Bij besluit van 19 juli 2004 verleende de CWI aan verzoeksters werkgever een ontslagvergunning voor twee werkneemsters, waaronder die van verzoekster. Het ging om twee (bar)medewerksters met een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, terwijl op dat moment ook nog twee oproepkrachten als barmedewerksters werkten. In de kroeg die per 1 januari 2004 was overgenomen werkten verder de eigenaresse en een schoonmaakster.
Verzoekster klaagde er onder meer over dat de CWI aan haar werkgever toestemming had verleend om de dienstbetrekking met haar op te zeggen. Verzoekster was van mening dat de CWI op basis van de beschikbare gegeven en zonder nader onderzoek niet in redelijkheid toestemming had kunnen verlenen. Volgens verzoekster was het anciënniteitsbeginsel geschonden.
De Nationale ombudsman overwoog dat in het geval dat een werkgever in eerste instantie geen melding maakt van de aanwezigheid van twee oproepkrachten, die dezelfde functie vervullen, in tweede instantie slechts spreekt over één oproepkracht en waarbij op voorhand niet valt in te zien op welke wijze verzoekster nog zou kunnen aantonen dat er sprake is van uitwisselbare functies, het op de weg van de CWI ligt om een nader onderzoek op te starten en aldus een actievere houding in de procedure aan te nemen.
De Nationale ombudsman oordeelde dat de CWI aldus had gehandeld in strijd met het vereiste van actieve en adequate informatieverwerving. Hij achtte de klacht op dit punt gegrond
Overige klachtonderdelen:
bedrijfseconomische noodzaak ontslag
ongegrond verklaren klacht door de CWI