Verzoekster, een werkgever, klaagde erover dat de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) haar bij beslissing van 2 mei 2003 toestemming had onthouden de arbeidsovereenkomst met één van haar werknemers te beëindigen wegens arbeidsongeschiktheid. Verzoekster klaagde er in dit verband met name over dat de CWI kennelijk op basis van het advies van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) tot de conclusie was gekomen dat verzoekster niet aannemelijk had gemaakt dat zij redelijkerwijs niet de mogelijkheid had de werknemer te herplaatsen. Verzoekster was echter van mening dat het advies van het UWV op onvoldoende zorgvuldige wijze tot stand was gekomen daar de arbeidsdeskundige van het UWV haar - als werkgever - niet had gehoord. Echter, ondanks het feit dat verzoekster de juistheid van het advies van het UWV had betwist en ondanks het feit dat ook uit het advies zelf naar voren kwam dat verzoekster niet was gehoord, had de CWI geen aanleiding gezien om nader onderzoek te verrichten.
De Nationale ombudsman overwoog dat de CWI in haar reactie niet kon worden gevolgd voor zover zij op de door haar aangehaalde parlementaire geschiedenis bij afdeling 3.3 Awb haar beslissing baseerde om naar aanleiding van de - terechte - kritiek die verzoekster uitte op de wijze van totstandkoming van het UWV-advies, niet over te gaan tot het instellen van nader onderzoek.
Immers, de verantwoordelijkheid voor een zorgvuldige uitvoering van het onderzoek bleef bij de CWI berusten. Dat de CWI er na verloop van tijd van mocht uitgaan dat het onderzoek door het UWV steeds op dezelfde zorgvuldige wijze plaatsvindt doet hieraan niet af, te meer niet daar de CWI door verzoekster werd gewezen op een gebrek dat aan het verrichte onderzoek kleefde.
De CWI handelde aldus in strijd met het vereiste van actieve en adequate informatieverwerving.
De Nationale ombudsman oordeelde dat de onderzochte gedraging niet behoorlijk was.