In een tweetal telefoongesprekken die verzoeker omstreeks oktober 2002 voerde met een medeweker van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, stelde verzoeker de overheid aansprakelijk voor schade die hij zou hebben geleden als gevolg van blootstelling aan het wrak en de lading van het El AL toestel dat betrokken was bij de vliegramp in de Bijlmer in 1992. Het wrak en de lading waren opgeslagen in een hangaar op Schiphol ten tijde dat verzoeker op die locatie aanwezig was. De minister liet weten dat getroffenen gebruik konden maken van voorzieningen in de vorm van kosteloze nazorg door instellingen voor geestelijke gezondheidszorg, financiële tegemoetkoming via het hulpfonds en individueel medisch onderzoek. Gelet op de getroffen voorzieningen was er voor de minister geen reden om nog meer ondersteuning te bieden. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Het bezwaarschrift tegen die beslissing achtte de minister niet ontvankelijk omdat er geen sprake was van een appellabel besluit. Het beroep van verzoeker hiertegen eindigde in kennelijke niet-ontvankelijkheid omdat het griffierecht niet was voldaan.
Verzoeker klaagde erover dat zijn verzoek om schadevergoeding niet in behandeling was genomen.
De Nationale ombudsman overwoog dat verzoeker tegen de afwijzing van zijn verzoek om schadevergoeding bezwaar had gemaakt en tegen de beslissing op bezwaar beroep had ingesteld. Gelet hierop oordeelde de Nationale ombudsman dat verzoeker niet kon worden gevolgd in zijn klacht. Het bestuursorgaan had gehandeld in overeenstemming met het vereiste van fair play.
Voor zover de klacht van verzoeker moest worden opgevat als een klacht over de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding achtte de Nationale ombudsman dat de minister op goede gronden de aansprakelijkheid kon betwisten.