De negentienjarige zoon van verzoekers overleed tengevolge van een arbeidsongeval. Hiernaar werd door de Arbeidsinpectie (AI) een onderzoek ingesteld.
Verzoekers klaagden er bij de Nationale ombudsman onder meer over dat de AI de ingevolge de Arbeidsomstandighedenwet 1998 geldende verjaringstermijn niet had bewaakt.
De Nationale ombudsman overwoog dat de AI té voorbarig had aangenomen dat de zaak op strafrechtelijke wijze zou worden afgedaan en de AI als gevolg hiervan de bij een bestuursrechtelijke afdoening geldende verjaringstermijn niet zou hoeven te bewaken. Daarnaast had de AI, toen duidelijk werd dat de afdoening van het ongeval alsnog op bestuursrechtelijke wijze diende plaats te vinden, onvoldoende voortvarend gehandeld om te trachten om binnen de dreigende afloop van de alsdan geldende verjaringstermijn tot het opleggen van een boetebeschikking te komen.
De AI had aldus het vereiste van voortvarendheid geschonden. De Nationale ombudsman oordeelde dat de onderzochte gedraging in zoverre niet behoorlijk was.
De Nationale ombudsman nam er met instemming kennis van dat in overleg met de Coördinatie commissie Economie van het Openbaar Ministerie en in anticipatie op artikel 5.4.1.5. van het wetsvoorstel vierde tranche Awb een protocol was opgesteld voor het handelen bij arbeidsongevallen teneinde een herhaling van een soortgelijke situatie in de toekomst te voorkomen.
Overige klachtonderdelen:
- onvoldoende de voortgang van de zaak betrachten;
- onvoldoende informeren over de gang van zaken;
- niet wijzen op de eigen klachtvoorziening;
- wijze van klachtafhandeling.