Verzoekster, een BV, verzocht met de aangifte vennootschapsbelasting 1995 om vaststelling van een verzamelverliesbeschikking, waarbij de verliezen die na 1�januari 1995 voor onbeperkte voorwaartse verliescompensatie in aanmerking kwamen, werden vastgesteld. In het verzoek vermeldde zij per abuis een aanmerkelijk te laag bedrag aan verrekenbare verliezen. In 2005 verzocht zij de Belastingdienst de beschikking ambtshalve aan te passen. De Belastingdienst weigerde dit omdat de termijn van vijf jaar was verstreken en omdat verlenging van die termijn niet mogelijk was.
Verzoekster klaagde over de weigering de beschikking ambtshalve aan te passen. Zij stelde dat de regeling voor ambtshalve vermindering ook op haar verzoek van toepassing was en dat dientengevolge ook verlenging van de termijn van vijf met nog eens vijf jaar mogelijk was.
De Nationale ombudsman overwoog dat de staatssecretaris van Financi�n toepassing van de algemene regeling voor ambtshalve vermindering in een situatie als deze niet had uitgesloten en in een andere zaak die was voorgelegd aan de Nationale ombudsman ook van die toepassing was uitgegaan.
De Nationale ombudsman overwoog voorts dat in het geval van verzoekster was voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de termijn omdat ten aanzien van het verzoek om de verliesbeschikking vast te stellen sprake was van een vergissing van verzoekster die de inspecteur bekend had moeten zijn. Deze had de betrokken verliezen immers kort tevoren vastgesteld.
De Nationale ombudsman oordeelde dat de Belastingdienst; had gehandeld in strijd met het redelijkheidvereiste en dat de klacht gegrond was.
De Nationale ombudsman deed de aanbeveling de verliesbeschikking alsnog ambtshalve aan te passen.