Verzoeker was sinds 8 maart 2004 in dienst bij een bouwbedrijf. Op 14 januari 2005 verzocht verzoekers werkgever de CWI hem voor verzoeker een ontslagvergunning te verlenen wegens disfunctioneren.
Verzoeker klaagde erover dat de CWI zijn werkgever bij beslissing van 15 maart 2005 toestemming had verleend de arbeidsverhouding met hem wegens disfunctioneren te beëindigen. Volgens verzoeker had de CWI bij het nemen van haar beslissing geen rekening gehouden met zijn verweer dat hij door werkgever in het geheel niet op de hoogte was gebracht van het feit dat werkgever vond dat hij niet goed functioneerde, dat werkgever wist dat hij bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst geen relevante ervaring had voor de functie en of het door werkgever gestelde en door verzoeker betwistte disfunctioneren niet te wijten was aan de arbeidsomstandigheden.
De Nationale ombudsman overwoog dat de CWI niet in haar standpunt kon worden gevolgd dat werkgever verzoeker in voldoende mate had begeleid en voldoende contact had gehad met verzoeker om te trachten verbetering teweeg te brengen in diens functioneren. Aangezien uit de aanvraag van werkgever niet het tegendeel bleek, had de CWI op basis van de haar beschikbare gegevens niet zonder meer kunnen overgaan tot het verlenen van een ontslagvergunning wegens disfunctioneren.
Door zonder meer op basis van de haar wel ter beschikking staande gegevens voor verzoeker een ontslagvergunning te verlenen was de CWI uit het oogpunt van actieve en adequate informatieverwerving jegens verzoeker tekortgeschoten.
De Nationale ombudsman oordeelde dat de onderzochte gedraging op dit punt niet behoorlijk was.
Overige klachtonderdelen
- verweer verzoeker in het kader van hoor en wederhoor niet voorgelegd aan werkgever
