Verzoekster is van Taiwanese nationaliteit en gehuwd met een Nederlander. Verzoekster woont met haar echtgenoot in Taiwan maar verbleef van 21 augustus 2002 tot 20 juni 2003 in Egypte in verband met werkzaamheden aldaar. Verzoekster wenste te worden genaturaliseerd tot Nederlander. Op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap is het niet mogelijk om de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen indien men verblijft in het land waarvan men de nationaliteit heeft. Verzoekster wendde zich daarom tot de Nederlandse ambassade in Cairo. Verzoekster klaagt er onder meer over dat de ambassade haar niet tijdig, dat wil zeggen niet vóór de wetswijzigingen van 1 april 2003, in staat heeft gesteld om tijdig haar aanvraag te completeren. Uit het onderzoek van de Nationale ombudsman is echter gebleken dat de contacten van verzoekster met de ambassade vóór 1 april 2003 vooral het karakter van hadden informatie-uitwisseling. Uit de overgelegde stukken kon niet worden opgemaakt dat verzoekster in de periode vóór 1 april 2003 bij de ambassade een concrete naturalisatieverzoek heeft ingediend. Derhalve kan niet worden geconcludeerd dat de ambassade haar niet in staat heeft gesteld de aanvraag tijdig te completeren.
De Nationale ombudsman oordeelde dat de onderzochte gedraging op dat punt behoorlijk was.
Verzoekster diende aan te tonen dat zij geen hoofdverblijf had in het land van haar eigen nationaliteit. De ambassade verzocht haar daarom om een geldige Egyptische verblijfsvergunning over te leggen. Om redenen waar verzoekster geen invloed op had, kon zij niet aan deze voorwaarde voldoen. Uit de reactie van de minister van Buitenlandse Zaken is gebleken dat het overleggen van een verblijfsvergunning geen absolute voorwaarde was. De ambassade had derhalve aan verzoekster dienen aan te geven op welke andere wijze zij haar verblijf buiten Taiwan kon aantonen. Doordat de ambassade, ondanks verzoeksters mededelingen over de onmogelijkheid ervan, meerdere malen te kennen heeft gegeven dat zij een geldige Egyptische verblijfsvergunning diende over te leggen is gehandeld in strijd met het redelijkheidsbeginsel.
De Nationale ombudsman oordeelde dat de onderzochte gedraging op dat punt niet behoorlijk was.
De ambassade was in de onjuiste veronderstelling dat verzoekster nog geen naturalisatieaanvraag kon indienen omdat de op 1 april 2003 verplicht gestelde naturalisatietoets nog niet gereed was. Door verzoekster dientengevolge inadequate informatie te verschaffen is niet voldaan aan het vereiste van actieve en adequate informatieverstrekking.
De Nationale ombudsman oordeelde dat de onderzochte gedraging op dat punt niet behoorlijk was.
In de reactie op verzoekster schriftelijk toegestuurde naturalisatieverzoek heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken voorts verzuimd om te verwijzen naar de openstaande rechtsmiddelen. Hiermee is het vereiste van fair play geschonden.
De Nationale ombudsman oordeelde dat de onderzochte gedraging op dat punt niet behoorlijk was.