Verzoeker klaagt erover dat de Commissie integriteit rijksoverheid (sector Rijk) zich bij het onderzoek naar zijn melding over het vermoeden van een misstand bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer onvoldoende onpartijdig heeft opgesteld omdat de commissie zelf geen feitenonderzoek heeft ingesteld maar zich heeft gebaseerd op een onderzoek van de Rijksrecherche én een door hem aan de commissie verstrekt rapport van twee deskundigen, niet bij de beoordeling van de melding heeft betrokken.
De Nationale ombudsman oordeelde dat het verbod van vooringenomenheid niet was geschonden. Hij overwoog daarbij dat het strafrechtelijk onderzoek van de Rijksrecherche alsmede het feit dat een melding bij de commissie alleen betrekking kan hebben op de diensteenheid waar de melder werkzaam is en verzoeker niet werkzaam was bij de Rijksrecherche, maar bij VROM, een feitenonderzoek van de commissie op het punt van mogelijk frauduleus handelen van een ambtenaar in dienst van het Ministerie van VROM, uitsloot. uit. Het rapport van de deskundigen, dat het onderzoek van de rijksrecherche in twijfel trok, kon op het advies van de commissie dan ook niet van invloed zijn. Verder achtte hij, op basis van de hem ter beschikking staande gegevens, geen aanknopingspunten aanwezig voor de stelling dat de commissie de melding onvoldoende zorgvuldig zou hebben onderzocht.