dat de politie onvoldoende actie heeft ondernomen naar aanleiding van hun aangiftes en meldingen. Ook waren zij van mening dat de politie met twee maten meet; toen verzoekers hun auto eveneens op het trottoir parkeerden, werden zij bekeurd door de politie, terwijl de (camper van de) buurman ongemoeid werd gelaten.
Verzoekers achtten tevens de houding van de politie in deze kwestie niet correct, omdat de politie verschillende toezeggingen om contact met verzoekers over de problematiek op te nemen, niet is nagekomen. Tot slot klaagden verzoekers erover dat de politie een aantal brieven die zij hebben geschreven, niet of onvoldoende heeft beantwoord.
De Nationale ombudsman bezag het optreden van de politie in deze zaak in het licht van het redelijkheidsbeginsel. De onderzochte gedragingen van de politie werden behoorlijk geacht, de Nationale ombudsman was van mening dat de politie zich in redelijkheid terughoudend en bemiddelend kon opstellen. Ook was geen strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu de situatie rond het bekeuren niet vergelijkbaar was met die van de buurman. Wat betreft het niet nakomen van de toezeggingen achtte de Nationale ombudsman de onderzochte gedraging niet behoorlijk, omdat daarmee is gehandeld in strijd met het vereiste van rechtszekerheid, dat onder meer inhoudt dat gerechtvaardigde verwachtingen van burgers en organisaties jegens bestuursorganen door die bestuursorganen worden gehonoreerd. Dit beginsel impliceert dat een bestuursorgaan gedane toezeggingen gestand moet doen. Ten aanzien van het niet-beantwoorden van enkele van verzoekers brieven was gehandeld in strijd met het vereiste van adequate organisatorische voorzieningen.
Dit vereiste impliceert dat een bestuursorgaan die organisatorische maatregelen dient te treffen die nodig zijn om te voorkomen dat ingekomen brieven zoekraken en daardoor niet worden beantwoord. De onderzochte gedraging was in zoverre niet behoorlijk.