Bij de politie was een melding binnengekomen dat er een mishandeling had plaatsgevonden. Het bleek te gaan om een ruzie tussen verzoekster en haar buurvrouw O. en diens thuishulp. De politie besloot verzoekster aan te houden op verdenking van mishandeling en mee te nemen naar het bureau. Nadat O. en de thuishulp hadden besloten om geen aangifte van mishandeling te doen werd verzoekster in vrijheid gesteld. Verzoekster klaagde er onder meer over dat zij was aangehouden en meegenomen naar het politiebureau.
De No overwoog dat vast was komen te staan dat de ambtenaren hadden doorgekregen dat de melding afkomstig was van O. en niet van verzoekster. Op grond daarvan was het begrijpelijk dat de ambtenaren eerst naar de woning van O. waren gegaan. Daar hadden O. en de thuishulp meegedeeld dat zij waren mishandeld door verzoekster en dat zij aangifte wilden doen. Toen de ambtenaren verzoekster hierop aanspraken raakte zij in paniek. Gelet daarop achtte de No het ook begrijpelijk dat de ambtenaren niet ter plaatse met verzoekster in gesprek zijn gegaan.
De politie heeft het verbod van vooringenomenheid niet geschonden door naar de woning van O. te gaan en niet ter plaatse over te gaan tot het horen van verzoeksters kant van het verhaal. De No oordeelde dat de onderzochte gedraging behoorlijk was.
Met betrekking tot het aanmerken als verdachte, aanhouden en overbrengen naar het bureau overwoog de No dat het in beginsel de voorkeur heeft om door middel van bemiddeling tot een oplossing te komen van een burenruzie. Echter, gelet op de feiten was het besluit van de politie om verzoekster mee te nemen naar het bureau voor nader onderzoek niet onbegrijpelijk.
Omdat er een redelijk vermoeden bestond van het plegen van een mishandeling op grond waarvan verzoekster als verdachte kon worden aangemerkt, heeft de politie niet in strijd met het verbod van onrechtmatige vrijheidsontneming gehandeld. De No oordeelde dat de onderzochte gedraging behoorlijk was.
Verzoekster klaagde er verder over dat zij ruim twee uur was ingesloten in een cel. De No overwoog dat de politie in beginsel bevoegd is om in verband met het onderzoek naar de betrokkenheid van een verdachte bij een strafbaar feit de verdachte zijn vrijheid te ontnemen. Als dat onderzoek is afgerond, dient te verdachte onmiddellijk in vrijheid te worden gesteld. Deze termijn mag in ieder geval niet langer duren dan de wettelijk toegestane zes uren voor verhoor. Niet was gebleken, noch werd aannemelijk geacht, dat verzoeksters insluiting langer had geduurd dan voor het onderzoek noodzakelijk was geweest. Dit betekende dat de politie voor de periode van verzoeksters insluiting geen verwijt trof en niet in strijd met het verbod van onrechtmatige vrijheidsontneming had gehandeld. De No oordeelde dat de onderzochte gedraging behoorlijk was.