Een asielzoeker klaagde erover dat de IND zijn gemachtigde er niet van op de hoogte had gesteld dat hij aanvullend zou worden gehoord over zijn asielverzoek, waardoor hij zich onvoldoende daarop had kunnen voorbereiden en hij tijdens dat gehoor niet kon worden bijgestaan door zijn gemachtigde.
De Nationale ombudsman overwoog dat het beginsel van fair play voor bestuursorganen inhoudt dat
zij burgers de mogelijkheid geven hun procedurele kansen te benutten. In de asielprocedure impliceert
dit dat een asielzoeker de kans dient te krijgen zich te laten bijstaan door een gemachtigde bij een
aanvullend gehoor over een asielverzoek en het bestuursorgaan de gemachtigde - wanneer deze
bekend is - ook tijdig hierover informeert.
In rapport 2004/086 concludeerde de Nationale ombudsman dat gelet op artikel 2:1 Awb en de MvT
op dit wetsartikel een belanghebbende (asielzoeker) persoonlijk kan worden opgeroepen voor een
aanvullend asielgehoor waarbij zijn persoonlijke aanwezigheid van belang is, echter niet buiten de
gemachtigde om. In verzoekers geval was dit niet anders; bijzondere omstandigheden voor afwijking
hiervan waren niet gebleken.
Anders dan de minister meende, derogeren de artikelen 54 en 55 Vw 2000 niet aan artikel 2:1 Awb.
Dit zou slechts anders zijn, wanneer overeenkomstig de wetsgeschiedenis van de Awb in die artikelen
expliciet was opgenomen dat die toezichtsartikelen "in afwijking" van de Awb zouden gelden. Dit is
niet het geval, aldus het rapport.
Het leidde de Nationale ombudsman dan ook tot de conclusie dat verzoekers gemachtigde, die als
zodanig bekend was bij de IND, persoonlijk op de hoogte diende te worden gesteld van het
aanvullend gehoor van verzoeker. Dit had bijvoorbeeld kunnen gebeuren door de gemachtigde
tegelijkertijd een afschrift te sturen van de vordering waarmee verzoeker was opgeroepen om te
verschijnen voor het aanvullend asielgehoor.
Door dit na te laten had de IND in strijd gehandeld met het beginsel van fair play. De onderzochte
gedraging was niet behoorlijk.
Uit het standpunt van de minister kwam naar voren, aldus het rapport, dat de minister het oordeel van
de Nationale ombudsman over het aanvullend asielgehoor en het persoonlijk informeren van de
gemachtigde, zoals neergelegd in rapport 2004/086, naast zich neerlegde. Dit vormde voor de
Nationale ombudsman aanleiding om een aanbeveling te doen.
De minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie werd in overweging gegeven om te bevorderen,
bijvoorbeeld door een desbetreffende aanpassing van de Vreemdelingencirculaire, dat wanneer een
asielzoeker, van wie de gemachtigde bekend is, wordt opgeroepen voor een gehoor, dat niet buiten
zijn gemachtigde om gebeurt.